Kulverhaal
Over een roadtrip door Tadzjikistan
"Hoe ga je daar heen? Met de bus?"
"Kom je ook nog terug?"
"Nou, veel plezier dan maar in... eh... Tsjatsjikistan."
Enkele typerende reacties op mijn ontboezeming in het zomerreces af te gaan reizen naar Tadzjikistan.
In het gunstigste geval wordt de ruigste en armste van de voormalige socialistische Sovjetrepublieken gezien als een met landmijnen en bermbommen bezaaide, autoritaire terreurstaat – want een -stan immers – bevolkt door wild om zich heen schietende moslimextremisten en buitensporige hoeveelheden wodka en jakmelk innemende keuterboeren met een bijbaantje als drugssmokkelaar. Als het daarentegen maximaal tegenzit, dan leeft menigeen in de veronderstelling dat Tadzjikistan in een zeker gezelschapsspel een kwartet vormt met Taka-Tukaland, Eldorado en Chocowakije.
Toegegeven dient te worden dat bij een doorsnee consultatiebureau Tadzjikistan hoogst zelden zal worden geboekstaafd als een van de eerste gesproken woordjes, hoe hard de trotse, hun nageslacht overschattende ouders ook hun best doen. De ingewikkelde transliteratie in het Nederlands van het cyrillische schrift vormt een extra drempel in het proces der beklijving. Het lokaliseren van het land is daarnaast door ene Jozef Stalin ernstig bemoeilijkt door Tadzjikistan en oude sovjetmatties Kirgizië en Oezbekistan op te zadelen met een set spaghettigrenzen inclusief enclave-assorti waar degenen die in Afrika en de Verenigde Staten fluks de liniaal hanteerden u tegen zullen zeggen. (Alleen de grens met Afghanistan is duidelijk bepaald, maar daarover later meer. En een grens met China is nooit ofte nimmer van elke discussie vrij.)
Grof gezegd ligt Tadzjikistan ten noorden van Afghanistan en Pakistan, zonder direct aan laatstgenoemde te grenzen overigens. Zich louter baserend op het gedrag van de autochtonen in het verkeer kan de indruk worden gewekt inderdaad met een schare onbehouwen, de dood minzaam in de ogen kijkende wildebrassen van doen te hebben, maar niets is minder waar. De Tadzjieken, straatarm, maar desondanks innemend, spontaan, gastvrij, zorgzaam, open en puur, kunnen niet genoeg worden geprezen. Samen met de woeste, contrastrijke landschappen laten ze je de ongemakken die onvermijdelijk met een roadtrip als deze gepaard gaan graag voor lief nemen.
De route voert hoofdzakelijk over de zogeheten Pamir Highway, een misleidende naam voor een slecht onderhouden, grotendeels onverharde en op sommige punten ronduit levensgevaarlijke weg over een uitloper van de Himalaya, met een aantal passen van ruim boven de 4.000 meter. Tussen Khorog en Bulunkul volgen we echter de rivier de Panj stroomopwaarts, die de natuurlijke en onbetwiste grens vormt met Afghanistan.
In het gunstigste geval wordt de ruigste en armste van de voormalige socialistische Sovjetrepublieken gezien als een met landmijnen en bermbommen bezaaide, autoritaire terreurstaat – want een -stan immers – bevolkt door wild om zich heen schietende moslimextremisten en buitensporige hoeveelheden wodka en jakmelk innemende keuterboeren met een bijbaantje als drugssmokkelaar. Als het daarentegen maximaal tegenzit, dan leeft menigeen in de veronderstelling dat Tadzjikistan in een zeker gezelschapsspel een kwartet vormt met Taka-Tukaland, Eldorado en Chocowakije.
Toegegeven dient te worden dat bij een doorsnee consultatiebureau Tadzjikistan hoogst zelden zal worden geboekstaafd als een van de eerste gesproken woordjes, hoe hard de trotse, hun nageslacht overschattende ouders ook hun best doen. De ingewikkelde transliteratie in het Nederlands van het cyrillische schrift vormt een extra drempel in het proces der beklijving. Het lokaliseren van het land is daarnaast door ene Jozef Stalin ernstig bemoeilijkt door Tadzjikistan en oude sovjetmatties Kirgizië en Oezbekistan op te zadelen met een set spaghettigrenzen inclusief enclave-assorti waar degenen die in Afrika en de Verenigde Staten fluks de liniaal hanteerden u tegen zullen zeggen. (Alleen de grens met Afghanistan is duidelijk bepaald, maar daarover later meer. En een grens met China is nooit ofte nimmer van elke discussie vrij.)
Grof gezegd ligt Tadzjikistan ten noorden van Afghanistan en Pakistan, zonder direct aan laatstgenoemde te grenzen overigens. Zich louter baserend op het gedrag van de autochtonen in het verkeer kan de indruk worden gewekt inderdaad met een schare onbehouwen, de dood minzaam in de ogen kijkende wildebrassen van doen te hebben, maar niets is minder waar. De Tadzjieken, straatarm, maar desondanks innemend, spontaan, gastvrij, zorgzaam, open en puur, kunnen niet genoeg worden geprezen. Samen met de woeste, contrastrijke landschappen laten ze je de ongemakken die onvermijdelijk met een roadtrip als deze gepaard gaan graag voor lief nemen.
De route voert hoofdzakelijk over de zogeheten Pamir Highway, een misleidende naam voor een slecht onderhouden, grotendeels onverharde en op sommige punten ronduit levensgevaarlijke weg over een uitloper van de Himalaya, met een aantal passen van ruim boven de 4.000 meter. Tussen Khorog en Bulunkul volgen we echter de rivier de Panj stroomopwaarts, die de natuurlijke en onbetwiste grens vormt met Afghanistan.
Dag 0: Alverna – Amsterdam
Zaterdag 25 juli 2015
In Alverna vertrekt op zondagochtend de eerste bus naar Nijmegen pas om 9.30 uur. Aangezien ik precies op dat tijdstip ook ontboden word op Schiphol, zie ik mij geconfronteerd met een netelige kwestie, ware het niet dat ik een kamer heb geboekt in het op onze nationale luchthaven gesitueerde Citizen M.
Onderhavig fraaie staaltje probleemomzeiling dreigt echter volkomen geneutraliseerd te worden door de weergoden. Het heeft hun behaagd een zware zomerstorm op poten te zetten die het KNMI heeft doen besluiten een weeralarm af te kondigen voor apocalyptische windvlagen aan de westkust. Om een potentieel armageddon op het spoor voor te zijn, neem ik al vroeg in de middag de bus. Het is hondenweer. "Kom maar lekker binnen, jongen," bast de buschauffeur barmhartig. In de Vierdaagseweek doet iedereen in Nijmegen en omstreken aardig tegen mensen met wandelschoenen en een rugzak. Ik profiteer maar al te graag mee.
In de trein zit een groep met een Vierdaagsekruisje gedecoreerde Canadezen die de bloemetjes buiten willen gaan zetten in Amsterdam. Langzaam maar zeker dringt het tot ze door dat we niet verder rijden dan Utrecht: verderop ligt een boom op het spoor. Twee meisjes aan gene zijde van het gangpad adviseren hen naar Mokum te lopen. Ze doen heel goed alsof ze het een koddig grapje vinden.
Een Canadees vraagt mijn rugzak waar die met mij heen gaat. Tadzjikistan, zeg ik. Wat is daar te zien dan? De Pamir, zeg ik, een van de hoogste gebergtes op aarde. Hij kijkt geïnteresseerd, maar zodra hij erachter komt dat niet een stoere trekking mijn doel is, maar een toertocht per jeep, wendt hij zijn blik weer tot de voornoemde twee meisjes aan gene zijde van het gangpad.
Zonder noemenswaardige problemen bereik ik, weliswaar via Leiden, mijn hotel. Heel Zuid-Holland ligt bezaaid met grote takken.
(Ook op mijn bestemming is het weer danig van de leg. De Tadzjiekse autoriteiten hebben de noodtoestand afgekondigd in de autonome regio Gorno-Badakhshan wegens grote overstromingen. Die worden enerzijds veroorzaakt door zware regenval en anderzijds door de ongewoon hoge temperaturen, waardoor de gletsjers in rap tempo smelten. Tijdens mijn verblijf is er veel bewolking en zelfs af en toe wat neerslag, waar strakblauwe luchten mochten worden verwacht. Overdag is het erg warm, tot op 4.000 meter aan toe. Her en der is de Pamir Highway ernstig beschadigd en zijn bruggen weggeslagen. De Panj kan de aanvoer van smeltwater ternauwernood aan. Op enkele plaatsen scheelt het een haar of het water klotst over de weg.)
Om de interne mens alvast te laten wennen aan een afwijkend consumptiepatroon, koop ik een blikje frisdrank met rabarbersmaak.
Onderhavig fraaie staaltje probleemomzeiling dreigt echter volkomen geneutraliseerd te worden door de weergoden. Het heeft hun behaagd een zware zomerstorm op poten te zetten die het KNMI heeft doen besluiten een weeralarm af te kondigen voor apocalyptische windvlagen aan de westkust. Om een potentieel armageddon op het spoor voor te zijn, neem ik al vroeg in de middag de bus. Het is hondenweer. "Kom maar lekker binnen, jongen," bast de buschauffeur barmhartig. In de Vierdaagseweek doet iedereen in Nijmegen en omstreken aardig tegen mensen met wandelschoenen en een rugzak. Ik profiteer maar al te graag mee.
In de trein zit een groep met een Vierdaagsekruisje gedecoreerde Canadezen die de bloemetjes buiten willen gaan zetten in Amsterdam. Langzaam maar zeker dringt het tot ze door dat we niet verder rijden dan Utrecht: verderop ligt een boom op het spoor. Twee meisjes aan gene zijde van het gangpad adviseren hen naar Mokum te lopen. Ze doen heel goed alsof ze het een koddig grapje vinden.
Een Canadees vraagt mijn rugzak waar die met mij heen gaat. Tadzjikistan, zeg ik. Wat is daar te zien dan? De Pamir, zeg ik, een van de hoogste gebergtes op aarde. Hij kijkt geïnteresseerd, maar zodra hij erachter komt dat niet een stoere trekking mijn doel is, maar een toertocht per jeep, wendt hij zijn blik weer tot de voornoemde twee meisjes aan gene zijde van het gangpad.
Zonder noemenswaardige problemen bereik ik, weliswaar via Leiden, mijn hotel. Heel Zuid-Holland ligt bezaaid met grote takken.
(Ook op mijn bestemming is het weer danig van de leg. De Tadzjiekse autoriteiten hebben de noodtoestand afgekondigd in de autonome regio Gorno-Badakhshan wegens grote overstromingen. Die worden enerzijds veroorzaakt door zware regenval en anderzijds door de ongewoon hoge temperaturen, waardoor de gletsjers in rap tempo smelten. Tijdens mijn verblijf is er veel bewolking en zelfs af en toe wat neerslag, waar strakblauwe luchten mochten worden verwacht. Overdag is het erg warm, tot op 4.000 meter aan toe. Her en der is de Pamir Highway ernstig beschadigd en zijn bruggen weggeslagen. De Panj kan de aanvoer van smeltwater ternauwernood aan. Op enkele plaatsen scheelt het een haar of het water klotst over de weg.)
Om de interne mens alvast te laten wennen aan een afwijkend consumptiepatroon, koop ik een blikje frisdrank met rabarbersmaak.
Dag 1: Amsterdam – Doesjanbe
Zondag 26 juli 2015
Reisdag naar Doesjanbe, de hoofdstad van het kneusje van de voormalige Sovjet-Unie, met een ruime overstap in Istanbul. Ik heb een met een bieretikettenvaria opgeleukt T-shirt aan. Het is dat het inmiddels vaal gewassen is, anders was het wellicht niet de meest uitgenaste keuze geweest voor de moslimlanden Turkije en Tadzjikistan.
De grensformaliteiten op Schiphol. Waar de reis heen gaat, wil de douanebeambte weten. Als door een wesp gestoken geeft hij het begrip pro-actief een nieuwe dimensie door mij naar aanleiding van mijn respons te onderwerpen aan een spervuur van vervolgvragen, mijn instapkaart op te eisen (die andere instapkaart ook graag) en het een en ander toe te vertrouwen aan 's lands harde schijven. Met het advies om voorzichtig te wezen op zak loop ik de dure whisky's en parfums tegemoet. De tijden dat Tadzjikistan een smetteloze reputatie zal hebben liggen kennelijk nog ver voor ons.
Bij de gate zit een weerzinwekkend gespray-tanned meisje tegenover me. Ze zwaait zo wild met al haar ledematen dat ze bijna mijn boek uit mijn handen schopt.
Ik vlieg met Turkish Airlines, de luchtvaartmaatschappij die is vernoemd naar een personage uit de knotsgekke actiekomedie Snatch. De gezagvoerder van de vlucht naar Istanbul is een held, omdat hij weigert het banale exposé te geven over kruissnelheid, hoogte en meteorologische omstandigheden op de aankomstplaats.
Een mengelmoes van hilariteit en verwarring bij de gate die is toegewezen aan de aansluiting naar Doesjanbe. Een weifelende passagier vraagt aan het Tadzjiekse echtpaar naast me: "Doesjanbe?" Het stel kan er geen garen van spinnen en laat de man verbouwereerd achter. (Is die vraag dan zo gek? Wel in Tadzjiekse ogen. Doesjanbe is namelijk naast de naam van de hoofdstad het Tadzjiekse woord voor maandag, terwijl het nog net zondag is. Volledigheidshalve dient te worden vermeld dat Doesjanbe is vernoemd naar de plaatselijke maandagmarkt. Ooit luidde de naam van de stad Doesjanbebozor. De uitgeslapen lezer herkent in het opgedoekte bozor het woord bazaar, dat markt betekent.)
Ook ik sta in deze uithoek van de luchthaven van Istanbul voor een raadsel: hoe heeft dit echtpaar in vredesnaam een set badmintonrackets door alle controles heen geloodst?
Met een uur vertraging zet ik – "ruim na middernacht" volgens de reisbeschrijving van Koning Aap, maar in werkelijkheid bij het aanbreken van de dag – voet op Tadzjiekse bodem.
De grensformaliteiten op Schiphol. Waar de reis heen gaat, wil de douanebeambte weten. Als door een wesp gestoken geeft hij het begrip pro-actief een nieuwe dimensie door mij naar aanleiding van mijn respons te onderwerpen aan een spervuur van vervolgvragen, mijn instapkaart op te eisen (die andere instapkaart ook graag) en het een en ander toe te vertrouwen aan 's lands harde schijven. Met het advies om voorzichtig te wezen op zak loop ik de dure whisky's en parfums tegemoet. De tijden dat Tadzjikistan een smetteloze reputatie zal hebben liggen kennelijk nog ver voor ons.
Bij de gate zit een weerzinwekkend gespray-tanned meisje tegenover me. Ze zwaait zo wild met al haar ledematen dat ze bijna mijn boek uit mijn handen schopt.
Ik vlieg met Turkish Airlines, de luchtvaartmaatschappij die is vernoemd naar een personage uit de knotsgekke actiekomedie Snatch. De gezagvoerder van de vlucht naar Istanbul is een held, omdat hij weigert het banale exposé te geven over kruissnelheid, hoogte en meteorologische omstandigheden op de aankomstplaats.
Een mengelmoes van hilariteit en verwarring bij de gate die is toegewezen aan de aansluiting naar Doesjanbe. Een weifelende passagier vraagt aan het Tadzjiekse echtpaar naast me: "Doesjanbe?" Het stel kan er geen garen van spinnen en laat de man verbouwereerd achter. (Is die vraag dan zo gek? Wel in Tadzjiekse ogen. Doesjanbe is namelijk naast de naam van de hoofdstad het Tadzjiekse woord voor maandag, terwijl het nog net zondag is. Volledigheidshalve dient te worden vermeld dat Doesjanbe is vernoemd naar de plaatselijke maandagmarkt. Ooit luidde de naam van de stad Doesjanbebozor. De uitgeslapen lezer herkent in het opgedoekte bozor het woord bazaar, dat markt betekent.)
Ook ik sta in deze uithoek van de luchthaven van Istanbul voor een raadsel: hoe heeft dit echtpaar in vredesnaam een set badmintonrackets door alle controles heen geloodst?
Met een uur vertraging zet ik – "ruim na middernacht" volgens de reisbeschrijving van Koning Aap, maar in werkelijkheid bij het aanbreken van de dag – voet op Tadzjiekse bodem.
Dag 2: Doesjanbe
Maandag 27 juli 2015
Het loopt al tegen zessen als mijn vijf groepsgenoten en ik de inreisplichtplegingen hebben afgerond en de gloednieuwe terminal de gloednieuwe terminal laten. De esplanade, in dit specifieke geval een duur woord voor een royale, stoffige parkeerplaats met een paar kioskjes, sluit qua stijl nog naadloos aan bij het oude, buiten gebruik gestelde ontvangstgebouw, een even wanstaltige als gammele betonkolos uit het sovjettijdperk.
