Ver-van-mijn-Betsjo
Een reis naar Betsjo en andere Georgische hoogtepunten
"Where are you from?"
"Holland!"
"Aaah! Robin van Persie/Marco van Basten/Arjen Robben/Jhonny van Beukering/Johan Cruijff/Allemachtig prachtig achtentachtig/Kijken, kijken, niet kopen! [Doorhalen wat niet van toepassing is.]"
Het hierboven gememoreerde bilateraaltje valt nagenoeg iedere Nederlander in den vreemde ten deel. In Georgië mochten we echter het genoegen smaken van een variant waarvan we het bestaan tot voor kort niet vermoedden.
"Where are you from?"
"Holland!"
"Aaah! Sandra Roelofs!"
De Nederlandse echtgenote van de voormalige Georgische president Micheil Saakasjvili geniet kennelijk nog een grote populariteit onder de ingezetenen van onderhavige Kaukasische staat, welke laatstgenoemden dit ten overstaan van Roelofs' landgenoten niet onder stoelen of banken wensen te steken.
Meestentijds zou de autochtone populatie echter minder spontaan blijken te reageren op onze aanwezigheid, in weerwil van de unanieme lofzang in de reisliteratuur op hun vriendelijke inborst en gastvrijheid. Norse dan wel ontwijkende blikken en stugge omgangsvormen waren aan de orde van de dag. Het hoe en waarom van dit gapende gat tussen theorie en praktijk blijft tot op de dag van vandaag gissen geblazen.
Evenmin gastvrij en behulpzaam was de in Nijmegen en verre omstreken gevestigde verzameling taxibedrijven. De collectieve bereidwilligheid om na de dag van de intocht van de Vierdaagse en de daaraan gelieerde festiviteiten een taxichauffeur in het vroege ochtendkrieken van de rise and shineë te laten gaan teneinde mij en mijn bagage naar het station te vervoeren bleek onder het absolute nulpunt te liggen. Een gepeperde telefoonrekening en menig smeekbede later staat er dan ten langen leste toch een taxibusje voor de deur.
Meestentijds zou de autochtone populatie echter minder spontaan blijken te reageren op onze aanwezigheid, in weerwil van de unanieme lofzang in de reisliteratuur op hun vriendelijke inborst en gastvrijheid. Norse dan wel ontwijkende blikken en stugge omgangsvormen waren aan de orde van de dag. Het hoe en waarom van dit gapende gat tussen theorie en praktijk blijft tot op de dag van vandaag gissen geblazen.
Evenmin gastvrij en behulpzaam was de in Nijmegen en verre omstreken gevestigde verzameling taxibedrijven. De collectieve bereidwilligheid om na de dag van de intocht van de Vierdaagse en de daaraan gelieerde festiviteiten een taxichauffeur in het vroege ochtendkrieken van de rise and shineë te laten gaan teneinde mij en mijn bagage naar het station te vervoeren bleek onder het absolute nulpunt te liggen. Een gepeperde telefoonrekening en menig smeekbede later staat er dan ten langen leste toch een taxibusje voor de deur.
Dag 1: Alverna – Amsterdam – Istanbul – Tbilisi
Zaterdag 20 juli 2019
Het heeft D., M., M. en scribent dezes behaagd, enige tijd na een gedurende een gemoedelijke wandeling door de heuvels bij Nijmegen spontaan opborrelende brainstormsessie aangaande een gezamenlijke vakantie, aan te sluiten bij een rondreis door het onder meer door Wie is de Mol? duchtig aangeprezen Georgië. Gepakt, gezakt, goedgemutst, consciëntieus voorbereid op de lokale keuken middels een even arbeidsintensief als smaakpapilopgeilend veelgangenfeestmaal te D. en M. en behept met een mede in een Whatsappgroep tot grote hoogte opgestuwd enthousiasme rendez-vouszen we in het atrium van Schiphol, om onverwijld door te stomen naar het rijkelijk van al dan niet hooggeëerd publiek voorziene incheck- en controlecircus. De röntgenapparatuur wijst het dienstdoende douanepersoneel op een verdachte appel in de rugzak van M., maar de potentiële crisissituatie wordt terstond met de nodige Amsterdamse humor gede-escaleerd.
"Als het een granaatappel was geweest, had ze zeker wel pinnig gereageerd," bijt ik de volstrekt gewetenloos met een stuk fruit door een tot de tanden beveiligde luchthaven banjerende collegareiziger toe.
Het is nog maar de eerste in een naar zal blijken schier eindeloze serie gebbetjes in een genre dat in de regel louter ons doet schokschouderen en de rest van de mensheid de schouders doet ophalen, zich onderwijl wentelend in een eensgezinde, plaatsvervangende schaambeleving.
Via een stuiterpassage door een buienlijn in een embryonaal stadium, die later op de dag hagelstenen ter grootte van pingpongballen zou doen nederdalen, bereiken we de tweede luchthaven van Istanbul, die aanmerkelijk minder op de zenuwen werkt dan het inmiddels gesloten Atatürk. Een oversteek van de Zwarte Zee scheidt ons nog van de Georgische hoofdstad Tbilisi. Aldaar worden de grensprocedures in een vloek en een zucht doorlopen en rijden we in onze moderne, ruime bus in nog geen halfuur naar ons hotel. Onderweg heeft het er luttele seconden alle schijn van dat ik mijn eerste Georgische scheldwoord heb geleerd, maar ik besef algauw dat de klemtoon in Rompetrol niet op de eerste lettergreep ligt, maar op de tweede, welke uitspraakcorrectie wordt bevestigd door het onvoldongen feit dat het woord enkel en alleen op benzinestations te bewonderen valt.
"Als het een granaatappel was geweest, had ze zeker wel pinnig gereageerd," bijt ik de volstrekt gewetenloos met een stuk fruit door een tot de tanden beveiligde luchthaven banjerende collegareiziger toe.
Het is nog maar de eerste in een naar zal blijken schier eindeloze serie gebbetjes in een genre dat in de regel louter ons doet schokschouderen en de rest van de mensheid de schouders doet ophalen, zich onderwijl wentelend in een eensgezinde, plaatsvervangende schaambeleving.
Via een stuiterpassage door een buienlijn in een embryonaal stadium, die later op de dag hagelstenen ter grootte van pingpongballen zou doen nederdalen, bereiken we de tweede luchthaven van Istanbul, die aanmerkelijk minder op de zenuwen werkt dan het inmiddels gesloten Atatürk. Een oversteek van de Zwarte Zee scheidt ons nog van de Georgische hoofdstad Tbilisi. Aldaar worden de grensprocedures in een vloek en een zucht doorlopen en rijden we in onze moderne, ruime bus in nog geen halfuur naar ons hotel. Onderweg heeft het er luttele seconden alle schijn van dat ik mijn eerste Georgische scheldwoord heb geleerd, maar ik besef algauw dat de klemtoon in Rompetrol niet op de eerste lettergreep ligt, maar op de tweede, welke uitspraakcorrectie wordt bevestigd door het onvoldongen feit dat het woord enkel en alleen op benzinestations te bewonderen valt.
Dag 2: Tbilisi
Zondag 21 juli 2019
De reis neemt een aanvang met een door onze jonge, enthousiaste en van kennis van zaken bulkende reisbegeleidster gegidste stadswandeling, hetgeen voorwaar geen sinecure mag heten, de hoge luchtvochtigheid en een verwachte maximumtemperatuur van 36 graden schoon aan de haak indachtig. Een royaal ontbijt in de daartoe geoutilleerde kelder van ons onderkomen is daarom wis en waarachtig op zijn plaats – op mijn bord prijken onder meer een kwak roerei, een klodder auberginesalade en, lest best, een pizzapunt chatsjapoeri, waarvan enige regionale varianten ooit het levenslicht hebben gezien, maar dat als het erop aankomt neerkomt op een plat brood gevuld met kaas. Op een breedbeeldscherm wordt een trits architectonische, natuurschone, culturele en choreografische hoogtepunten van Georgië het gezichtsorgaan in geslingerd, qua tang op varken doorspekt met enige shots van de lokale Kermisklanten – het kan niet anders dan dat de hype waar moet zijn.
Aangezien we gisteravond laat arriveerden, kunnen we nu pas in ogenschouw nemen waar we terecht zijn gekomen. Het eigentijdse, uit beton en andere rauwe materialen opgetrokken hotel is in een doodlopend achterafstraatje gesitueerd, gelegen tussen louter verweerde, overwoekerde dan wel half ingestorte opstallen, die echter enig karakter niet ontzegd kan worden. Een afdaling over glibberige, schots en scheef liggende kinderkopjes leidt naar een weggetje met een trottoir dat om de paar meter wordt onderbroken door een boom of even uitgestalde als verse broden, groenten en fruit. Het onderhavige gezellige allegaartje, dat representatief voor geheel Tbilisi zal blijken te zijn, wordt overschaduwd door de controversiële Kathedraal van de Heilige Drie-eenheid, die nog maar vijftien jaar geleden werd voltooid en met een hoogte van 87 meter de grootste Georgisch-orthodoxe kerk van het land is, en qua oppervlakte zelfs een van de omvangrijkste religieuze bouwwerken ter wereld.
