Club Med
Een rondreis door het voormalige Joegoslavië
Niet bepaald voor het eerst is het reisdoel van scribent dezes gelegen op de Balkan, en wel om de volgende, om een voorkeurspositie in 's mans aandachtsspectrum vechtende argumenten:
- landschappen die tot de paradepaardjes van Moeder Natuur behoren;
- binnensteden wier schoonheid is erkend door de UNESCO dan wel aanschurkt tegen werelderfgoedstatus;
- een keuken die kwaliteit paart aan kwantiteit, en waarin verse vis een van de hoofdrolspelers is;
- een gastvrije, voorkomende bevolking – behalve achter het stuur;
- een prijspeil dat laveert tussen alleszins betaalbaar en krankzinnig laag;
- een fundamentalistische zonzekerheid;
- een boeiende, zij het roerige en bloedige geschiedenis.
Dag 1: Alverna – Rotterdam – Dubrovnik (Kroatië) – Trebinje (Bosnië)
Zondag 16 september 2018
Het is een puzzel op zesstippenniveau om de tien verschillen te vinden tussen een aselecte opslagloods en het verre van esthetische en al evenmin sfeerrijke ontvangstgebouw van Rotterdam The Hague Airport. De luidsprekers worden tot het uiterste gedreven door de omroepster, die schijnbaar door een even postnatale als ongelukkige samenloop van omstandigheden in een roedel verwilderde viervoeters is grootgebracht en sinds haar herintreding in de maatschappij luid blaffend haar levenspad bewandelt. Prompt vijf uur 's middags kiest de Transavia-kist de ijlten van de troposfeer, welk tijdstip een monsterafname uit het assortiment aan-de-prijze hapjes en drankjes teweegbrengt. Aanzienlijk minder doorluchtig is de schier onuitroeibare tocht door het gangpad van de trolley met zogeheten luxeartikelen, zoals daar zijn luchtjes, horloges en, voor de nerds in de dop, Star Wars-tandenborstels. De aanvliegroute op de landingsbaan bij Dubrovnik loopt evenwijdig aan de grillige Kroatische kustlijn.
Het invallen van de duisternis heeft reeds plaatsgevonden als we de grens met Bosnië en Herzegovina (hierna te noemen: Bosnië) passeren. Aangezien het plaatselijke restaurantwezen een collectieve zondagsrust geniet, bestaat de avondmaaltijd uit chips en soortgelijke delicatessen uit de schappen van het tankstation. Ons een weinig verlopen hotel is de goede buur van een door sigarettenrook goeddeels aan het gezicht onttrokken etablissement, welke walm louter ruimte biedt aan de door de tl-balken en op de Bosnische Studio Sport afgestemde megaschermen aan de vermoeide Nederlandse ogen gedoneerde fotonen. Onderhavige horeca is het sociale epicentrum van een aan een doorgaande weg gelegen buitenwijk vol socialistische woningbouw. Wij zoeken het vertier en het daarop rijmende bier echter in de piepkleine binnenstad aan gene zijde van de rivier de Trebišnjica, waar we het plein met terrassen zonder plattegrond en evenzeer moeiteloos vinden.
Het invallen van de duisternis heeft reeds plaatsgevonden als we de grens met Bosnië en Herzegovina (hierna te noemen: Bosnië) passeren. Aangezien het plaatselijke restaurantwezen een collectieve zondagsrust geniet, bestaat de avondmaaltijd uit chips en soortgelijke delicatessen uit de schappen van het tankstation. Ons een weinig verlopen hotel is de goede buur van een door sigarettenrook goeddeels aan het gezicht onttrokken etablissement, welke walm louter ruimte biedt aan de door de tl-balken en op de Bosnische Studio Sport afgestemde megaschermen aan de vermoeide Nederlandse ogen gedoneerde fotonen. Onderhavige horeca is het sociale epicentrum van een aan een doorgaande weg gelegen buitenwijk vol socialistische woningbouw. Wij zoeken het vertier en het daarop rijmende bier echter in de piepkleine binnenstad aan gene zijde van de rivier de Trebišnjica, waar we het plein met terrassen zonder plattegrond en evenzeer moeiteloos vinden.
Dag 2: Trebinje – Mostar
Maandag 17 september 2018
De zon schijnt volop, hetgeen een aangename warmte met zich meebrengt; een weertype dat, een verdwaalde regenbui en een dito windvlaag daargelaten, gedurende de gehele vakantie net zo standvastig zal blijken te zijn als de werkelijk bezopen kwaliteit van de koffie die ons na het opstaan wordt voorgeschoteld. Het sobere ontbijt dat hedenochtend daarmee gepaard gaat wordt door de synthesizers van Duran Duran en Kraftwerk overgoten door een nostalgisch sausje.
Trebinje lijkt tijdens een bondige stadswandeling zo weggelopen uit een reportage uit het ANWB-vehikel Kampioen. Er is een door fotogenieke bruggen overspannen rivier, een door rustieke bomen en levendige terrassen omzoomd plein waar zich een kleine lokale markt voltrekt, met kinderkopjes geplaveide kronkelstraatjes, standbeelden van deze, zo niet gene BB'er en een bescheiden keur aan stadspoorten en religieuze bouwwerken. De bijnaam Jeruzalem van Europa is weliswaar strikt voorbehouden aan Sarajevo, maar Bosnië heeft meer jeruzalemmetjes in zijn mars: ook in Trebinje staan moskeeën en katholieke en Servisch-orthodoxe kerken gebroederlijk naast elkaar.
We tuffen door een dunbevolkte streek, gedomineerd door bergen in bruintinten, waar een struik hier en een graspol daar de enige vegetatie vormen. Met opzet gebruik ik hier het werkwoord tuffen, vermits onze chauffeur Željko in heel voormalig Joegoslavië nog het enige levende exemplaar van de soort Bestuurder van een motorvoertuig met een defensieve rijstijl is. Alle overige, met hun mobiele telefoons vergroeide verkeersdeelnemers lappen de regels van de plaatselijke wegenverkeerswet – die overigens in drievoud op de zijkant van een bierviltje passen – stelselmatig aan hun laars, hetgeen zich onder meer vertaalt naar het vermenigvuldigen van de maximumsnelheid met een factor twee à drie, het zonder knipperen met zowel ogen als richtingaanwijzers uitvoeren van dwaze inhaalmanoeuvres en kapot loesoe achter het stuur kruipen. Desondanks bereiken we zonder verwondingen het vijftiende-eeuwse, Servisch-orthodoxe Tvrdoš-klooster, dat te midden van druivenranken ligt en dan hoofdzakelijk ook passanten in het hart weet te sluiten middels wijnproeverijtjes in een authentiek keldervertrek met legio wijnvaten. Ik laat het vineuze nat echter links liggen, ten faveure van een glaasje vinjak, de lokale variant op cognac die geen cognac mag heten omdat alleen cognac uit Cognac en omstreken cognac genoemd mag worden.
Nederland is het enige land ter wereld waar tussen de middag slechts wordt volstaan met een doe-maar-normaal-dan-doe-je-al-gek-genoege bruine boterham met kaas, maar Bosnië – en zoals aan het licht zal komen alle landen in deze regio – bevindt zich aan het andere uiteinde van het copieuzelunchspectrum. Op een terras bij een schilderachtige voormalige watermolen verschijnen onder de altcodeverslindende noemer ćevapčići niet minder dan tien worstjes op mijn bord, overdadig begeleid door een Vaalserberg van frites en een šopskasalade. Een symfonie van oprispingen uitvoerend checken we halverwege de middag in bij ons familiehotel in Mostar.
De Eerste Wereldoorlog mag in Bosnië dan indirect nog slechts voor de goede verstaander zichtbaar zijn middels een even hoofdstedelijke als onopvallende plaquette ter ere van Franz Ferdinand, de sporen van de chaotische Bosnische burgeroorlog zijn daarentegen onmogelijk over het hoofd te zien, en Mostar vormt daarop niet in het minst een uitzondering. Terwijl de oude binnenstad in dito luister is hersteld, zijn elders nog de relicten zichtbaar van de strijd tussen Bosnisch-Kroatische troepen en Bosnische moslims die hier een kwart eeuw geleden woedde. Ik wandel naar het Španski Trg (Spaanse Plein), waar behoudens een parkje met een herdenkingsmonument en een enkele gerenoveerde school sinds het tekenen van de vrede vrijwel niets lijkt te zijn veranderd: overwoekerde ruïnes van stadsvilla's en verlaten overblijfselen van kantoorpanden bepalen tot op de dag van vandaag het straatbeeld. Het betonnen karkas van wat in het voormalige Joegoslavië een bankgebouw was en dat tijdens het conflict verschansing bood aan sluipschutters vormt heden ten dage het canvas van graffitikunstenaars. Zo is er toch nog wat kleur in deze droevig stemmende omgeving, waar vrijwel alle onroerende zaken worden ontsierd door kogelgaten en granaatinslagen.
Net als de bebouwing is schijnbaar ook het humeur van de lokale bevolking – warme mensen, valt overal te lezen –niet onverwoestbaar: als ik een fles water in de ogen van de kassière met een te grote coupure afreken, slaakt ze enige Bosnische kreten uit en smijt ze het wisselgeld op het plastic toonbankje voor haar.
Op een brug over de rivier de Meretva is duidelijk te zien dat Mostar een gedeelde alsook verdeelde stad is: de talrijke minaretten ter centrumzijde schitteren aan de andere oever door afwezigheid. Ditzelfde kan gezegd worden over de dagjesmensen, die het christelijke deel links – voor kijker dezes rechts – laten liggen, ten faveure van de islamitische binnenstad, die naast moskeeën wordt gekenmerkt door een potpourri van onder meer oostblok- en Ottomaanse architectuur. Elektronische muziek verwaait vanuit hippe bars over de winkelstraten, waar types met knotjes, baarden en vierdehandsgitaren als vliegen op afkomen. De drukte bereikt welhaast vanzelfsprekend een climax bij het ultieme symbool van de stad en misschien wel van heel Bosnië: de wereldberoemde Stari Most, ofwel Oude Brug, verwoest tijdens de burgeroorlog en begin eenentwintigste eeuw herbouwd door de Turken, met dezelfde materialen en technieken. Het werelderfgoed rond de brug is een lust voor het oog, maar maakt na het aanschouwen van de oorlogsschade minder indruk dan gehoopt. Na zonsondergang neem ik plaats op een buitenterras aan een zijriviertje van de Neretva, waar ik me, gezien het overvloedige noenmaal, beperk tot een kippensoepje en een šopskasalade.
Trebinje lijkt tijdens een bondige stadswandeling zo weggelopen uit een reportage uit het ANWB-vehikel Kampioen. Er is een door fotogenieke bruggen overspannen rivier, een door rustieke bomen en levendige terrassen omzoomd plein waar zich een kleine lokale markt voltrekt, met kinderkopjes geplaveide kronkelstraatjes, standbeelden van deze, zo niet gene BB'er en een bescheiden keur aan stadspoorten en religieuze bouwwerken. De bijnaam Jeruzalem van Europa is weliswaar strikt voorbehouden aan Sarajevo, maar Bosnië heeft meer jeruzalemmetjes in zijn mars: ook in Trebinje staan moskeeën en katholieke en Servisch-orthodoxe kerken gebroederlijk naast elkaar.
We tuffen door een dunbevolkte streek, gedomineerd door bergen in bruintinten, waar een struik hier en een graspol daar de enige vegetatie vormen. Met opzet gebruik ik hier het werkwoord tuffen, vermits onze chauffeur Željko in heel voormalig Joegoslavië nog het enige levende exemplaar van de soort Bestuurder van een motorvoertuig met een defensieve rijstijl is. Alle overige, met hun mobiele telefoons vergroeide verkeersdeelnemers lappen de regels van de plaatselijke wegenverkeerswet – die overigens in drievoud op de zijkant van een bierviltje passen – stelselmatig aan hun laars, hetgeen zich onder meer vertaalt naar het vermenigvuldigen van de maximumsnelheid met een factor twee à drie, het zonder knipperen met zowel ogen als richtingaanwijzers uitvoeren van dwaze inhaalmanoeuvres en kapot loesoe achter het stuur kruipen. Desondanks bereiken we zonder verwondingen het vijftiende-eeuwse, Servisch-orthodoxe Tvrdoš-klooster, dat te midden van druivenranken ligt en dan hoofdzakelijk ook passanten in het hart weet te sluiten middels wijnproeverijtjes in een authentiek keldervertrek met legio wijnvaten. Ik laat het vineuze nat echter links liggen, ten faveure van een glaasje vinjak, de lokale variant op cognac die geen cognac mag heten omdat alleen cognac uit Cognac en omstreken cognac genoemd mag worden.
Nederland is het enige land ter wereld waar tussen de middag slechts wordt volstaan met een doe-maar-normaal-dan-doe-je-al-gek-genoege bruine boterham met kaas, maar Bosnië – en zoals aan het licht zal komen alle landen in deze regio – bevindt zich aan het andere uiteinde van het copieuzelunchspectrum. Op een terras bij een schilderachtige voormalige watermolen verschijnen onder de altcodeverslindende noemer ćevapčići niet minder dan tien worstjes op mijn bord, overdadig begeleid door een Vaalserberg van frites en een šopskasalade. Een symfonie van oprispingen uitvoerend checken we halverwege de middag in bij ons familiehotel in Mostar.