Het ritje naar het hotel had een minuutje of tien kunnen vergen, ware het niet dat de Tadzjiekse politie corruptie tot kunst heeft verheven. We zijn het luchthaventerrein nog niet af, of we worden al door een klabak aan de kant gezet, naar verluidt omdat de auto niet conform het verkeersreglement stond geparkeerd. Nadat wat somoni's van eigenaar zijn gewisseld mogen we verder.
In een vloek en een zucht staan we in de lobby van ons hotel te wachten op de afronding van alle bureaucratische beslommeringen aldaar. Het is om het even, daar degenen die het fort in Hissar willen bezichtigen zich over een kleine twee uur mogen melden. Slapen is derhalve een utopie; een verfrissende douche en een licht ontbijt nemen de plaats in van een gedegen nachtrust.
Het fort in Hissar ligt op een strategische positie, een kilometertje of vijfentwintig buiten Doesjanbe, en heeft de twijfelachtige eer niet minder dan eenentwintig keer met de grond gelijk te zijn gemaakt door een bont gezelschap aan agressors. President Emomalii Rahmon heeft kennelijk nog ergens een potje met geld opgesnord om een tweeëntwintigste vernietiging mogelijk te maken, want na een dollemansrit arriveren we in een bouwput. Het opgekalefaterde poortgebouw met zijn twee karakteristieke ronde torens, bekend uit de reisliteratuur over dit Centraal-Aziatische land, wordt inmiddels geflankeerd door zeer recent opgetrokken weermuren. Bij de restauratie is er geen duidelijk waarneembare poging ondernomen het een en ander een beetje authentiek te laten smoelen, zodat onwillekeurig de naam van Walt Disney weer eens in een kwaad daglicht dient te worden gesteld. Maar waar de Amerikaanse filmproducent tenminste nog stond voor degelijkheid, zijn hier de eerste beschadigingen alweer een feit. Dit vestingwerk is kortom het schrikbeeld van de tegenstanders van de herbouw van de donjon op het Nijmeegse Valkhof.
Ertegenover staan twee niet overdreven indrukwekkende koranscholen, maar de diverse opgangen bieden een aardig uitzicht op het complex en de vierduizenders in de verte. Getuige de slaapzakken en dekbedden brengen de bouwvakkers, die in de zo vroeg al moordende zon het grote plein tussen de gebouwen aan het bestraten zijn, de nachten door op het dak van de kleinste madrassa.
Al met al maakt vooral de weg ernaartoe (en de weg ervandaan) deze excursie de moeite waard: de eerste impressies van Doesjanbe vanaf de brede oostblokboulevard Rudaki Prospekt, het rommelige achterland van de hoofdstad, het chaotische verkeer en de talrijke posters van de autoritaire president, staand in een veld met klaprozen, tussen enthousiaste schoolkinderen, of beroerd gefotoshopt in een Tadzjieks berglandschap, de borstelig bewenkbrauwde blik gericht op een hoopvolle toekomst, al dan niet gecompleteerd door een inspirerend citaat.
Doesjanbe is geen stad die de bezoeker overvoert met hoogtepunten en dat is gezien het huzarenstukje dat het kwik opvoert maar goed ook. In het keurig aangeharkte Rudakipark weet ik me omringd door fonteinen, afzichtelijke monumenten en de meest prestigieuze gebouwen van het land, waaronder het presidentiële paleis en de grootste bibliotheek van Centraal-Azië. Zoals dat in dictaturen te doen gebruikelijk is mag het allemaal wat kosten; solide financieel beheer is van secundair belang, evenals goede smaak en algemeen nut. Over financieel beheer gesproken: ik mag van de bewaker geen foto maken van de Kont Bank. In het park achter het theater, buiten het protserige hart, heerst een aangename, ontspannen sfeer, ook omdat de hermandad hier niet zo nadrukkelijk aanwezig is. Het is er schoon, er zijn terrasjes en drinkstalletjes en jongeren tafeltennissen en biljarten er in de open lucht. Na zonsondergang eten we er sjasliek in het licht van zuurstokkleurige, flikkerende ledstrips. Ondanks de doorgehaalde nacht ben ik in een uitgelaten bui, niet het minst door de met dans, synthesizers en drumcomputers gepaard gaande, alle gesprekken overstemmende optredens van lokale schlagersterren.
Het ritje naar het hotel had een minuutje of tien kunnen vergen, ware het niet dat de Tadzjiekse politie corruptie tot kunst heeft verheven. We zijn het luchthaventerrein nog niet af, of we worden al door een klabak aan de kant gezet, naar verluidt omdat de auto niet conform het verkeersreglement stond geparkeerd. Nadat wat somoni's van eigenaar zijn gewisseld mogen we verder.
In een vloek en een zucht staan we in de lobby van ons hotel te wachten op de afronding van alle bureaucratische beslommeringen aldaar. Het is om het even, daar degenen die het fort in Hissar willen bezichtigen zich over een kleine twee uur mogen melden. Slapen is derhalve een utopie; een verfrissende douche en een licht ontbijt nemen de plaats in van een gedegen nachtrust.
Het fort in Hissar ligt op een strategische positie, een kilometertje of vijfentwintig buiten Doesjanbe, en heeft de twijfelachtige eer niet minder dan eenentwintig keer met de grond gelijk te zijn gemaakt door een bont gezelschap aan agressors. President Emomalii Rahmon heeft kennelijk nog ergens een potje met geld opgesnord om een tweeëntwintigste vernietiging mogelijk te maken, want na een dollemansrit arriveren we in een bouwput. Het opgekalefaterde poortgebouw met zijn twee karakteristieke ronde torens, bekend uit de reisliteratuur over dit Centraal-Aziatische land, wordt inmiddels geflankeerd door zeer recent opgetrokken weermuren. Bij de restauratie is er geen duidelijk waarneembare poging ondernomen het een en ander een beetje authentiek te laten smoelen, zodat onwillekeurig de naam van Walt Disney weer eens in een kwaad daglicht dient te worden gesteld. Maar waar de Amerikaanse filmproducent tenminste nog stond voor degelijkheid, zijn hier de eerste beschadigingen alweer een feit. Dit vestingwerk is kortom het schrikbeeld van de tegenstanders van de herbouw van de donjon op het Nijmeegse Valkhof.
Ertegenover staan twee niet overdreven indrukwekkende koranscholen, maar de diverse opgangen bieden een aardig uitzicht op het complex en de vierduizenders in de verte. Getuige de slaapzakken en dekbedden brengen de bouwvakkers, die in de zo vroeg al moordende zon het grote plein tussen de gebouwen aan het bestraten zijn, de nachten door op het dak van de kleinste madrassa.
Al met al maakt vooral de weg ernaartoe (en de weg ervandaan) deze excursie de moeite waard: de eerste impressies van Doesjanbe vanaf de brede oostblokboulevard Rudaki Prospekt, het rommelige achterland van de hoofdstad, het chaotische verkeer en de talrijke posters van de autoritaire president, staand in een veld met klaprozen, tussen enthousiaste schoolkinderen, of beroerd gefotoshopt in een Tadzjieks berglandschap, de borstelig bewenkbrauwde blik gericht op een hoopvolle toekomst, al dan niet gecompleteerd door een inspirerend citaat.
Doesjanbe is geen stad die de bezoeker overvoert met hoogtepunten en dat is gezien het huzarenstukje dat het kwik opvoert maar goed ook. In het keurig aangeharkte Rudakipark weet ik me omringd door fonteinen, afzichtelijke monumenten en de meest prestigieuze gebouwen van het land, waaronder het presidentiële paleis en de grootste bibliotheek van Centraal-Azië. Zoals dat in dictaturen te doen gebruikelijk is mag het allemaal wat kosten; solide financieel beheer is van secundair belang, evenals goede smaak en algemeen nut. Over financieel beheer gesproken: ik mag van de bewaker geen foto maken van de Kont Bank. In het park achter het theater, buiten het protserige hart, heerst een aangename, ontspannen sfeer, ook omdat de hermandad hier niet zo nadrukkelijk aanwezig is. Het is er schoon, er zijn terrasjes en drinkstalletjes en jongeren tafeltennissen en biljarten er in de open lucht. Na zonsondergang eten we er sjasliek in het licht van zuurstokkleurige, flikkerende ledstrips. Ondanks de doorgehaalde nacht ben ik in een uitgelaten bui, niet het minst door de met dans, synthesizers en drumcomputers gepaard gaande, alle gesprekken overstemmende optredens van lokale schlagersterren.
Dag 3: Doesjanbe – Kala-i Khumb
Dinsdag 28 juli 2015
Twee lange reisdagen van in totaal zestien uur zuivere rijtijd voor de boeg, waarin de 530 kilometer worden overbrugd tussen Doesjanbe en Khorog (ook wel geschreven als Choroeg, Khorugh, Horog, Khoroq, Khorogh of Xoroq; SEO (search engine optimalisation) is vooralsnog geen USP (unique selling point) van Tadzjikistan). De Pamir Highway is met zijn haarspeldbochten, passen, kuilen, stenen, modder en overstekend vee geen walhalla voor snelheidsduivels die het stuur graag louter met hun pink (of met hun knie tijdens het gehannes met mobiele telefoon dan wel navigatieapparatuur) hanteren. De M41, zoals de weg formeel wordt aangeduid, dient met vierwielaangedreven jeeps te worden bedwongen, en daarvan staan er deze ochtend dan ook vijf stuks paraat: onze groep van zes man (m/v) heeft zich aangesloten bij een ander zeskoppig gezelschap; tevens zijn er vijf chauffeurs, een lokale gids en een Nederlandstalige reisbegeleider.
Omdat het voorzieningenniveau buiten de bebouwde kom van Doesjanbe een duikvlucht neemt, moeten er te elfder ure nog brandstof, drinkwater en allerhande ingrediënten voor de dagelijkse picknicklunch worden ingeslagen. Een vlotte start van de dag wordt voorts in de kiem gesmoord door de sterke arm. Verspreid over de reisroute zullen we enige tientallen militaire posten en politiecontroles tegenkomen, tot ver buiten de bewoonde wereld aan toe. Het doel van de geüniformeerden is het verkrijgen van gratis geld en sigaretten. Middelen om dit doel te bereiken zijn slagbomen die slechts worden geopend na overhandiging van kopieën van alle paspoorten (en geld en sigaretten), en zogenaamde snelheidscontroles, waarbij de radarapparatuur toevallig altijd 51 kilometer per uur aangeeft. Handen schudden en andere schijnheilige jovialiteiten behoren tot het standaardrepertoire van dienstklopper en prooi. Toch zijn er ook bij die oprecht in zijn voor een praatje. Een enkeling wil desgevraagd zelfs op de foto.
Nadat we de aanstichter van voorgaande uitweiding uitgebreid hebben uitgezwaaid, laten we de big smoke van Tadzjikistan ten langen leste achter ons. Grijs, bruin en groen zijn de kleuren van de dag. Het grijs is van het zwerk, dat een lichte, maar gestage regen loslaat. Het bruin is van de akkers, de rivieren en de berghellingen, die hoger en woester worden naarmate we verder oostwaarts gaan. En het groen is van de grassen, mossen en struiken in dit verder kale landschap. Grijs, bruin en groen zijn ook de overheersende tinten van de armoedige dorpjes die langs de Pamir Highway liggen. Rood, wit en groen zijn de kleuren van de talrijke vlaggen en propagandaposters. Emomalii Rahmon poseert in een graanveld of leert een meisje hoe je "Islam Karimov is gek" schrijft.
We houden even halt bij de geplande, ruim driehonderd meter hoge Rogun-stuwdam in de rivier de Vakhsh. De bijbehorende waterkrachtcentrale moet Tadzjikistan in de toekomst gaan verlossen van stroomstoringen, die nu nog eerder regel dan uitzondering zijn. Van een afstandje zien we niet meer dan een omvangrijke afgraving, waarin een handjevol bulldozers doende is met afgraven. Het heeft er alle schijn van dat het eerste beton voor de waterkering nog gestort moet worden: het project is namelijk zeer omstreden, daar Oezbekistan voor de irrigatie van zijn lucratieve katoenplantages afhankelijk is van het water van de Vakhsh. Zonder overdrijving kan de relatie tussen de twee buurlanden dan ook ijzig genoemd worden.
Na de picknick en de thee, vanwege het druilerige weer in een brakke, aan een fraaie schaatsvijver gelegen raststätte, passeren we de grenspost van de zelfstandige regio, die tegenwoordig officieel Kuhistoni Badakhshon heet, maar die buiten Tadzjikistan nog immer Gorno-Badakhshan Autonomous Oblast genoemd wordt. "GBAO is het dak van de wereld," praat iedereen in de reisbranche elkaar na. "GBAO beslaat liefst 45% van het Tadzjiekse grondgebied, maar slechts 3% van de bevolking woont er," nog zo'n wijsheid waar geen informatiebron zonder kan. De voedingsbodem van deze clichés zou zich gedurende mijn verblijf in vol ornaat openbaren.
Omdat het gros van de pompen niet meer functioneert, is tanken een bijzondere ervaring: de benzine wordt met behulp van een emmer en een trechter in de tank gegoten. Ook de betonnen abri's zijn een aanwijzing dat het er in het vervoer over de weg ooit minder spartaans aan toe ging; bussen rijden er allang niet meer.
Het loopt al tegen de avond en de bergrug die de kloven van de rivieren de Vakhsh en de Panj van elkaar scheidt moet nog worden overgestoken. De schrik slaat me om het hart als de wagen voor ons een lelijke schuiver maakt op een modderige passage in de klim. De jeep staat dwars op de weg, nog geen meter van het ravijn. De kwaliteit van de weg is toch al erbarmelijk en het is er door de regen niet beter op geworden. Het schemert al geruime tijd als we de Haburobadpas (3.253 meter) bereiken. Het uitzicht over de hellingen die deels schuilgaan achter grijze wolkenplukken en de pieken met eeuwige sneeuw aan de horizon is fabuleus. Een bordje waarschuwt voor mijnen en enkele percelen zijn met linten afgezet.
Het is zonde dat tijdens de steile afdaling (onze bestemming ligt op 1.260 meter) al rap de duisternis invalt. De contouren van de omgeving duiden op een onvoorstelbaar grillig, vijandig landschap en een peilloze diepte pal langs de weg, die meestentijds niet meer is dan een luxe karrenspoor. Waar zijn onze tegenliggers onder deze moeilijke omstandigheden nog naar op weg?
We overnachten op slaapmatjes in een eenvoudig guesthouse in Kala-i Khumb. Het is nog moeilijk voor te stellen dat ik me nu op een steenworp afstand van de grens met Afghanistan ophoud. Diner op een bouwvallig terras dat boven een kolkende zijrivier van de Panj hangt.
Omdat het voorzieningenniveau buiten de bebouwde kom van Doesjanbe een duikvlucht neemt, moeten er te elfder ure nog brandstof, drinkwater en allerhande ingrediënten voor de dagelijkse picknicklunch worden ingeslagen. Een vlotte start van de dag wordt voorts in de kiem gesmoord door de sterke arm. Verspreid over de reisroute zullen we enige tientallen militaire posten en politiecontroles tegenkomen, tot ver buiten de bewoonde wereld aan toe. Het doel van de geüniformeerden is het verkrijgen van gratis geld en sigaretten. Middelen om dit doel te bereiken zijn slagbomen die slechts worden geopend na overhandiging van kopieën van alle paspoorten (en geld en sigaretten), en zogenaamde snelheidscontroles, waarbij de radarapparatuur toevallig altijd 51 kilometer per uur aangeeft. Handen schudden en andere schijnheilige jovialiteiten behoren tot het standaardrepertoire van dienstklopper en prooi. Toch zijn er ook bij die oprecht in zijn voor een praatje. Een enkeling wil desgevraagd zelfs op de foto.
Nadat we de aanstichter van voorgaande uitweiding uitgebreid hebben uitgezwaaid, laten we de big smoke van Tadzjikistan ten langen leste achter ons. Grijs, bruin en groen zijn de kleuren van de dag. Het grijs is van het zwerk, dat een lichte, maar gestage regen loslaat. Het bruin is van de akkers, de rivieren en de berghellingen, die hoger en woester worden naarmate we verder oostwaarts gaan. En het groen is van de grassen, mossen en struiken in dit verder kale landschap. Grijs, bruin en groen zijn ook de overheersende tinten van de armoedige dorpjes die langs de Pamir Highway liggen. Rood, wit en groen zijn de kleuren van de talrijke vlaggen en propagandaposters. Emomalii Rahmon poseert in een graanveld of leert een meisje hoe je "Islam Karimov is gek" schrijft.