Nadat we onze portemonnees, heuptasjes en geldbuidels hebben belaried (de lari is, naast een alleszins voorstelbaar woordgrappenkanon, de nationale munteenheid), zweten we ons naar de Metechikerk. Deze is samen met het belendende, lommerrijke parkje gelegen op een klif aan de Mtkvari, langs welke rivier Tbilisi over een lengte van een slordige twintig kilometer is verrezen. Voornoemde ligging brengt een eerste de moeite waard uitzicht op het oude centrum binnen de mogelijkheden, welke metaforische taart zich mag verheugen in het eeuwenoude Narikalafort als slagroom. We lopen de brug over en zijgen neer op een schaduwbiedend terras voor een verfrissing dan wel cafeïne-opkontje. Ofschoon het toeristische potentieel van de Georgische hoofdstad, met zijn even bijzondere als aantrekkelijke mix van oosterse, communistische en übertrendy bouwsels in een breed spectrum van staat van onderhoud, zeker niet dient te worden onderschat, springt de grote hoeveelheid toeristen per omgaande in het oog; het aantal Russische bezoekers is immers ernstig gedecimeerd, daar Vladimir Poetin in hoogsteigen persoon het vliegverkeer vanuit Rusland naar Georgië tot nader orde heeft opgeschort. Deze maatregel komt voort uit recente gewelddadige protesten voor het parlementsgebouw in Tbilisi, die door Moskou als anti-Russische provocatie zijn geïnterpreteerd. Het oproer is op zijn beurt het gevolg van een speech door de Russische volksvertegenwoordiger Sergei Gavrilov – fervent voorstander van de eenzijdig uitgeroepen onafhankelijkheid van de Georgische provincies Abchazië en Zuid-Ossetië –, die zijn gehoor vanaf de stoel van de Georgische kamervoorzitter toesprak in de taal van, zoals Rusland in zijn kleine zuiderbuur bekend pleegt te staan, de bezetter.
We wippen langs achtereenvolgens de Grote Synagoge en de Sionikathedraal, welke laatste prachtig beschilderde muren en plafonds herbergt, in tegenstelling tot het gros der Georgisch-orthodoxe kerken dat vanbinnen hetzij wit gesausd is, hetzij niet in het minst met schildersutensiliën onder handen is genomen. Op een bescheiden geproportioneerde markt worden, een weinig toeristenprullaria daargelaten, voedselwaren aan de man gebracht, waaronder de zogenoemde tsjoertsjchela: aan een draad geregen en in dik druivensap gedoopte walnoten, in die hoedanigheid door onze reisbegeleidster Georgian Snickers genoemd, of, zoals ze het uitspreekt, Georgian sneakers. Eten zien maakt hongerig, maar een nabijgelegen horeca-accentgebied to the rescue! D., M., M. en ik zoeken het KGB-café op, een op ironie gestoelde uitspanning met rode muren die deels aan het zicht worden onttrokken door allerhande sovjetparafernalia. Het lijdt geen twijfel dat onze bestellingen qua hoeveelheid nog enige finetuning behoeven: op ons tafeltje verschijnen, niet noodzakelijkerwijs in deze volgorde, twee chatsjapoeri's ter grootte van een putdeksel, met walnotenpuree gevulde aubergines, paprika's en tot slot de tongbreker pchali – balletjes van fijngesneden spinazie en rode biet, op smaak gebracht met walnoot, knoflook, ui, azijn en kruiden en opgeleukt met granaatappelpitjes.
Qua malligheid gaat het KGB-café naadloos – ware het niet dat we tussendoor nog een kerk aandoen – over in de toren van het poppentheater, die in een ontegenzeggelijk ratjetoe van stijlen is opgetrokken en, naarmate het hele uur naakt, hordes toeristen verleidt om het engeltje te bewonderen die met haar kekke hamertje haar klokje geselt. Na een bondig rondje door het Nationaal Museum, een geestdodende verzameling opgraafsels, aangevuld met een roedel opgezette dieren en een slodderige tentoonstelling over de periode dat Georgië deel uitmaakte van de Sovjet-Unie, zoeken we het hogerop, waar de uitzichten op de stad het water in de mond doen lopen en een aluminium standbeeld van twintig meter hoog het nationale karakter een duchtig robbertje staat te symboliseren.
De rondleiding komt tot een eind en we zoeken met zijn vieren een terras op, waar vernevelaars de broodnodige verkoeling brengen. We laten ons door een olijke kelner voorlichten over de do's ende don'ts van de Georgische keuken en besluiten unaniem voor nachtelijke aanvallen van winderigheid te gaan: tomaat-komkommersalade met walnotensaus en verse kruiden, lobio (een bonenprutje met knoflook, ui en specerijen, bereid en geserveerd in een aardewerken pot), kip met kruiden en hete knoflooksaus, en chinkali, een uitschieter als het gaat om zowel bereidingstijd als beoogde wijze van consumeren; het handelt hier om pastaknoedels gevuld met uitbundig op smaak gebrachte aardappel, groente of vlees, waarbij de eter geacht wordt er een gaatje in te bijten en het gekruide, blaartrekkend hete kookvocht eruit te slurpen, alvorens de eigenlijke deegbal te verorberen – traditioneel met uitzondering van het tepelvormige topje. We laten deze culinaire uitspatting gepaard gaan met een typisch Georgische saperavi, een rode kantelwijn.
We buiken enigszins uit rond de ultramoderne, feeëriek geïllumineerde Vredesbrug, die volgens sommige geinponems als twee druppels water lijkt op een maandverband, en keren terug naar ons hotel, in de ietwat melancholisch stemmende wetenschap dat we nog graag een dagje in deze interessante stad hadden willen vertoeven.
Aangezien we gisteravond laat arriveerden, kunnen we nu pas in ogenschouw nemen waar we terecht zijn gekomen. Het eigentijdse, uit beton en andere rauwe materialen opgetrokken hotel is in een doodlopend achterafstraatje gesitueerd, gelegen tussen louter verweerde, overwoekerde dan wel half ingestorte opstallen, die echter enig karakter niet ontzegd kan worden. Een afdaling over glibberige, schots en scheef liggende kinderkopjes leidt naar een weggetje met een trottoir dat om de paar meter wordt onderbroken door een boom of even uitgestalde als verse broden, groenten en fruit. Het onderhavige gezellige allegaartje, dat representatief voor geheel Tbilisi zal blijken te zijn, wordt overschaduwd door de controversiële Kathedraal van de Heilige Drie-eenheid, die nog maar vijftien jaar geleden werd voltooid en met een hoogte van 87 meter de grootste Georgisch-orthodoxe kerk van het land is, en qua oppervlakte zelfs een van de omvangrijkste religieuze bouwwerken ter wereld.
Nadat we onze portemonnees, heuptasjes en geldbuidels hebben belaried (de lari is, naast een alleszins voorstelbaar woordgrappenkanon, de nationale munteenheid), zweten we ons naar de Metechikerk. Deze is samen met het belendende, lommerrijke parkje gelegen op een klif aan de Mtkvari, langs welke rivier Tbilisi over een lengte van een slordige twintig kilometer is verrezen. Voornoemde ligging brengt een eerste de moeite waard uitzicht op het oude centrum binnen de mogelijkheden, welke metaforische taart zich mag verheugen in het eeuwenoude Narikalafort als slagroom. We lopen de brug over en zijgen neer op een schaduwbiedend terras voor een verfrissing dan wel cafeïne-opkontje. Ofschoon het toeristische potentieel van de Georgische hoofdstad, met zijn even bijzondere als aantrekkelijke mix van oosterse, communistische en übertrendy bouwsels in een breed spectrum van staat van onderhoud, zeker niet dient te worden onderschat, springt de grote hoeveelheid toeristen per omgaande in het oog; het aantal Russische bezoekers is immers ernstig gedecimeerd, daar Vladimir Poetin in hoogsteigen persoon het vliegverkeer vanuit Rusland naar Georgië tot nader orde heeft opgeschort. Deze maatregel komt voort uit recente gewelddadige protesten voor het parlementsgebouw in Tbilisi, die door Moskou als anti-Russische provocatie zijn geïnterpreteerd. Het oproer is op zijn beurt het gevolg van een speech door de Russische volksvertegenwoordiger Sergei Gavrilov – fervent voorstander van de eenzijdig uitgeroepen onafhankelijkheid van de Georgische provincies Abchazië en Zuid-Ossetië –, die zijn gehoor vanaf de stoel van de Georgische kamervoorzitter toesprak in de taal van, zoals Rusland in zijn kleine zuiderbuur bekend pleegt te staan, de bezetter.
We wippen langs achtereenvolgens de Grote Synagoge en de Sionikathedraal, welke laatste prachtig beschilderde muren en plafonds herbergt, in tegenstelling tot het gros der Georgisch-orthodoxe kerken dat vanbinnen hetzij wit gesausd is, hetzij niet in het minst met schildersutensiliën onder handen is genomen. Op een bescheiden geproportioneerde markt worden, een weinig toeristenprullaria daargelaten, voedselwaren aan de man gebracht, waaronder de zogenoemde tsjoertsjchela: aan een draad geregen en in dik druivensap gedoopte walnoten, in die hoedanigheid door onze reisbegeleidster Georgian Snickers genoemd, of, zoals ze het uitspreekt, Georgian sneakers. Eten zien maakt hongerig, maar een nabijgelegen horeca-accentgebied to the rescue! D., M., M. en ik zoeken het KGB-café op, een op ironie gestoelde uitspanning met rode muren die deels aan het zicht worden onttrokken door allerhande sovjetparafernalia. Het lijdt geen twijfel dat onze bestellingen qua hoeveelheid nog enige finetuning behoeven: op ons tafeltje verschijnen, niet noodzakelijkerwijs in deze volgorde, twee chatsjapoeri's ter grootte van een putdeksel, met walnotenpuree gevulde aubergines, paprika's en tot slot de tongbreker pchali – balletjes van fijngesneden spinazie en rode biet, op smaak gebracht met walnoot, knoflook, ui, azijn en kruiden en opgeleukt met granaatappelpitjes.
Qua malligheid gaat het KGB-café naadloos – ware het niet dat we tussendoor nog een kerk aandoen – over in de toren van het poppentheater, die in een ontegenzeggelijk ratjetoe van stijlen is opgetrokken en, naarmate het hele uur naakt, hordes toeristen verleidt om het engeltje te bewonderen die met haar kekke hamertje haar klokje geselt. Na een bondig rondje door het Nationaal Museum, een geestdodende verzameling opgraafsels, aangevuld met een roedel opgezette dieren en een slodderige tentoonstelling over de periode dat Georgië deel uitmaakte van de Sovjet-Unie, zoeken we het hogerop, waar de uitzichten op de stad het water in de mond doen lopen en een aluminium standbeeld van twintig meter hoog het nationale karakter een duchtig robbertje staat te symboliseren.