De Eerste Wereldoorlog mag in Bosnië dan indirect nog slechts voor de goede verstaander zichtbaar zijn middels een even hoofdstedelijke als onopvallende plaquette ter ere van Franz Ferdinand, de sporen van de chaotische Bosnische burgeroorlog zijn daarentegen onmogelijk over het hoofd te zien, en Mostar vormt daarop niet in het minst een uitzondering. Terwijl de oude binnenstad in dito luister is hersteld, zijn elders nog de relicten zichtbaar van de strijd tussen Bosnisch-Kroatische troepen en Bosnische moslims die hier een kwart eeuw geleden woedde. Ik wandel naar het Španski Trg (Spaanse Plein), waar behoudens een parkje met een herdenkingsmonument en een enkele gerenoveerde school sinds het tekenen van de vrede vrijwel niets lijkt te zijn veranderd: overwoekerde ruïnes van stadsvilla's en verlaten overblijfselen van kantoorpanden bepalen tot op de dag van vandaag het straatbeeld. Het betonnen karkas van wat in het voormalige Joegoslavië een bankgebouw was en dat tijdens het conflict verschansing bood aan sluipschutters vormt heden ten dage het canvas van graffitikunstenaars. Zo is er toch nog wat kleur in deze droevig stemmende omgeving, waar vrijwel alle onroerende zaken worden ontsierd door kogelgaten en granaatinslagen.
Net als de bebouwing is schijnbaar ook het humeur van de lokale bevolking – warme mensen, valt overal te lezen –niet onverwoestbaar: als ik een fles water in de ogen van de kassière met een te grote coupure afreken, slaakt ze enige Bosnische kreten uit en smijt ze het wisselgeld op het plastic toonbankje voor haar.
Op een brug over de rivier de Meretva is duidelijk te zien dat Mostar een gedeelde alsook verdeelde stad is: de talrijke minaretten ter centrumzijde schitteren aan de andere oever door afwezigheid. Ditzelfde kan gezegd worden over de dagjesmensen, die het christelijke deel links – voor kijker dezes rechts – laten liggen, ten faveure van de islamitische binnenstad, die naast moskeeën wordt gekenmerkt door een potpourri van onder meer oostblok- en Ottomaanse architectuur. Elektronische muziek verwaait vanuit hippe bars over de winkelstraten, waar types met knotjes, baarden en vierdehandsgitaren als vliegen op afkomen. De drukte bereikt welhaast vanzelfsprekend een climax bij het ultieme symbool van de stad en misschien wel van heel Bosnië: de wereldberoemde Stari Most, ofwel Oude Brug, verwoest tijdens de burgeroorlog en begin eenentwintigste eeuw herbouwd door de Turken, met dezelfde materialen en technieken. Het werelderfgoed rond de brug is een lust voor het oog, maar maakt na het aanschouwen van de oorlogsschade minder indruk dan gehoopt. Na zonsondergang neem ik plaats op een buitenterras aan een zijriviertje van de Neretva, waar ik me, gezien het overvloedige noenmaal, beperk tot een kippensoepje en een šopskasalade.
Dag 3: Mostar – Sarajevo
Dinsdag 18 september 2018
Mostar is wis en waarachtig een tweede stadswandeling waard, maar de verlokkingen van de binnentuin van het hotel winnen het hedenochtend van die van het uit de as herrezen historische centrum. In de schaduw van uitbundig gebladerte en met een verfrissend drankje voor mijn neus neem ik een duik in het verzamelde werk van Marcel van Roosmalen. Ik kijk even op als de waard acte de présence geeft en een geanimeerd gesprek ziet terstond het levenslicht.
"Relaxing?"
"Yep."
Tijdens de rit naar Sarajevo worden ons groenere vergezichten dan gisteren voorgeschoteld. De hellingen van de te doorkruisen kloof zijn stevig bebost en de rivier die het onderhavige landschapselement heeft uitgesleten is opgewaardeerd tot stuwmeer. Ter hoogte van een markante meander gaat het andermaal van bunkerenstein op een overdekt buitenterras. We zijn niet de enige groep toeristen, maar de keuken en de bediening zijn ingesteld op rammelende magen bij karrenvrachten. De kwaliteit van het voedsel is spijtig genoeg navenant, want mijn in potentie appetijtelijke broodje lamsvlees is moddervet.
Waar je in Limburg door de bordjes "Spargel" langs de provinciale wegen het spreekwoordelijke bos niet meer ziet en in Kirgizië elke hectometerpaal wordt omgeven door een heksenkring van koemisstalletjes, wordt in onderhavige contreien bij elke boom med oftewel honing aan de verkeersdeelnemende man (m/v) gebracht. Mocht ooit het toponiem Balkan niet meer salonfähig zijn, dan kan dit zonder enig bezwaar worden vervangen door het de lading dekkende begrip Club Med.
We rijden de Bosnische hoofdstad binnen via een brede, met een trambaan in de middenberm geoutilleerde invalsweg, geflankeerd door weinig smaakvolle kantoren, hotels en betonnen flats, alsmede een eenzaam litteken van de burgeroorlog in de hoedanigheid van een beklad en overgroeid bejaardenhuis zonder buitenmuren. Ik ben er nog niet van op de hoogte dat het hier handelt om de beruchte Sniper Alley, waar tijdens de belegering van Sarajevo honderden doden en gewonden vielen doordat ze vanuit de hoge gebouwen en de omringende heuvels door sluipschutters werden beschoten. Het desbetreffende stukje bewustwording komt morgen, welke vrije dag in het Jeruzalem van Europa goeddeels in het teken staat van de Bosnische burgeroorlog; na het in ontvangst nemen van de sleutel van mijn hotelkamer besteed ik het restant van de dag aan rondlopen door de binnenstad.
Vanuit mijn onderkomen daal ik tien minuten af naar Baščaršija, waar de overmaat aan diakritische tekens wedijvert met het surplus aan duiven. Dit is het oudste deel van Sarajevo, dat is gesticht door de Ottomanen, en ik heb dientengevolge dan ook een heuse Turksige bazaar bij de kladden. De smalle straatjes zijn in doolhofpatroon aangelegd en bieden toegang tot talloze snuisterijenwinkeltjes, waterpijpuitspanningen, barretjes, kebabzaken en gebedshuizen – moskeeën, maar ook Servisch-orthodoxe kerken en synagoges. Overal rondom klimmen de wijken met kleine, vrijstaande huisjes en additioneel minaretassorti de heuvels op, zo is te zien vanaf de bruggetjes die de aanpalende rivier overspannen. Ik tref reisgenoot B. op een terras en na een verkoelende versnapering zoeken we een eetgelegenheid buiten de bazaar op, waar de typisch Bosnische gerechten op de kaart een licht verteerbaar alternatief zijn voor de plakkaten geplet gehakt ter grootte van een putdeksel die de gastronomische specialiteit van Baščaršija lijken te vertegenwoordigen. De hoeveelheden zijn dermate beschaafd dat er zelfs nog ruimte is voor een toetje. Het restaurantje is knus en gezellig ingericht, met onder meer een vitrine met antieke wapens, en uit de luidsprekers klinken Balkandeunen zoals Balkandeunen bedoeld zijn. Een vriendenprijsje armer aanvaarden we de klim naar ons hotel.
"Relaxing?"
"Yep."
Tijdens de rit naar Sarajevo worden ons groenere vergezichten dan gisteren voorgeschoteld. De hellingen van de te doorkruisen kloof zijn stevig bebost en de rivier die het onderhavige landschapselement heeft uitgesleten is opgewaardeerd tot stuwmeer. Ter hoogte van een markante meander gaat het andermaal van bunkerenstein op een overdekt buitenterras. We zijn niet de enige groep toeristen, maar de keuken en de bediening zijn ingesteld op rammelende magen bij karrenvrachten. De kwaliteit van het voedsel is spijtig genoeg navenant, want mijn in potentie appetijtelijke broodje lamsvlees is moddervet.
Waar je in Limburg door de bordjes "Spargel" langs de provinciale wegen het spreekwoordelijke bos niet meer ziet en in Kirgizië elke hectometerpaal wordt omgeven door een heksenkring van koemisstalletjes, wordt in onderhavige contreien bij elke boom med oftewel honing aan de verkeersdeelnemende man (m/v) gebracht. Mocht ooit het toponiem Balkan niet meer salonfähig zijn, dan kan dit zonder enig bezwaar worden vervangen door het de lading dekkende begrip Club Med.
We rijden de Bosnische hoofdstad binnen via een brede, met een trambaan in de middenberm geoutilleerde invalsweg, geflankeerd door weinig smaakvolle kantoren, hotels en betonnen flats, alsmede een eenzaam litteken van de burgeroorlog in de hoedanigheid van een beklad en overgroeid bejaardenhuis zonder buitenmuren. Ik ben er nog niet van op de hoogte dat het hier handelt om de beruchte Sniper Alley, waar tijdens de belegering van Sarajevo honderden doden en gewonden vielen doordat ze vanuit de hoge gebouwen en de omringende heuvels door sluipschutters werden beschoten. Het desbetreffende stukje bewustwording komt morgen, welke vrije dag in het Jeruzalem van Europa goeddeels in het teken staat van de Bosnische burgeroorlog; na het in ontvangst nemen van de sleutel van mijn hotelkamer besteed ik het restant van de dag aan rondlopen door de binnenstad.
Vanuit mijn onderkomen daal ik tien minuten af naar Baščaršija, waar de overmaat aan diakritische tekens wedijvert met het surplus aan duiven. Dit is het oudste deel van Sarajevo, dat is gesticht door de Ottomanen, en ik heb dientengevolge dan ook een heuse Turksige bazaar bij de kladden. De smalle straatjes zijn in doolhofpatroon aangelegd en bieden toegang tot talloze snuisterijenwinkeltjes, waterpijpuitspanningen, barretjes, kebabzaken en gebedshuizen – moskeeën, maar ook Servisch-orthodoxe kerken en synagoges. Overal rondom klimmen de wijken met kleine, vrijstaande huisjes en additioneel minaretassorti de heuvels op, zo is te zien vanaf de bruggetjes die de aanpalende rivier overspannen. Ik tref reisgenoot B. op een terras en na een verkoelende versnapering zoeken we een eetgelegenheid buiten de bazaar op, waar de typisch Bosnische gerechten op de kaart een licht verteerbaar alternatief zijn voor de plakkaten geplet gehakt ter grootte van een putdeksel die de gastronomische specialiteit van Baščaršija lijken te vertegenwoordigen. De hoeveelheden zijn dermate beschaafd dat er zelfs nog ruimte is voor een toetje. Het restaurantje is knus en gezellig ingericht, met onder meer een vitrine met antieke wapens, en uit de luidsprekers klinken Balkandeunen zoals Balkandeunen bedoeld zijn. Een vriendenprijsje armer aanvaarden we de klim naar ons hotel.
Dag 4: Sarajevo
Woensdag 19 september 2018
Van 5 april 1992 tot 29 februari 1996 was Sarajevo het lijdend voorwerp van met afstand de langste belegering van een hoofdstad in de moderne geschiedenis. Op een smalle corridor ter hoogte van de luchthaven na was de stad volledig afgesloten van de rest van Bosnië. Omdat het aantal Bosnische manschappen dat van de vijand – de Bosnische Serviërs – veruit overtrof, leek een inname van de stad een onhaalbare kaart en werd in plaats daarvan besloten tot een omsingeling en voortdurende beschietingen van zowel strategische als burgerdoelen vanuit de heuvels rondom Sarajevo. Dag in, dag uit sloegen honderden granaten in, met als dieptepunt 22 juli 1993, toen de stad naar zeggen door 3.777 projectielen werd geraakt. Op de enige locatie waar de Bosnische Serviërs tot in de bebouwde kom wisten door te dringen waren bovendien sluipschutters actief die willekeurige voorbijgangers neerschoten; deze weg, die de stad met het vliegveld verbindt zou algauw de lugubere bijnaam Sniper Alley krijgen. Na 1.425 dagen en bijna 14.000 dodelijke slachtoffers werd het beleg van de toen in puin geschoten hoofdstad officieel als beëindigd verklaard.
Teneinde meer te weten te komen over deze dramatische gebeurtenissen, maar dan vanuit het perspectief van een ooggetuige, had ik bij Sarajevo Insider de Times of Misfortune Tour geboekt. Gezien het verzameltijdstip aan het eind van de ochtend neem ik een wel zeer toeristische route naar het kantoortje van de voornoemde organisatie, te weten een ruime boog om Baščaršija heen. Via een rustige buurt boordevol Ottomaanse huizen met houten erkers bereik ik het deel van het centrum dat tijdens de Oostenrijks-Hongaarse periode is opgetrokken. Het contrast met de bazaar is zelfs voor een blind paard niet te missen: de promenades zijn recht en breed en de opstallen zijn aan de maat, met legio opsmuk en kleuren waar een beetje patissier zijn handen niet voor zou omdraaien. Na een tot kluit boetiekjes herbestemde karavanserai te hebben aangedaan is het de hoogste tijd om me bij Sarajevo Insider te melden.