We houden even halt bij de geplande, ruim driehonderd meter hoge Rogun-stuwdam in de rivier de Vakhsh. De bijbehorende waterkrachtcentrale moet Tadzjikistan in de toekomst gaan verlossen van stroomstoringen, die nu nog eerder regel dan uitzondering zijn. Van een afstandje zien we niet meer dan een omvangrijke afgraving, waarin een handjevol bulldozers doende is met afgraven. Het heeft er alle schijn van dat het eerste beton voor de waterkering nog gestort moet worden: het project is namelijk zeer omstreden, daar Oezbekistan voor de irrigatie van zijn lucratieve katoenplantages afhankelijk is van het water van de Vakhsh. Zonder overdrijving kan de relatie tussen de twee buurlanden dan ook ijzig genoemd worden.
Na de picknick en de thee, vanwege het druilerige weer in een brakke, aan een fraaie schaatsvijver gelegen raststätte, passeren we de grenspost van de zelfstandige regio, die tegenwoordig officieel Kuhistoni Badakhshon heet, maar die buiten Tadzjikistan nog immer Gorno-Badakhshan Autonomous Oblast genoemd wordt. "GBAO is het dak van de wereld," praat iedereen in de reisbranche elkaar na. "GBAO beslaat liefst 45% van het Tadzjiekse grondgebied, maar slechts 3% van de bevolking woont er," nog zo'n wijsheid waar geen informatiebron zonder kan. De voedingsbodem van deze clichés zou zich gedurende mijn verblijf in vol ornaat openbaren.
Omdat het gros van de pompen niet meer functioneert, is tanken een bijzondere ervaring: de benzine wordt met behulp van een emmer en een trechter in de tank gegoten. Ook de betonnen abri's zijn een aanwijzing dat het er in het vervoer over de weg ooit minder spartaans aan toe ging; bussen rijden er allang niet meer.
Het loopt al tegen de avond en de bergrug die de kloven van de rivieren de Vakhsh en de Panj van elkaar scheidt moet nog worden overgestoken. De schrik slaat me om het hart als de wagen voor ons een lelijke schuiver maakt op een modderige passage in de klim. De jeep staat dwars op de weg, nog geen meter van het ravijn. De kwaliteit van de weg is toch al erbarmelijk en het is er door de regen niet beter op geworden. Het schemert al geruime tijd als we de Haburobadpas (3.253 meter) bereiken. Het uitzicht over de hellingen die deels schuilgaan achter grijze wolkenplukken en de pieken met eeuwige sneeuw aan de horizon is fabuleus. Een bordje waarschuwt voor mijnen en enkele percelen zijn met linten afgezet.
Het is zonde dat tijdens de steile afdaling (onze bestemming ligt op 1.260 meter) al rap de duisternis invalt. De contouren van de omgeving duiden op een onvoorstelbaar grillig, vijandig landschap en een peilloze diepte pal langs de weg, die meestentijds niet meer is dan een luxe karrenspoor. Waar zijn onze tegenliggers onder deze moeilijke omstandigheden nog naar op weg?
We overnachten op slaapmatjes in een eenvoudig guesthouse in Kala-i Khumb. Het is nog moeilijk voor te stellen dat ik me nu op een steenworp afstand van de grens met Afghanistan ophoud. Diner op een bouwvallig terras dat boven een kolkende zijrivier van de Panj hangt.
Dag 4: Kala-i Khumb – Khorog
Woensdag 29 juli 2015
Door ervaring wijs geworden verzamelen we ons onder duivels matineuze omstandigheden voor het ontbijt. Voordat de spijsverteringsorganen überhaupt erg hebben in de aanwezigheid van thee en brood worden de veiligheidsriemen – voor zover mogelijk – aangesjord en neemt de route langs de Tadzjiekse oever van de Panj een aanvang. De onherbergzaamheid van het landschap wordt nog eens geaccentueerd door donkere wolkenluchten, waaruit malse buien neerdalen.
Het is fascinerend, maar nog wat onwerkelijk dat aan de overzijde van die bruine, kolkende massa Afghanistan ligt. Afghanistan! Zo dichtbij! Op enkele plekken is de door de Panj uitgesleten kloof zo smal dat het land letterlijk op een steenworp afstand ligt; je kunt het als het ware bijna aanraken. Het water stroomt hier echter met zo veel geweld dat een grensoverschrijding met een zekere verdrinkingsdood moet worden bekocht.
Daar waar zijriviertjes zich vanuit de bergen een weg naar de Panj slingeren, zijn groene oases met akkertjes, opvallend veel populieren en nederzettinkjes. Met een ongezonde dosis fantasie doen de trosjes lemen huisjes aan de Afghaanse zijde denken aan de Cinque Terre aan de Ligurische kust. Enkel de Jan des Bouvrie-pasteltinten schitteren door afwezigheid. We stappen uit om even naar een van de dorpjes te kijken. Kinderen en enige oudere inwoners zoeken contact met ons door te fluiten en te roepen. We zwaaien terug en fotograferen ze. We worden op onze beurt vastgelegd met hun mobiele telefoons. Hemelsbreed staan de Afghanen op een meter of dertig afstand, maar tegelijkertijd zijn ze zo ver weg; een vreemde gewaarwording.
We vervolgen onze lange rit naar Khorog. De weg aan de Tadzjiekse zijde mag dan als abominabel worden bestempeld, aan de overkant is er slechts een zeer avontuurlijk wandelpaadje voorhanden. Vanzelfsprekend ontwaren we er wandelende Afghanen. Toch zijn er ook zuiderburen die een tochtje op de brommer wagen. Op de Pamir Highway is het fenomeen spits volkomen onbekend. De meeste collega-weggebruikers verplaatsen zich per vierwielaangedreven jeep, net als wij. Tijdens een tankbeurt passeert een Indiaas busje met enthousiast wuivende schoolkinderen. Een enkele keer zien we heldhaftige toeristen die ons traject per fiets afleggen. "Losers!" roept onze chauffeur, met Kirgizisch accent en dwars door de Centraal-Aziatische discostampers heen, maar desondanks duidelijk verstaanbaar.
Op het moment dat ik denk dat het niet gekker kan passeert een camper met Nederlands kenteken.
We kruisen een zijrivier via een nagelnieuwe brug die gisteren door de president in hoogsteigen persoon is geopend. Onze reisbegeleider weet te melden dat hij vandaag is doorgereisd naar uitgerekend Khorog. De aanwezigheid van Emomalii Rahmon in de regio zal de komende dagen niet onopgemerkt blijven.
Het middaguur ligt al ruim achter ons als we, na de nodige militaire controleposten, picknicken onder een prieeltje aan het water, onder meer dan gemiddelde belangstelling van een hond en de even lokale als kinderrijke bevolking. Tijdens het uitbuiken in de jeeps klaart het op en verbreedt het rivierdal zich. De oevers zijn welhaast lommerrijk te noemen en het water is ook voor degenen die bij de distributie van rafttalent achteraan stonden bevaarbaar geworden.
Halverwege de middag lijkt het eerste serieuze oponthoud een feit: over een lengte van enkele tientallen meters is de weg, of wat daarvoor moest doorgaan, op brute wijze overgedragen aan de Panj. De Tadzjieken weten echter in een poep en een scheet een bulldozer te voorschijn te toveren. Zou er soms een barbapapadorp in de buurt zijn? Hoe dan ook, binnen het halfuur is er een nieuw stuk weg bij elkaar geïmproviseerd en kunnen we verder.
Nóg een camper met Nederlandse kentekenplaten!
We zijn weer in de bewoonde wereld. De dorpjes rijgen zich als kralen aan een snoer aaneen en ten slotte arriveren we in daglicht in de hoofdstad van Gorno-Badakhshan. Khorog oogt keurig aangeharkt en klaar voor het presidentiële bezoek: aan de rand van de bebouwde kom is een heuse stadsplattegrond geplaatst en het wemelt van de Tadzjiekse vlaggen en posters van de autoritaire leider. Maar niet alleen Emomalii Rahmon is er; een zware delegatie van het regime blijkt een paar hotelkamers van ons te hebben ingepikt. Doordat de recalcitrante eigenaresse de regering echter heeft wijsgemaakt dat wij er al een dag zaten, is de schade beperkt gebleven tot drie reisgenoten die even verderop een huisje moeten betrekken. De overigen betreden het hotel omwille redenen van veiligheid via de achterdeur.
Het onderkomen wordt bestierd door een familie van Indiase komaf. Het bijbehorende Indiase restaurant blijkt een uitstekende keuze ter prikking van een vorkje.
Het is fascinerend, maar nog wat onwerkelijk dat aan de overzijde van die bruine, kolkende massa Afghanistan ligt. Afghanistan! Zo dichtbij! Op enkele plekken is de door de Panj uitgesleten kloof zo smal dat het land letterlijk op een steenworp afstand ligt; je kunt het als het ware bijna aanraken. Het water stroomt hier echter met zo veel geweld dat een grensoverschrijding met een zekere verdrinkingsdood moet worden bekocht.
Daar waar zijriviertjes zich vanuit de bergen een weg naar de Panj slingeren, zijn groene oases met akkertjes, opvallend veel populieren en nederzettinkjes. Met een ongezonde dosis fantasie doen de trosjes lemen huisjes aan de Afghaanse zijde denken aan de Cinque Terre aan de Ligurische kust. Enkel de Jan des Bouvrie-pasteltinten schitteren door afwezigheid. We stappen uit om even naar een van de dorpjes te kijken. Kinderen en enige oudere inwoners zoeken contact met ons door te fluiten en te roepen. We zwaaien terug en fotograferen ze. We worden op onze beurt vastgelegd met hun mobiele telefoons. Hemelsbreed staan de Afghanen op een meter of dertig afstand, maar tegelijkertijd zijn ze zo ver weg; een vreemde gewaarwording.
We vervolgen onze lange rit naar Khorog. De weg aan de Tadzjiekse zijde mag dan als abominabel worden bestempeld, aan de overkant is er slechts een zeer avontuurlijk wandelpaadje voorhanden. Vanzelfsprekend ontwaren we er wandelende Afghanen. Toch zijn er ook zuiderburen die een tochtje op de brommer wagen. Op de Pamir Highway is het fenomeen spits volkomen onbekend. De meeste collega-weggebruikers verplaatsen zich per vierwielaangedreven jeep, net als wij. Tijdens een tankbeurt passeert een Indiaas busje met enthousiast wuivende schoolkinderen. Een enkele keer zien we heldhaftige toeristen die ons traject per fiets afleggen. "Losers!" roept onze chauffeur, met Kirgizisch accent en dwars door de Centraal-Aziatische discostampers heen, maar desondanks duidelijk verstaanbaar.
Op het moment dat ik denk dat het niet gekker kan passeert een camper met Nederlands kenteken.
We kruisen een zijrivier via een nagelnieuwe brug die gisteren door de president in hoogsteigen persoon is geopend. Onze reisbegeleider weet te melden dat hij vandaag is doorgereisd naar uitgerekend Khorog. De aanwezigheid van Emomalii Rahmon in de regio zal de komende dagen niet onopgemerkt blijven.
Het middaguur ligt al ruim achter ons als we, na de nodige militaire controleposten, picknicken onder een prieeltje aan het water, onder meer dan gemiddelde belangstelling van een hond en de even lokale als kinderrijke bevolking. Tijdens het uitbuiken in de jeeps klaart het op en verbreedt het rivierdal zich. De oevers zijn welhaast lommerrijk te noemen en het water is ook voor degenen die bij de distributie van rafttalent achteraan stonden bevaarbaar geworden.
Halverwege de middag lijkt het eerste serieuze oponthoud een feit: over een lengte van enkele tientallen meters is de weg, of wat daarvoor moest doorgaan, op brute wijze overgedragen aan de Panj. De Tadzjieken weten echter in een poep en een scheet een bulldozer te voorschijn te toveren. Zou er soms een barbapapadorp in de buurt zijn? Hoe dan ook, binnen het halfuur is er een nieuw stuk weg bij elkaar geïmproviseerd en kunnen we verder.
Nóg een camper met Nederlandse kentekenplaten!
We zijn weer in de bewoonde wereld. De dorpjes rijgen zich als kralen aan een snoer aaneen en ten slotte arriveren we in daglicht in de hoofdstad van Gorno-Badakhshan. Khorog oogt keurig aangeharkt en klaar voor het presidentiële bezoek: aan de rand van de bebouwde kom is een heuse stadsplattegrond geplaatst en het wemelt van de Tadzjiekse vlaggen en posters van de autoritaire leider. Maar niet alleen Emomalii Rahmon is er; een zware delegatie van het regime blijkt een paar hotelkamers van ons te hebben ingepikt. Doordat de recalcitrante eigenaresse de regering echter heeft wijsgemaakt dat wij er al een dag zaten, is de schade beperkt gebleven tot drie reisgenoten die even verderop een huisje moeten betrekken. De overigen betreden het hotel omwille redenen van veiligheid via de achterdeur.
Het onderkomen wordt bestierd door een familie van Indiase komaf. Het bijbehorende Indiase restaurant blijkt een uitstekende keuze ter prikking van een vorkje.
Dag 5: Khorog
Donderdag 30 juli 2015
Van het dorre adagium "Niks moet, alles kan" is slechts de eerste helft van toepassing op de dag van vandaag. Na twee intensieve reisdagen waarin eigen initiatief tot het absolute minimum was beperkt, komt de tijd ter vrije besteding in het Khorogse niet ongelegen. Maar van het in de praktijk brengen van wat mijn reisgids zoal over de plaatselijke attracties te melden heeft zal minder terechtkomen dan gehoopt. Een en ander is te wijten aan het reeds gememoreerde bezoek van de president aan de stad. Heden staat er een roedel eerstesteenleggingen en lintjesdoorknipperijen in 's mans agenda. En ook de argeloze toerist pikt daar een ongewild graantje van mee.
Zo bevinden zich op een heuvel even buiten de bebouwde kom de op een na hoogst gelegen botanische tuinen ter wereld. Tot nader orde gesloten. De president heeft er namelijk een buitenverblijf en hij zou wel gek zijn als hij dan toch in ons hotel zou gaan liggen knorren. Het museum dan? Ook dicht, aldus de behulpzame conservator. De stukken worden naar het stadspark schuin tegenover ons onderkomen versleept, alwaar Rahmon ze morgen zal bekijken.
Desalniettemin is het allerminst een verloren dag, want het is heerlijk weer en Khorog blijkt ook zonder de verplichte toeristische trekpleisters een aangenaam en interessant plaatsje. Er is een grote, gezellige en prettig chaotische bazaar. Er is veel jeugd, die goed gekleed mobiel loopt te telefoneren. Vanaf een van de voetgangersbruggen neem ik de sublieme ligging van Khorog in me op: tussen verschillende kale bergruggen op een kruispunt van wild stromende rivieren, boordevol populieren. Flanerend over de Leninstraat is er ook voor de liefhebber van sovjetparafernalia veel te ontdekken: socialistisch-realistische beelden, een royaal marcheerplein met allang niet meer spuitende, in openbare vuilnisbelten herschapen fonteinen, breedbeeldmuurschilderingen waarop de Grote Vaderlandse Oorlog wordt herdacht en afgeragde betonnen kantoorgebouwen.
In het kwartier met banken en andere instellingen staat ook een bouwvallig stadionnetje. Langs de buitenzijde hangen portretten van hoge piefen uit heden en verleden: norse, angstaanjagende tronies. Ik ben het hek nog niet doorgegaan om de tribunes te bekijken, of drie koeien komen op hun dooie akkertje het sportcomplex binnengesloft om het veld te begrazen.
De rest van de middag breng ik door in het voorbeeldig onderhouden stadspark, dat gek genoeg nog wel toegankelijk is. De voorbereidingen voor het hoge bezoek zijn echter in volle gang: kramen worden opgebouwd en hier en daar wordt nog wat getimmerd en het een en ander voorzien van likjes verf. Ondanks dat Khorog op ruim 2.100 meter hoogte ligt, is het kwik het 30 gradenstreepje al lang en breed weer gepasseerd. Het valt dan ook niet mee een plekje in de schaduw van de populieren te bemachtigen. In de vijver wordt gezwommen dat het een aard heeft. Ik tref een paar reisgenoten en laat in het theepaviljoen een paar potten thee aanrukken voor 1 somoni per stuk, omgerekend 15 eurocent. Het wemelt er van de pubermeisjes, sommige in klederdracht – de president, weet u nog? Op de flatscreen gaat het van beukenstein; de Centraal-Aziatische dansvloervullers doen de West-Europese trommelvliezen op achterhaalde wijze trillen.
In het Indiase restaurant trekken we de aandacht van een Nederlands echtpaar dat een begeleide privéreis heeft geboekt door Oezbekistan en Tadzjikistan. Ademloos luisteren we naar hun onthutsende verhaal over de Oezbeekse douane, die hen vijf dagen aan de grens heeft vastgehouden, ondervraagd, onderzocht, vernederd, nogmaals ondervraagd en gedwongen tot het betalen van steekpenningen.
Zo bevinden zich op een heuvel even buiten de bebouwde kom de op een na hoogst gelegen botanische tuinen ter wereld. Tot nader orde gesloten. De president heeft er namelijk een buitenverblijf en hij zou wel gek zijn als hij dan toch in ons hotel zou gaan liggen knorren. Het museum dan? Ook dicht, aldus de behulpzame conservator. De stukken worden naar het stadspark schuin tegenover ons onderkomen versleept, alwaar Rahmon ze morgen zal bekijken.