De rondleiding komt tot een eind en we zoeken met zijn vieren een terras op, waar vernevelaars de broodnodige verkoeling brengen. We laten ons door een olijke kelner voorlichten over de do's ende don'ts van de Georgische keuken en besluiten unaniem voor nachtelijke aanvallen van winderigheid te gaan: tomaat-komkommersalade met walnotensaus en verse kruiden, lobio (een bonenprutje met knoflook, ui en specerijen, bereid en geserveerd in een aardewerken pot), kip met kruiden en hete knoflooksaus, en chinkali, een uitschieter als het gaat om zowel bereidingstijd als beoogde wijze van consumeren; het handelt hier om pastaknoedels gevuld met uitbundig op smaak gebrachte aardappel, groente of vlees, waarbij de eter geacht wordt er een gaatje in te bijten en het gekruide, blaartrekkend hete kookvocht eruit te slurpen, alvorens de eigenlijke deegbal te verorberen – traditioneel met uitzondering van het tepelvormige topje. We laten deze culinaire uitspatting gepaard gaan met een typisch Georgische saperavi, een rode kantelwijn.
We buiken enigszins uit rond de ultramoderne, feeëriek geïllumineerde Vredesbrug, die volgens sommige geinponems als twee druppels water lijkt op een maandverband, en keren terug naar ons hotel, in de ietwat melancholisch stemmende wetenschap dat we nog graag een dagje in deze interessante stad hadden willen vertoeven.
Dag 3: Tbilisi – Telavi
Maandag 22 juli 2019
De relatie van Georgië met Rusland is, zoals reeds gememoreerd, al verre van kameraadschappelijk, maar ook de verstandhouding met Azerbeidzjan laat te wensen over, zo kunnen we opmaken uit een brief van Sawadee die we een week voor vertrek in onze e-mailbox aantreffen. Ik citeer:
"We hebben van onze lokale vertegenwoordiger bericht gekregen dat we vanaf heden de excursie naar David Garedzja (aan de grens met Azerbeidzjan) niet meer kunnen uitvoeren. Deze oude rotsstad ligt in Georgië, maar Azerbeidzjan heeft dit nooit officieel erkend en houdt sinds korte tijd de top en het klooster van deze berg bezet."
Beide partijen hebben zo hun eigen ideeën over het grensverloop ter hoogte van het complex: Georgië meent op cultuurhistorische gronden aanspraak te kunnen maken op David Garedzja, terwijl het buurland zich beroept op kaartmateriaal uit het sovjettijdperk, waarop het klooster staat ingetekend op het grondgebied van de toenmalige Azerbeidzjaanse sovjetrepubliek. Niettemin werd de toegang tot het complex voor Georgische monniken, gelovigen en toeristen tot voor kort gedoogd door Bakoe. De onderlinge wrijvingen culmineerden in een Azerbeidzjaanse bezetting van het betwiste gebied na een bezoek van de president van Georgië, waarbij zij poseerde met twee gewapende Georgische grenswachten, en, niet lang daarna, een incident waarbij Georgische monniken en activisten de confrontatie zochten en vonden met Azerbeidzjaanse troepen, nadat laatstgenoemden relikwieën hadden weggehaald uit het klooster.
Lang verhaal kort, we zijn genoodzaakt David Garedzja David Garedzja te laten en beleven een alternatief programma in de oostelijke regio Kacheti, die vooraleerst wordt bejubeld om de wijnbouw aldaar, die er al een slordige zeven millennia wordt beoefend. Om te beginnen worstelen we ons door de periferie van Tbilisi, die hoge ogen gooit in de voor de onderhavige gelegenheid in het leven geroepen ex-sovjetbingo. Scribent dezes brult in figuurlijke zin "Kien!!!" nadat hij in kort tijdsbestek heeft genoteerd: betonnen flats, aandemanbrenging aan de weg van watermeloenen als skippyballen, verwaarloosde fabrieken en andere bouwvallen, P.C. Hoofttractoren met geblindeerde ramen, smog en marsjroetka's – busjes die het gat tussen stadsbussen en taxi's opvullen. Een fictief verblijf in de dito teletijdmachine verderop domineert een heuse vinexwijk het gezichtsveld, aangevuld met een moderne shopping mall en geheel uit glas opgetrokken regeringsgebouwen, welke laatste de nieuwe transparantie in Georgië plegen te belichamen.
We kwamen echter mede voor de natuur en natuur is wat we krijgen: aanvankelijk glooiingen met vergeeld gras, maar alras verschijnen er naaldbomen ten tonele, gevolgd door de eerste wijngaarden. Ter doorbreking van de monotonie zijn er gribusdorpjes met gele en bruine, door de Russen aangelegde bovengrondse gasleidingen.
We houden halt om vanaf een verhoging in het landschap met een eenzame souvenirkraam over de vruchtbare vallei van de rivier de Alazani te kunnen uitkijken. Hiervandaan zou de Kaukasus te ontwaren moeten zijn, maar een opake plak nevel onttrekt de bergketen aan het oog. Het deels ommuurde Signagi ontspringt de heiigheidsdans; het stadje met zijn fraaie kerk en rode daken ligt te pronken op een pronte heuveltop en het scheelt maar een haar of we wanen ons in Toscane. De hoofdstraat van Signani is in kinderkopjes uitgevoerd en wordt omzoomd door bakstenen huizen met houten balkons, waarvan de restauratie te ver is doorgevoerd. Een weinig doorlopen brengt ons op een lommer- en schaduwrijke promenade die aan de valleizijde wordt begrensd door een wand met Pieck-eske reliëfs in bruintinten. De sfeer op de souvenirmarkt wordt bepaald door twee dikke verkoopsters die het danig met elkaar aan de stok hebben. We vinden een rustig buitenterras waar we soep en gevulde aubergines eten. M. laat een lokale, Tsjernobyl-groene frisdrank aanrukken die door onze reisbegeleidster wordt aangeprezen als tarragon lemonade. Het goedje is eind negentiende eeuw bedacht door een apotheker en heeft een onmiskenbaar anijsachtige afdronk. Tarragon lemonade laat zich met de kennis van nu eenvoudig vertalen naar dragonlimonade, maar tijdens de reis zou het vallen van het larietje nog menig dag op zich laten wachten.
Even buiten Signagi doen we het Bodbeklooster aan, een van de bekendste pelgrimsoorden van het land. De klokkentoren in Perzische stijl laat zich speels tussen de bomen in de minutieus onderhouden tuin op de gevoelige plaat vastleggen. Strategisch gelegen omwille van het uitzicht is een buitengewoon struise Georgisch-orthodoxe kerk verrezen. Hij ruikt nog nieuw, de vouwen moeten er nog uitgestreken worden en het binnenwerk is nog Dato-wit. De vraag werpt zich op wie zulke megaprojecten financiert; een dragonlimonademagnaat wellicht?
Niet minder nieuw en buitengewoon struis is de wijnboerderij, waar we in de namiddag mogen nippen aan een aantal wijnen uit de streek; in dit geval zijn het Duitse euro's die zijn omgezet in strak, luxe design en een florerend bedrijf.
We verblijven in een eenvoudig pension, hoog, tevens achteraf gelegen in de hoofdstad van de regio, Telavi. Een groot balkon biedt zitgelegenheid en superbe panorama's van de vallei. De keuken serveert een veelheid aan Georgische gerechten, die we wegspoelen met lokale wijn. We babbelen tot laat in de avond na, terwijl het donker wordt en langzaam afkoelt.
Lang verhaal kort, we zijn genoodzaakt David Garedzja David Garedzja te laten en beleven een alternatief programma in de oostelijke regio Kacheti, die vooraleerst wordt bejubeld om de wijnbouw aldaar, die er al een slordige zeven millennia wordt beoefend. Om te beginnen worstelen we ons door de periferie van Tbilisi, die hoge ogen gooit in de voor de onderhavige gelegenheid in het leven geroepen ex-sovjetbingo. Scribent dezes brult in figuurlijke zin "Kien!!!" nadat hij in kort tijdsbestek heeft genoteerd: betonnen flats, aandemanbrenging aan de weg van watermeloenen als skippyballen, verwaarloosde fabrieken en andere bouwvallen, P.C. Hoofttractoren met geblindeerde ramen, smog en marsjroetka's – busjes die het gat tussen stadsbussen en taxi's opvullen. Een fictief verblijf in de dito teletijdmachine verderop domineert een heuse vinexwijk het gezichtsveld, aangevuld met een moderne shopping mall en geheel uit glas opgetrokken regeringsgebouwen, welke laatste de nieuwe transparantie in Georgië plegen te belichamen.
We kwamen echter mede voor de natuur en natuur is wat we krijgen: aanvankelijk glooiingen met vergeeld gras, maar alras verschijnen er naaldbomen ten tonele, gevolgd door de eerste wijngaarden. Ter doorbreking van de monotonie zijn er gribusdorpjes met gele en bruine, door de Russen aangelegde bovengrondse gasleidingen.
We houden halt om vanaf een verhoging in het landschap met een eenzame souvenirkraam over de vruchtbare vallei van de rivier de Alazani te kunnen uitkijken. Hiervandaan zou de Kaukasus te ontwaren moeten zijn, maar een opake plak nevel onttrekt de bergketen aan het oog. Het deels ommuurde Signagi ontspringt de heiigheidsdans; het stadje met zijn fraaie kerk en rode daken ligt te pronken op een pronte heuveltop en het scheelt maar een haar of we wanen ons in Toscane. De hoofdstraat van Signani is in kinderkopjes uitgevoerd en wordt omzoomd door bakstenen huizen met houten balkons, waarvan de restauratie te ver is doorgevoerd. Een weinig doorlopen brengt ons op een lommer- en schaduwrijke promenade die aan de valleizijde wordt begrensd door een wand met Pieck-eske reliëfs in bruintinten. De sfeer op de souvenirmarkt wordt bepaald door twee dikke verkoopsters die het danig met elkaar aan de stok hebben. We vinden een rustig buitenterras waar we soep en gevulde aubergines eten. M. laat een lokale, Tsjernobyl-groene frisdrank aanrukken die door onze reisbegeleidster wordt aangeprezen als tarragon lemonade. Het goedje is eind negentiende eeuw bedacht door een apotheker en heeft een onmiskenbaar anijsachtige afdronk. Tarragon lemonade laat zich met de kennis van nu eenvoudig vertalen naar dragonlimonade, maar tijdens de reis zou het vallen van het larietje nog menig dag op zich laten wachten.