Tijdens de excursie bevind ik mij in het selecte gezelschap van een Amerikaans echtpaar en de gids annex insider, die ten tijde van het beleg van Sarajevo politieagent was. We winnen hoogte via de voormalige citadel Vratnik en komen al slingerend uit bij de begraffitiede overblijfselen van het Witte Fort. De afvaardiging van het leger die vanaf deze locatie eventuele troepen komend vanuit Belgrado onder vuur kon nemen heeft de plaat gepoetst, ten faveure van een handjevol hippieachtige sujetten met het clichébeeld vervolmakende, krakkemikkige Volkswagen-busje. Het uitzicht over de stad is weergaloos; tevens is in een oogopslag te zien dat het in een komdal gelegen Sarajevo behept is met een bovengemiddelde mate van omsingelbaarheid, een gegeven waar de Bosnische Serviërs in de jaren negentig dankbaar gebruik van hebben gemaakt. Zonder topografische kaarten met pijlen in alle mogelijke geuren en kleuren en andere de complexe materie ondersteunende hulpmiddelen duidt onze gids in een notendop het cluster aanleidingen tot de Joegoslavië-oorlog en doet hij uit de doeken hoe het was om te leven onder de omstandigheden die met een belegering gepaard gaan.
"Sarajevo was welbeschouwd niet meer of minder dan een getto. De vijand blokkeerde alle toevoerlijnen, waardoor er geen water uit de kraan kwam, er geen elektriciteit was, geen verwarming, geen voedsel en geen medicijnen."
We dalen weer af en komen uit bij de relieken van een van de hoogtepunten in de geschiedenis van Sarajevo: de Olympische Winterspelen van 1984. De herinneringen aan de belegering zijn echter in de meerderheid: complete hellingen vol graven en de overblijfselen van de nooit herbouwde polikliniek psychiatrie – een zorginstelling die mij na de verschrikkingen van de oorlog broodnodig schijnt, maar dat terzijde. Via Sniper Alley bereiken we een nederzetting onder de rook van het vliegveld. In wat op het eerste gezicht een woonhuis vol kogelgaten lijkt is het Tunnelmuseum gevestigd.
Teneinde de stad te voorzien van wapens en de nodige primaire levensbehoeften en inwoners – tegen woekerprijzen weliswaar – de gelegenheid te geven hun heil elders te zoeken is in 1993 buiten medeweten van de Bosnische Serviërs een tunnel onder de landingsbaan van de luchthaven gegraven, met de achterliggende gedachte dat de vijand nooit zo snel tot het bombarderen van het vliegveld zou overgaan. De tunnel verbond een belegerde buitenwijk met het voornoemde woonhuis in het vrije Bosnië. In het tegenwoordige museum wordt een film getoond waarin is te zien hoe militairen, burgers, dozen met proviand, karretjes met goederen en zelfs klein vee uit de tunnel te voorschijn komen. Nadat een cameraploeg zich uit de voeten heeft gemaakt kunnen we zelf een meter of vijfentwintig door het met blote knuisten gegraven hoogstandje schuifelen.
Als we terugrijden naar hartje Sarajevo, komt de toekomst van Bosnië ter sprake.
"Het werkloosheidspercentage is hier meer dan veertig procent, onder jongeren zelfs meer dan vijftig. Afgestudeerden vertrekken naar het buitenland, omdat er hier geen werk voor ze is. Ik heb zelf twee jongens, pubers nog, maar zo gauw ze klaar zijn met hun studie, schop ik ze de grens over. Bosnië heeft hun niets te bieden."
"En u?"
"Ik blijf. Als politieagent kom ik niet meer aan de bak, maar nu ben ik full-time gids. En ik kan ervan rondkomen. Het enige nadeel is dat ik de oorlog nooit kan afsluiten voor mezelf. Drie keer per dag draai ik mijn verhaal over de belegering van Sarajevo af."
Onze wegen scheiden bij het kantoortje van Sarajevo Insider, waar onmiddellijk de volgende groep het busje betreedt. Ik gebruik een eenvoudige doch voedzame pastamaaltijd in een knus huiskamerrestaurant en vervoeg me aansluitend tot Galerija 11/07/95, een multimediale tentoonstelling over de genocide in Srebrenica die op onopvallende wijze op de bovenverdieping van een Oostenrijks-Hongaars gebouw naast de Heilig Hartkathedraal is gevestigd. De expositie begint met een zestien meter lange muur met de namen en leeftijden van alle 8.372 geliquideerde moslimjongens en -mannen, plus een aantal wanden met 640 portretten van slachtoffers. Vervolgens laat ik me door de audiogids langs tientallen sprekende en soms schokkende zwart-witfoto's leiden: van het stadje tot een hal waarin honderden lichamen ter identificatie liggen opgebaard; van een beschadigde speelgoedpop op een massagraf tot een gerimpelde hand waaraan een druppel bloed hangt – genomen tijdens een bloedafname ten faveure van DNA-onderzoek. In de filmzaal is er daarnaast ruimte voor de omsingeling van de hoofdstad: de documentaire Miss Sarajevo wordt er vertoond, waarin een deelneemster aan een schoonheidswedstrijd wordt gevolgd en de regisseur aan de hand hiervan laat zien hoe het is om te leven in een belegerde stad zonder basisvoorzieningen.
Om wat stoom af te blazen maak ik een rondwandeling door het ommuurde Vratnik. Op een paar gerenoveerde stadspoorten en een dito stuk muur na schittert toeristische potentie er door afwezigheid, maar de dorpse sfeer, de kruideniertjes en de steile straatjes met kasseien, katten en fraaie doorkijkjes naar de stad bieden volop gelegenheid om een beginnetje te maken met het verwerken van alle indrukken van vandaag. Bij dezelfde eetgelegenheid als gisteravond gebruik ik met twee reisgenoten de andermaal smakelijke avondmaaltijd op het buitenterras. Binnen zit een groot gezelschap zich te goed te doen aan een folkloristische voorstelling met muziek en dans. We sluiten af met koffie op wat in de volksmond het duivenplein pleegt te worden genoemd.
Teneinde meer te weten te komen over deze dramatische gebeurtenissen, maar dan vanuit het perspectief van een ooggetuige, had ik bij Sarajevo Insider de Times of Misfortune Tour geboekt. Gezien het verzameltijdstip aan het eind van de ochtend neem ik een wel zeer toeristische route naar het kantoortje van de voornoemde organisatie, te weten een ruime boog om Baščaršija heen. Via een rustige buurt boordevol Ottomaanse huizen met houten erkers bereik ik het deel van het centrum dat tijdens de Oostenrijks-Hongaarse periode is opgetrokken. Het contrast met de bazaar is zelfs voor een blind paard niet te missen: de promenades zijn recht en breed en de opstallen zijn aan de maat, met legio opsmuk en kleuren waar een beetje patissier zijn handen niet voor zou omdraaien. Na een tot kluit boetiekjes herbestemde karavanserai te hebben aangedaan is het de hoogste tijd om me bij Sarajevo Insider te melden.
Tijdens de excursie bevind ik mij in het selecte gezelschap van een Amerikaans echtpaar en de gids annex insider, die ten tijde van het beleg van Sarajevo politieagent was. We winnen hoogte via de voormalige citadel Vratnik en komen al slingerend uit bij de begraffitiede overblijfselen van het Witte Fort. De afvaardiging van het leger die vanaf deze locatie eventuele troepen komend vanuit Belgrado onder vuur kon nemen heeft de plaat gepoetst, ten faveure van een handjevol hippieachtige sujetten met het clichébeeld vervolmakende, krakkemikkige Volkswagen-busje. Het uitzicht over de stad is weergaloos; tevens is in een oogopslag te zien dat het in een komdal gelegen Sarajevo behept is met een bovengemiddelde mate van omsingelbaarheid, een gegeven waar de Bosnische Serviërs in de jaren negentig dankbaar gebruik van hebben gemaakt. Zonder topografische kaarten met pijlen in alle mogelijke geuren en kleuren en andere de complexe materie ondersteunende hulpmiddelen duidt onze gids in een notendop het cluster aanleidingen tot de Joegoslavië-oorlog en doet hij uit de doeken hoe het was om te leven onder de omstandigheden die met een belegering gepaard gaan.
"Sarajevo was welbeschouwd niet meer of minder dan een getto. De vijand blokkeerde alle toevoerlijnen, waardoor er geen water uit de kraan kwam, er geen elektriciteit was, geen verwarming, geen voedsel en geen medicijnen."
We dalen weer af en komen uit bij de relieken van een van de hoogtepunten in de geschiedenis van Sarajevo: de Olympische Winterspelen van 1984. De herinneringen aan de belegering zijn echter in de meerderheid: complete hellingen vol graven en de overblijfselen van de nooit herbouwde polikliniek psychiatrie – een zorginstelling die mij na de verschrikkingen van de oorlog broodnodig schijnt, maar dat terzijde. Via Sniper Alley bereiken we een nederzetting onder de rook van het vliegveld. In wat op het eerste gezicht een woonhuis vol kogelgaten lijkt is het Tunnelmuseum gevestigd.
Teneinde de stad te voorzien van wapens en de nodige primaire levensbehoeften en inwoners – tegen woekerprijzen weliswaar – de gelegenheid te geven hun heil elders te zoeken is in 1993 buiten medeweten van de Bosnische Serviërs een tunnel onder de landingsbaan van de luchthaven gegraven, met de achterliggende gedachte dat de vijand nooit zo snel tot het bombarderen van het vliegveld zou overgaan. De tunnel verbond een belegerde buitenwijk met het voornoemde woonhuis in het vrije Bosnië. In het tegenwoordige museum wordt een film getoond waarin is te zien hoe militairen, burgers, dozen met proviand, karretjes met goederen en zelfs klein vee uit de tunnel te voorschijn komen. Nadat een cameraploeg zich uit de voeten heeft gemaakt kunnen we zelf een meter of vijfentwintig door het met blote knuisten gegraven hoogstandje schuifelen.
Als we terugrijden naar hartje Sarajevo, komt de toekomst van Bosnië ter sprake.
"Het werkloosheidspercentage is hier meer dan veertig procent, onder jongeren zelfs meer dan vijftig. Afgestudeerden vertrekken naar het buitenland, omdat er hier geen werk voor ze is. Ik heb zelf twee jongens, pubers nog, maar zo gauw ze klaar zijn met hun studie, schop ik ze de grens over. Bosnië heeft hun niets te bieden."
"En u?"
"Ik blijf. Als politieagent kom ik niet meer aan de bak, maar nu ben ik full-time gids. En ik kan ervan rondkomen. Het enige nadeel is dat ik de oorlog nooit kan afsluiten voor mezelf. Drie keer per dag draai ik mijn verhaal over de belegering van Sarajevo af."
Onze wegen scheiden bij het kantoortje van Sarajevo Insider, waar onmiddellijk de volgende groep het busje betreedt. Ik gebruik een eenvoudige doch voedzame pastamaaltijd in een knus huiskamerrestaurant en vervoeg me aansluitend tot Galerija 11/07/95, een multimediale tentoonstelling over de genocide in Srebrenica die op onopvallende wijze op de bovenverdieping van een Oostenrijks-Hongaars gebouw naast de Heilig Hartkathedraal is gevestigd. De expositie begint met een zestien meter lange muur met de namen en leeftijden van alle 8.372 geliquideerde moslimjongens en -mannen, plus een aantal wanden met 640 portretten van slachtoffers. Vervolgens laat ik me door de audiogids langs tientallen sprekende en soms schokkende zwart-witfoto's leiden: van het stadje tot een hal waarin honderden lichamen ter identificatie liggen opgebaard; van een beschadigde speelgoedpop op een massagraf tot een gerimpelde hand waaraan een druppel bloed hangt – genomen tijdens een bloedafname ten faveure van DNA-onderzoek. In de filmzaal is er daarnaast ruimte voor de omsingeling van de hoofdstad: de documentaire Miss Sarajevo wordt er vertoond, waarin een deelneemster aan een schoonheidswedstrijd wordt gevolgd en de regisseur aan de hand hiervan laat zien hoe het is om te leven in een belegerde stad zonder basisvoorzieningen.
Om wat stoom af te blazen maak ik een rondwandeling door het ommuurde Vratnik. Op een paar gerenoveerde stadspoorten en een dito stuk muur na schittert toeristische potentie er door afwezigheid, maar de dorpse sfeer, de kruideniertjes en de steile straatjes met kasseien, katten en fraaie doorkijkjes naar de stad bieden volop gelegenheid om een beginnetje te maken met het verwerken van alle indrukken van vandaag. Bij dezelfde eetgelegenheid als gisteravond gebruik ik met twee reisgenoten de andermaal smakelijke avondmaaltijd op het buitenterras. Binnen zit een groot gezelschap zich te goed te doen aan een folkloristische voorstelling met muziek en dans. We sluiten af met koffie op wat in de volksmond het duivenplein pleegt te worden genoemd.
Dag 5: Sarajevo – Küstendorf (Servië)
Donderdag 20 september 2018
We verlaten Sarajevo oostwaarts via de weg die ik gisterochtend vanuit het Witte Fort kon zien. Er ontsluit zich een landschap aan ons gezichtsveld waarin smalle, bosrijke dalen, heuvels met rotspartijen en agrarische vlaktes elkaar met wederzijds respect afwisselen. Teneinde het nimmer wennende hotelslootwater te neutraliseren houden we halt in een stadje voor een aanvaardbaar tasje pleur. Op het terras ontspint zich de volgende doorwrochte politieke discussie tussen een autochtoon en scribent dezes:
"Welcome to Serbia! This is not Bosnia! Serbia!"