Desalniettemin is het allerminst een verloren dag, want het is heerlijk weer en Khorog blijkt ook zonder de verplichte toeristische trekpleisters een aangenaam en interessant plaatsje. Er is een grote, gezellige en prettig chaotische bazaar. Er is veel jeugd, die goed gekleed mobiel loopt te telefoneren. Vanaf een van de voetgangersbruggen neem ik de sublieme ligging van Khorog in me op: tussen verschillende kale bergruggen op een kruispunt van wild stromende rivieren, boordevol populieren. Flanerend over de Leninstraat is er ook voor de liefhebber van sovjetparafernalia veel te ontdekken: socialistisch-realistische beelden, een royaal marcheerplein met allang niet meer spuitende, in openbare vuilnisbelten herschapen fonteinen, breedbeeldmuurschilderingen waarop de Grote Vaderlandse Oorlog wordt herdacht en afgeragde betonnen kantoorgebouwen.
In het kwartier met banken en andere instellingen staat ook een bouwvallig stadionnetje. Langs de buitenzijde hangen portretten van hoge piefen uit heden en verleden: norse, angstaanjagende tronies. Ik ben het hek nog niet doorgegaan om de tribunes te bekijken, of drie koeien komen op hun dooie akkertje het sportcomplex binnengesloft om het veld te begrazen.
De rest van de middag breng ik door in het voorbeeldig onderhouden stadspark, dat gek genoeg nog wel toegankelijk is. De voorbereidingen voor het hoge bezoek zijn echter in volle gang: kramen worden opgebouwd en hier en daar wordt nog wat getimmerd en het een en ander voorzien van likjes verf. Ondanks dat Khorog op ruim 2.100 meter hoogte ligt, is het kwik het 30 gradenstreepje al lang en breed weer gepasseerd. Het valt dan ook niet mee een plekje in de schaduw van de populieren te bemachtigen. In de vijver wordt gezwommen dat het een aard heeft. Ik tref een paar reisgenoten en laat in het theepaviljoen een paar potten thee aanrukken voor 1 somoni per stuk, omgerekend 15 eurocent. Het wemelt er van de pubermeisjes, sommige in klederdracht – de president, weet u nog? Op de flatscreen gaat het van beukenstein; de Centraal-Aziatische dansvloervullers doen de West-Europese trommelvliezen op achterhaalde wijze trillen.
In het Indiase restaurant trekken we de aandacht van een Nederlands echtpaar dat een begeleide privéreis heeft geboekt door Oezbekistan en Tadzjikistan. Ademloos luisteren we naar hun onthutsende verhaal over de Oezbeekse douane, die hen vijf dagen aan de grens heeft vastgehouden, ondervraagd, onderzocht, vernederd, nogmaals ondervraagd en gedwongen tot het betalen van steekpenningen.
Dag 6: Khorog – Ishkashim
Vrijdag 31 juli 2015
De collectie van het Khorogger museum is nou niet bepaald wat je zegt wereldvermaard: pronkstukken zijn stijgijzers uit vervlogen tijden, portretten van Stalin, een piano die in twee maanden door een tiental soldaten met de blote knuisten vanuit Osh naar Gorno-Badakhshan is gezeuld en de mand van een aardappelrooier die op een collectieve boerderij zijn collega-aardappelrooiers alle hoeken van de aardappelakker heeft laten zien, qua rooien. Desondanks heeft het Emomalii Rahmon behaagd, terwijl menige ochtendplas de vooralsnog westerse toiletpotten nog moet aandoen, in te klokken in het stadspark ter inspectie van onder meer voornoemde artefacten en wat verdwaalde kruiken. Het wemelt dan ook van de afzethekken, terreinwagens met getint glas en dienders op straat; dezelfde straat die tegen het dwingende advies van hogerhand in niet door de balorige hoteluitbaatster is schoongeschrobd. Onderhavig gedoe houdt tevens in dat onze jeeps aan de rand van de stad moesten worden geparkeerd. Een marktkoopman en zijn kar zijn inderhaast opgetrommeld om onze bagage te vervoeren.
We laten een aantal dagen de Pamir Highway de Pamir Highway, ten faveure van een toeristische route die slaafs de Panj blijft volgen via een enorme U-bocht. Het bijvoeglijke naamwoord toeristisch is overigens betrekkelijk, niet alleen omdat hier van toerisme nog amper sprake is, maar ook doordat de kortste weg naar Bulunkul onbegaanbaar is geworden door de ernstige overstromingen. Zo is eenieder veroordeeld tot het zich vergapen aan de Afghanen aan de overzijde van de rivier.
Na een uurtje het nu eens kalme en dan weer kolkende water van de Panj als leidraad te hebben genomen, nemen we een steil weggetje door een zijdal naar Garm Chashm, het Pamukkale van Tadzjikistan, zij het veel kleinschaliger. Mannen en vrouwen kunnen er om beurten een kwartier baden in de potentie- respectievelijk vruchtbaarheidsverhogende bronnen. Ik pas voor een duik en raak in het gelijknamige gehucht in gesprek met een informaticastudent. Naast wat de universiteit van Doesjanbe hem probeert bij te brengen heeft hij zichzelf een duchtig aantal programmeertalen eigen gemaakt. Graag zou hij de fictieve Tadzjiekse braindrain nog wat extra kracht bijzetten door een stage in India te gaan volgen en daarna te verkassen naar Europa. Wat dat zo'n beetje schuift, een baan in de ICT aldaar, wil hij weten, en wat je daarvan zoal kunt kopen. Ik wil hem uitleggen dat Nederland natuurlijk een rijk land is, maar dat het voor ons ook steeds moeilijker wordt om een baan te vinden of een huis te kopen, en dat je voor de prijs van een kop thee op een Nederlands terras wel vijftien potten thee kunt krijgen in het stadspark van Khorog. Maar we moeten door. Ishkashim is nog ver.
Een enorme witte veeg op een berghelling aan de Tadzjiekse zijde verraadt de aanwezigheid van een mijn waar, volgens bepaalde annalen al toen Marco Polo hier passeerde, maar ook nu nog, spinellen worden gedolven.
We picknicken op een beschutte plek aan een stroompje, middenin een armoedig dorpje vol witte en bruine lemen huisjes met plat dak – poor man's bungalows als het ware – een type object dat kenmerkend zal blijken te zijn voor Gorno-Badakhshan. Uit alle hoeken en gaten komen kinderen aangesneld, al dan niet vergezeld van hun moeder. Hun enthousiasme is slechts het begin van een dollemansrit door een emotionele achtbaan, die hen verder langs onder andere verlegenheid, verbazing en nieuwsgierigheid voert. Anderhalf uur later worden we door het kroost uitgezwaaid.
Tegen de avond betrekken we een eenvoudig, maar fijn pension aan de rand van Ishkashim, een rustig stadje vol blauwe en mintgroene "bungalows". Langs de door populieren omzoomde hoofdweg wandelen we naar het plaatselijke prestigeverkeerslicht. Aan onze linkerhand een standbeeld van Lenin, aan de rechterhand een grote poster van de huidige roerganger. Een klein meisje weet wel wie dat is: "Emomalii Rahmon!" Er zijn meer kinderen op straat. Ze vinden het geweldig om gefotografeerd te worden en het resultaat terug te zien op mijn camera. Bij het afscheid krijg ik van een oudere vrouw, wie weet als dank voor het geboden vertier, een verse non (plat brood) mee. Dat is een grote eer in Tadzjikistan; ik ben er dan ook een beetje beduusd van.
Eten wat de pot schaft aan een lange tafel met alle gasten van het pension: tomatensoep en plov, een traditioneel rijstgerecht met worteljulienne en vlees. Een en ander wordt afgeblust met een kampvuur, waarbij thee, wodka en Tadzjieks bier wordt geschonken. Dat daar volgens sommige westerlingen ook zweervol snarengepluk bij schijnt te moeten horen is bij dezen ook tot deze aan de ingang van de onherbergzame Wakhanvallei gelegen negorij doorgedrongen.
We laten een aantal dagen de Pamir Highway de Pamir Highway, ten faveure van een toeristische route die slaafs de Panj blijft volgen via een enorme U-bocht. Het bijvoeglijke naamwoord toeristisch is overigens betrekkelijk, niet alleen omdat hier van toerisme nog amper sprake is, maar ook doordat de kortste weg naar Bulunkul onbegaanbaar is geworden door de ernstige overstromingen. Zo is eenieder veroordeeld tot het zich vergapen aan de Afghanen aan de overzijde van de rivier.
Na een uurtje het nu eens kalme en dan weer kolkende water van de Panj als leidraad te hebben genomen, nemen we een steil weggetje door een zijdal naar Garm Chashm, het Pamukkale van Tadzjikistan, zij het veel kleinschaliger. Mannen en vrouwen kunnen er om beurten een kwartier baden in de potentie- respectievelijk vruchtbaarheidsverhogende bronnen. Ik pas voor een duik en raak in het gelijknamige gehucht in gesprek met een informaticastudent. Naast wat de universiteit van Doesjanbe hem probeert bij te brengen heeft hij zichzelf een duchtig aantal programmeertalen eigen gemaakt. Graag zou hij de fictieve Tadzjiekse braindrain nog wat extra kracht bijzetten door een stage in India te gaan volgen en daarna te verkassen naar Europa. Wat dat zo'n beetje schuift, een baan in de ICT aldaar, wil hij weten, en wat je daarvan zoal kunt kopen. Ik wil hem uitleggen dat Nederland natuurlijk een rijk land is, maar dat het voor ons ook steeds moeilijker wordt om een baan te vinden of een huis te kopen, en dat je voor de prijs van een kop thee op een Nederlands terras wel vijftien potten thee kunt krijgen in het stadspark van Khorog. Maar we moeten door. Ishkashim is nog ver.
Een enorme witte veeg op een berghelling aan de Tadzjiekse zijde verraadt de aanwezigheid van een mijn waar, volgens bepaalde annalen al toen Marco Polo hier passeerde, maar ook nu nog, spinellen worden gedolven.
We picknicken op een beschutte plek aan een stroompje, middenin een armoedig dorpje vol witte en bruine lemen huisjes met plat dak – poor man's bungalows als het ware – een type object dat kenmerkend zal blijken te zijn voor Gorno-Badakhshan. Uit alle hoeken en gaten komen kinderen aangesneld, al dan niet vergezeld van hun moeder. Hun enthousiasme is slechts het begin van een dollemansrit door een emotionele achtbaan, die hen verder langs onder andere verlegenheid, verbazing en nieuwsgierigheid voert. Anderhalf uur later worden we door het kroost uitgezwaaid.
Tegen de avond betrekken we een eenvoudig, maar fijn pension aan de rand van Ishkashim, een rustig stadje vol blauwe en mintgroene "bungalows". Langs de door populieren omzoomde hoofdweg wandelen we naar het plaatselijke prestigeverkeerslicht. Aan onze linkerhand een standbeeld van Lenin, aan de rechterhand een grote poster van de huidige roerganger. Een klein meisje weet wel wie dat is: "Emomalii Rahmon!" Er zijn meer kinderen op straat. Ze vinden het geweldig om gefotografeerd te worden en het resultaat terug te zien op mijn camera. Bij het afscheid krijg ik van een oudere vrouw, wie weet als dank voor het geboden vertier, een verse non (plat brood) mee. Dat is een grote eer in Tadzjikistan; ik ben er dan ook een beetje beduusd van.
Eten wat de pot schaft aan een lange tafel met alle gasten van het pension: tomatensoep en plov, een traditioneel rijstgerecht met worteljulienne en vlees. Een en ander wordt afgeblust met een kampvuur, waarbij thee, wodka en Tadzjieks bier wordt geschonken. Dat daar volgens sommige westerlingen ook zweervol snarengepluk bij schijnt te moeten horen is bij dezen ook tot deze aan de ingang van de onherbergzame Wakhanvallei gelegen negorij doorgedrongen.
Dag 7: Ishkashim – Yamg
Zaterdag 1 augustus 2015
De w van wakker, wc-bezoek. Het is de dag die ik wist dat zou komen: mijn darmen hebben gemeend de overgang naar een ander ritme, een ander klimaat en ander voedsel te moeten koppelen aan concrete acties. Ik hou me veilig met Imodium, ORS en liters water.
Het Tadzjiekse klimaat mag dan radicaal verschillen van het Nederlandse, het regenachtige weer van vanochtend is ook de inwoners van een niet nader te noemen klein West-Europees koninkrijk niet geheel onbekend.
Een paar kilometer ten westen van Ishkashim wordt, als de autoriteiten de toeristen welgezind zijn, een zaterdagmarkt op poten gezet op een eiland in de Panj. Voor de handelswaar hoeven we de brug naar de veredelde zandbank niet over. Het is de geografische ligging die dit uitstapje bijzonder maakt: het eiland is namelijk Afghaans grondgebied. Een visum is niet vereist; slechts het paspoort dient te worden achtergelaten bij de Tadzjiekse grenswachten. Eenmaal ter plekke komen we echter van een koude bazaar thuis. Twee redenen: ook het wegennet aan gene zijde van de grens heeft te lijden gehad onder het natte weer, waardoor de Afghaanse marktkooplieden het eiland niet kunnen bereiken; en, hoe kan het ook anders, de Tadzjiekse president en legio onderknuppels vertoeven in de buurt. Geen markt derhalve, en de once-in-a-lifetimeë kans om een echte Afghaan de hand te schudden is verkeken.
Sipjes en slapjes onderga ik de veredelde Zonnebloem-excursie die vandaag op het programma staat. De natuur, die ook in de tachtig kilometer die Ishkashim en Yamg van elkaar scheiden weer haar beste beentje heeft voorgezet, heeft namelijk bescheiden concurrentie te duchten van door mensenhanden gerealiseerde trekpleisters. De eerste hiervan is het kloeke, op een heuvel gelegen Kakhkahafort. Naar verluidt stammen de oudste delen van deze ruïne uit de tweede eeuw voor Christus. Mijn ruim een kilo zware Tadzjikistan-bijbel blijkt er na thuiskomst met terugwerkende kracht nog het volgende aan toe te voegen.
Het Tadzjiekse klimaat mag dan radicaal verschillen van het Nederlandse, het regenachtige weer van vanochtend is ook de inwoners van een niet nader te noemen klein West-Europees koninkrijk niet geheel onbekend.
Een paar kilometer ten westen van Ishkashim wordt, als de autoriteiten de toeristen welgezind zijn, een zaterdagmarkt op poten gezet op een eiland in de Panj. Voor de handelswaar hoeven we de brug naar de veredelde zandbank niet over. Het is de geografische ligging die dit uitstapje bijzonder maakt: het eiland is namelijk Afghaans grondgebied. Een visum is niet vereist; slechts het paspoort dient te worden achtergelaten bij de Tadzjiekse grenswachten. Eenmaal ter plekke komen we echter van een koude bazaar thuis. Twee redenen: ook het wegennet aan gene zijde van de grens heeft te lijden gehad onder het natte weer, waardoor de Afghaanse marktkooplieden het eiland niet kunnen bereiken; en, hoe kan het ook anders, de Tadzjiekse president en legio onderknuppels vertoeven in de buurt. Geen markt derhalve, en de once-in-a-lifetimeë kans om een echte Afghaan de hand te schudden is verkeken.
Sipjes en slapjes onderga ik de veredelde Zonnebloem-excursie die vandaag op het programma staat. De natuur, die ook in de tachtig kilometer die Ishkashim en Yamg van elkaar scheiden weer haar beste beentje heeft voorgezet, heeft namelijk bescheiden concurrentie te duchten van door mensenhanden gerealiseerde trekpleisters. De eerste hiervan is het kloeke, op een heuvel gelegen Kakhkahafort. Naar verluidt stammen de oudste delen van deze ruïne uit de tweede eeuw voor Christus. Mijn ruim een kilo zware Tadzjikistan-bijbel blijkt er na thuiskomst met terugwerkende kracht nog het volgende aan toe te voegen.
The fortress is occupied by the Tajik border guards and it is advisable to seek permission before exploring the interior of the ruins.
Terwijl onze gidsen een aan het fort gelieerd feitenrelaas opdreunen en de enige souvenirverkopers die ik gedurende dit avontuur tegen het lijf zal lopen zich schrap zetten, beklim ik alvast met een aan reizigersdiarree gelieerd slakkengangetje de trap naar waar het allemaal te zien is – een goedkeurend knikje van de lokale begeleider op zak. Nietsvermoedend, want geen bordjes, laat staan prikkeldraad, betreed ik eenmaal bovenop kennelijk militair terrein. Terwijl ik hijgend en niet gehinderd door enig op mijn persoontje gericht wapentuig van het fabuleuze uitzicht sta te genieten over de ruige Wakhancorridor – de even strategisch gelegen als smalle uitloper van Afghanistan die aan het oostelijke uiteinde China kietelt – staat onderhavige lokale begeleider te zwaaien en te roepen, onderwijl ternauwernood een zenuwinzinking onderdrukkend. Trillend en zwetend sluit ik me weer aan bij de groep, om op een voor burgers wel toegankelijk gedeelte van het fort het genieten van het fabuleuze uitzicht over de ruige Wakhancorridor – de even strategisch gelegen als smalle uitloper van Afghanistan die aan het oostelijke uiteinde China kietelt – voort te zetten.