Even buiten Signagi doen we het Bodbeklooster aan, een van de bekendste pelgrimsoorden van het land. De klokkentoren in Perzische stijl laat zich speels tussen de bomen in de minutieus onderhouden tuin op de gevoelige plaat vastleggen. Strategisch gelegen omwille van het uitzicht is een buitengewoon struise Georgisch-orthodoxe kerk verrezen. Hij ruikt nog nieuw, de vouwen moeten er nog uitgestreken worden en het binnenwerk is nog Dato-wit. De vraag werpt zich op wie zulke megaprojecten financiert; een dragonlimonademagnaat wellicht?
Niet minder nieuw en buitengewoon struis is de wijnboerderij, waar we in de namiddag mogen nippen aan een aantal wijnen uit de streek; in dit geval zijn het Duitse euro's die zijn omgezet in strak, luxe design en een florerend bedrijf.
We verblijven in een eenvoudig pension, hoog, tevens achteraf gelegen in de hoofdstad van de regio, Telavi. Een groot balkon biedt zitgelegenheid en superbe panorama's van de vallei. De keuken serveert een veelheid aan Georgische gerechten, die we wegspoelen met lokale wijn. We babbelen tot laat in de avond na, terwijl het donker wordt en langzaam afkoelt.
Dag 4: Telavi
Dinsdag 23 juli 2019
Per eigen bus beleven we een stukje ondervinding naar een eivol dagprogramma toe, aan welk puntje zekere excursieverheerlijkende conculegae, zoals daar zijn Kras en Peter Langhout, een niet mis te verstaan robbertje zuigen kunnen. De weergoden hebben inzake bewolkte, drukkende en dreigende condities hun beste beentje voorgezet, opdat de zweetklieren tijdens het vele in- en uitstappen niet werkloos hoeven toe te zien. De laatste slokken koffie zijn amper de slokdarm door gejaagd, of we worden al uitgenodigd de lokale markt in Telavi met een bondig langswippen te vereren. Net als het centrum van de relatief bruisende provinciestad ademt de bazaar een onmiskenbaar Centraal-Aziatische sfeer; in een uithoek neemt een groepje even kleurrijke als gezette vrouwen te midden van recentelijk geslachte kippen de laatste roddels door.
Hop-on-hop-offtour in kwestie leidt door het met verklaarbaar onbewoonde buurtschappen besprenkelde platteland naar het middenin de wijnranken en korenvelden gesitueerde Alaverdiklooster, dat met zijn struise, 55 meter hoge kerk uit de elfde eeuw een verschijning met een bovengemiddeld in-your-face-gehalte is. Terwijl binnen de fraai beschilderde muren een dienst een aanvang neemt, verlustigen D. en ondergetekende zich in een wedstrijdje verplassen inzake het zo treffend mogelijk op de gevoelige plaat vastleggen van het in de vorige volzin bedoelde stukje kloostermachismo.
Ook bij het even verderoppe Gremiklooster hebben de Georgiërs het Angelsaksische adagium "Location, location, location" in acht genomen: het op een pronte heuvel gelegen religieuze bouwwerk heeft in dit geval de hoedanigheid van een ommuurd vestingwerk aangenomen, de torens van hetwelk een jofel uitzicht bieden op de Kacheti-wijnregio.
Hoort wat rammelt daar, lezers? Het zijn de magen van de respectievelijke reisgenoten. Goddank is een traditionele lunch bij een boerengezin het eerstvolgende onderdeel van het dagprogramma, aan een rafelrand van een stadje met regiofunctie. Wie de naam van het plaatsje, Kvareli, opvoert in de afbeeldingenzoeker van Google, wordt louter geconfronteerd met idyllische foto's van het even gelijknamige als naburige stuwmeer, dan wel kiekjes van de aan de boorden van voornoemd water opgetrokken resorts. Bevreemden zou dat allerminst behoren te doen: het handelt hier om een troosteloze verzameling sovjetappartementen, met ter afwisseling een afzichtelijke politiepost en een dito stadhuis in de vorm van een reusachtige glazen champignon. Met enige trots wijst onze reisbegeleidster op een heus fietspad, dat door de bewoners echter als terras of tuin wordt gebruikt. Aan een lange tafel in de overdekte buitenlucht is sprake van een copieus feestmaal, dat wordt weggespoeld met lokale wijn en onze debuut-tsjatsjaatjes – een Georgische sterkedrank. Dochterlief geeft een miniconcert op viool ten beste. Haar vertolking van de evergreen Hallelujah wijst uit dat een eventuele opvolging van Katie Melua als Georgiës belangrijkste muzikale exportproduct voor haar vooralsnog een stip aan de horizon zal blijven.
In Tsinandali worden we rondgeleid door het voormalige zomerverblijf, thans museum van multitalent, want dichter, vertaler en vooraanstaand militair figuur Alexander Tsjavtsjavadze. Het lijdt geen twijfel dat onderhavige aristocraat annex weldoener tevens een aardig mopje piano kon spelen, vermits het optrekje een aantal toetsinstrumenten herbergt waar Thierry Baudet alleen maar van kan dromen. Ook aan de overige inrichting wordt door de gids waarde gehecht: een jochie dat op een stoel gaat zitten wordt zonder pardon gesommeerd weer te gaan staan. Rondom de villa bevindt zich een slordig onderhouden tuin met een doolhof en een wensboom vol rood-wit-blauwe en oranje linten.
Enkele weken voor de reis kreeg ik het advies vooral naar Georgische zang te gaan luisteren, mocht ik in de gelegenheid komen. Wat ik toen niet kon bevroeden is dat die mogelijkheid zich voordoet bij een wijnboerderij. We worden ontvangen door de in oranje poloshirt gestoken eigenaar, autodidact en een even hartelijke als luidruchtige beer van een vent die tussen de bedrijven door blijk geeft van een krachtige zangstem. Hij doet zichzelf schromelijk tekort door scribent dezes te selecteren voor een stukje muzikale publieksparticipatie. Onderwijl proeven we drie bijzondere wijnen en bewonderen we een nest met hongerige zwaluwjongen.
Nadat ik met D. en M. nog een rondje door Telavi heb gelopen, staat er onder meer een stoofpotje met varkensvlees, gehaktballen, een salade-assorti en aardappelpuree op het menu. Het regent en in de verte trekt een onweer voorbij, dat garant staat voor een spectaculaire weerlichtshow. Nooit was vuurwerk, dat later op de avond elders wordt afgestoken, zo overbodig.
Hop-on-hop-offtour in kwestie leidt door het met verklaarbaar onbewoonde buurtschappen besprenkelde platteland naar het middenin de wijnranken en korenvelden gesitueerde Alaverdiklooster, dat met zijn struise, 55 meter hoge kerk uit de elfde eeuw een verschijning met een bovengemiddeld in-your-face-gehalte is. Terwijl binnen de fraai beschilderde muren een dienst een aanvang neemt, verlustigen D. en ondergetekende zich in een wedstrijdje verplassen inzake het zo treffend mogelijk op de gevoelige plaat vastleggen van het in de vorige volzin bedoelde stukje kloostermachismo.
Ook bij het even verderoppe Gremiklooster hebben de Georgiërs het Angelsaksische adagium "Location, location, location" in acht genomen: het op een pronte heuvel gelegen religieuze bouwwerk heeft in dit geval de hoedanigheid van een ommuurd vestingwerk aangenomen, de torens van hetwelk een jofel uitzicht bieden op de Kacheti-wijnregio.
Hoort wat rammelt daar, lezers? Het zijn de magen van de respectievelijke reisgenoten. Goddank is een traditionele lunch bij een boerengezin het eerstvolgende onderdeel van het dagprogramma, aan een rafelrand van een stadje met regiofunctie. Wie de naam van het plaatsje, Kvareli, opvoert in de afbeeldingenzoeker van Google, wordt louter geconfronteerd met idyllische foto's van het even gelijknamige als naburige stuwmeer, dan wel kiekjes van de aan de boorden van voornoemd water opgetrokken resorts. Bevreemden zou dat allerminst behoren te doen: het handelt hier om een troosteloze verzameling sovjetappartementen, met ter afwisseling een afzichtelijke politiepost en een dito stadhuis in de vorm van een reusachtige glazen champignon. Met enige trots wijst onze reisbegeleidster op een heus fietspad, dat door de bewoners echter als terras of tuin wordt gebruikt. Aan een lange tafel in de overdekte buitenlucht is sprake van een copieus feestmaal, dat wordt weggespoeld met lokale wijn en onze debuut-tsjatsjaatjes – een Georgische sterkedrank. Dochterlief geeft een miniconcert op viool ten beste. Haar vertolking van de evergreen Hallelujah wijst uit dat een eventuele opvolging van Katie Melua als Georgiës belangrijkste muzikale exportproduct voor haar vooralsnog een stip aan de horizon zal blijven.
In Tsinandali worden we rondgeleid door het voormalige zomerverblijf, thans museum van multitalent, want dichter, vertaler en vooraanstaand militair figuur Alexander Tsjavtsjavadze. Het lijdt geen twijfel dat onderhavige aristocraat annex weldoener tevens een aardig mopje piano kon spelen, vermits het optrekje een aantal toetsinstrumenten herbergt waar Thierry Baudet alleen maar van kan dromen. Ook aan de overige inrichting wordt door de gids waarde gehecht: een jochie dat op een stoel gaat zitten wordt zonder pardon gesommeerd weer te gaan staan. Rondom de villa bevindt zich een slordig onderhouden tuin met een doolhof en een wensboom vol rood-wit-blauwe en oranje linten.