"O, oké."
We zijn aanbeland in de Republika Srpska (Servische Republiek), een van de twee autonome entiteiten waaruit de staat Bosnië en Herzegovina op basis van de Dayton-akkoorden is opgebouwd – de andere is de Federatie van Bosnië en Herzegovina. Later is er overigens nog een derde entiteit gecreëerd, een klein federaal district dat formeel door beide voornoemde entiteiten wordt bestuurd, maar in de praktijk voornamelijk zijn eigen koers vaart. Het land is opgezadeld met een dergelijke complexe staatsinrichting om alle voormalig strijdende partijen uit de Bosnische burgeroorlog tevreden te stemmen, maar mijn bilateraaltje met de Bosnisch-Servische espressonipper brengt de onderhuidse spanningen danig aan de oppervlakte.
De nationalistische sentimenten kunnen alleszins deels ook worden verklaard door de op handen zijnde verkiezingen, waarbij de verdeeldheid tot op het bot traditioneel nietsontziend voor het voetlicht treedt en samenwerken een woord non grata is. Er gaat in heel Bosnië geen lantaarnpaal voorbij, of deze wordt wel ontsierd door het ponem van een in een donkerblauw twee-halen-één-betalenkostuum gehesen politicus.
We vervolgen onze weg richting Servië, waar de beboste heuvels doen denken aan de landschappen rond Srebrenica, die ik gisteren op foto's had gezien. De onfortuinlijke moslimenclave ligt hemelsbreed een slordige dertig kilometer van Višegrad, waar we rond het middaguur arriveren. Ook dit stadje was in de jaren negentig het bloedige toneel van etnische zuiveringen en andere oorlogsmisdaden. Heden ten dage is de sfeer er slaperig te noemen en concentreert het toerisme zich aan beide oevers van de rivier de Drina, die worden verbonden door een blikvanger in de vorm van een fraaie, zestiende-eeuwse brug. Het elfbogige werelderfgoed heeft zijn bekendheid te danken aan de roman De brug over de Drina van de Nobelprijswinnende auteur Ivo Andrić, wiens hoofd bij de naburige souvenirstalletjes dan ook de show steelt op koelkastmagneetjes, en zulks elders op een blinde muur. We volgen de zuidelijke oever van de Drina, lopen onder een poort door en bereiken aldus de Bosnische variant op Disneyland, Andrićgrad geheten. Het is een even steriele als surrealistische verzameling van nieuwbouwobjecten, opgetrokken in een ratjetoe van architectonische stijlen, aangevuld door een winderig plein met standbeeld en megalomane mozaïeken. In een kitschkaravanserai gebruiken we een warme lunch, die verrassenderwijs alleszins betaalbaar en binnen te houden is.
Andrićgrad is ontsproten aan het brein van de Servische filmmaker Emir Kusturica, die het als decor wenst te gebruiken voor de verfilming van Andrić' voornoemde magnum opus. De cineast putte daarbij uit eigen ervaring met het laten bouwen van complete dorpen ten behoeve van zijn rolprenten: Küstendorf, juist aan gene zijde van de Bosnisch-Servische grens, is speciaal voor het tragikomische Life is a Miracle uit de grond gestampt. Dit behoorlijk homogene ensemble van op een helling gelegen, met adembenemend uitzicht geoutilleerde houten huisjes trekt om onduidelijke redenen busladingen Aziatische toeristen aan en vormt onze overnachtingsplek. Als na zonsondergang de touringcars de plaat hebben gepoetst rest niets dan stilte, een smakelijk maaltijdbuffet en een gesprek over indiemuziek.
"Welcome to Serbia! This is not Bosnia! Serbia!"
"O, oké."
We zijn aanbeland in de Republika Srpska (Servische Republiek), een van de twee autonome entiteiten waaruit de staat Bosnië en Herzegovina op basis van de Dayton-akkoorden is opgebouwd – de andere is de Federatie van Bosnië en Herzegovina. Later is er overigens nog een derde entiteit gecreëerd, een klein federaal district dat formeel door beide voornoemde entiteiten wordt bestuurd, maar in de praktijk voornamelijk zijn eigen koers vaart. Het land is opgezadeld met een dergelijke complexe staatsinrichting om alle voormalig strijdende partijen uit de Bosnische burgeroorlog tevreden te stemmen, maar mijn bilateraaltje met de Bosnisch-Servische espressonipper brengt de onderhuidse spanningen danig aan de oppervlakte.
De nationalistische sentimenten kunnen alleszins deels ook worden verklaard door de op handen zijnde verkiezingen, waarbij de verdeeldheid tot op het bot traditioneel nietsontziend voor het voetlicht treedt en samenwerken een woord non grata is. Er gaat in heel Bosnië geen lantaarnpaal voorbij, of deze wordt wel ontsierd door het ponem van een in een donkerblauw twee-halen-één-betalenkostuum gehesen politicus.
We vervolgen onze weg richting Servië, waar de beboste heuvels doen denken aan de landschappen rond Srebrenica, die ik gisteren op foto's had gezien. De onfortuinlijke moslimenclave ligt hemelsbreed een slordige dertig kilometer van Višegrad, waar we rond het middaguur arriveren. Ook dit stadje was in de jaren negentig het bloedige toneel van etnische zuiveringen en andere oorlogsmisdaden. Heden ten dage is de sfeer er slaperig te noemen en concentreert het toerisme zich aan beide oevers van de rivier de Drina, die worden verbonden door een blikvanger in de vorm van een fraaie, zestiende-eeuwse brug. Het elfbogige werelderfgoed heeft zijn bekendheid te danken aan de roman De brug over de Drina van de Nobelprijswinnende auteur Ivo Andrić, wiens hoofd bij de naburige souvenirstalletjes dan ook de show steelt op koelkastmagneetjes, en zulks elders op een blinde muur. We volgen de zuidelijke oever van de Drina, lopen onder een poort door en bereiken aldus de Bosnische variant op Disneyland, Andrićgrad geheten. Het is een even steriele als surrealistische verzameling van nieuwbouwobjecten, opgetrokken in een ratjetoe van architectonische stijlen, aangevuld door een winderig plein met standbeeld en megalomane mozaïeken. In een kitschkaravanserai gebruiken we een warme lunch, die verrassenderwijs alleszins betaalbaar en binnen te houden is.
Andrićgrad is ontsproten aan het brein van de Servische filmmaker Emir Kusturica, die het als decor wenst te gebruiken voor de verfilming van Andrić' voornoemde magnum opus. De cineast putte daarbij uit eigen ervaring met het laten bouwen van complete dorpen ten behoeve van zijn rolprenten: Küstendorf, juist aan gene zijde van de Bosnisch-Servische grens, is speciaal voor het tragikomische Life is a Miracle uit de grond gestampt. Dit behoorlijk homogene ensemble van op een helling gelegen, met adembenemend uitzicht geoutilleerde houten huisjes trekt om onduidelijke redenen busladingen Aziatische toeristen aan en vormt onze overnachtingsplek. Als na zonsondergang de touringcars de plaat hebben gepoetst rest niets dan stilte, een smakelijk maaltijdbuffet en een gesprek over indiemuziek.
Dag 6: Küstendorf – Sirogojno
Vrijdag 21 september 2018
Na een wegens hartstochtelijke afkoeling onder een kloeke set zure lappen genoten nachtrust aanvaarden we de spreekwoordelijke hink-stap-sprong naar de begin- en tevens eindbestemming van de zogenoemde Šargan 8. Dit is het Miljoenenlijntje van Servië, waarbij een toeristisch dieseltreintje een heen-en-weertje doet over een in smalspoor uitgevoerd baanvak, niet zozeer in de vorm van een acht, maar eerder gelijkend op een te lang gekookte spaghettisliert in een gootsteen. Daar onderhavige uithoek van het land een geslaagde imitatie van het Zwarte Woud ten beste geeft, is het traject ongenadig bekunstwerkt middels legio tunnels, viaducten en meer-dan-360-gradencurves. Een rit van tweeënhalf uur met een handvol uitzichtstops en een veelvoud daarvan aan decibelrijke tunnelpassages pilsen we metaforisch af door middel van een dertien-in-een-dozijne warme lunch in de stationsrestauratie.
Een stief uur rijden verderop is het lokale equivalent van het Nederlands Openluchtmuseum: in een hooggelegen, aantrekkelijk bos net buiten het gehucht Sirogojno zijn een vijftigtal originele houten huisjes uit de streek weer opgebouwd. Tijdens een rondleiding krijgen we een indruk van het leven van de van oorsprong op agrarische leest geschoeide Željko met de pet, die in de communistische periode als zovelen naar de grote stad trok. Een opmerkelijk detail dat menig huisje siert is een soort totempaal, de lengte waarvan een graadmeter was voor de relatieve weelde waarin de bewoners zich konden wentelen.
Een aantal huisjes is als overnachtingsgelegenheid herbestemd, een feit dat we voorwaar niet een-twee-drie naast ons neerleggen. Na ons in de authentieke dorpstaveerne tegoed te hebben gedaan aan een rijk palet aan goudeerlijke gerechtjes uit de lokale boerenkeuken, bestrijden we de frisse avond met broeierig beddengoed.
Een stief uur rijden verderop is het lokale equivalent van het Nederlands Openluchtmuseum: in een hooggelegen, aantrekkelijk bos net buiten het gehucht Sirogojno zijn een vijftigtal originele houten huisjes uit de streek weer opgebouwd. Tijdens een rondleiding krijgen we een indruk van het leven van de van oorsprong op agrarische leest geschoeide Željko met de pet, die in de communistische periode als zovelen naar de grote stad trok. Een opmerkelijk detail dat menig huisje siert is een soort totempaal, de lengte waarvan een graadmeter was voor de relatieve weelde waarin de bewoners zich konden wentelen.
Een aantal huisjes is als overnachtingsgelegenheid herbestemd, een feit dat we voorwaar niet een-twee-drie naast ons neerleggen. Na ons in de authentieke dorpstaveerne tegoed te hebben gedaan aan een rijk palet aan goudeerlijke gerechtjes uit de lokale boerenkeuken, bestrijden we de frisse avond met broeierig beddengoed.
Dag 7: Sirogojno – Žabljak (Montenegro)
Zaterdag 22 september 2018
Een rit van zo'n 175 kilometer over secundaire en tertiaire wegen doorheen bergachtige oorden met een aantal onderwegge beenstrekmomenten en de passage van de grens tussen de niet bijster grote kameraden Servië en Montenegro, dat kost niet alleen volgens Bartjens een volledige dag. Alvorens we bij een raststätte aan de boorden van een allesbehalve gedrochtelijk stuwmeer onze cafeïnebehoefte bevredigen, is het weer afwisselen geblazen tussen hellingbossen en lieflijke rivierdalen. Een volgende stop brengt ons bij het allemachtig fraaie Mileševakloostercomplex, waar we in de Servisch-orthodoxe kerk de vele stokoude fresco's onderwerpen aan de nodige bewondering. Een smalle, steile weg verderop vinden we een voormalige watermolen met aanpalende forellenkwekerij, waar het goed toeven en dito vis eten is.
De Servisch-Montenegrijnse grens wordt in luttele vloeken en zuchten bedwongen. Ook bij het derde douanemoment van deze trip springt in het oog dat de voormalige Joegobroeders en -zusters, ondanks de onderlinge wrevel, elkaar het leven nauwelijks zuur maken bij het oversteken van elkanders grenzen. Onze Servische reisbegeleidster en Bosnische chauffeur? Twee handen op één buik. Als er al een onvertogen woord valt, dan zijn de Albanezen het mikpunt van een Slobodan Milošević-eske tirade: "Die fokken als konijnen! Ze zijn al de overgrote meerderheid in Kosovo en straks pikken ze het zuiden van Servië ook nog in! Een Groot-Albanië, dat is wat ze willen!"
Alles goed en wel, we betreden aldus het vijftien jaar jonge bergstaatje Montenegro, waar mijn Lonely Planet in enkel superlatieven over spreekt. Kennelijk hebben de auteurs bij het samenstellen van de gids Pljevlja over het hoofd gezien, want behalve met een tonghernia-inducerende naam is deze stad opgezadeld met louter dieptepunten; letterlijk in het geval van de grootste kolenmijn van het land. Verder noteren we: een horizonvervuilende elektriciteitscentrale, betonnen flats bij de vleet en een foeilelijk winkelcentrum, waar de prijzen ten opzichte van de Bosnische en Servische gepeperd genoemd mogen worden. Deze ontluisterende kennismaking met wat in het Montenegrijns Crna Gora heet wordt echter algauw overvleugeld door al het natuurschoon dat het nationaal park Durmitor te bieden heeft: bossen en ruige, granieten pieken tot zover het oog reikt. Het feestste voor de kijkers is wel de Tarakloof, die we voor de gelegenheid met de benenwagen oversteken via een 150 meter hoge en 365 meter lange, met een sierlijke curve aangelegde en mede wegens voornoemde karakteristieken indrukwekkende boogbrug. De kloof an sich is niet minder imposant; sterker, met een lengte van zo'n tachtig kilometer en een maximale diepte van 1.300 meter is het, op de fameuze Grand Canyon na, de diepste canyon ter wereld.