Aan de overzijde van de weg bevindt zich een van de vele zelfverklaarde mausolea van Ali, de neef van de profeet Mohammed. Zowel de houten toegangspoort als het graf zijn opgeleukt met hoorns en schedels van Marco Poloschapen. (Ons wordt verzekerd dat hier geen dieren voor worden geschoten, maar dat voornoemde overblijfselen in het vrije veld en bermen worden gevonden.) De islamitische bevolking haalt klaarblijkelijk de schouders op over het portretje van Ali boven de toegangsdeur.
We passeren armoedige nederzettinkjes met namen als Namadgut, Shitkharv, Zumudg en Ptup. Een ervan refereert wonderwel aan de deplorabele toestand waarin mijn spijsverteringsstelsel zich nog immer ophoudt. Makelaars die in deze contreien kantoor houden kunnen op de Tadzjiekse Funda flink opsnijden over de puinwaaiers, stroomversnellingen en watervallen waar de zongerichte huiskamers op uitkijken.
Ter hoogte van Yamchun leidt een steile zijweg naar het Fort van de Vuuraanbidders. De ligging op een kam, met de grensrivier en de Afghaanse bergtoppen op de achtergrond, is niet minder dan spectaculair te noemen. Vlakbij liggen de warmwaterbronnen van Bibi Fatima, die de vruchtbaarheid van vrouwen gunstig zouden beïnvloeden. In het naburige hotelcomplex ga ik op jacht naar een kopje thee.
In Yamg betrekken we een sfeervol pension dat is gevestigd in een traditioneel Pamirhuis. Het heeft zowel buiten als binnen een aantal verhogingen, en in het hoofdvertrek springen de houten pilaren en plafondbalken in het oog, het aantal en de positie van welke een islamitische achtergrond hebben. De vloeren en wanden zijn weelderig gedecoreerd met kleden en tapijten. In de slaapvertrekken wordt op matjes geslapen en het komt mij niet ongelegen dat we nog steeds niet verstoken zijn van een westers toilet.
Het is goed toeven buiten. Op een ligmat is het prima kletsen en luieren. De uitermate vriendelijke en zorgzame uitbater zorgt voor koekjes en snoepjes. Als hij lucht krijgt van het malheur aan mijn darmen, komt hij thee brengen, getrokken van het een of andere geneeskrachtige plantje uit de bergen. Het goedje is gruwelijk bitter en zonder een haffel suiker praktisch ondrinkbaar, maar ik heb er hoge verwachtingen van. In elk geval zorgt het ervoor dat ik me zonder wc-bezoek kan verbazen over het plovgelag dat de chauffeurs aanrichten.
Aan de overzijde van de weg bevindt zich een van de vele zelfverklaarde mausolea van Ali, de neef van de profeet Mohammed. Zowel de houten toegangspoort als het graf zijn opgeleukt met hoorns en schedels van Marco Poloschapen. (Ons wordt verzekerd dat hier geen dieren voor worden geschoten, maar dat voornoemde overblijfselen in het vrije veld en bermen worden gevonden.) De islamitische bevolking haalt klaarblijkelijk de schouders op over het portretje van Ali boven de toegangsdeur.
We passeren armoedige nederzettinkjes met namen als Namadgut, Shitkharv, Zumudg en Ptup. Een ervan refereert wonderwel aan de deplorabele toestand waarin mijn spijsverteringsstelsel zich nog immer ophoudt. Makelaars die in deze contreien kantoor houden kunnen op de Tadzjiekse Funda flink opsnijden over de puinwaaiers, stroomversnellingen en watervallen waar de zongerichte huiskamers op uitkijken.
Ter hoogte van Yamchun leidt een steile zijweg naar het Fort van de Vuuraanbidders. De ligging op een kam, met de grensrivier en de Afghaanse bergtoppen op de achtergrond, is niet minder dan spectaculair te noemen. Vlakbij liggen de warmwaterbronnen van Bibi Fatima, die de vruchtbaarheid van vrouwen gunstig zouden beïnvloeden. In het naburige hotelcomplex ga ik op jacht naar een kopje thee.
In Yamg betrekken we een sfeervol pension dat is gevestigd in een traditioneel Pamirhuis. Het heeft zowel buiten als binnen een aantal verhogingen, en in het hoofdvertrek springen de houten pilaren en plafondbalken in het oog, het aantal en de positie van welke een islamitische achtergrond hebben. De vloeren en wanden zijn weelderig gedecoreerd met kleden en tapijten. In de slaapvertrekken wordt op matjes geslapen en het komt mij niet ongelegen dat we nog steeds niet verstoken zijn van een westers toilet.
Het is goed toeven buiten. Op een ligmat is het prima kletsen en luieren. De uitermate vriendelijke en zorgzame uitbater zorgt voor koekjes en snoepjes. Als hij lucht krijgt van het malheur aan mijn darmen, komt hij thee brengen, getrokken van het een of andere geneeskrachtige plantje uit de bergen. Het goedje is gruwelijk bitter en zonder een haffel suiker praktisch ondrinkbaar, maar ik heb er hoge verwachtingen van. In elk geval zorgt het ervoor dat ik me zonder wc-bezoek kan verbazen over het plovgelag dat de chauffeurs aanrichten.
Dag 8: Yamg
Zondag 2 augustus 2015
Het met samengetrokken mondje toedienen van het brouwsel met het voornoemde een of andere geneeskrachtige plantje uit de bergen heeft zijn uitwerking niet gemist: mijn autochtone darmflora en -fauna lijkt de lichaamsvreemde indringers met Wilders-esk enthousiasme de metaforische deur te hebben gewezen. Na een licht ontbijt en nog maar eens een glas wonderthee blijft een toestand van peristaltische ontreddering achterwege.
Teneinde de wederopstanding van mijn ingewanden niet finaal de kop in te drukken sla ik de optionele bergwandeling van vandaag over. Wat resteert is een ontspannen all-inclusivedagje aan de Tadzjieks-Afghaanse grens; weliswaar zonder zwembad, maar wel met heuse animatie.
Ter afwisseling van het koddige gesomber van Bob den Uyl realiseer ik een omzwerving door het dorp. De sjofele blokkendoosjes, waarvan de daken worden gesierd door met lege bandrecorderspoelen gemaakte antennes, worden met elkaar verbonden door een wirwar van zandweggetjes en afwateringskanaaltjes. Op bijkans elke straathoek – en daar zijn er nogal wat van in Yamg – word ik staande gehouden. Hoe ik heet, en of alles paletti is. Een groepje kinderen wil dolgraag vereeuwigd worden en ten slotte nodigt een van hen me uit voor de thee. Ik ben hier niet goed in, maar ik boek een kleine overwinning op mezelf door op het aanbod in te gaan. Samen met het kroost loop ik naar binnen en daar staat moeders al klaar om me breeduit lachend de hand te schudden. Ik neem plaats in het hoofdvertrek en terwijl de vrouw des huizes voor de thee zorgt, zet een van de kinderen een tafeltje voor me neer en tovert hij wat oud brood en een schaaltje boter te voorschijn. Mijn maag begint bij deze aanblik spontaan weer te borrelen en ik voorvoel een ongemakkelijke sociale situatie, overlopend van schuldgevoelens mijnerzijds. Ter afleiding informeer ik maar eens naar de gezinssituatie. Er schijnen tien nakomelingen te zijn en pa, die zich momenteel elders ophoudt, is politieagent. Met handen en voeten probeer ik duidelijk te maken dat de Nederlandse voortplantingsdrift door de bank genomen van veel bescheidener aard is, maar daar verschijnt de thee al ten tonele. Thee met melk om precies te zijn, of is het melk met thee? En ik krijg er nog wat uitleg bij: brood en boter dienen te worden toegevoegd en dan is het lepelen geblazen. Radeloos zie ik hoe het brood week wordt en de klontjes boter smelten in de van zichzelf al niet op westerse spijsverteringsstelsels afgestemde vloeistof. Terwijl alle ogen op me gericht zijn neem ik enkele symbolische hapjes. Maar dan moet de knuppel toch in het hoenderhok: met gebaren en bijpassende geluiden tracht ik over te brengen dat mijn maag betere tijden heeft gekend. Het nageslacht kijkt vooral geamuseerd naar mijn toneelstukje, maar de herhaling doet zijn werk bij moeder de vrouw. Ik voel me enorm lullig als ik haar sippe gezicht zie.
Algauw slaat de sfeer echter weer om, als de heer des huizes annex dorpsbromsnor in Chelsea-trainingspak binnen dendert. "Money???" vraagt hij. Dan ziet hij mijn camera en grijpt hij de gelegenheid aan om wat familiekiekjes te regelen. Die schiet ik maar al te graag. Na de uitgebreide fotosessie nemen we hartelijk afscheid en nog ondersteboven van deze ervaring loop ik terug naar het pension.
(Omdat de lokale diender een computer ontbeert, e-mail ik de foto's na terugkomst naar het pension. De Tadzjiekse mores op internet blijkt van het zakelijke soort, maar de hoop dat een van mijn familieportretten nu aan de muur prijkt lijkt me niet geheel ongegrond.)
Teneinde de wederopstanding van mijn ingewanden niet finaal de kop in te drukken sla ik de optionele bergwandeling van vandaag over. Wat resteert is een ontspannen all-inclusivedagje aan de Tadzjieks-Afghaanse grens; weliswaar zonder zwembad, maar wel met heuse animatie.
Ter afwisseling van het koddige gesomber van Bob den Uyl realiseer ik een omzwerving door het dorp. De sjofele blokkendoosjes, waarvan de daken worden gesierd door met lege bandrecorderspoelen gemaakte antennes, worden met elkaar verbonden door een wirwar van zandweggetjes en afwateringskanaaltjes. Op bijkans elke straathoek – en daar zijn er nogal wat van in Yamg – word ik staande gehouden. Hoe ik heet, en of alles paletti is. Een groepje kinderen wil dolgraag vereeuwigd worden en ten slotte nodigt een van hen me uit voor de thee. Ik ben hier niet goed in, maar ik boek een kleine overwinning op mezelf door op het aanbod in te gaan. Samen met het kroost loop ik naar binnen en daar staat moeders al klaar om me breeduit lachend de hand te schudden. Ik neem plaats in het hoofdvertrek en terwijl de vrouw des huizes voor de thee zorgt, zet een van de kinderen een tafeltje voor me neer en tovert hij wat oud brood en een schaaltje boter te voorschijn. Mijn maag begint bij deze aanblik spontaan weer te borrelen en ik voorvoel een ongemakkelijke sociale situatie, overlopend van schuldgevoelens mijnerzijds. Ter afleiding informeer ik maar eens naar de gezinssituatie. Er schijnen tien nakomelingen te zijn en pa, die zich momenteel elders ophoudt, is politieagent. Met handen en voeten probeer ik duidelijk te maken dat de Nederlandse voortplantingsdrift door de bank genomen van veel bescheidener aard is, maar daar verschijnt de thee al ten tonele. Thee met melk om precies te zijn, of is het melk met thee? En ik krijg er nog wat uitleg bij: brood en boter dienen te worden toegevoegd en dan is het lepelen geblazen. Radeloos zie ik hoe het brood week wordt en de klontjes boter smelten in de van zichzelf al niet op westerse spijsverteringsstelsels afgestemde vloeistof. Terwijl alle ogen op me gericht zijn neem ik enkele symbolische hapjes. Maar dan moet de knuppel toch in het hoenderhok: met gebaren en bijpassende geluiden tracht ik over te brengen dat mijn maag betere tijden heeft gekend. Het nageslacht kijkt vooral geamuseerd naar mijn toneelstukje, maar de herhaling doet zijn werk bij moeder de vrouw. Ik voel me enorm lullig als ik haar sippe gezicht zie.
Algauw slaat de sfeer echter weer om, als de heer des huizes annex dorpsbromsnor in Chelsea-trainingspak binnen dendert. "Money???" vraagt hij. Dan ziet hij mijn camera en grijpt hij de gelegenheid aan om wat familiekiekjes te regelen. Die schiet ik maar al te graag. Na de uitgebreide fotosessie nemen we hartelijk afscheid en nog ondersteboven van deze ervaring loop ik terug naar het pension.
(Omdat de lokale diender een computer ontbeert, e-mail ik de foto's na terugkomst naar het pension. De Tadzjiekse mores op internet blijkt van het zakelijke soort, maar de hoop dat een van mijn familieportretten nu aan de muur prijkt lijkt me niet geheel ongegrond.)
Voor de lunch wordt mij een andere klassieker uit de Tadzjiekse keuken voorgeschoteld, te weten lachman. Maar deze gastronomische confrontatie blijkt een even aangename als voedzame. Het betreft een soep, bestaande uit een soort hutspot met bouillon, vlees en noedels. Het bevalt zo goed dat ik besluit ruig te doen door een pot van het stoelgangnormaliserende toverbrouwsel af te slaan, ten faveure van gezondemensenthee.
In de namiddag brengen we een bezoek aan het museumpje ter ere van de soefistische mysticus, astronoom, schrijver en muzikant Mubarak Kadam Wakhani – de conservatoren mogen Mubarak zeggen. De fraaie toegangspoort komt uit op een veld dat wordt begraasd door geitjes van het knuffelbare soort en dat tevens fungeert als gemeentelijke hangplek. Hier houdt zich ook een door Mubarak ontworpen zonnewijzer op – in de ogen van een leek niet meer of minder dan een steen met een gat erin.
Het museum omvat twee zalen. In de ene zijn wat gebruiksvoorwerpen, muziekinstrumenten en manuscripten tentoongesteld, de andere is oogstrelend ingericht als een traditioneel Pamirhuis. Het lijkt de uitgelezen locatie voor een folkloristische voorstelling. En terwijl iedereen gaat zitten en de thee rondgaat, verschijnen uit alle mogelijke hoeken en gaten Yamgieten in klederdracht, welke groep de Tadzjiekse bevolkingspiramide voorbeeldig respecteert. Met een uitgekiende mix van weidse gebaren, bezwerende dansen, drama en humor wordt een trits liederen ten gehore gebracht, waarin de snaarinstrumenten en trommels uit het museum een vooraanstaande rol vertolken. Daarbij springen de eenzijdige ritmes en dito tempo in het oor; het kan niet anders of de hoogtijdagen van Modern Talking zijn niet aan de Wakhanvallei voorbij gegaan. Dit laatste geldt jammer genoeg ook voor zowel de aan folkloristische voorstellingen gelieerde publieksparticipatie, als de hinderlijke gewoonte dwars door de muziek heen op luide toon het weekend door te nemen.
Als het duister is ingevallen, neem ik weer volwaardig deel aan het avondmaal. Voor het eerst en voor het laatst op onderhavige reis worden we vergast op het uitvallen van de stroom.
In de namiddag brengen we een bezoek aan het museumpje ter ere van de soefistische mysticus, astronoom, schrijver en muzikant Mubarak Kadam Wakhani – de conservatoren mogen Mubarak zeggen. De fraaie toegangspoort komt uit op een veld dat wordt begraasd door geitjes van het knuffelbare soort en dat tevens fungeert als gemeentelijke hangplek. Hier houdt zich ook een door Mubarak ontworpen zonnewijzer op – in de ogen van een leek niet meer of minder dan een steen met een gat erin.
Het museum omvat twee zalen. In de ene zijn wat gebruiksvoorwerpen, muziekinstrumenten en manuscripten tentoongesteld, de andere is oogstrelend ingericht als een traditioneel Pamirhuis. Het lijkt de uitgelezen locatie voor een folkloristische voorstelling. En terwijl iedereen gaat zitten en de thee rondgaat, verschijnen uit alle mogelijke hoeken en gaten Yamgieten in klederdracht, welke groep de Tadzjiekse bevolkingspiramide voorbeeldig respecteert. Met een uitgekiende mix van weidse gebaren, bezwerende dansen, drama en humor wordt een trits liederen ten gehore gebracht, waarin de snaarinstrumenten en trommels uit het museum een vooraanstaande rol vertolken. Daarbij springen de eenzijdige ritmes en dito tempo in het oor; het kan niet anders of de hoogtijdagen van Modern Talking zijn niet aan de Wakhanvallei voorbij gegaan. Dit laatste geldt jammer genoeg ook voor zowel de aan folkloristische voorstellingen gelieerde publieksparticipatie, als de hinderlijke gewoonte dwars door de muziek heen op luide toon het weekend door te nemen.
Als het duister is ingevallen, neem ik weer volwaardig deel aan het avondmaal. Voor het eerst en voor het laatst op onderhavige reis worden we vergast op het uitvallen van de stroom.