Enkele weken voor de reis kreeg ik het advies vooral naar Georgische zang te gaan luisteren, mocht ik in de gelegenheid komen. Wat ik toen niet kon bevroeden is dat die mogelijkheid zich voordoet bij een wijnboerderij. We worden ontvangen door de in oranje poloshirt gestoken eigenaar, autodidact en een even hartelijke als luidruchtige beer van een vent die tussen de bedrijven door blijk geeft van een krachtige zangstem. Hij doet zichzelf schromelijk tekort door scribent dezes te selecteren voor een stukje muzikale publieksparticipatie. Onderwijl proeven we drie bijzondere wijnen en bewonderen we een nest met hongerige zwaluwjongen.
Nadat ik met D. en M. nog een rondje door Telavi heb gelopen, staat er onder meer een stoofpotje met varkensvlees, gehaktballen, een salade-assorti en aardappelpuree op het menu. Het regent en in de verte trekt een onweer voorbij, dat garant staat voor een spectaculaire weerlichtshow. Nooit was vuurwerk, dat later op de avond elders wordt afgestoken, zo overbodig.
Dag 5: Telavi – Mtscheta – Goedauri
Woensdag 24 juli 2019
Voordat we ons mogen laven aan de Kaukasus, die de hoogste toppen van Europa herbergt en een lappendeken van culturen, talen, religies en staatkundige eenheden met de kennelijk daaraan gelieerde spanningen is, wordt heden andermaal gedomineerd door het aandoen van religieuze bouwwerken.
Door een weelderig groen heuvellandschap bereiken we de Gomboripas (1.620 meter), waar de bloemetjes en de bijtjes de status van metafoor zijn ontstegen en de productie en verkoop van honing bijgevolg niet van de zwaar bewolkte lucht zijn. De noordelijke rondweg om Tbilisi moet worden gedeeld met legio vrachtverkeer met bestemmingen als Turkije, Rusland en Armenië en derhalve is er tijd in overvloed om een hypermodern winkelcentrum te bewonderen dat onder het mom van vliegende schotel is geland te midden van een jungle van betonnen flats. Even ten noorden van de hoofdstad is in de zesde eeuw na Christus het Dzjvariklooster bovenop een klif opgetrokken, dat een adembenemend panorama in huis heeft van een aantal topografische entiteiten met al even adembenemende medeklinkercombinaties: daar waar de rivieren de Aragvi en de Mktvari elkaar ontmoeten is het historisch belangrijke stadje Mtscheta gesitueerd, waar de Georgiërs het christendom omarmden en de Georgisch-orthodoxe Kerk stichtten. Na een korte stop bij voornoemd klooster, dat merkwaardig genoeg het best vanaf de parkeerplaats blijkt te fotograferen, volgt een langer oponthoud in het toeristische Mtscheta om de met werelderfgoedstatus en menig lettergreep geoutilleerde, imposante Svetischovelikathedraal af te kunnen vinken. Het noenmaal gebruiken we in een van de restaurants aan het centrale plein, dat een dikke prima toekomt, de Damrak-eske omstandigheden indachtig. Tussen alle kramen met toeristenprullaria vinden we een stalletje waar rodewijnijs aan de naar toetjes dan wel verkoeling hunkerende passant wordt gebracht; er is zowaar keuze uit drie verschillende, typisch Georgische druivensoorten. De smaak is aanvankelijk aardig, doch de niet-alledaagse "aflik" doet de toedeledokiecoëfficiënt danig stijgen.
Nog vechtend tegen de vineuze nasmaak van het niet voor herhaling vatbare ijs nemen we de afslag naar de zogenoemde Georgian Military Highway, die, in weerwil van zijn koosnaam, slechts één rijstrook per rijrichting in de aanbieding heeft en zo veel haarspeldbochten, vrachtverkeer, slecht asfalt en machtige uitzichten kent dat de gemiddelde snelheid dichter bij die van een woonerf ligt dan die van een West-Europese autosnelweg. De verbinding, door de Russen – met het verplaatsen van legereenheden en oorlogstuig in het achterhoofd – halverwege de negentiende eeuw opgewaardeerd tot volwaardige verharde weg, volgt slaafs de loop van de rivier de Aragvi en vormde tot voor kort de enige mogelijkheid om vanuit Georgië via een doorsteek van de Kaukasus Rusland te bereiken en vice versa. Het dichtbeboste dal leidt naar een groot stuwmeer, aan de boorden waarvan het Ananurikasteel sprookjesachtig ligt te shinen. We klimmen verder tot in het hooggebergte, waar op 2.200 meter hoogte onze overnachtingsgelegenheid ligt, in het skioord Goedauri, een ordeloze potpourri van karakterloze hotelcomplexen, talloze bouwputten en auto's zonder voorbumper die stevig afbreuk doet aan de alpiene omgeving. We slaan etensvoorraden in voor morgen en maken in de sfeerloze galmbak die doorgaat voor hotelrestaurant gebruik van een dinerbuffet met kwalitatieve uitdagingen.
Door een weelderig groen heuvellandschap bereiken we de Gomboripas (1.620 meter), waar de bloemetjes en de bijtjes de status van metafoor zijn ontstegen en de productie en verkoop van honing bijgevolg niet van de zwaar bewolkte lucht zijn. De noordelijke rondweg om Tbilisi moet worden gedeeld met legio vrachtverkeer met bestemmingen als Turkije, Rusland en Armenië en derhalve is er tijd in overvloed om een hypermodern winkelcentrum te bewonderen dat onder het mom van vliegende schotel is geland te midden van een jungle van betonnen flats. Even ten noorden van de hoofdstad is in de zesde eeuw na Christus het Dzjvariklooster bovenop een klif opgetrokken, dat een adembenemend panorama in huis heeft van een aantal topografische entiteiten met al even adembenemende medeklinkercombinaties: daar waar de rivieren de Aragvi en de Mktvari elkaar ontmoeten is het historisch belangrijke stadje Mtscheta gesitueerd, waar de Georgiërs het christendom omarmden en de Georgisch-orthodoxe Kerk stichtten. Na een korte stop bij voornoemd klooster, dat merkwaardig genoeg het best vanaf de parkeerplaats blijkt te fotograferen, volgt een langer oponthoud in het toeristische Mtscheta om de met werelderfgoedstatus en menig lettergreep geoutilleerde, imposante Svetischovelikathedraal af te kunnen vinken. Het noenmaal gebruiken we in een van de restaurants aan het centrale plein, dat een dikke prima toekomt, de Damrak-eske omstandigheden indachtig. Tussen alle kramen met toeristenprullaria vinden we een stalletje waar rodewijnijs aan de naar toetjes dan wel verkoeling hunkerende passant wordt gebracht; er is zowaar keuze uit drie verschillende, typisch Georgische druivensoorten. De smaak is aanvankelijk aardig, doch de niet-alledaagse "aflik" doet de toedeledokiecoëfficiënt danig stijgen.
Nog vechtend tegen de vineuze nasmaak van het niet voor herhaling vatbare ijs nemen we de afslag naar de zogenoemde Georgian Military Highway, die, in weerwil van zijn koosnaam, slechts één rijstrook per rijrichting in de aanbieding heeft en zo veel haarspeldbochten, vrachtverkeer, slecht asfalt en machtige uitzichten kent dat de gemiddelde snelheid dichter bij die van een woonerf ligt dan die van een West-Europese autosnelweg. De verbinding, door de Russen – met het verplaatsen van legereenheden en oorlogstuig in het achterhoofd – halverwege de negentiende eeuw opgewaardeerd tot volwaardige verharde weg, volgt slaafs de loop van de rivier de Aragvi en vormde tot voor kort de enige mogelijkheid om vanuit Georgië via een doorsteek van de Kaukasus Rusland te bereiken en vice versa. Het dichtbeboste dal leidt naar een groot stuwmeer, aan de boorden waarvan het Ananurikasteel sprookjesachtig ligt te shinen. We klimmen verder tot in het hooggebergte, waar op 2.200 meter hoogte onze overnachtingsgelegenheid ligt, in het skioord Goedauri, een ordeloze potpourri van karakterloze hotelcomplexen, talloze bouwputten en auto's zonder voorbumper die stevig afbreuk doet aan de alpiene omgeving. We slaan etensvoorraden in voor morgen en maken in de sfeerloze galmbak die doorgaat voor hotelrestaurant gebruik van een dinerbuffet met kwalitatieve uitdagingen.
Dag 6: Goedauri – Stepantsminda – Goedauri
Donderdag 25 juli 2019
De bergpattae mogen weer uit het vet teneinde een klassieke dagwandeling in de Kaukasus te volbrengen: wat de N70 is voor Nijmegen en het Voetstappenpad voor Hilversum is de klim naar de iconische Drievuldigheidskerk van Gergeti voor Stepantsminda. Het is kwaad kersen eten met de weergoden voor de Georgische meteorologische dienst: geheel tegen de allerbelabberdste verwachtingen in is het droog en breekt de zon regelmatig door.
Onderweg naar het tegen de grens met Rusland aanschurkende plaatsje, dat ook wel Kasbegi wordt genoemd, is nog een aantal bezienswaardigheden. Met de kennis van nu is het Georgisch-Russische Vriendschapsmonument, een betonnen gevaarte in de vorm van een halve cirkel die vanbinnen is getooid met fraaie mozaïeken, behept met een ironische naam. Het uitzicht over een diepe kloof en bergweides mag worden geroemd als zijnde kaasje. Nadat we zijn opgehouden de tegenliggers in de vorm van Russische Kamaz-camions te tellen nemen we de Krestovipas (met 2.379 meter het hoogste punt van de Military Highway), laten we enkele lange, donkere tunnels, aangelegd om verkeer in de winter mogelijk te maken, links liggen en stappen we even uit bij een rotspartij die zich door toedoen van mineraalrijk water allerhande roodtinten heeft aangemeten.