Middels het bedwingen van een kloek pak haarspeldbochten bereiken we een op een slordige 1.500 meter gelegen hoogvlakte, waar, naarmate we Žabljak naderen, de vers opgetrokken vakantiehuisjes in aantal toenemen. Sommige liggen in gesloopte toestand alweer het uitzicht te vervuilen, desgevraagd omdat er kennelijk geen bouwvergunning voor was afgegeven. Het hoogstgelegen stadje van Montenegro blijkt op het eerste en tevens navolgende gezichten ook al een openluchtmuseum, maar dan uit de tijd dat Tito hier de scepter zwaaide. Het centrum bestaat uit een royale parkeerplaats, omringd door weinig smaakvolle, te groot uitgevallen opstallen uit de communistische periode. Ons hotel is te omschrijven als vergane glorie, minus de glorie; de aparte tv-ruimte met tweepersoonsbank op de kamer verdient daarentegen aparte vermelding. Met veel vijven en zessen vinden we een restaurant waarvan het geluidsspectrum niet wordt gedomineerd door gedateerde, rijkelijk met halfgestolde songfestivaljus overgoten boemboemhits en waar we bovendien niet linea recta worden gedirigeerd naar het blauwbekmekka dat buitenterras heet. De zogeheten Durmitorsteak, een cordon bleu in de vorm van een lichtelijk uit de kluiten gewassen truckersstaaf, laten we ons redelijk smaken.
De Servisch-Montenegrijnse grens wordt in luttele vloeken en zuchten bedwongen. Ook bij het derde douanemoment van deze trip springt in het oog dat de voormalige Joegobroeders en -zusters, ondanks de onderlinge wrevel, elkaar het leven nauwelijks zuur maken bij het oversteken van elkanders grenzen. Onze Servische reisbegeleidster en Bosnische chauffeur? Twee handen op één buik. Als er al een onvertogen woord valt, dan zijn de Albanezen het mikpunt van een Slobodan Milošević-eske tirade: "Die fokken als konijnen! Ze zijn al de overgrote meerderheid in Kosovo en straks pikken ze het zuiden van Servië ook nog in! Een Groot-Albanië, dat is wat ze willen!"
Alles goed en wel, we betreden aldus het vijftien jaar jonge bergstaatje Montenegro, waar mijn Lonely Planet in enkel superlatieven over spreekt. Kennelijk hebben de auteurs bij het samenstellen van de gids Pljevlja over het hoofd gezien, want behalve met een tonghernia-inducerende naam is deze stad opgezadeld met louter dieptepunten; letterlijk in het geval van de grootste kolenmijn van het land. Verder noteren we: een horizonvervuilende elektriciteitscentrale, betonnen flats bij de vleet en een foeilelijk winkelcentrum, waar de prijzen ten opzichte van de Bosnische en Servische gepeperd genoemd mogen worden. Deze ontluisterende kennismaking met wat in het Montenegrijns Crna Gora heet wordt echter algauw overvleugeld door al het natuurschoon dat het nationaal park Durmitor te bieden heeft: bossen en ruige, granieten pieken tot zover het oog reikt. Het feestste voor de kijkers is wel de Tarakloof, die we voor de gelegenheid met de benenwagen oversteken via een 150 meter hoge en 365 meter lange, met een sierlijke curve aangelegde en mede wegens voornoemde karakteristieken indrukwekkende boogbrug. De kloof an sich is niet minder imposant; sterker, met een lengte van zo'n tachtig kilometer en een maximale diepte van 1.300 meter is het, op de fameuze Grand Canyon na, de diepste canyon ter wereld.
Middels het bedwingen van een kloek pak haarspeldbochten bereiken we een op een slordige 1.500 meter gelegen hoogvlakte, waar, naarmate we Žabljak naderen, de vers opgetrokken vakantiehuisjes in aantal toenemen. Sommige liggen in gesloopte toestand alweer het uitzicht te vervuilen, desgevraagd omdat er kennelijk geen bouwvergunning voor was afgegeven. Het hoogstgelegen stadje van Montenegro blijkt op het eerste en tevens navolgende gezichten ook al een openluchtmuseum, maar dan uit de tijd dat Tito hier de scepter zwaaide. Het centrum bestaat uit een royale parkeerplaats, omringd door weinig smaakvolle, te groot uitgevallen opstallen uit de communistische periode. Ons hotel is te omschrijven als vergane glorie, minus de glorie; de aparte tv-ruimte met tweepersoonsbank op de kamer verdient daarentegen aparte vermelding. Met veel vijven en zessen vinden we een restaurant waarvan het geluidsspectrum niet wordt gedomineerd door gedateerde, rijkelijk met halfgestolde songfestivaljus overgoten boemboemhits en waar we bovendien niet linea recta worden gedirigeerd naar het blauwbekmekka dat buitenterras heet. De zogeheten Durmitorsteak, een cordon bleu in de vorm van een lichtelijk uit de kluiten gewassen truckersstaaf, laten we ons redelijk smaken.
Dag 8: Žabljak – Kolašin
Zondag 23 september 2018
Žabljak is het ultieme wintersportoord van Montenegro. Ofschoon het complete gamma aan weerapps het erover eens is dat een markante weersomslag, gepaard gaande met ter aarde stortend kwik en fluks toenemende sneeuwkansen, aanstaande is in dit deel van het land, heeft de zomer het heft vooralsnog stevig in de knuisten. Na een korte, vergeefse jacht op een adembenemende panoramafoto van de Durmitor-bergketen in het van een wilde zaterdagavond uitbrakkende plaatsje, brengt een korte rit met de bus ons tot de grens van het nationaal park. De omgeving is besprenkeld met een achttiental gletsjermeertjes, oftewel "bergogen" in de volksmond, waarvan wij het achtvormige Zwarte Meer gaan ronden. Een asfaltweggetje met op dit vroege uur nog gesloten koek-en-zopiekraampjes leidt naar een uitspanning en het pad rondom het meer. De uitzichten, die worden gedomineerd door gemengde hellingbossen en de in het oog springende Berenberg (2.287 meter), zijn om door een ringetje te halen. Een pannenkoekvlakke passage wordt gevolgd door een opeenvolging van korte klimmetjes en afdalingen. In eerste instantie missen we het zijpad naar het groene Zminjemeer, maar een stief uur en een geleidelijke klim parallel aan een beek later staan we dan toch aan de oever van het bonusmeer.
In de zondagmiddagdrukte lopen we terug naar de bus, waarna een spectaculaire tocht door de Tarakloof een aanvang neemt. Het doel is een ecodorp met spartaanse houten huisjes middenin het Bjelasicagebergte, een gebied waar de toeristische ontsluiting in een stroomversnelling is geraakt, getuige de in aanbouw zijnde vierbaansweg die de beoogde wandeling naar de hutjes gevoeglijk in het water doet vallen. Met jeeps scheuren we tussen de graaf- en andere helse machines door naar de bergweide, maar eenmaal boven is er van de wegwerkzaamheden hoegenaamd niets meer te merken. Hier maken rust, frisse berglucht, grazende koeien en paarden en stront de dienst uit – voor zolang als het nog duurt. De familie die deze locatie bestiert vergast ons op een traditioneel maal van gebonden soep met aardappel en wortel, koolsalade, aardappels en oma's gehaktballen. In het aardedonker gaan we met de kippen op stok.
In de zondagmiddagdrukte lopen we terug naar de bus, waarna een spectaculaire tocht door de Tarakloof een aanvang neemt. Het doel is een ecodorp met spartaanse houten huisjes middenin het Bjelasicagebergte, een gebied waar de toeristische ontsluiting in een stroomversnelling is geraakt, getuige de in aanbouw zijnde vierbaansweg die de beoogde wandeling naar de hutjes gevoeglijk in het water doet vallen. Met jeeps scheuren we tussen de graaf- en andere helse machines door naar de bergweide, maar eenmaal boven is er van de wegwerkzaamheden hoegenaamd niets meer te merken. Hier maken rust, frisse berglucht, grazende koeien en paarden en stront de dienst uit – voor zolang als het nog duurt. De familie die deze locatie bestiert vergast ons op een traditioneel maal van gebonden soep met aardappel en wortel, koolsalade, aardappels en oma's gehaktballen. In het aardedonker gaan we met de kippen op stok.
Dag 9: Kolašin – Mrtvicakloof – Virpazar
Maandag 24 september 2018
Het is de dag die we wisten dat zou komen: de dag dat een koufront volgens de dames en heren meteorologen de Adriatische Zeekust wat het kwik betreft ongemoeid zal laten, maar Koning Winter in het binnenland zal laten speldenprikken. We hopen en bidden dat de timing van het slechtweergebied ons gunstig gezind zal zijn, aangezien nog een kloofwandeling in de bergen op het programma prijkt alvorens we kustwaarts gaan.
Na een matineus ontbijt, waarbij een aan de oliebol verwant gerecht een glansrol vervult, worden we met jeeps bergafwaarts gereden en houden we vervolgens spoorslags halt in de wintersportuitvalsbasis Kolašin. Terwijl onze gastheer en -vrouw voor eenieder een lunch uit het vuistje bij elkaar harken in de buurtsuper, zetten wij een speurtocht op poten naar een broodnodig opkontje van onze royaal onder NAP opererende cafeïnespiegel. Onze queeste komt met goed gevolg tot een eind in een door Sky Radiomuziek bezwangerd straatje dat de twee bestandbeelde dorpspleinen met elkaar verbindt – het ene knus met wat Ottomaanse architectuur, het andere ruim opgezet met veel openbaar groen, een fontein en een functioneel smoelend museumgebouw.
Eenmaal buiten de bebouwde kom kunnen de neuzen weer tegen de ruiten, want de Tarakloof zet nog even haar mooiste beentje voor. Met haar steile wanden van honderden meters hoog doet de Moračakloof in niets onder voor haar conculega aan gene zijde van de zojuist bedwongen pas annex waterscheiding. Geheel tegen de verwachting in realiseren de weergoden onderwijl een verbeteringsslag als het gaat om een stukje weergebeuren. Bij de ingang – lees: uitgang – van een naar de rivier de Mrtvica genoemde zijkloof, waarover de gerenommeerde reisgidsen frappanterwijs unisono in alle toonaarden zwijgen, staat de gids die zichzelf Ivan de Verschrikkelijke pleegt te noemen ons reeds op te wachten. De naar weldra zal blijken even doortastende, doch aanmerkelijk zachtmoedigere bijnaamgenoot van de eerste tsaar aller Russen leidt ons via een gestaag dalende betonplatenweg en een afgeleefde brug het dal in, waar het welig tierende groen, de verticale rotsmuren en het kraakheldere, intens blauwe water in een non-stopfittie verwikkeld zijn om wie het meest recht heeft op bewonderende blikken en geopende smoelwerken. De lunch wordt gebruikt ter hoogte van een antieke stenen brug die volledig in harmonie is met het omringende landschapsschoon. Het keerpunt – zowel van de wandeling als de weerdynamiek, vermits er een stevige bries opsteekt en het hemelblauw allengs plaatsmaakt voor dreigende wolken – wordt gevormd door een poortvormige rotsformatie die in combinatie met een daarachtergelegen poel in VVV-jargon de Gate of Wishes wordt genoemd. Ivan de Verschrikkelijke legt uit dat als je het voor elkaar bokst om een muntje door de Gate in het water te gooien, dat je dan in stilte een wens mag doen. Dat laatste blijkt weinigen gegeven, en ik hoop dat ze, in plaats van iets groots en meeslepends, wensen dat de weergoden zich nog even koest houden.
De extra inspanning die we leveren om een bruut wandeltempo te genereren wordt beloond, want de eerste druppels vallen pas als we koud in de bus zitten. We vervolgen onze reis door de Moračakloof en stuiten vlak voor Podgorica op een hoog, betonnen snelwegviaduct in aanbouw. De Chinese karakters op de naburige badkamerblauwe bouwketen verraden wie een wit voetje wil halen voor de potentiële ontsluiting van het bergachtige achterland van Montenegro. We passeren de weinig verheffende rafelranden van de hoofdstad en strijken een stief halfuur later neer in het aan het Skadarmeer gelegen dorpje Virpazar. Het grootste meer van de Balkan ligt voor ruim twee derde in Montenegro – het restant is Albanees –, wordt omsloten door bergen en is een walhalla voor vogelliefhebbers. Onze uitvalsbasis voor de komende twee nachten is niet veel meer dan een haventje en een sfeervol plein met horeca, waar een bescheiden fort hoog boven uittorent. Ik laat tezamen met drie mannelijke reisgenoten het centrum links liggen en eten voortreffelijk op een oude boot: forel, aardappelschijfjes, šopskasalade en vinjak en cappuccino na.
Na een matineus ontbijt, waarbij een aan de oliebol verwant gerecht een glansrol vervult, worden we met jeeps bergafwaarts gereden en houden we vervolgens spoorslags halt in de wintersportuitvalsbasis Kolašin. Terwijl onze gastheer en -vrouw voor eenieder een lunch uit het vuistje bij elkaar harken in de buurtsuper, zetten wij een speurtocht op poten naar een broodnodig opkontje van onze royaal onder NAP opererende cafeïnespiegel. Onze queeste komt met goed gevolg tot een eind in een door Sky Radiomuziek bezwangerd straatje dat de twee bestandbeelde dorpspleinen met elkaar verbindt – het ene knus met wat Ottomaanse architectuur, het andere ruim opgezet met veel openbaar groen, een fontein en een functioneel smoelend museumgebouw.