Dag 9: Yamg – Langar
Maandag 3 augustus 2015
Ofschoon we slechts vijftig kilometer voor de geteisterde wielen hebben – op de brakke "Wakhan Expressway" is dit een slordige twee uur gaans – pakken we ons boeltje als de ochtend het gloren net zo'n beetje heeft afgerond; dit om de hordes toeristen die de boeddhistische stoepa een dorpje verderop willen bezichtigen voor te zijn. En zelfs in godbetert Vrang – want over dat dorpje verderop hebben we het hier – kan een horde toeristen groot genoeg zijn om een roze buiktas binnen het kader van je foto over het hoofd te zien.
Vrang lijkt als twee druppels water op Yamg. Het is een korte, gemakkelijke klim via een paar haarspeldbochten naar het heiligdom, dat meer op een terrasvormige piramide lijkt dan op een stoepa. Enkele kinderen en een hond uit het dorp vergezellen ons, voor het overige is het boven nog uitgestorven. Bovenop de Borobudur van Tadzjikistan, die voor een vierde-eeuws bouwwerk opmerkelijk gaaf oogt, ligt een steen met een voetafdruk van naar men zegt Boeddha. Als deze voetafdruk authentiek is, dan moet een bezoek aan de Scapino een lijdensweg zijn geweest voor de hedendaagse inspiratiebron voor menigeen: schoeisel van maat 63 is immers verre van alledaags.
De naam van een notoire terreurorganisatie borrelt onwillekeurig op bij de aanblik van de tientallen kluizenaarswoningen die in de omringende rotswanden zijn uitgehouwen. In de verte doemt het oostelijke uiteinde van de Wakhanvallei op, daar waar de rivieren de Wakhan en de Pamir samenvloeien en de Panj gaan heten. Daar ligt ook Langar, waar we rond het middaguur zullen arriveren. Voor het zover is, stoppen we nog even bij enkele schrijnen, waar we zonder uitzondering een attractie vormen voor de plaatselijke jeugd. De soldaten die we de afgelopen dagen zo nu en dan zagen patrouilleren langs de grens zijn overigens nauwelijks ouder.
Ofschoon Langar op bijna 2.900 meter hoogte ligt, is het weer puffen en zweten geblazen. Eigenlijk voor het eerst laat de hygiëne in en rondom het guesthouse te wensen over. Weliswaar zijn we nog altijd niet veroordeeld tot een hurktoilet of een gat in de grond, maar de groezelige douche is voor scribent dezes een show(er)stopper. Tussen het stof en de backpackers door treffen we enkele Chinese truckers aan, op weg naar huis. We zoeken een schaduwrijk en relatief schoon plekje op in de achtertuin en lunchen daar. Met zeer eenvoudige middelen is er een fitnessveldje bij elkaar geïmproviseerd. Tatjana "Kom op nou" Šimić zou haar neus er gegarandeerd voor ophalen; zelfs het alleraardigste uitzicht op de bergen zou haar niet op andere gedachten kunnen brengen.
Terwijl onze chauffeurs luidruchtig knorren dan wel opgaan in een hilarisch slecht nagesynchroniseerde aflevering van een of andere Amerikaanse serie, klimmen we het wederom van kroost vergeven dorp uit. Het steile zigzagpad leidt naar een plateau waar zich duizenden rotstekeningen uit de bronstijd zouden verschansen. Het is echter onbegonnen werk om het gekras van de hedendaagse rotjochies te onderscheiden van de authentieke petrogliefen, waardoor mijn aandacht algauw verschuift naar het omringende natuurschoon. Een woest landschap en een dreigend zwerk. Ter voorkoming van een eventuele struikelpartij over natgeregende stenen spoeden we ons weer naar het guesthouse, alwaar een kraak-noch-smake plov ter tafel komt. De daaropvolgende uitbuik- en theesessie wordt verlevendigd door een spontaan liedjes- en danspartijtje. De melancholische accordeondeunen contrasteren hevig met het palmbomenbehang.
Vrang lijkt als twee druppels water op Yamg. Het is een korte, gemakkelijke klim via een paar haarspeldbochten naar het heiligdom, dat meer op een terrasvormige piramide lijkt dan op een stoepa. Enkele kinderen en een hond uit het dorp vergezellen ons, voor het overige is het boven nog uitgestorven. Bovenop de Borobudur van Tadzjikistan, die voor een vierde-eeuws bouwwerk opmerkelijk gaaf oogt, ligt een steen met een voetafdruk van naar men zegt Boeddha. Als deze voetafdruk authentiek is, dan moet een bezoek aan de Scapino een lijdensweg zijn geweest voor de hedendaagse inspiratiebron voor menigeen: schoeisel van maat 63 is immers verre van alledaags.
De naam van een notoire terreurorganisatie borrelt onwillekeurig op bij de aanblik van de tientallen kluizenaarswoningen die in de omringende rotswanden zijn uitgehouwen. In de verte doemt het oostelijke uiteinde van de Wakhanvallei op, daar waar de rivieren de Wakhan en de Pamir samenvloeien en de Panj gaan heten. Daar ligt ook Langar, waar we rond het middaguur zullen arriveren. Voor het zover is, stoppen we nog even bij enkele schrijnen, waar we zonder uitzondering een attractie vormen voor de plaatselijke jeugd. De soldaten die we de afgelopen dagen zo nu en dan zagen patrouilleren langs de grens zijn overigens nauwelijks ouder.
Ofschoon Langar op bijna 2.900 meter hoogte ligt, is het weer puffen en zweten geblazen. Eigenlijk voor het eerst laat de hygiëne in en rondom het guesthouse te wensen over. Weliswaar zijn we nog altijd niet veroordeeld tot een hurktoilet of een gat in de grond, maar de groezelige douche is voor scribent dezes een show(er)stopper. Tussen het stof en de backpackers door treffen we enkele Chinese truckers aan, op weg naar huis. We zoeken een schaduwrijk en relatief schoon plekje op in de achtertuin en lunchen daar. Met zeer eenvoudige middelen is er een fitnessveldje bij elkaar geïmproviseerd. Tatjana "Kom op nou" Šimić zou haar neus er gegarandeerd voor ophalen; zelfs het alleraardigste uitzicht op de bergen zou haar niet op andere gedachten kunnen brengen.
Terwijl onze chauffeurs luidruchtig knorren dan wel opgaan in een hilarisch slecht nagesynchroniseerde aflevering van een of andere Amerikaanse serie, klimmen we het wederom van kroost vergeven dorp uit. Het steile zigzagpad leidt naar een plateau waar zich duizenden rotstekeningen uit de bronstijd zouden verschansen. Het is echter onbegonnen werk om het gekras van de hedendaagse rotjochies te onderscheiden van de authentieke petrogliefen, waardoor mijn aandacht algauw verschuift naar het omringende natuurschoon. Een woest landschap en een dreigend zwerk. Ter voorkoming van een eventuele struikelpartij over natgeregende stenen spoeden we ons weer naar het guesthouse, alwaar een kraak-noch-smake plov ter tafel komt. De daaropvolgende uitbuik- en theesessie wordt verlevendigd door een spontaan liedjes- en danspartijtje. De melancholische accordeondeunen contrasteren hevig met het palmbomenbehang.
Dag 10: Langar – Bulunkul
Dinsdag 4 augustus 2015
De afgelopen week zijn we op zijn elfendertigst gestegen van zo'n 700 tot net geen 3.000 meter. Maar vandaag is het uit met de acclimatiserende pret: de op een na hoogste pas van de reis (4.344 meter, slechts een stiefe Domtoren lager dan de Matterhorn) wordt bedwongen, waarna bescheiden wordt afgedaald naar de overnachtingsplaats op 3.737 meter hoogte.
Ook met de sanitaire pret is het over en sluiten geblazen: de openbare toiletten, benauwde hutjes, voorzien van een gammele houten vloer met een gat erin, staan klaar om ons de weinige adem die ons op voornoemde grote hoogte nog rest te ontnemen. Floortje Dessing liet zich er in een van haar reisprogramma's nog enigszins terughoudend over uit:
Ook met de sanitaire pret is het over en sluiten geblazen: de openbare toiletten, benauwde hutjes, voorzien van een gammele houten vloer met een gat erin, staan klaar om ons de weinige adem die ons op voornoemde grote hoogte nog rest te ontnemen. Floortje Dessing liet zich er in een van haar reisprogramma's nog enigszins terughoudend over uit:
"Het is even wennen... Neus dichthouden, en dan... gaat het. Laat ik het zo maar zeggen."
En dat geeft de sanitair verwende burger moed.
Afgevaardigden van het Tadzjiekse regime, tot aan de president aan toe, hebben ons in de gehele Wakhanvallei op de hielen gezeten. Nu weer is het de minister van verkeer die zich laat bijpraten over de voortgang van de wegwerkzaamheden rond Langar. Voor de verandering heeft het hoge bezoek geen invloed op het dagprogramma. Het weer neemt die honneurs wel waar. Er hangen dikke, grijze wolken in het dal en het regent. De chauffeurs verwachten barre omstandigheden in de bergen en willen zo snel mogelijk de Khargushpas over. Een naar het schijnt episch uitzichtpunt, nog verder opgeleukt middels de restanten van een fort van voor de jaartelling, laten we onmiddellijk links liggen. Maar ook vanaf de beroerde, valsplatte gravelweg wordt het oog verwend. Als er één schoolvoorbeeld van een maanlandschap is, dan is dit het wel. Kale, bruinrode hellingen tot zover het voornoemde gezichtsorgaan reikt, waarop enkel wat plukjes gras overleven, hier en daar doorsneden door een helderblauwe bergstroom. Daarboven een donkere wolkendeken, onder ons het ravijn van de rivier de Pamir, die hier de Tadzjieks-Afghaanse grens vormt. Na een militaire controlepost kruipen we verder omhoog, buigen we van de grens af en raakt Afghanistan definitief uit het zicht.
Na een paar uur rijden houden we halt op een ruim plateau met links en rechts wat kleine meertjes. Het zijn de eerste kulletjes en er zullen er de komende dagen genoeg volgen om de titel van dit reisverslag recht te doen. Waar kul in het Nederlands apekool betekent, is het het Tadzjiekse woord voor meer.
Staat nog open waarom de chauffeurs juist hier in de ankers gingen. Dus wend ik mijn vragende blik naar de persoon op de bestuurdersstoel.
"Dit is de pas."
"Is dit de pas?"
"Ja, dit is de pas."
Het kan niet anders, of de Khargushpas is de best vermomde col ter wereld. Eentje waar een loopje genomen wordt met het begrip stijgingspercentage. Het is niet voor te stellen dat ik me nu, op deze plek, anderhalve kilometer hoger dan Langar ophoud, en hoe ver ik ook kijk, een duidelijke afdaling is niet in zicht. Wat ook terdege bijdraagt aan mijn verbazing is het weer. Geheel tegen de verwachting in staat er slechts een licht briesje en de regen mag geen naam hebben. Geen sneeuwstorm, geen snijdende kou, geen dichte mist. En ten slotte schittert de hoogteziekte door afwezigheid. Niet gehinderd door zuurstofgebrek, misselijkheid en hoofdpijn doe ik mijn eerste kleine bah boven de vierduizend meter.
Na een aantal anonieme, maar daarom niet minder fraaie meren volgt dan het weerzien met de Pamir Highway, ter hoogte van een anoniem kruispunt dat ik bij dezen "knooppunt Bulunkul" doop. Fly-overs, dive-unders en weefvakken zijn hier door het wel zeer beperkte verkeersaanbod niet strikt noodzakelijk; het knooppunt heeft meer weg van een scheve kruising uit de Pieterpadgids. In de verte ligt een ruime hoogvlakte, waarop ergens Bulunkul moet liggen. We kruisen het asfalt van de Pamir Highway en scheuren via een gravelweg de hoogvlakte op. Na een kilometer of tien ontsluit zich een onwerkelijk panorama aan ons: het kleine Bulunkul met als achtergrond een heuvelrij met parabolische patronen in alle mogelijke rood- en groentinten en de gelijknamige nederzetting – een losse, spookachtige verzameling witte, lemen blokkendoosjes in een woud van elektriciteitspalen – dit alles omringd door een amfitheater van kale, bruine vier- en vijfduizenders.
Downtown Bulunkul bestaat uit een modderig volleybalveld en een heuse buurtsuper, duidelijk aangegeven met SHOP. Het reisgezelschap wordt verdeeld over een aantal huisjes. Als alleen reizende man kom ik terecht in de alleenreizendemannenkamer, alwaar ik mijn slaapplek inricht. Daarna moet het openbaar toilet uitgecheckt. Floortje blijkt tijdens de opnames haar roze wc-bril op te hebben gehad: de lucht is niet te harden en de wegrottende houten planken maken een sanitaire stop alhier tot een al te riskante onderneming. Dat wordt derhalve hurken geblazen achter een roestig vat, een autowrak of een ander stuk schroot aan de rand van het dorp. En gezien de menselijke uitwerpselen waarmee Bulunkul bezaaid is zijn we niet de pioniers inzake het links laten liggen van de toiletgebouwtjes.
Na de middagsoep laten we ons door onze lokale gids de weg uitleggen naar de oevers van het Bulunkul en gaan we op pad. Kennelijk is er toch wat misgegaan in de communicatie, vermits we onverhoopt in een drassige zone verzeild raken. En daar gebeurt iets wat ik, de grote hoogte indachtig, niet had voorzien: cumulonimbi van dorstige en dus steekgrage muggen stijgen op vanuit het hoge gras. Zo zonder DEET of ander agressief anti-muggengoedje kan er van een eerlijk gevecht geen sprake zijn. Wild om ons heen slaand slingeren we door het moeras totdat we met meer geluk dan wijsheid op de onverharde weg naar het meer stuiten die we hadden moeten hebben. Bij het kabbelende water nemen we de schade op en genieten we nog even van het natuurschoon, alvorens de jeeps ons oppikken voor het korte ritje naar het Yashilkul, een langgerekt meer aan gene zijde van een colletje. Tussen de bewolking door zijn er stukken blauwe lucht te zien en het spel van licht en donker op de bergen en het turkooizen water is adembenemend. Vanaf de weg dalen we een puinhelling af naar een strandje, alwaar we de omgeving, het geruis van de golven en de afwezigheid van muggen tot ons laten komen. Tijdens de klim terug naar de weg raak ik voor het eerst echt buiten adem.
In het warme licht van de ondergaande zon wordt zelfs Bulunkul mooi.
Na de avondmaaltijd zoek ik al snel mijn slaapmatje op, maar 's nachts moet ik eruit voor een plas. Het wordt een epische sanitaire stop. Het is koud en onbewolkt en de sterrenhemel is weergaloos. Achter de bergen is niettemin zo nu en dan duidelijk het weerlicht te zien van een onweersbui hier honderden kilometers vandaan. Ik hurk achter een muurtje van leem en stro en het enige dat ter ore komt is het geklater van mijn urine. Totdat ik ook wat geknabbel hoor. Pal naast me staat een koe "uit de muur te eten".
Afgevaardigden van het Tadzjiekse regime, tot aan de president aan toe, hebben ons in de gehele Wakhanvallei op de hielen gezeten. Nu weer is het de minister van verkeer die zich laat bijpraten over de voortgang van de wegwerkzaamheden rond Langar. Voor de verandering heeft het hoge bezoek geen invloed op het dagprogramma. Het weer neemt die honneurs wel waar. Er hangen dikke, grijze wolken in het dal en het regent. De chauffeurs verwachten barre omstandigheden in de bergen en willen zo snel mogelijk de Khargushpas over. Een naar het schijnt episch uitzichtpunt, nog verder opgeleukt middels de restanten van een fort van voor de jaartelling, laten we onmiddellijk links liggen. Maar ook vanaf de beroerde, valsplatte gravelweg wordt het oog verwend. Als er één schoolvoorbeeld van een maanlandschap is, dan is dit het wel. Kale, bruinrode hellingen tot zover het voornoemde gezichtsorgaan reikt, waarop enkel wat plukjes gras overleven, hier en daar doorsneden door een helderblauwe bergstroom. Daarboven een donkere wolkendeken, onder ons het ravijn van de rivier de Pamir, die hier de Tadzjieks-Afghaanse grens vormt. Na een militaire controlepost kruipen we verder omhoog, buigen we van de grens af en raakt Afghanistan definitief uit het zicht.
Na een paar uur rijden houden we halt op een ruim plateau met links en rechts wat kleine meertjes. Het zijn de eerste kulletjes en er zullen er de komende dagen genoeg volgen om de titel van dit reisverslag recht te doen. Waar kul in het Nederlands apekool betekent, is het het Tadzjiekse woord voor meer.
Staat nog open waarom de chauffeurs juist hier in de ankers gingen. Dus wend ik mijn vragende blik naar de persoon op de bestuurdersstoel.
"Dit is de pas."
"Is dit de pas?"
"Ja, dit is de pas."