Stepantsminda blijkt zowaar een behoorlijk geproportioneerd dorp te zijn met de nodige voorzieningen, waaronder hotels, restaurants en het start- respectievelijk eindpunt van een nagelnieuwe kabelbaan naar Goedauri. Mede door dit toeristische aanbod, maar ook door de lokale bevolking tegen dumpprijzen woningen te laten betrekken, tracht de Georgische overheid grip te houden op deze uithoek van het land, die ligt ingeklemd tussen Rusland en Zuid-Ossetië.
Achter een armoedig dorp vol bovengrondse gasleidingen begint een licht stijgend pad dat ons een vogelperspectief op Stepantsminda vergunt met een ruige bergkam als decor. Nadat we een picknickbank zijn gepasseerd volgt de echte klim, deels over trappenpaden, die een kleine vijfhonderd meter hoogteverschil overbrugt, merendeels door bossen. Bovenop zijn de uitzichten naar alle kanten weergaloos. D. en ik besluiten nog een klein stukje door te lopen, opdat we de kerk in één kader kunnen vastleggen met de vulkaan de Kazbek (5.047 meter), wiens vergletsjerde top zo nu en dan schielijk boven de wolken uit komt.
Via dezelfde route dalen we naar Stepantsminda, waar we een zonovergoten terras vinden en een hipsterober ons voorziet van een uitmuntend noenmaal.
De rit voert nog verder noordwaarts door een door de rivier de Tergi uitgesleten dal dat, net als de weg, almaar smaller wordt. Een lange, aardedonkere tunnel brengt ons in een woest, claustrofobisch komdal met links een oud klooster, rechts een splinternieuwe Georgisch-orthodoxe kerk en aan gene zijde de rij vrachtwagens en de douanepost die de Georgisch-Russische grens markeren. Op luttele meters van de grens stappen we uit om de kerk te bezichtigen. In een kapelletje is een monnik druk doende met het aanbrengen van een mozaïek; boeiend, maar ik word meer aangetrokken door de unheimische omgeving met zijn donkergrijze, hoog boven alles en iedereen uit torenende rotswanden op een steenworp afstand van wat hier als een agressor wordt gezien. Bovendien is het niet huis-tuin-en-keuken-Rusland wat om de hoek ligt, maar een kralensnoer van autonome deelrepublieken wier reputatie niet bepaald om door een ringetje te halen is, met als beruchtste stoute jongetjes uit de klas Noord-Ossetië, Tsjetsjenië en Dagestan. Slechts zo'n veertig kilometer verder naar het noorden ligt Beslan, dat in september 2004 het wereldnieuws haalde door een gijzeling in een school door Tsjetsjeense terroristen, die eindigde in een bloedbad.
Bij gebrek aan alternatieven nemen we dezelfde weg terug naar Goedauri. Terwijl de omliggende bergen baden in de zachte gloed van de ondergaande zon, strekken we de benen in het dorpje Sno, gelegen in een zijdal. Er zijn een kleine wachttoren, spelende kinderen en een koe. Na zevenen arriveren we in het hotel, waar we andermaal aanschuiven bij het buffet.
Onderweg naar het tegen de grens met Rusland aanschurkende plaatsje, dat ook wel Kasbegi wordt genoemd, is nog een aantal bezienswaardigheden. Met de kennis van nu is het Georgisch-Russische Vriendschapsmonument, een betonnen gevaarte in de vorm van een halve cirkel die vanbinnen is getooid met fraaie mozaïeken, behept met een ironische naam. Het uitzicht over een diepe kloof en bergweides mag worden geroemd als zijnde kaasje. Nadat we zijn opgehouden de tegenliggers in de vorm van Russische Kamaz-camions te tellen nemen we de Krestovipas (met 2.379 meter het hoogste punt van de Military Highway), laten we enkele lange, donkere tunnels, aangelegd om verkeer in de winter mogelijk te maken, links liggen en stappen we even uit bij een rotspartij die zich door toedoen van mineraalrijk water allerhande roodtinten heeft aangemeten.
Stepantsminda blijkt zowaar een behoorlijk geproportioneerd dorp te zijn met de nodige voorzieningen, waaronder hotels, restaurants en het start- respectievelijk eindpunt van een nagelnieuwe kabelbaan naar Goedauri. Mede door dit toeristische aanbod, maar ook door de lokale bevolking tegen dumpprijzen woningen te laten betrekken, tracht de Georgische overheid grip te houden op deze uithoek van het land, die ligt ingeklemd tussen Rusland en Zuid-Ossetië.
Achter een armoedig dorp vol bovengrondse gasleidingen begint een licht stijgend pad dat ons een vogelperspectief op Stepantsminda vergunt met een ruige bergkam als decor. Nadat we een picknickbank zijn gepasseerd volgt de echte klim, deels over trappenpaden, die een kleine vijfhonderd meter hoogteverschil overbrugt, merendeels door bossen. Bovenop zijn de uitzichten naar alle kanten weergaloos. D. en ik besluiten nog een klein stukje door te lopen, opdat we de kerk in één kader kunnen vastleggen met de vulkaan de Kazbek (5.047 meter), wiens vergletsjerde top zo nu en dan schielijk boven de wolken uit komt.
Via dezelfde route dalen we naar Stepantsminda, waar we een zonovergoten terras vinden en een hipsterober ons voorziet van een uitmuntend noenmaal.
De rit voert nog verder noordwaarts door een door de rivier de Tergi uitgesleten dal dat, net als de weg, almaar smaller wordt. Een lange, aardedonkere tunnel brengt ons in een woest, claustrofobisch komdal met links een oud klooster, rechts een splinternieuwe Georgisch-orthodoxe kerk en aan gene zijde de rij vrachtwagens en de douanepost die de Georgisch-Russische grens markeren. Op luttele meters van de grens stappen we uit om de kerk te bezichtigen. In een kapelletje is een monnik druk doende met het aanbrengen van een mozaïek; boeiend, maar ik word meer aangetrokken door de unheimische omgeving met zijn donkergrijze, hoog boven alles en iedereen uit torenende rotswanden op een steenworp afstand van wat hier als een agressor wordt gezien. Bovendien is het niet huis-tuin-en-keuken-Rusland wat om de hoek ligt, maar een kralensnoer van autonome deelrepublieken wier reputatie niet bepaald om door een ringetje te halen is, met als beruchtste stoute jongetjes uit de klas Noord-Ossetië, Tsjetsjenië en Dagestan. Slechts zo'n veertig kilometer verder naar het noorden ligt Beslan, dat in september 2004 het wereldnieuws haalde door een gijzeling in een school door Tsjetsjeense terroristen, die eindigde in een bloedbad.
Bij gebrek aan alternatieven nemen we dezelfde weg terug naar Goedauri. Terwijl de omliggende bergen baden in de zachte gloed van de ondergaande zon, strekken we de benen in het dorpje Sno, gelegen in een zijdal. Er zijn een kleine wachttoren, spelende kinderen en een koe. Na zevenen arriveren we in het hotel, waar we andermaal aanschuiven bij het buffet.
Dag 7: Goedauri – Gori – Achaltsiche
Vrijdag 26 juli 2019
Grenzendag. Van de naburige grens met Rusland steken we Georgië door tot bijna aan de Turkse grens. Onderweg beleven we daarbij een deksels intieme vrijage met de slechts door een handjevol staten erkende, middels rollen prikkeldraad gemarkeerde grens met Zuid-Ossetië. Met ons bezoek aan het controversiële Stalinmuseum zal wellicht voor deze dan wel gene lezer dezes een bepaalde grens zijn overschreden. Daarnaast zal menig spijsverteringsstelsel vandaag de grens van zijn incasseringsvermogen bereiken.
We zoeven over de Military Highway zuidwaarts en nemen de autosnelweg die het oostelijk gelegen Tbilisi via het centrale laagland verbindt met de Zwarte Zeekust in het westen. Opvallend genoeg staat niet de havenstad Poti, maar de Abchazische hoofdplaats Soechoemi op de bewegwijzering vermeld als eindpunt van onderhavige verkeersader. We lachen besmuikt om een hotel dat volgens een reclamebord "24/24" is geopend. Aanmerkelijk minder vrolijk worden we van het onbelemmerde uitzicht op een kluit barakken die veel weg heeft van een vluchtelingenkamp. Onze reisbegeleidster vertelt dat hier Georgiërs leven die na de oorlog met Rusland in 2008 Zuid-Ossetië zijn ontvlucht. Voornoemd opstandige gebiedsdeel had zich reeds in 1991 eenzijdig onafhankelijk verklaard, hetgeen het startschot voor een reeks conflicten was. Een en ander escaleerde in de zomer van 2008, toen Georgische eenheden Zuid-Ossetië binnentrokken. Naar eigen zeggen ter bescherming van burgers met de Russische nationaliteit reageerde toenmalig president Dmitri Medvedev met het sturen van Russische troepen naar Zuid-Ossetië, die vervolgens doorstootten tot voorbij de Georgische stad Gori. Bij dit offensief kwam de Nederlandse cameraman Stan Storimans om het leven. Na een oorlog van vijf dagen werd een staakt-het-vuren tussen de strijdende partijen overeengekomen. Zuid-Ossetië werd daarop door de Russen erkend als onafhankelijke staat en werd het toneel van een zuiveringsoperatie, tijdens welke mensen met een Georgisch paspoort de deur werd gewezen en in opvangcentra belandden.
Zuid-Ossetië wordt, net als Abchazië, door het overgrote deel van de internationale gemeenschap nog immer beschouwd als Georgisch grondgebied, maar onze reisbegeleidster laat er geen twijfel over bestaan: "Die gebieden zijn we voorgoed kwijt." Gezien de slagkracht van het Russische leger en de schrijnende onmacht van de Georgiërs om iets uit te richten tegen het voortdurende verplaatsen van het grensprikkeldraad door de Osseten getuigt deze gedachte wellicht van meer realiteitszin dan de slogan "Russia is occupant" die overal in het land te zien is op stickers en koelkastmagneetjes en tegen beter weten in suggereert dat beide afvallige provincies ooit weer in Georgische handen zullen vallen.