Eenmaal buiten de bebouwde kom kunnen de neuzen weer tegen de ruiten, want de Tarakloof zet nog even haar mooiste beentje voor. Met haar steile wanden van honderden meters hoog doet de Moračakloof in niets onder voor haar conculega aan gene zijde van de zojuist bedwongen pas annex waterscheiding. Geheel tegen de verwachting in realiseren de weergoden onderwijl een verbeteringsslag als het gaat om een stukje weergebeuren. Bij de ingang – lees: uitgang – van een naar de rivier de Mrtvica genoemde zijkloof, waarover de gerenommeerde reisgidsen frappanterwijs unisono in alle toonaarden zwijgen, staat de gids die zichzelf Ivan de Verschrikkelijke pleegt te noemen ons reeds op te wachten. De naar weldra zal blijken even doortastende, doch aanmerkelijk zachtmoedigere bijnaamgenoot van de eerste tsaar aller Russen leidt ons via een gestaag dalende betonplatenweg en een afgeleefde brug het dal in, waar het welig tierende groen, de verticale rotsmuren en het kraakheldere, intens blauwe water in een non-stopfittie verwikkeld zijn om wie het meest recht heeft op bewonderende blikken en geopende smoelwerken. De lunch wordt gebruikt ter hoogte van een antieke stenen brug die volledig in harmonie is met het omringende landschapsschoon. Het keerpunt – zowel van de wandeling als de weerdynamiek, vermits er een stevige bries opsteekt en het hemelblauw allengs plaatsmaakt voor dreigende wolken – wordt gevormd door een poortvormige rotsformatie die in combinatie met een daarachtergelegen poel in VVV-jargon de Gate of Wishes wordt genoemd. Ivan de Verschrikkelijke legt uit dat als je het voor elkaar bokst om een muntje door de Gate in het water te gooien, dat je dan in stilte een wens mag doen. Dat laatste blijkt weinigen gegeven, en ik hoop dat ze, in plaats van iets groots en meeslepends, wensen dat de weergoden zich nog even koest houden.
De extra inspanning die we leveren om een bruut wandeltempo te genereren wordt beloond, want de eerste druppels vallen pas als we koud in de bus zitten. We vervolgen onze reis door de Moračakloof en stuiten vlak voor Podgorica op een hoog, betonnen snelwegviaduct in aanbouw. De Chinese karakters op de naburige badkamerblauwe bouwketen verraden wie een wit voetje wil halen voor de potentiële ontsluiting van het bergachtige achterland van Montenegro. We passeren de weinig verheffende rafelranden van de hoofdstad en strijken een stief halfuur later neer in het aan het Skadarmeer gelegen dorpje Virpazar. Het grootste meer van de Balkan ligt voor ruim twee derde in Montenegro – het restant is Albanees –, wordt omsloten door bergen en is een walhalla voor vogelliefhebbers. Onze uitvalsbasis voor de komende twee nachten is niet veel meer dan een haventje en een sfeervol plein met horeca, waar een bescheiden fort hoog boven uittorent. Ik laat tezamen met drie mannelijke reisgenoten het centrum links liggen en eten voortreffelijk op een oude boot: forel, aardappelschijfjes, šopskasalade en vinjak en cappuccino na.
Dag 10: Virpazar – Podgorica – Virpazar
Dinsdag 25 september 2018
Prominent aanwezig op de dagplanning is een naar verluidt prachtige boottocht op het Skadarmeer. Vannacht bulderde de wind echter rond het hotel en ook tijdens het ontbijt blaast hij dat het een lieve lust is – blauwe lucht of geen blauwe lucht. Ofschoon er vermetele schettinootjes te kust en te keur schijnen te zijn die het onderhavige, door een veelzijdig gevleugeldevriendenarsenaal in de spreekwoordelijke armen gesloten zoetwaterreservoir onder dergelijke netelige omstandigheden maar al te graag wensen te bedwingen, wordt het programma-onderdeel – als scribent dezes zich deze witz mag veroorloven – afgeblazen en in één moeite door uitgesteld tot morgenochtend.
Hoe nu? In afwachting van het alternatief, te weten een bliksembezoek aan de hoofdstad Podgorica, besluit ik het eenvoudige trappenpad naar het zogeheten Besacfort aan te doen. Zelfs met de toegangspoort nog gesloten neem ik waar dat de onlangse restauratie van het vijftiende-eeuwse vestingwerk heeft geresulteerd in een brok disneykitsch van heb ik jou daar. Het theoretische uitzicht op het vooralsnog vaartuigloze meer wordt goeddeels geblokkeerd door bomen, maar een vallei neemt de rol van adembenemer met verve waar.
In de stuk te slane uren die ons gegeven zijn in Montenegro's grootste stad blijkt dat het voormalige Titograd met recht te kenschetsen is als het Alphen aan den Rijn van de Balkan. Een kraak noch smaak plein valt louter op door slodderige elektriciteitskastjes die her en der nonchalant op struikelhoogte uit het trottoir steken. De Millenniumbrug is een schier wanhopige poging de Rotterdamse Zwaan te evenaren. In het midden van een zanderige parkeerplaats, die aan vier zijden wordt omsloten door oostblokflats die schreeuwen om sloop dan wel renovatie, is een smetteloos wit en, het zij gezegd, best imposant Servisch-orthodox godshuis geland, met een overvloedig opgesmukt interieur dat kennelijk wat mocht kosten. Op een van de talloze schilderwerkjes menen wij de puissant rijke en vermoedelijk door en door corrupte financier van dit alles te ontwaren; heiligen dragen immers nimmer een stropdas. Het controversiële fresco waar Tito, Karl Marx en Friedrich Engels gedrieën branden in de hel ontsnapt jammerlijk aan mijn aandacht. De tijd die we niet aan de vermeende toeristentrekkers besteden wordt verbrast in de alom aanwezige horeca, waar ons bovengemiddelde cappuccino en een dito pastalunch zijn vergund.
Na een beknopte recuperatiesessie op het winderige terras van het hotel nemen we een smalle, onoverzichtelijke weg bergop, doorheen een handvol negorijen met leegstaande huizen, om uit te komen aan de rand van het dorpje Godinje. Een additionele klim te voet brengt ons bij een kleine, gezellige wijnboerderij, waar een echtpaar ons meeneemt in de wereld van de Montenegrijnse wijn, rosé, bessenlikeur en rakija. Een en ander gaat gepaard met een proeverij, waarbij kaasjes en bruschetta met olijventapenade de schielijk uit zijn mandje kruipende trek pogen te stillen. Een fietser met een blik alsof hij zeer recentelijk niet van de coke kon afblijven tracht een vineus graantje mee te pikken, doch vangt bot.
Licht aangeschoten bewonderen we op de terugweg de schemering boven het Skadarmeer, gevolgd door een potje vorkjeprik met het alleenboekende-mannengezelschap in downtown Virpazar.
Hoe nu? In afwachting van het alternatief, te weten een bliksembezoek aan de hoofdstad Podgorica, besluit ik het eenvoudige trappenpad naar het zogeheten Besacfort aan te doen. Zelfs met de toegangspoort nog gesloten neem ik waar dat de onlangse restauratie van het vijftiende-eeuwse vestingwerk heeft geresulteerd in een brok disneykitsch van heb ik jou daar. Het theoretische uitzicht op het vooralsnog vaartuigloze meer wordt goeddeels geblokkeerd door bomen, maar een vallei neemt de rol van adembenemer met verve waar.
In de stuk te slane uren die ons gegeven zijn in Montenegro's grootste stad blijkt dat het voormalige Titograd met recht te kenschetsen is als het Alphen aan den Rijn van de Balkan. Een kraak noch smaak plein valt louter op door slodderige elektriciteitskastjes die her en der nonchalant op struikelhoogte uit het trottoir steken. De Millenniumbrug is een schier wanhopige poging de Rotterdamse Zwaan te evenaren. In het midden van een zanderige parkeerplaats, die aan vier zijden wordt omsloten door oostblokflats die schreeuwen om sloop dan wel renovatie, is een smetteloos wit en, het zij gezegd, best imposant Servisch-orthodox godshuis geland, met een overvloedig opgesmukt interieur dat kennelijk wat mocht kosten. Op een van de talloze schilderwerkjes menen wij de puissant rijke en vermoedelijk door en door corrupte financier van dit alles te ontwaren; heiligen dragen immers nimmer een stropdas. Het controversiële fresco waar Tito, Karl Marx en Friedrich Engels gedrieën branden in de hel ontsnapt jammerlijk aan mijn aandacht. De tijd die we niet aan de vermeende toeristentrekkers besteden wordt verbrast in de alom aanwezige horeca, waar ons bovengemiddelde cappuccino en een dito pastalunch zijn vergund.
Na een beknopte recuperatiesessie op het winderige terras van het hotel nemen we een smalle, onoverzichtelijke weg bergop, doorheen een handvol negorijen met leegstaande huizen, om uit te komen aan de rand van het dorpje Godinje. Een additionele klim te voet brengt ons bij een kleine, gezellige wijnboerderij, waar een echtpaar ons meeneemt in de wereld van de Montenegrijnse wijn, rosé, bessenlikeur en rakija. Een en ander gaat gepaard met een proeverij, waarbij kaasjes en bruschetta met olijventapenade de schielijk uit zijn mandje kruipende trek pogen te stillen. Een fietser met een blik alsof hij zeer recentelijk niet van de coke kon afblijven tracht een vineus graantje mee te pikken, doch vangt bot.
Licht aangeschoten bewonderen we op de terugweg de schemering boven het Skadarmeer, gevolgd door een potje vorkjeprik met het alleenboekende-mannengezelschap in downtown Virpazar.
Dag 11: Virpazar – Kotor
Woensdag 26 september 2018
Aeolus geeft andermaal te veel gas op de lolly om op verantwoorde wijze de trossen los te gooien op het Skadarmeer, en derhalve checken we al vroeg in voor de rit langs de Adriatische kust binnen de grenzen van Montenegro. We werpen de laatste blikken op het meer en penetreren dan 's lands langste tunnel. Het is niet zomaar de een of andere weg door een berg: we laten het walhalla voor hikers en vogelaars achter ons en zeggen zdravo tegen de wereld van de internationale jetset, strandslaven, cruise-ouderen en, je verwacht het niet, Russen. Nochtans is er plenty falderie faldera en we maken vandaag dan ook verschillende uitstapjes. De eerste kennismaking met het Montenegrijnse kustlandschap – een zee uit een vakantiefolder, bergen die steil uit het zilte nat oprijzen en welig tierend groen – doet hoe dan ook verlangen naar meer. Dat wil overigens niet meteen zeggen dat alles er goud is wat er blinkt: als architectonische esthetiek een bergetappe in de Tour de France is, dan is de Taj Mahal de oppermachtige houder van de bolletjestrui, een galerijflat in Brunssum een sneue waterdrager in de eerste bus en een hotelcomplex aan de Adriatische kust van Montenegro een inferieure sprinter met pap in de benen en snot aan de kin die de finishlijn passeert als de dames en heren dopingpolitie al lang en breed in buisjes urine aan het roeren zijn.
Terwijl in de verte het Montenegrijnse Benidorm – genaamd Budva, waarover een aantal duizelingwekkende volzinnen verderop meer – reeds opdoemt, houden we halt in een lintdorpig horeca-accentgebied, waar beide wegbermen geheel aan het oog worden onttrokken door al dan niet dubbelgeparkeerde touringcars en auto's. De aanname dat hier iets bijzonders te zien moet zijn wordt na een levensgevaarlijke oversteek van de door voornoemde bermen gesandwichte verkeersader tot feit gepromoveerd: een boven een blauw van de sigarettenrook staand etablissement te prefereren terras biedt naast koffie tegen Nederlandse prijzen een fabuleus vogelperspectief op Sveti Stefan, een klein, gefortificeerd schiereiland tjokvol vijftiende-eeuwse panden, dat met het vasteland is verbonden door middel van een in een paradijselijke kromming uit de wiskundeboeken gelegen, Bounty-geel strand. De in het bezit van een poepchique hotelketen zijnde en derhalve enkel voor de Bransons, Berlusconi's en Bono's van deze wereld toegankelijke rots is zo mooi, dat zelfs de onderste regionen van de Keuken Kampioen Divisie van de fotografen in staat moeten worden geacht hier iets te kunnen fabrieken dat zo hupsakee aan de muur kan.
Op slechts een steenworp afstand van deze toeristische heksenketel bevindt zich een oase van rust in de vorm van het te midden van glooiende olijfboomgaarden gelegen Praskvicaklooster. We laten de serene sfeer, de smaakvolle gebouwen en de uitzichten een stief kwartiertje op ons inwerken, terwijl de hipstermonniken – baard, knotje, smartphone – hun alledaagse ding doen.