Het kan niet anders, of de Khargushpas is de best vermomde col ter wereld. Eentje waar een loopje genomen wordt met het begrip stijgingspercentage. Het is niet voor te stellen dat ik me nu, op deze plek, anderhalve kilometer hoger dan Langar ophoud, en hoe ver ik ook kijk, een duidelijke afdaling is niet in zicht. Wat ook terdege bijdraagt aan mijn verbazing is het weer. Geheel tegen de verwachting in staat er slechts een licht briesje en de regen mag geen naam hebben. Geen sneeuwstorm, geen snijdende kou, geen dichte mist. En ten slotte schittert de hoogteziekte door afwezigheid. Niet gehinderd door zuurstofgebrek, misselijkheid en hoofdpijn doe ik mijn eerste kleine bah boven de vierduizend meter.
Na een aantal anonieme, maar daarom niet minder fraaie meren volgt dan het weerzien met de Pamir Highway, ter hoogte van een anoniem kruispunt dat ik bij dezen "knooppunt Bulunkul" doop. Fly-overs, dive-unders en weefvakken zijn hier door het wel zeer beperkte verkeersaanbod niet strikt noodzakelijk; het knooppunt heeft meer weg van een scheve kruising uit de Pieterpadgids. In de verte ligt een ruime hoogvlakte, waarop ergens Bulunkul moet liggen. We kruisen het asfalt van de Pamir Highway en scheuren via een gravelweg de hoogvlakte op. Na een kilometer of tien ontsluit zich een onwerkelijk panorama aan ons: het kleine Bulunkul met als achtergrond een heuvelrij met parabolische patronen in alle mogelijke rood- en groentinten en de gelijknamige nederzetting – een losse, spookachtige verzameling witte, lemen blokkendoosjes in een woud van elektriciteitspalen – dit alles omringd door een amfitheater van kale, bruine vier- en vijfduizenders.
Downtown Bulunkul bestaat uit een modderig volleybalveld en een heuse buurtsuper, duidelijk aangegeven met SHOP. Het reisgezelschap wordt verdeeld over een aantal huisjes. Als alleen reizende man kom ik terecht in de alleenreizendemannenkamer, alwaar ik mijn slaapplek inricht. Daarna moet het openbaar toilet uitgecheckt. Floortje blijkt tijdens de opnames haar roze wc-bril op te hebben gehad: de lucht is niet te harden en de wegrottende houten planken maken een sanitaire stop alhier tot een al te riskante onderneming. Dat wordt derhalve hurken geblazen achter een roestig vat, een autowrak of een ander stuk schroot aan de rand van het dorp. En gezien de menselijke uitwerpselen waarmee Bulunkul bezaaid is zijn we niet de pioniers inzake het links laten liggen van de toiletgebouwtjes.
Na de middagsoep laten we ons door onze lokale gids de weg uitleggen naar de oevers van het Bulunkul en gaan we op pad. Kennelijk is er toch wat misgegaan in de communicatie, vermits we onverhoopt in een drassige zone verzeild raken. En daar gebeurt iets wat ik, de grote hoogte indachtig, niet had voorzien: cumulonimbi van dorstige en dus steekgrage muggen stijgen op vanuit het hoge gras. Zo zonder DEET of ander agressief anti-muggengoedje kan er van een eerlijk gevecht geen sprake zijn. Wild om ons heen slaand slingeren we door het moeras totdat we met meer geluk dan wijsheid op de onverharde weg naar het meer stuiten die we hadden moeten hebben. Bij het kabbelende water nemen we de schade op en genieten we nog even van het natuurschoon, alvorens de jeeps ons oppikken voor het korte ritje naar het Yashilkul, een langgerekt meer aan gene zijde van een colletje. Tussen de bewolking door zijn er stukken blauwe lucht te zien en het spel van licht en donker op de bergen en het turkooizen water is adembenemend. Vanaf de weg dalen we een puinhelling af naar een strandje, alwaar we de omgeving, het geruis van de golven en de afwezigheid van muggen tot ons laten komen. Tijdens de klim terug naar de weg raak ik voor het eerst echt buiten adem.
In het warme licht van de ondergaande zon wordt zelfs Bulunkul mooi.
Na de avondmaaltijd zoek ik al snel mijn slaapmatje op, maar 's nachts moet ik eruit voor een plas. Het wordt een epische sanitaire stop. Het is koud en onbewolkt en de sterrenhemel is weergaloos. Achter de bergen is niettemin zo nu en dan duidelijk het weerlicht te zien van een onweersbui hier honderden kilometers vandaan. Ik hurk achter een muurtje van leem en stro en het enige dat ter ore komt is het geklater van mijn urine. Totdat ik ook wat geknabbel hoor. Pal naast me staat een koe "uit de muur te eten".
Dag 11: Bulunkul – Murghab
Woensdag 5 augustus 2015
De metafoor het dak van de wereld wordt tegenwoordig vooral toegepast om de Himalaya in het algemeen en Mount Everest in het bijzonder te beschrijven. Toch viel de aanmerkelijk lagere Pamir deze bijnaam het eerst ten deel. De uitdrukking het einde van de wereld wordt daarentegen te pas en te onpas gebruikt: Ushuaia, Vladivostok, Paaseiland, Lelystad; allemaal het einde van de wereld. Ik pleit ervoor dat Bulunkul een desnoods door de UNESCO beschermde status als einde van de wereld krijgt. Ultiem afgelegen en compleet afgesloten van de buitenwereld (en geen wifi); zo is het en zo voelt het ook. Alleen een volleybalnettenboer, een handjevol knotsgekke toeristen en miljarden bloeddorstige muggen weten het te vinden.
We zitten goed en wel op de Pamir Highway, of de verzameling kulletjes kan weer worden aangevuld. We verruilen de jeep voor de benenwagen en kuieren bergafwaarts naar de oever van een zoutmeer, dat weinig fantasievol doch bijzonder treffend als Zoutmeer (Tuzkul in het Tadzjieks) door het leven gaat. Met name de weidse panorama's van hogerop zijn prima de luxe. In de kleiige zoutvlaktes rond het meer zijn het toch weer de muggen die aandacht nodig schijnen te hebben. Luttele kilometers verderop en geenszins luttele muggenbulten rijker houden we halt bij het volgende fabuleuze uitzichtpunt. Het Sasikkul, dat zich laat vertalen als stinkmeer, vormt het van-een-andere-planete decor van een uitbundige, doch choreografisch minder kwalitatieve beuksessie midden op het asfalt.
Enigszins buiten adem door enerzijds de grote hoogte en anderzijds de warmte rijden we verder over de kale Pamir-hoogvlakte. Tadzjieken zijn hier nauwelijks meer; we zijn in het territorium van de nomadische Kirgiezen aanbeland. Het kleurige landschap is dan ook spaarzaam bezaaid met joerts. Na het gehucht Alichur, niet meer dan een wat uit de klauwen gelopen raststätte voor Chinese vrachtwagenchauffeurs, stoppen we bij een glashelder meertje dat krioelt van de vissen. Bij de naburige winkeljoert kopen wat gebakken exemplaren voor de lunch en genieten we van het uitzicht, dat wordt gedomineerd door een besneeuwde bergketen in de verte en een kudde jaks op de voorgrond.
Het is dat hij in de reisbeschrijving aangestipt wordt en een roedel treffers in Google oplevert, want anders was ik mijn hele leven onbewust bekwaam gebleven inzake het bedwingen van de Nezatashpas (4.314 meter). Gelijk de Khargushpas lijkt hij in niets op een huis-, tuin- en keukenpas.
Aan gene zijde van de col hebben de overstromingen huisgehouden. Langs beide boorden van de weg zijn her en der over honderden meters complete stukken asfalt weggespoeld. De nomaden hebben hun boeltje gepakt en zijn naar hoger gelegen oorden getrokken. We nemen de afslag naar de bewerelderfgoede Shakhty-grot, waarin zich een prehistorische rotstekening ophoudt. Maar de brug over de rivier is weggeslagen en evenmin is het mogelijk het water met onze jeeps te doorkruisen. Met de staart tussen de benen terug naar de Pamir Highway derhalve.
Een eind verderop vinden we een nomadenfamilie tegen een financiële vergoeding bereid hun joert aan ons ter beschikking te stellen ter verorbering van de vis. Een bijzonder aangename plek is het allerminst. De zon brandt genadeloos en het is er vergeven van de vliegen. Het plastic standbeeld van een sneeuwluipaard aan de overkant van de weg vormt hier het bescheiden hoogtepunt.
Met vierduizend zielen is Murghab de enige plaats van betekenis in het wilde oosten van Tadzjikistan. Het gelijknamige district waarvan het de hoofdstad is beslaat ruim de helft van Gorno-Badakhshan en is daarmee bijna net zo groot als Nederland. Qua troosteloosheid doet het stadje niet onder voor Bulunkul. Nadat we onze spullen hebben gedropt in de homestay, vereren we de twee toeristische trekpleisters van Murghab met een bezoekje. De eerste is een heus bezoekerscentrum, de tweede een curieuze bazaar. De lokale middenstand heeft winkeltjes ingericht in oude Russische containers, die aan weerszijden van een onverharde weg zijn opgesteld. Opvallend zijn de vele militairen en de populariteit onder mannen van de kalpak, het typisch Kirgizische witte, vilten hoedje.
Schuin tegenover het logement ligt een opvallend goed gesorteerde kiosk. Deze Tadzjiekse variant op de trinkhalle uit het Ruhrgebied moet speciaal voor ons worden geopend, maar de verkoopster heeft de dag van haar leven. Massaal slaan we bier, Coca-Cola, Mars en chips in om de avond op een calorie- en suikerrijke wijze te kunnen stukslaan.
We zitten goed en wel op de Pamir Highway, of de verzameling kulletjes kan weer worden aangevuld. We verruilen de jeep voor de benenwagen en kuieren bergafwaarts naar de oever van een zoutmeer, dat weinig fantasievol doch bijzonder treffend als Zoutmeer (Tuzkul in het Tadzjieks) door het leven gaat. Met name de weidse panorama's van hogerop zijn prima de luxe. In de kleiige zoutvlaktes rond het meer zijn het toch weer de muggen die aandacht nodig schijnen te hebben. Luttele kilometers verderop en geenszins luttele muggenbulten rijker houden we halt bij het volgende fabuleuze uitzichtpunt. Het Sasikkul, dat zich laat vertalen als stinkmeer, vormt het van-een-andere-planete decor van een uitbundige, doch choreografisch minder kwalitatieve beuksessie midden op het asfalt.
Enigszins buiten adem door enerzijds de grote hoogte en anderzijds de warmte rijden we verder over de kale Pamir-hoogvlakte. Tadzjieken zijn hier nauwelijks meer; we zijn in het territorium van de nomadische Kirgiezen aanbeland. Het kleurige landschap is dan ook spaarzaam bezaaid met joerts. Na het gehucht Alichur, niet meer dan een wat uit de klauwen gelopen raststätte voor Chinese vrachtwagenchauffeurs, stoppen we bij een glashelder meertje dat krioelt van de vissen. Bij de naburige winkeljoert kopen wat gebakken exemplaren voor de lunch en genieten we van het uitzicht, dat wordt gedomineerd door een besneeuwde bergketen in de verte en een kudde jaks op de voorgrond.
Het is dat hij in de reisbeschrijving aangestipt wordt en een roedel treffers in Google oplevert, want anders was ik mijn hele leven onbewust bekwaam gebleven inzake het bedwingen van de Nezatashpas (4.314 meter). Gelijk de Khargushpas lijkt hij in niets op een huis-, tuin- en keukenpas.
Aan gene zijde van de col hebben de overstromingen huisgehouden. Langs beide boorden van de weg zijn her en der over honderden meters complete stukken asfalt weggespoeld. De nomaden hebben hun boeltje gepakt en zijn naar hoger gelegen oorden getrokken. We nemen de afslag naar de bewerelderfgoede Shakhty-grot, waarin zich een prehistorische rotstekening ophoudt. Maar de brug over de rivier is weggeslagen en evenmin is het mogelijk het water met onze jeeps te doorkruisen. Met de staart tussen de benen terug naar de Pamir Highway derhalve.
Een eind verderop vinden we een nomadenfamilie tegen een financiële vergoeding bereid hun joert aan ons ter beschikking te stellen ter verorbering van de vis. Een bijzonder aangename plek is het allerminst. De zon brandt genadeloos en het is er vergeven van de vliegen. Het plastic standbeeld van een sneeuwluipaard aan de overkant van de weg vormt hier het bescheiden hoogtepunt.
Met vierduizend zielen is Murghab de enige plaats van betekenis in het wilde oosten van Tadzjikistan. Het gelijknamige district waarvan het de hoofdstad is beslaat ruim de helft van Gorno-Badakhshan en is daarmee bijna net zo groot als Nederland. Qua troosteloosheid doet het stadje niet onder voor Bulunkul. Nadat we onze spullen hebben gedropt in de homestay, vereren we de twee toeristische trekpleisters van Murghab met een bezoekje. De eerste is een heus bezoekerscentrum, de tweede een curieuze bazaar. De lokale middenstand heeft winkeltjes ingericht in oude Russische containers, die aan weerszijden van een onverharde weg zijn opgesteld. Opvallend zijn de vele militairen en de populariteit onder mannen van de kalpak, het typisch Kirgizische witte, vilten hoedje.
Schuin tegenover het logement ligt een opvallend goed gesorteerde kiosk. Deze Tadzjiekse variant op de trinkhalle uit het Ruhrgebied moet speciaal voor ons worden geopend, maar de verkoopster heeft de dag van haar leven. Massaal slaan we bier, Coca-Cola, Mars en chips in om de avond op een calorie- en suikerrijke wijze te kunnen stukslaan.
Dag 12: Murghab – Karakul
Donderdag 6 augustus 2015
De bebouwde kom van Murghab is nog maar nauwelijks uit het zicht, of de chauffeurs worden voor een uitdaging gesteld. Een rivier zal moeten worden doorkruist, aangezien de brug de recente overstromingen niet heeft doorstaan. Na een halfuur staan alle jeeps aan de overkant, maar het is nog zo'n 250 kilometer naar Karakul en de hoogste pas van de Pamir Highway ligt op de reisroute van vandaag.
Na nog geen twintig kilometer dient het volgende probleem zich aan. Een zijweg leidt oostwaarts naar de naar het schijnt oogverwennende kulletjes Shorkul en Rangkul. Hiervandaan zou ook een van de hoogste pieken van de Pamir te zien zijn: de Muztaghata (7.546 meter), net over de Tadzjieks-Chinese grens. Ook hier is echter een brug weggeslagen. Bovendien komt er een dreigende lucht opzetten en zijn naar verluidt in het dorpje Rangkul aan de boorden van het gelijknamige meer zestien huizen weggespoeld door het natuurgeweld. Dit opgeteld bij het donkerbruine vermoeden dat er verderop nog meer bruggen zullen zijn verdwenen leidt tot de conclusie dat het onverantwoord is om dit programmaonderdeel niet te schrappen. Ergo, rechtdoor is het devies.
China ligt op een steenworp afstand. Parallel aan de weg slingert een in het sovjettijdperk aangelegd, kilometerslang hekwerk door het indrukwekkende landschap. Achter de afrastering ligt een bufferzone tot de daadwerkelijke grens tussen beide landen.
De Pamir Highway loopt een brede kloof in en begint te stijgen. Aan beide zijden vijfduizenders in onaardse kleuren, soms stevig vergletsjerd. Aan de oostzijde zijn achter de bergrug nog hogere toppen in eeuwige sneeuw te zien, die haast wel op Chinees grondgebied moeten liggen. We lassen een fotostop in bij het aankondigingsbord van de Akbaitalpas, die met zijn 4.655 meter hoger is dan de hoogste berg van Zwitserland. Achter het bord gaat de weg steil omhoog naar het punt dat de Pamir Highway de op een na hoogste internationale weg op deze aardkloot maakt – de hoogste is de Karakoram Highway (4.693 meter), die hier niet ver vandaan China ligt aan te doen. Tot zover het oog reikt is het een feest van kleuren, waarin groen, behoudens een verdwaalde veeg op de een of andere helling, schittert door afwezigheid. Bij het aankondigingsbord aan gene zijde van de col spreken we twee Letse motorrijders die het traject in de omgekeerde volgorde afleggen.
Na een geleidelijke afdaling loopt de M41 kaarsrecht verder over een royale hoogvlakte met rondom besneeuwde bergtoppen. Het asfalt is zowaar van een redelijke kwaliteit, waardoor algauw het turkooiskleurige water van het enorme Karakul in zicht komt. Het meer, op een hoogte van 3.960 meter, is centraal gelegen in een krater die naar schatting vijf miljoen jaar geleden gevormd is door een meteorietinslag. De pleisterplaats is het onherbergzame tweelingbroertje van Bulunkul, Karakul geheten. Aan de ene kant van de weg ligt het dorp zelf en een weerstation; aan de andere kant bevindt zich een grote militaire post. Kennelijk weten steeds meer toeristen deze akelige negorij te vinden, want de homestay is aan het uitbreiden. De kans om echter in een joert te overnachten laat ik niet aan mij voorbijgaan.