Na deze mijmeringen is de bus toe aan benzine en wij aan een koffiepauze. In het winkeltje bij de pomp constateren we dat in Georgië de oer-Nederlandse stroopwafel aan een gestage opmars bezig is. Bij een even humeurige als onsmakelijke vrouw kopen we een beker cappuccino, waarna op de hobbelige invalsweg naar Gori de nodige acrobatische toeren uitgehaald dienen te worden teneinde het flagrant smerige goedje in zijn hok te houden. Brakke wegen zullen nooit meer hetzelfde zijn: het neologisme cappuccinoweg heeft immers het levenslicht gezien.
Al zegt scribent dezes het zelf, dat levenslicht is een kek bruggetje naar het feit dat Gori de geboorteplaats is van ene Jozef Dzjoegasjvili, beter bekend onder zijn pseudoniem Stalin. Het royale oeuvre van massaslachtingen en andere wandaden van deze rijkbesnorde despoot heeft de lokale bevolking er niet van weerhouden een in een Italiaansig gebouw gevestigd Stalinmuseum van definitieve sluiting te behoeden. De omstreden instelling biedt, verdeeld over drie zalen, een nogal eenzijdige kijk op het doen en laten van de beruchtste Georgiër aller tijden. Een der zalen herbergt een tentoonstelling van geschenken aan Stalin, waaronder klompjes uit Nederland. In een keldervertrek ter grootte van een postzegel wordt naar verluidt, onder druk van de publieke opinie buiten Gori's gemeentegrenzen, ook de zwarte zijde van 's mans schrikbewind belicht, maar daar wordt door het dienstdoende personeel niet bepaald reclame voor gemaakt. Dat houdt zich liever onledig met de verkoop van koelkastmagneetjes en aanverwante prullaria met de tronie van Stalin prominent aanwezig.
Een korte wandeling over de Stalinallee, die wordt geflankeerd door sovjetflats, armoedige panden en het gemeentehuis in de hoedanigheid van een poor man's Reichstag, brengt ons bij een lunchgelegenheid met de uitstraling van een Chin. Ind. Spec. Rest. De luid, met een zwaar Russisch accent sprekende serveerster volhardt in het doen van allerhande aanbevelingen, vermoedelijk om te verdoezelen dat driekwart van de menukaart vandaag niet verkrijgbaar is. Terwijl de keuken een gretige selectie van de wel bereidbare gerechten uitlevert, knallen de speakertjes plotsklaps uit elkaar en verschijnen twee jongens in klederdracht ten tonele. Ze gaan dermate op in een wilde traditionele dans dat een van hen pardoes een chatsjapoeri uit de handen van een serveerster slaat. Dit potentieel onvergetelijke moment zal echter helaas worden overschaduwd door tijdens deze maaltijd geïnitieerd, peristaltisch ongemak dat een volle week zal aanhouden.
Doorheen een streek waar de bovengrondse gasleidingen een tweede leven als ondersteuning voor druivenranken hebben gekregen, rijden we naar de imponerende grotstad Uplistsiche, waar het vele klim- en klauterwerk wordt bemoeilijkt door een krachtige doorstaande wind – die overigens verband houdt met de lokale verdeling van hoge- en lagedrukgebieden en niet met onze borrelende ingewanden.
Een kralensnoer van vervallen dorpen is, de straatverkoop indachtig, het Silicon Valley van rieten stoelen en manden. Een groene heuvelrug vormt een welkome afleiding van het droge landschap dat we vandaag doorkruisen. In de avond bereiken we Achaltsiche, de Georgische evenknie van de stad der Geordies, Newcastle. Inderdaad is een omvangrijk kasteel de belangrijkste trekpleister, maar die bewaren we tot morgen. We sluiten de dag af met een warm buffet in ons in een buitenwijk vol communistische flats gelegen, maar verrassend comfortabele en sfeervolle hotel.
We zoeven over de Military Highway zuidwaarts en nemen de autosnelweg die het oostelijk gelegen Tbilisi via het centrale laagland verbindt met de Zwarte Zeekust in het westen. Opvallend genoeg staat niet de havenstad Poti, maar de Abchazische hoofdplaats Soechoemi op de bewegwijzering vermeld als eindpunt van onderhavige verkeersader. We lachen besmuikt om een hotel dat volgens een reclamebord "24/24" is geopend. Aanmerkelijk minder vrolijk worden we van het onbelemmerde uitzicht op een kluit barakken die veel weg heeft van een vluchtelingenkamp. Onze reisbegeleidster vertelt dat hier Georgiërs leven die na de oorlog met Rusland in 2008 Zuid-Ossetië zijn ontvlucht. Voornoemd opstandige gebiedsdeel had zich reeds in 1991 eenzijdig onafhankelijk verklaard, hetgeen het startschot voor een reeks conflicten was. Een en ander escaleerde in de zomer van 2008, toen Georgische eenheden Zuid-Ossetië binnentrokken. Naar eigen zeggen ter bescherming van burgers met de Russische nationaliteit reageerde toenmalig president Dmitri Medvedev met het sturen van Russische troepen naar Zuid-Ossetië, die vervolgens doorstootten tot voorbij de Georgische stad Gori. Bij dit offensief kwam de Nederlandse cameraman Stan Storimans om het leven. Na een oorlog van vijf dagen werd een staakt-het-vuren tussen de strijdende partijen overeengekomen. Zuid-Ossetië werd daarop door de Russen erkend als onafhankelijke staat en werd het toneel van een zuiveringsoperatie, tijdens welke mensen met een Georgisch paspoort de deur werd gewezen en in opvangcentra belandden.
Zuid-Ossetië wordt, net als Abchazië, door het overgrote deel van de internationale gemeenschap nog immer beschouwd als Georgisch grondgebied, maar onze reisbegeleidster laat er geen twijfel over bestaan: "Die gebieden zijn we voorgoed kwijt." Gezien de slagkracht van het Russische leger en de schrijnende onmacht van de Georgiërs om iets uit te richten tegen het voortdurende verplaatsen van het grensprikkeldraad door de Osseten getuigt deze gedachte wellicht van meer realiteitszin dan de slogan "Russia is occupant" die overal in het land te zien is op stickers en koelkastmagneetjes en tegen beter weten in suggereert dat beide afvallige provincies ooit weer in Georgische handen zullen vallen.
Na deze mijmeringen is de bus toe aan benzine en wij aan een koffiepauze. In het winkeltje bij de pomp constateren we dat in Georgië de oer-Nederlandse stroopwafel aan een gestage opmars bezig is. Bij een even humeurige als onsmakelijke vrouw kopen we een beker cappuccino, waarna op de hobbelige invalsweg naar Gori de nodige acrobatische toeren uitgehaald dienen te worden teneinde het flagrant smerige goedje in zijn hok te houden. Brakke wegen zullen nooit meer hetzelfde zijn: het neologisme cappuccinoweg heeft immers het levenslicht gezien.
Al zegt scribent dezes het zelf, dat levenslicht is een kek bruggetje naar het feit dat Gori de geboorteplaats is van ene Jozef Dzjoegasjvili, beter bekend onder zijn pseudoniem Stalin. Het royale oeuvre van massaslachtingen en andere wandaden van deze rijkbesnorde despoot heeft de lokale bevolking er niet van weerhouden een in een Italiaansig gebouw gevestigd Stalinmuseum van definitieve sluiting te behoeden. De omstreden instelling biedt, verdeeld over drie zalen, een nogal eenzijdige kijk op het doen en laten van de beruchtste Georgiër aller tijden. Een der zalen herbergt een tentoonstelling van geschenken aan Stalin, waaronder klompjes uit Nederland. In een keldervertrek ter grootte van een postzegel wordt naar verluidt, onder druk van de publieke opinie buiten Gori's gemeentegrenzen, ook de zwarte zijde van 's mans schrikbewind belicht, maar daar wordt door het dienstdoende personeel niet bepaald reclame voor gemaakt. Dat houdt zich liever onledig met de verkoop van koelkastmagneetjes en aanverwante prullaria met de tronie van Stalin prominent aanwezig.
Een korte wandeling over de Stalinallee, die wordt geflankeerd door sovjetflats, armoedige panden en het gemeentehuis in de hoedanigheid van een poor man's Reichstag, brengt ons bij een lunchgelegenheid met de uitstraling van een Chin. Ind. Spec. Rest. De luid, met een zwaar Russisch accent sprekende serveerster volhardt in het doen van allerhande aanbevelingen, vermoedelijk om te verdoezelen dat driekwart van de menukaart vandaag niet verkrijgbaar is. Terwijl de keuken een gretige selectie van de wel bereidbare gerechten uitlevert, knallen de speakertjes plotsklaps uit elkaar en verschijnen twee jongens in klederdracht ten tonele. Ze gaan dermate op in een wilde traditionele dans dat een van hen pardoes een chatsjapoeri uit de handen van een serveerster slaat. Dit potentieel onvergetelijke moment zal echter helaas worden overschaduwd door tijdens deze maaltijd geïnitieerd, peristaltisch ongemak dat een volle week zal aanhouden.
Doorheen een streek waar de bovengrondse gasleidingen een tweede leven als ondersteuning voor druivenranken hebben gekregen, rijden we naar de imponerende grotstad Uplistsiche, waar het vele klim- en klauterwerk wordt bemoeilijkt door een krachtige doorstaande wind – die overigens verband houdt met de lokale verdeling van hoge- en lagedrukgebieden en niet met onze borrelende ingewanden.
Een kralensnoer van vervallen dorpen is, de straatverkoop indachtig, het Silicon Valley van rieten stoelen en manden. Een groene heuvelrug vormt een welkome afleiding van het droge landschap dat we vandaag doorkruisen. In de avond bereiken we Achaltsiche, de Georgische evenknie van de stad der Geordies, Newcastle. Inderdaad is een omvangrijk kasteel de belangrijkste trekpleister, maar die bewaren we tot morgen. We sluiten de dag af met een warm buffet in ons in een buitenwijk vol communistische flats gelegen, maar verrassend comfortabele en sfeervolle hotel.