Budva, waar we rond schafttijd arriveren, is de Corendon-hoofdstad van Montenegro; of, om precies te zijn, de Корендон-hoofdstad. Wat heeft een avontuurlijke rondreis hier te schaften, zal lezer dezes zich vermoedelijk hoofdschuddend afvragen, en dan een paar uur nog wel! Allicht zijn er bars, clubs en restaurants bij de vleet, maar Budva onderscheidt zich van andere dubieuze badplaatsen door een historisch centrum dat door mijn reisgids zelfs een mini-Dubrovnik wordt genoemd. In de hoofdstraat waan ik me nog even in Batavia-Stad, maar eenmaal linksaf geslagen begint het grote genieten van de gemarmerde, kronkelige steegjes, pleintjes, kerkjes, de citadel en de omwalling. Ik pak diverse uitzichtpunten mee en eet een alleszins acceptabele risotto met zeevruchten op een schaduwrijk terras. Voor een alternatief panorama op de oude stad begeef ik me op een houten pier, waar een jongedame met yoga-oefeningen in de weer is.
Een halfuur rijden verderop begint de file naar Kotor, fabelachtig gesitueerd aan het einde van een inham, waarover de geleerden zich suf piekeren of het een huis-tuin-en-keukenbaai of een heus fjord is. We betrekken royale appartementen, het mijne zelfs met een halletje, een eindje buiten het centrum, dat naar men zegt never sleeps. Van daaruit is het een aangename wandeling langs het water naar waar het allemaal te doen is. We genieten van de heuvels aan beide oevers – aan de stadszijde loopt op enige hoogte een soort Chinese Muur – en het cruiseschip en de miljoenenjachten in de haven. Zonder concreet doel slenteren we langs grote Venetiaanse paleizen met groene luiken en balkonnetjes, kerken en katten. Nu eens likken we aan een ijsje, dan weer laten we het Kattenmuseum links liggen of nemen we een biertje op een van de talrijke terrassen in het schitterende stadje. We vinden een visrestaurant, waar ik op herhaling ga: risotto met zeevruchten, maar dan veel lekkerder dan die van tussen de middag; het is de beste maaltijd van de vakantie. Licht blauwbekkend, want winderig en stevig afgekoeld, lopen we terug naar ons onderkomen.
Terwijl in de verte het Montenegrijnse Benidorm – genaamd Budva, waarover een aantal duizelingwekkende volzinnen verderop meer – reeds opdoemt, houden we halt in een lintdorpig horeca-accentgebied, waar beide wegbermen geheel aan het oog worden onttrokken door al dan niet dubbelgeparkeerde touringcars en auto's. De aanname dat hier iets bijzonders te zien moet zijn wordt na een levensgevaarlijke oversteek van de door voornoemde bermen gesandwichte verkeersader tot feit gepromoveerd: een boven een blauw van de sigarettenrook staand etablissement te prefereren terras biedt naast koffie tegen Nederlandse prijzen een fabuleus vogelperspectief op Sveti Stefan, een klein, gefortificeerd schiereiland tjokvol vijftiende-eeuwse panden, dat met het vasteland is verbonden door middel van een in een paradijselijke kromming uit de wiskundeboeken gelegen, Bounty-geel strand. De in het bezit van een poepchique hotelketen zijnde en derhalve enkel voor de Bransons, Berlusconi's en Bono's van deze wereld toegankelijke rots is zo mooi, dat zelfs de onderste regionen van de Keuken Kampioen Divisie van de fotografen in staat moeten worden geacht hier iets te kunnen fabrieken dat zo hupsakee aan de muur kan.
Op slechts een steenworp afstand van deze toeristische heksenketel bevindt zich een oase van rust in de vorm van het te midden van glooiende olijfboomgaarden gelegen Praskvicaklooster. We laten de serene sfeer, de smaakvolle gebouwen en de uitzichten een stief kwartiertje op ons inwerken, terwijl de hipstermonniken – baard, knotje, smartphone – hun alledaagse ding doen.
Budva, waar we rond schafttijd arriveren, is de Corendon-hoofdstad van Montenegro; of, om precies te zijn, de Корендон-hoofdstad. Wat heeft een avontuurlijke rondreis hier te schaften, zal lezer dezes zich vermoedelijk hoofdschuddend afvragen, en dan een paar uur nog wel! Allicht zijn er bars, clubs en restaurants bij de vleet, maar Budva onderscheidt zich van andere dubieuze badplaatsen door een historisch centrum dat door mijn reisgids zelfs een mini-Dubrovnik wordt genoemd. In de hoofdstraat waan ik me nog even in Batavia-Stad, maar eenmaal linksaf geslagen begint het grote genieten van de gemarmerde, kronkelige steegjes, pleintjes, kerkjes, de citadel en de omwalling. Ik pak diverse uitzichtpunten mee en eet een alleszins acceptabele risotto met zeevruchten op een schaduwrijk terras. Voor een alternatief panorama op de oude stad begeef ik me op een houten pier, waar een jongedame met yoga-oefeningen in de weer is.
Een halfuur rijden verderop begint de file naar Kotor, fabelachtig gesitueerd aan het einde van een inham, waarover de geleerden zich suf piekeren of het een huis-tuin-en-keukenbaai of een heus fjord is. We betrekken royale appartementen, het mijne zelfs met een halletje, een eindje buiten het centrum, dat naar men zegt never sleeps. Van daaruit is het een aangename wandeling langs het water naar waar het allemaal te doen is. We genieten van de heuvels aan beide oevers – aan de stadszijde loopt op enige hoogte een soort Chinese Muur – en het cruiseschip en de miljoenenjachten in de haven. Zonder concreet doel slenteren we langs grote Venetiaanse paleizen met groene luiken en balkonnetjes, kerken en katten. Nu eens likken we aan een ijsje, dan weer laten we het Kattenmuseum links liggen of nemen we een biertje op een van de talrijke terrassen in het schitterende stadje. We vinden een visrestaurant, waar ik op herhaling ga: risotto met zeevruchten, maar dan veel lekkerder dan die van tussen de middag; het is de beste maaltijd van de vakantie. Licht blauwbekkend, want winderig en stevig afgekoeld, lopen we terug naar ons onderkomen.
Dag 12: Kotor
Donderdag 27 september 2018
Teneinde de Chinese Muur van Kotor onder schaduwrijke omstandigheden en met kiekjesvriendelijke lichtval op de bergruggen te bewandelen gaan we vroeg op pad. Er zijn twee officiële toegangen tot wat de facto een deel van de stadsmuur is, beide gelegen in het oude centrum en geoutilleerd met betaling afdwingende voorzieningen. Wij omzeilen echter zowel de drukte als de financiële consequenties door de vestingwerken te benaderen via de zogenoemde Ladder van Cattaro, een historische route tussen de kust en de bergen van het nationaal park Lovćen met een aantal haarspeldbochten dat dat van de Alpe d'Huez afgetekend in de schaduw stelt. Het gematigd steile pad beklimmen we tezamen met een roedel baldadige pubers, waar desondanks best mee te keuvelen valt, zo blijkt bij een pop-upuitspanning die bosbessenranja à raison de twee euro per glas aan de uithijgende man brengt. Enig geklauter brengt ons op de eigenlijke muur, die naast een slordige 1.350 treden en een aantal torens in uiteenlopende staten van verval glorieuze uitzichten te bieden heeft op Kotor en Boka, zoals de baai in de volksmond heet. 260 hoogtemeters verderop verorberen we een pizzaatje en kopen we een ijvo'tje (ijsje voor onderweg).
De doorstaande wind was tussen de regels door reeds met de noorderzon vertrokken en derhalve staat niets een boottocht over de kalme wateren van de niet te missen inham in de weg. De tocht is een feest voor het oog: de oevers zijn besprenkeld met plaatsjes die in schoonheid en kerkdichtheid weinig voor elkaar onderdoen. Toch staat het stadje Perast in het middelpunt van de belangstelling, niet het minst door de twee kleine eilandjes die voor de kust liggen. Het ene, Gospa od Škrpjela ofwel Onze Vrouwe van de Rotsen, is halverwege de vijftiende eeuw kunstmatig aangelegd en huisvest een rooms-katholieke kerk en een aanpalend museum die we met een kort bezoek vereren. Het andere, Sveti Đorđe, hetgeen zich als Sint-Joris laat vertalen, is niet toegankelijk voor publiek, maar het aldare kloostercomplex en de talrijke cipressen laten zich van enige afstand in optima forma bewonderen. In het nietige, doch daarom niet minder schilderachtige Perast, dat ook al wordt gedomineerd door Venetiaanse kasten van huizen en gebedshuizen, vinden we nog een gaatje voor een rondwandeling. Op het centrale plein lijkt al de hele middag een massale wijnproeverij aan de gang te zijn, getuige het naar schatting honderdtal flessen die verspreid over de tafels op een zeker levenseinde in de glasbak staan te wachten.
Voor een gegoede keuken hoeven we niet per se in het centrum te wezen: op spuugafstand van ons verblijf vinden we een restaurant aan het water, waar de visschotel en de kwarktaart met bosbessen zich prima laten smaken en de afsluitende rakija van het huis is.
De doorstaande wind was tussen de regels door reeds met de noorderzon vertrokken en derhalve staat niets een boottocht over de kalme wateren van de niet te missen inham in de weg. De tocht is een feest voor het oog: de oevers zijn besprenkeld met plaatsjes die in schoonheid en kerkdichtheid weinig voor elkaar onderdoen. Toch staat het stadje Perast in het middelpunt van de belangstelling, niet het minst door de twee kleine eilandjes die voor de kust liggen. Het ene, Gospa od Škrpjela ofwel Onze Vrouwe van de Rotsen, is halverwege de vijftiende eeuw kunstmatig aangelegd en huisvest een rooms-katholieke kerk en een aanpalend museum die we met een kort bezoek vereren. Het andere, Sveti Đorđe, hetgeen zich als Sint-Joris laat vertalen, is niet toegankelijk voor publiek, maar het aldare kloostercomplex en de talrijke cipressen laten zich van enige afstand in optima forma bewonderen. In het nietige, doch daarom niet minder schilderachtige Perast, dat ook al wordt gedomineerd door Venetiaanse kasten van huizen en gebedshuizen, vinden we nog een gaatje voor een rondwandeling. Op het centrale plein lijkt al de hele middag een massale wijnproeverij aan de gang te zijn, getuige het naar schatting honderdtal flessen die verspreid over de tafels op een zeker levenseinde in de glasbak staan te wachten.
Voor een gegoede keuken hoeven we niet per se in het centrum te wezen: op spuugafstand van ons verblijf vinden we een restaurant aan het water, waar de visschotel en de kwarktaart met bosbessen zich prima laten smaken en de afsluitende rakija van het huis is.
Dag 13: Kotor – Lovćen N.P. – Cetinje – Kotor
Vrijdag 28 september 2018
De streek ten zuidoosten van Kotor is de ziel van Montenegro. Lovćen, met een hoogte van 1.749 meter het hoogste punt van het gelijknamige nationaal park, is de zwarte berg waarnaar het land is vernoemd. Op diens flanken ligt het op het oog onopvallende dorpje Njeguši, dat de geboortegrond is van de Petrović-Njegošjes, de dynastie die tussen 1696 en 1918 de scepter zwaaide in Montenegro. Voor Peter de Tweede, de Montenegrijnse Hansje Brinker die het heersen halverwege de negentiende eeuw eenentwintig jaar lang voor zijn rekening nam, is bovenop de op een na hoogste berg van het nationaal park een mausoleum opgetrokken. En alsof dat nog niet genoeg is, is het net buiten de grenzen van het beschermde natuurgebied gelegen Cetinje de voormalige hoofdstad.
Er is een overzichtelijke, voorbeeldig onderhouden weg via Budva naar het zo-even bondig geportretteerde gebied, maar onderhavige reis is als avontuurlijk in de markt gezet, dus opteren we voor het kortere, tevens riskantere binnendooralternatief. En riskant is nog zacht uitgedrukt, de krapte, tientallen haarspeldbochten en tegemoetkomende betonwagens indachtig, die gecombineerd met de naar aandacht talende, van bijzonder aardig naar onvergetelijk evoluerende panorama's over de baai van Kotor het uiterste vragen van onze chauffeur. Vanaf een parkeerhaven op een kilometer hoogte kunnen we de hele inham overzien.
We maken een tussenstop in Njeguši, dat behalve de bakermat van een geslacht gezagdragers het sir- en pršut-walhalla van Montenegro is – respectievelijk een lokale kaassoort en een dito variant op prosciutto. We doen een donkere schuur aan, waar honderden hammen aan de plafondbalken hangen te drogen, en worden aldaar in de gelegenheid gesteld de gememoreerde specialiteiten te proeven. Een additionele stijging verderop stuiten we op een file, die blijkt te worden veroorzaakt door twee buschauffeurs die met veel vertoon van armgebaren de voorrangsregels op een berghelling aan het bediscussiëren zijn. Na tussenkomst van een roedel parkwachters kunnen we onze weg vervolgen naar een parkeerplaats, waar het een mêlee is van auto's, touringcars, souvenirstalletjes en dagjesmensen. Net als wij komen laatstgenoemden voor de laatste rustplaats van de met dichtersaspiraties behepte Njegoš, waarvan we worden gescheiden door een deels betunneld trappenpad met niet minder dan 461 treden. Uithijgend constateer ik dat het mausoleum op het eerste gezicht in het niet valt bij die van Che, Atatürk en Ho Chi Minh, maar bij nadere beschouwing desalniettemin voorzien blijkt van de nodige beeldenextravaganza en goud. Enigszins verscholen achter het bouwwerk ligt een spectaculair uitzichtpunt, waar half Montenegro kan worden bewonderd. Terwijl ik in rap tempo in shock-and-awe-modus geraak, maken toeristen om beurten sprongetjes voor hun nieuwe Instagram-profielfoto.