Pal voor de poort van de kazerne staat een gifgroen standbeeld stevig te vloeken met zijn omgeving. Ik neem er met een collega-nieuwsgierig aagje een kijkje, maar we worden weggestuurd vooraleer we erachter zijn gekomen wie dit wel niet moet voorstellen.
Via een kronkelroute door het dorp kuieren we naar het meer. Er is een moskee en een winkeltje; buiten enkele kinderen is er geen levende ziel te bekennen in de straten, of wat daarvoor moet doorgaan. Het Karakul ontbeert elke vorm van leven; dat blijkt niet te gelden voor de omringende graslanden. We stoten ons voor de tweede keer aan dezelfde bloeddorstige steen door op bijna vier kilometer hoogte te worden overvallen door een bloemkoolwolk van muggen. Als de gesmeerde bliksem terug naar de bebouwing dus.
Aan het eind van de middag maken we nog een spontaan excursietje naar een islamitische begraafplaats aan de noordelijke oever van het meer. Door het strijklicht van de zon en de besneeuwde bergen in het niemandsland tussen Tadzjikistan en China als achtergrond zijn mieterse kiekjes een zekerheidje.
Na de avondmaaltijd in een wat al te enthousiast verwarmde ruimte menen de chauffeurs een openluchtdisco te moeten optuigen. Ondanks het unieke karakter van deze fuif kruip ik al vroeg onder de zure lappen, de lange reisdag van morgen indachtig.
Na nog geen twintig kilometer dient het volgende probleem zich aan. Een zijweg leidt oostwaarts naar de naar het schijnt oogverwennende kulletjes Shorkul en Rangkul. Hiervandaan zou ook een van de hoogste pieken van de Pamir te zien zijn: de Muztaghata (7.546 meter), net over de Tadzjieks-Chinese grens. Ook hier is echter een brug weggeslagen. Bovendien komt er een dreigende lucht opzetten en zijn naar verluidt in het dorpje Rangkul aan de boorden van het gelijknamige meer zestien huizen weggespoeld door het natuurgeweld. Dit opgeteld bij het donkerbruine vermoeden dat er verderop nog meer bruggen zullen zijn verdwenen leidt tot de conclusie dat het onverantwoord is om dit programmaonderdeel niet te schrappen. Ergo, rechtdoor is het devies.
China ligt op een steenworp afstand. Parallel aan de weg slingert een in het sovjettijdperk aangelegd, kilometerslang hekwerk door het indrukwekkende landschap. Achter de afrastering ligt een bufferzone tot de daadwerkelijke grens tussen beide landen.
De Pamir Highway loopt een brede kloof in en begint te stijgen. Aan beide zijden vijfduizenders in onaardse kleuren, soms stevig vergletsjerd. Aan de oostzijde zijn achter de bergrug nog hogere toppen in eeuwige sneeuw te zien, die haast wel op Chinees grondgebied moeten liggen. We lassen een fotostop in bij het aankondigingsbord van de Akbaitalpas, die met zijn 4.655 meter hoger is dan de hoogste berg van Zwitserland. Achter het bord gaat de weg steil omhoog naar het punt dat de Pamir Highway de op een na hoogste internationale weg op deze aardkloot maakt – de hoogste is de Karakoram Highway (4.693 meter), die hier niet ver vandaan China ligt aan te doen. Tot zover het oog reikt is het een feest van kleuren, waarin groen, behoudens een verdwaalde veeg op de een of andere helling, schittert door afwezigheid. Bij het aankondigingsbord aan gene zijde van de col spreken we twee Letse motorrijders die het traject in de omgekeerde volgorde afleggen.
Na een geleidelijke afdaling loopt de M41 kaarsrecht verder over een royale hoogvlakte met rondom besneeuwde bergtoppen. Het asfalt is zowaar van een redelijke kwaliteit, waardoor algauw het turkooiskleurige water van het enorme Karakul in zicht komt. Het meer, op een hoogte van 3.960 meter, is centraal gelegen in een krater die naar schatting vijf miljoen jaar geleden gevormd is door een meteorietinslag. De pleisterplaats is het onherbergzame tweelingbroertje van Bulunkul, Karakul geheten. Aan de ene kant van de weg ligt het dorp zelf en een weerstation; aan de andere kant bevindt zich een grote militaire post. Kennelijk weten steeds meer toeristen deze akelige negorij te vinden, want de homestay is aan het uitbreiden. De kans om echter in een joert te overnachten laat ik niet aan mij voorbijgaan.
Pal voor de poort van de kazerne staat een gifgroen standbeeld stevig te vloeken met zijn omgeving. Ik neem er met een collega-nieuwsgierig aagje een kijkje, maar we worden weggestuurd vooraleer we erachter zijn gekomen wie dit wel niet moet voorstellen.
Via een kronkelroute door het dorp kuieren we naar het meer. Er is een moskee en een winkeltje; buiten enkele kinderen is er geen levende ziel te bekennen in de straten, of wat daarvoor moet doorgaan. Het Karakul ontbeert elke vorm van leven; dat blijkt niet te gelden voor de omringende graslanden. We stoten ons voor de tweede keer aan dezelfde bloeddorstige steen door op bijna vier kilometer hoogte te worden overvallen door een bloemkoolwolk van muggen. Als de gesmeerde bliksem terug naar de bebouwing dus.
Aan het eind van de middag maken we nog een spontaan excursietje naar een islamitische begraafplaats aan de noordelijke oever van het meer. Door het strijklicht van de zon en de besneeuwde bergen in het niemandsland tussen Tadzjikistan en China als achtergrond zijn mieterse kiekjes een zekerheidje.
Na de avondmaaltijd in een wat al te enthousiast verwarmde ruimte menen de chauffeurs een openluchtdisco te moeten optuigen. Ondanks het unieke karakter van deze fuif kruip ik al vroeg onder de zure lappen, de lange reisdag van morgen indachtig.
Dag 13: Karakul – Osh (Kirgizië)
Vrijdag 7 augustus 2015
Onze visa en permits staan een twaalfdaags verblijf in Tadzjikistan respectievelijk Gorno-Badakhshan toe. Vandaag dienen we het land te verlaten.
De kraakheldere morgenstond biedt een niet door bewolking gehinderd uitzicht op de rijkelijk van ijs en sneeuw voorziene Trans-Alayketen, die de grens met Kirgizië markeert. In het oog springend is de Leninpiek (7.134 meter), die de vorm heeft van een slagroomtaart. Met een ongekende snelheid van 90 kilometer per uur scheuren we langs de oever van het Karakul, totdat de weg de bergen in gaat en begint te stijgen. Het meer raakt uit het zicht en in een vloek en een zucht bereiken we de Kyzylartpas (4.282 meter). Hier bevindt zich de Tadzjiekse grenspost, een rommelige verzameling hutjes, barakken, containers en aftandse grensmonumenten. Na een oponthoud van een halfuur is het twintig kilometer naar de Kirgizische douane, een fenomenaal, onvergetelijk stuk niemandsland met berghellingen in alle kleuren van de regenboog, een vlechtende rivier en met ijsvelden en gletsjers behepte zesduizenders.
Na het reeds gememoreerde niemandsland – in feite Kirgizisch grondgebied – komt de fraaist gesitueerde gesloten slagboom ter wereld op mijn levenspad. En dankzij het tenhemelschreiende arbeidsethos van de douanebeambten mag ik er tweeënhalf uur van genieten. De frequentie waarmee reizigers worden toegelaten tot het stempelhok geeft een geheel nieuwe dimensie aan het begrip mondjesmaat. Pas na een gewaagde uitval van onze reisbegeleider mogen we ons felbegeerde inreisstempel vergaren en wordt de papierwinkel op zijn elfendertigst in orde gemaakt.
Het hooggebergte maakt plaats voor de graslanden van de Alayvlakte, die worden gedomineerd door joerts en paarden. De kwaliteit van de weg blijft aanhoudend ondermaats. Dat verandert tamelijk drastisch als we het dorp Sary-Tash naderen, ter hoogte van een belangrijk kruispunt van wegen. Het zand, het grind, de kuilen en de modder maken definitief plaats voor een voorbeeldige plak asfalt waar zelfs zichtbaar aan onderhoud onderhevige markeringen op zijn aangebracht.
Sary-Tash is het Yellowstone van Kirgizië, althans wat de naam aangaat: het betekent namelijk gele steen. Het is bij een tankstation waar we allerhartelijkst afscheid nemen van de chauffeurs en de vierwielaangedreven jeeps. Zij nemen de weg door de Alayvallei naar Tadzjikistan en hopen vanavond laat hun wederhelften weer in de armen te kunnen sluiten in Doesjanbe. Wij stappen over op een kleine bus met een Kirgizische chauffeur en lokale gids, die veel aan het woord is en daarbij de volle aandacht van haar publiek verwacht. Het vlakke land maakt algauw plaats voor de Alayketen, die garant staat voor een roedel haarspeldbochten, voortkruipend vrachtverkeer, fraaie panorama's en een col van 3.615 meter, de Taldykpas. Vanaf hier draait en keert de kwalitatief uitstekende weg zich een kloof in en volgt hier een kloeke selectie van bergstromen.
De chauffeur houdt er een sportieve rijstijl op na, zoals dat zo mooi heet. Nederzettingen waar kinderen op de smalle trottoirs ravotten, auto's op straat staan geparkeerd en menig hond en koe oversteekt worden met een vaartje van 80 kilometer per uur doorkruist. In een van de te passeren dorpen heeft de reisleiding voorzien in een uitgebreide lunch met allerhande Kirgizische liflafjes. We komen niet voor het eerst niets te kort, of het moet het gat in de grond zijn dat zijn leven schijnt te moeten slijten als sanitaire faciliteit. Maar Osh is niet ver meer; zoals paarden de stal ruiken, ruiken wij het hotel met douche en toilet op de kamer.
Een triomfboogachtige constructie, een standbeeld van een lokale held op een paard en een betonnen zuil met de tekst "ОШ" pogen de aankomst in de tweede stad van Kirgizië te voorzien van enige allure. Uit niets blijkt dat het hier gaat om een stad van naar verluidt drieduizend jaar oud: Osh is heet, druk, stoffig en lelijk. In de verte ligt Sulajman-Too (Solomons troon) de skyline te domineren: een grillige heuvel en een belangrijk pelgrimsoord voor moslims.
We betrekken een hotel op steenworp afstand van de grote bazaar. Ter nuttiging van het avondmaal kuieren we, verwarmd door een deken van benauwde hitte, naar onderhavige voorziening, waar we aan het zwaar vervuilde riviertje de Ak-Buura een overdekt terras vinden. Aan een tafel het verst verwijderd van cirkelzagende werklieden doen we ons sjasliek-, friet- en colagevoeg.
De kraakheldere morgenstond biedt een niet door bewolking gehinderd uitzicht op de rijkelijk van ijs en sneeuw voorziene Trans-Alayketen, die de grens met Kirgizië markeert. In het oog springend is de Leninpiek (7.134 meter), die de vorm heeft van een slagroomtaart. Met een ongekende snelheid van 90 kilometer per uur scheuren we langs de oever van het Karakul, totdat de weg de bergen in gaat en begint te stijgen. Het meer raakt uit het zicht en in een vloek en een zucht bereiken we de Kyzylartpas (4.282 meter). Hier bevindt zich de Tadzjiekse grenspost, een rommelige verzameling hutjes, barakken, containers en aftandse grensmonumenten. Na een oponthoud van een halfuur is het twintig kilometer naar de Kirgizische douane, een fenomenaal, onvergetelijk stuk niemandsland met berghellingen in alle kleuren van de regenboog, een vlechtende rivier en met ijsvelden en gletsjers behepte zesduizenders.
Na het reeds gememoreerde niemandsland – in feite Kirgizisch grondgebied – komt de fraaist gesitueerde gesloten slagboom ter wereld op mijn levenspad. En dankzij het tenhemelschreiende arbeidsethos van de douanebeambten mag ik er tweeënhalf uur van genieten. De frequentie waarmee reizigers worden toegelaten tot het stempelhok geeft een geheel nieuwe dimensie aan het begrip mondjesmaat. Pas na een gewaagde uitval van onze reisbegeleider mogen we ons felbegeerde inreisstempel vergaren en wordt de papierwinkel op zijn elfendertigst in orde gemaakt.
Het hooggebergte maakt plaats voor de graslanden van de Alayvlakte, die worden gedomineerd door joerts en paarden. De kwaliteit van de weg blijft aanhoudend ondermaats. Dat verandert tamelijk drastisch als we het dorp Sary-Tash naderen, ter hoogte van een belangrijk kruispunt van wegen. Het zand, het grind, de kuilen en de modder maken definitief plaats voor een voorbeeldige plak asfalt waar zelfs zichtbaar aan onderhoud onderhevige markeringen op zijn aangebracht.
Sary-Tash is het Yellowstone van Kirgizië, althans wat de naam aangaat: het betekent namelijk gele steen. Het is bij een tankstation waar we allerhartelijkst afscheid nemen van de chauffeurs en de vierwielaangedreven jeeps. Zij nemen de weg door de Alayvallei naar Tadzjikistan en hopen vanavond laat hun wederhelften weer in de armen te kunnen sluiten in Doesjanbe. Wij stappen over op een kleine bus met een Kirgizische chauffeur en lokale gids, die veel aan het woord is en daarbij de volle aandacht van haar publiek verwacht. Het vlakke land maakt algauw plaats voor de Alayketen, die garant staat voor een roedel haarspeldbochten, voortkruipend vrachtverkeer, fraaie panorama's en een col van 3.615 meter, de Taldykpas. Vanaf hier draait en keert de kwalitatief uitstekende weg zich een kloof in en volgt hier een kloeke selectie van bergstromen.
De chauffeur houdt er een sportieve rijstijl op na, zoals dat zo mooi heet. Nederzettingen waar kinderen op de smalle trottoirs ravotten, auto's op straat staan geparkeerd en menig hond en koe oversteekt worden met een vaartje van 80 kilometer per uur doorkruist. In een van de te passeren dorpen heeft de reisleiding voorzien in een uitgebreide lunch met allerhande Kirgizische liflafjes. We komen niet voor het eerst niets te kort, of het moet het gat in de grond zijn dat zijn leven schijnt te moeten slijten als sanitaire faciliteit. Maar Osh is niet ver meer; zoals paarden de stal ruiken, ruiken wij het hotel met douche en toilet op de kamer.
Een triomfboogachtige constructie, een standbeeld van een lokale held op een paard en een betonnen zuil met de tekst "ОШ" pogen de aankomst in de tweede stad van Kirgizië te voorzien van enige allure. Uit niets blijkt dat het hier gaat om een stad van naar verluidt drieduizend jaar oud: Osh is heet, druk, stoffig en lelijk. In de verte ligt Sulajman-Too (Solomons troon) de skyline te domineren: een grillige heuvel en een belangrijk pelgrimsoord voor moslims.
We betrekken een hotel op steenworp afstand van de grote bazaar. Ter nuttiging van het avondmaal kuieren we, verwarmd door een deken van benauwde hitte, naar onderhavige voorziening, waar we aan het zwaar vervuilde riviertje de Ak-Buura een overdekt terras vinden. Aan een tafel het verst verwijderd van cirkelzagende werklieden doen we ons sjasliek-, friet- en colagevoeg.
Dag 14: Osh
Zaterdag 8 augustus 2015
Al vroeg op de dag valt de Oshse hitte onmogelijk te negeren. De brede boulevard naar de bazaar wordt geflankeerd door kioskjes en bouwvallige betonnen sovjetflats, waarvan een enkele wordt opgevrolijkt door een huizenhoog Aeroflot-mozaïek. Op de begane grond zijn moderne, glimmende winkelcentra gevestigd, alsmede menig trouwjurkenwinkel. In de gemeenschappelijke voortuintjes, die zijn vermomd als dorre grasveldjes, staan droogrekken en paspoppen in bruidsoutfit. Het is chaotisch en lawaaierig in de bazaar en die laat ik dan ook algauw links liggen. Even verderop is een lommerrijk stadspark, waar het nog relatief aangenaam toeven is. Er is een lunapark, diverse karaoketentjes en een uitspanning waar driftig getafeltennist wordt. Centraal in het park staat een Aeroflot-vliegtuig, geflankeerd door een reuzenrad.
De middag breng ik al mueslirepen etend door op de koele hotelkamer. 's Avonds is het weer tijd voor sjasliek, friet en cola.
De middag breng ik al mueslirepen etend door op de koele hotelkamer. 's Avonds is het weer tijd voor sjasliek, friet en cola.
Dag 15: Osh – Amsterdam
Zondag 9 augustus 2015
Midden in de nacht worden we naar de internationale luchthaven van Osh gebracht, althans wat daarvoor moet doorgaan. Een loods met enkele tussenschotten, meer is het niet, maar zeker ook niet minder. In de wachtruimte bij de gate (inderdaad, de gate) vergaap ik me aan de videoclips, behorende bij Centraal-Aziatische oemp-oemp.