Rond lunchtijd arriveren we in de stad die in 1946 zijn status als hoofdstad moest afstaan aan het huidige Podgorica. Langs de voetgangerspromenade die het compacte centrum doorkruist vinden we een goedkope pizzeria, waar ik een calzone ter grootte van een ruimteschip krijgt voorgeschoteld. Voor het eerst deze vakantie zien we bedelende kinderen. Cetinje is tegenwoordig een wat geïsoleerde, shabby plaats waarvan het geen twijfel lijdt dat deze betere tijden heeft gekend. In de doldwaze potpourri van architectonische stijlen is een behoorlijk aantal bezienswaardige opstallen te ontwaren, waaronder een handvol leegstaande ambassadegebouwen. Er is een kermis zonder klanten en enkele parken wier laatste onderhoudsbeurt schijnbaar in de vorige eeuw heeft plaatsgehad. Ondanks deze bescheiden bezwaren heeft Cetinje toch meer karakter en grandeur dan de zielloze betonwoestenij waar de Montenegrijnse regering heden ten dage is gehuisvest.
Begrijpelijkerwijs geeft onze chauffeur op de terugweg de voorkeur aan de twee-vingers-in-de-neuze route via Budva. Na zonsondergang stuiten we ter hoogte van een kerk even ten noorden van onze appartementen op een kluitje restaurants met terrassen aan het water. De gegrilde inktvis en chocolademousse worden begeleid door jazzmuziek, alsmede de klanken van een Balkan-Beatles-tributeband.
Er is een overzichtelijke, voorbeeldig onderhouden weg via Budva naar het zo-even bondig geportretteerde gebied, maar onderhavige reis is als avontuurlijk in de markt gezet, dus opteren we voor het kortere, tevens riskantere binnendooralternatief. En riskant is nog zacht uitgedrukt, de krapte, tientallen haarspeldbochten en tegemoetkomende betonwagens indachtig, die gecombineerd met de naar aandacht talende, van bijzonder aardig naar onvergetelijk evoluerende panorama's over de baai van Kotor het uiterste vragen van onze chauffeur. Vanaf een parkeerhaven op een kilometer hoogte kunnen we de hele inham overzien.
We maken een tussenstop in Njeguši, dat behalve de bakermat van een geslacht gezagdragers het sir- en pršut-walhalla van Montenegro is – respectievelijk een lokale kaassoort en een dito variant op prosciutto. We doen een donkere schuur aan, waar honderden hammen aan de plafondbalken hangen te drogen, en worden aldaar in de gelegenheid gesteld de gememoreerde specialiteiten te proeven. Een additionele stijging verderop stuiten we op een file, die blijkt te worden veroorzaakt door twee buschauffeurs die met veel vertoon van armgebaren de voorrangsregels op een berghelling aan het bediscussiëren zijn. Na tussenkomst van een roedel parkwachters kunnen we onze weg vervolgen naar een parkeerplaats, waar het een mêlee is van auto's, touringcars, souvenirstalletjes en dagjesmensen. Net als wij komen laatstgenoemden voor de laatste rustplaats van de met dichtersaspiraties behepte Njegoš, waarvan we worden gescheiden door een deels betunneld trappenpad met niet minder dan 461 treden. Uithijgend constateer ik dat het mausoleum op het eerste gezicht in het niet valt bij die van Che, Atatürk en Ho Chi Minh, maar bij nadere beschouwing desalniettemin voorzien blijkt van de nodige beeldenextravaganza en goud. Enigszins verscholen achter het bouwwerk ligt een spectaculair uitzichtpunt, waar half Montenegro kan worden bewonderd. Terwijl ik in rap tempo in shock-and-awe-modus geraak, maken toeristen om beurten sprongetjes voor hun nieuwe Instagram-profielfoto.
Rond lunchtijd arriveren we in de stad die in 1946 zijn status als hoofdstad moest afstaan aan het huidige Podgorica. Langs de voetgangerspromenade die het compacte centrum doorkruist vinden we een goedkope pizzeria, waar ik een calzone ter grootte van een ruimteschip krijgt voorgeschoteld. Voor het eerst deze vakantie zien we bedelende kinderen. Cetinje is tegenwoordig een wat geïsoleerde, shabby plaats waarvan het geen twijfel lijdt dat deze betere tijden heeft gekend. In de doldwaze potpourri van architectonische stijlen is een behoorlijk aantal bezienswaardige opstallen te ontwaren, waaronder een handvol leegstaande ambassadegebouwen. Er is een kermis zonder klanten en enkele parken wier laatste onderhoudsbeurt schijnbaar in de vorige eeuw heeft plaatsgehad. Ondanks deze bescheiden bezwaren heeft Cetinje toch meer karakter en grandeur dan de zielloze betonwoestenij waar de Montenegrijnse regering heden ten dage is gehuisvest.
Begrijpelijkerwijs geeft onze chauffeur op de terugweg de voorkeur aan de twee-vingers-in-de-neuze route via Budva. Na zonsondergang stuiten we ter hoogte van een kerk even ten noorden van onze appartementen op een kluitje restaurants met terrassen aan het water. De gegrilde inktvis en chocolademousse worden begeleid door jazzmuziek, alsmede de klanken van een Balkan-Beatles-tributeband.
Dag 14: Kotor – Dubrovnik (Kroatië)
Zaterdag 29 september 2018
Hedenmorgen maken we de cirkel rond middels de slotrit naar Dubrovnik, die langer in beslag neemt dan de hemelsbrede afstand tussen Kotor en het mede door de serie Game of Thrones in populariteit gestegen werelderfgoed doet vermoeden: de baai van Kotor dient half te worden gerond en daarenboven verloopt de passage van de Montenegrijns-Kroatische annex EU-grens niet zonder tijdrovende slag of stoot. Bij het scheiden van de ochtendmarkt vindt de incheckprocedure plaats in ons aangename hotel-restaurant aan een horecarijke boulevard, die het strand verbindt met de halte voor de bus naar het centrum. Alvorens we ons wagen aan het openbaar vervoer, gaat het van smullenstein op het hotelterras.
Met een naar een psychische stoornis neigende hoeveelheid fantasie is te stellen dat de zo in VVV-brochures genoemde parel van de Adriatische Zee het Vancouver van de Balkan is – en dan bovenal vanwege de droomligging aan zowel de azuurblauwe zee als aan de voet van een gebergte. Dubrovnik is qua inwoneraantal vergelijkbaar met, pak 'm beet, Wijchen en ontbeert dan ook hoogbouw, maar daar staat een oude stadskern tegenover die al het stedelijke fraais dat ik tot nu toe mocht bewonderen gedecideerd in de schaduw stelt. Dat wij niet de enigen zijn die zich dat geen twee keer laten vertellen blijkt bij de noordelijke stadspoort, waar de lokale overheid het meer dan terecht wenselijk achtte met linten en verkeersborden de voetgangersstromen te reguleren. Met open mond slenteren we langs de pracht en praal van Dubrovnik, daarbij goeddeels de samenscholingen van toeristen ontwijkend door, niet gehinderd door welke planning dan ook, het doolhof van trappen en al dan niet doodlopende steegjes te bewandelen, een keuze die verrassende doorkijkjes oplevert. Nadat het magische licht van de laagstaande zon op de talloze kerken en paleizen is weggeëbd nemen we een dorstlessende versnapering en even later in een achterafstraatje een zeevruchtenrisottootje en een banana split.
Met een naar een psychische stoornis neigende hoeveelheid fantasie is te stellen dat de zo in VVV-brochures genoemde parel van de Adriatische Zee het Vancouver van de Balkan is – en dan bovenal vanwege de droomligging aan zowel de azuurblauwe zee als aan de voet van een gebergte. Dubrovnik is qua inwoneraantal vergelijkbaar met, pak 'm beet, Wijchen en ontbeert dan ook hoogbouw, maar daar staat een oude stadskern tegenover die al het stedelijke fraais dat ik tot nu toe mocht bewonderen gedecideerd in de schaduw stelt. Dat wij niet de enigen zijn die zich dat geen twee keer laten vertellen blijkt bij de noordelijke stadspoort, waar de lokale overheid het meer dan terecht wenselijk achtte met linten en verkeersborden de voetgangersstromen te reguleren. Met open mond slenteren we langs de pracht en praal van Dubrovnik, daarbij goeddeels de samenscholingen van toeristen ontwijkend door, niet gehinderd door welke planning dan ook, het doolhof van trappen en al dan niet doodlopende steegjes te bewandelen, een keuze die verrassende doorkijkjes oplevert. Nadat het magische licht van de laagstaande zon op de talloze kerken en paleizen is weggeëbd nemen we een dorstlessende versnapering en even later in een achterafstraatje een zeevruchtenrisottootje en een banana split.
Dag 15 en 16: Dubrovnik – Rotterdam – Alverna
Zondag 30 september en maandag 1 oktober 2018
Het historische centrum van Dubrovnik is tot op de dag van vandaag volledig ommuurd; in feite handelt het in dezen om een van de best bewaarde systemen van vestingmuren en fortificaties ter wereld. Tegen betaling van het lieve sommetje van een stiefe twintig euro zijn de muren bekuierbaar, een wandeling van twee kilometer die zwaarder is dan het op het eerste gezicht lijkt door de nodige te bedwingen trappen. De beloning is een non-stop fenomenaal uitzicht op het binnen de muren gelegen werelderfgoed, de zee en de daarin gelegen eilanden.
Om de meutes te ontwijken en ten volle te profiteren van het strijklicht der koperen ploert ga ik vroeg uit de veren. De hoofdstraat in het centrum is nog uitgestorven en ik ben een van de eersten die zich meldt bij de toegang tot de muur. Op mijn dooie gemak zuig ik gretig de panorama's op. Vanuit dit vogelperspectief is duidelijk dat Dubrovnik geleden heeft onder de oorlog: vrijwel alle dakpannen moesten na de belegering van en bombardementen op de stad worden vernieuwd. In de schaduw van de vestingmuur is qua tang op varken een nagelnieuw basketbalveld aangelegd, een teken dat dit geen openluchtmuseum is, maar dat er ook nog wordt geleefd. Weer op de begane grond duik ik nogmaals het labyrint van stegen en trappen in en laat ik me zo nu en dan afleiden door influencers en instagrietjes die op de gevoelige plaat worden vereeuwigd.
Terwijl de eerste kuddes dagjesmensen binnenstromen, verkies ik een aan het water gesitueerd, met een aangenaam briesje geoutilleerd terras net buiten het centrum voor een uitgebreide lunch met zalm en aardappelkroketjes. Gelaafd en gevoederd sluit ik het officiële gedeelte van mijn bezoek aan een van de mooiste steden van het Middellandse Zeegebied af met War Photo Unlimited, een rauwe fototentoonstelling over de oorlogen in Joegoslavië en Kosovo.
Na nog een paar laatste drankjes aan het strand worden we naar het vliegveld gebracht voor de vlucht naar Rotterdam, die volgens de zelfverklaard koddige gezagvoerder één uur en zeventig minuten duurt. Geheel tegen de luchtvaartmores in zet een baby het pas na de landing op een door merg en been gaand wenen. Vanwege het late aankomsttijdstip spendeer ik een nacht in een luxehotel op het vliegveld, waar ik mijn haardos voor het eerst in mijn bestaan naar eucalyptus en rozemarijn laat ruiken.
Om de meutes te ontwijken en ten volle te profiteren van het strijklicht der koperen ploert ga ik vroeg uit de veren. De hoofdstraat in het centrum is nog uitgestorven en ik ben een van de eersten die zich meldt bij de toegang tot de muur. Op mijn dooie gemak zuig ik gretig de panorama's op. Vanuit dit vogelperspectief is duidelijk dat Dubrovnik geleden heeft onder de oorlog: vrijwel alle dakpannen moesten na de belegering van en bombardementen op de stad worden vernieuwd. In de schaduw van de vestingmuur is qua tang op varken een nagelnieuw basketbalveld aangelegd, een teken dat dit geen openluchtmuseum is, maar dat er ook nog wordt geleefd. Weer op de begane grond duik ik nogmaals het labyrint van stegen en trappen in en laat ik me zo nu en dan afleiden door influencers en instagrietjes die op de gevoelige plaat worden vereeuwigd.
Terwijl de eerste kuddes dagjesmensen binnenstromen, verkies ik een aan het water gesitueerd, met een aangenaam briesje geoutilleerd terras net buiten het centrum voor een uitgebreide lunch met zalm en aardappelkroketjes. Gelaafd en gevoederd sluit ik het officiële gedeelte van mijn bezoek aan een van de mooiste steden van het Middellandse Zeegebied af met War Photo Unlimited, een rauwe fototentoonstelling over de oorlogen in Joegoslavië en Kosovo.
Na nog een paar laatste drankjes aan het strand worden we naar het vliegveld gebracht voor de vlucht naar Rotterdam, die volgens de zelfverklaard koddige gezagvoerder één uur en zeventig minuten duurt. Geheel tegen de luchtvaartmores in zet een baby het pas na de landing op een door merg en been gaand wenen. Vanwege het late aankomsttijdstip spendeer ik een nacht in een luxehotel op het vliegveld, waar ik mijn haardos voor het eerst in mijn bestaan naar eucalyptus en rozemarijn laat ruiken.