Dag 8: Achaltsiche – Vardzia – Achaltsiche
Zaterdag 27 juli 2019
De heiige omstandigheden hebben plaatsgemaakt voor een diepblauw firmament. Dat treft, vermits de dagtocht naar Vardzia een schitterende, door de rivier de Mtkvari uitgesleten kloof aandoet. Halverwege de canyon, die aanvankelijk behept is met uitbundige vegetatie, maar alras minder groentinten tentoonspreidt, knijpt onze chauffeur in de remmen teneinde eenieder de gelegenheid te verschaffen vanaf een wankele hangbrug een fraai kasteel te vereeuwigen.
Vardzia, het bekendste grotklooster van Georgië, lag ten tijde van de Sovjet-Unie in een niet-toegankelijke bufferzone, maar weet zich heden ten dage gevonden door menig dagjesmens. Het werd in de twaalfde eeuw gesticht en bestond uit een slordige drieduizend grotwoningen, verdeeld over dertien verdiepingen. Tevens omvatte het complex een uitgebreid irrigatiesysteem om de omliggende landbouwterrassen te bewateren, enkele geheime toegangstunnels en, niet het minst, een monumentale grotkerk met prachtige muurschilderingen. Maar de geschiedenis was allesbehalve mild voor Vardzia: een aardbeving verwoestte in 1283 twee derde van de stad, waaronder het irrigatiesysteem. Slechts ongeveer zeshonderd grotten doorstonden de ramp, weliswaar in een dusdanige toestand dat ze van buitenaf zichtbaar werden. Additionele schade werd aangebracht door de spreekwoordelijke tand des tijds, erosie, enige langstrekkende vijandige legers, overstromingen en vervolgonheil van seismische aard. Niettemin is de bergwand met zijn gatenkaas van grotten een machtig schouwspel, gezien vanaf gene zijde van de rivier. Via een klokkentoren bereiken we het doolhof van trappenpaden die de grotten met elkaar verbinden. We vergapen ons aan de fresco's in de kerk en geven de excursie ten slotte een avontuurlijk tintje door een aantal steile trappen in donkere tunnels af te dalen.
Op een overdekt terras aan de olijk stromende Mtkvari nemen we de tijd voor een, gezien de toeristische aard, heerlijke lunch. Dit rustmoment in de reis ervaren we als broodnodig en weldadig.
Terug in Achaltsiche slenteren we over de binnenplaatsen en langs de muren, torens en andere bouwwerken die tezamen het op een heuveltop gelegen Rabatikasteel vormen. Dit door de Ottomanen gecreëerde, zeventiende- en achttiende-eeuwse samenraapsel van stijlen heeft in 2012 een restauratie ondergaan met een disneyficatiegraad die zijn weerga niet kent. De uitstraling van het complex is te betitelen als steriel en de tuinarchitect mocht zich klaarblijkelijk uitleven als het gaat om waterpartijtjes, minutieus onderhouden graszoden en bloemperken en kitscherige prieeltjes. Wat in onze westerse ogen een explosie van wansmaak is, mag zich onder de Georgiërs echter verheugen in een ongekende populariteit. in de kasteeltuin doet een bruidsfotograaf zijn huwelijksgerelateerde ding en ook elders is er veel leven in de brouwerij, althans, in de buitenlucht. Het gros der gebouwen lijkt geen functie te hebben, een conferentiezaal daargelaten waar tien stoelen en een tafel de enorme ruimte pogen op te leuken. We puffen uit op een terras, waar de tarragonlimonade tegen uiterst schappelijke prijzen aan de man wordt gebracht.
Voor we er erg in hebben is het weer etenstijd. Als we de reisliteratuur mogen geloven bevindt zich aan de andere zijde van de rivier, in een achenebbisjbuurt van Achaltsiche, een tweetal aanbevelenswaardige restaurants. Wadend door een samenscholing van vage snuiters en een roedel agressieve honden, die het echter louter op elkaar lijken te hebben voorzien, vinden we in een kelder een van bedoelde gelegenheden, waar het knus en gezellig oogt, traditionele muziek en Georgische rap en reggaeton beurtelings uit de boxen schallen en luidkeels geproost wordt op van alles en nog wat. Het kost enige moeite om de verre van scherpe bediening duidelijk te maken dat we wel een hapje en een drankje zouden lusten, en als na enig aandringen en dito handen- en voetenwerk ook nog het verschil tussen rode en witte wijn aan de opgetrommelde serveerster is uitgelegd kan de avond niet meer stuk. Het eten is fenomenaal en tot overmaat van jolijt voert een aantal op het oog stoere jongens heel spontaan een dansvoorstelling op.
Door een verlopen buurt lopen we terug naar het hotel. Iedereen zit buiten te genieten van de mooie avond, maar voor ons wordt het algauw minder gemoedelijk: het reeds gememoreerde roedel valse viervoeters blijkt het bij nader inzien toch niet eens te zijn met onze aanwezigheid in hun kennelijke territorium. Gedecideerd worden we hun hood uit gedreven. Het hart klopt ons in de respectievelijke kelen als we ze eenmaal hebben afgeschud. We nemen nog een wijntje op het terras van ons hotel om tot rust te komen.
Vardzia, het bekendste grotklooster van Georgië, lag ten tijde van de Sovjet-Unie in een niet-toegankelijke bufferzone, maar weet zich heden ten dage gevonden door menig dagjesmens. Het werd in de twaalfde eeuw gesticht en bestond uit een slordige drieduizend grotwoningen, verdeeld over dertien verdiepingen. Tevens omvatte het complex een uitgebreid irrigatiesysteem om de omliggende landbouwterrassen te bewateren, enkele geheime toegangstunnels en, niet het minst, een monumentale grotkerk met prachtige muurschilderingen. Maar de geschiedenis was allesbehalve mild voor Vardzia: een aardbeving verwoestte in 1283 twee derde van de stad, waaronder het irrigatiesysteem. Slechts ongeveer zeshonderd grotten doorstonden de ramp, weliswaar in een dusdanige toestand dat ze van buitenaf zichtbaar werden. Additionele schade werd aangebracht door de spreekwoordelijke tand des tijds, erosie, enige langstrekkende vijandige legers, overstromingen en vervolgonheil van seismische aard. Niettemin is de bergwand met zijn gatenkaas van grotten een machtig schouwspel, gezien vanaf gene zijde van de rivier. Via een klokkentoren bereiken we het doolhof van trappenpaden die de grotten met elkaar verbinden. We vergapen ons aan de fresco's in de kerk en geven de excursie ten slotte een avontuurlijk tintje door een aantal steile trappen in donkere tunnels af te dalen.
Op een overdekt terras aan de olijk stromende Mtkvari nemen we de tijd voor een, gezien de toeristische aard, heerlijke lunch. Dit rustmoment in de reis ervaren we als broodnodig en weldadig.
Terug in Achaltsiche slenteren we over de binnenplaatsen en langs de muren, torens en andere bouwwerken die tezamen het op een heuveltop gelegen Rabatikasteel vormen. Dit door de Ottomanen gecreëerde, zeventiende- en achttiende-eeuwse samenraapsel van stijlen heeft in 2012 een restauratie ondergaan met een disneyficatiegraad die zijn weerga niet kent. De uitstraling van het complex is te betitelen als steriel en de tuinarchitect mocht zich klaarblijkelijk uitleven als het gaat om waterpartijtjes, minutieus onderhouden graszoden en bloemperken en kitscherige prieeltjes. Wat in onze westerse ogen een explosie van wansmaak is, mag zich onder de Georgiërs echter verheugen in een ongekende populariteit. in de kasteeltuin doet een bruidsfotograaf zijn huwelijksgerelateerde ding en ook elders is er veel leven in de brouwerij, althans, in de buitenlucht. Het gros der gebouwen lijkt geen functie te hebben, een conferentiezaal daargelaten waar tien stoelen en een tafel de enorme ruimte pogen op te leuken. We puffen uit op een terras, waar de tarragonlimonade tegen uiterst schappelijke prijzen aan de man wordt gebracht.
Voor we er erg in hebben is het weer etenstijd. Als we de reisliteratuur mogen geloven bevindt zich aan de andere zijde van de rivier, in een achenebbisjbuurt van Achaltsiche, een tweetal aanbevelenswaardige restaurants. Wadend door een samenscholing van vage snuiters en een roedel agressieve honden, die het echter louter op elkaar lijken te hebben voorzien, vinden we in een kelder een van bedoelde gelegenheden, waar het knus en gezellig oogt, traditionele muziek en Georgische rap en reggaeton beurtelings uit de boxen schallen en luidkeels geproost wordt op van alles en nog wat. Het kost enige moeite om de verre van scherpe bediening duidelijk te maken dat we wel een hapje en een drankje zouden lusten, en als na enig aandringen en dito handen- en voetenwerk ook nog het verschil tussen rode en witte wijn aan de opgetrommelde serveerster is uitgelegd kan de avond niet meer stuk. Het eten is fenomenaal en tot overmaat van jolijt voert een aantal op het oog stoere jongens heel spontaan een dansvoorstelling op.
Door een verlopen buurt lopen we terug naar het hotel. Iedereen zit buiten te genieten van de mooie avond, maar voor ons wordt het algauw minder gemoedelijk: het reeds gememoreerde roedel valse viervoeters blijkt het bij nader inzien toch niet eens te zijn met onze aanwezigheid in hun kennelijke territorium. Gedecideerd worden we hun hood uit gedreven. Het hart klopt ons in de respectievelijke kelen als we ze eenmaal hebben afgeschud. We nemen nog een wijntje op het terras van ons hotel om tot rust te komen.
Dag 9: Achaltsiche – Koetaisi
Zondag 28 juli 2019
We trekken twee ferme reisdagen uit om in het hart van de Kaukasus te belanden en gaan vandaag op weg naar Koetaisi, dat met een aantal zielen vergelijkbaar met dat van Arnhem tot voor kort de op een na grootste stad van het land was. De eerste tussenstop heeft plaats in Bordzjomi, het Spa van Georgië, dat middenin een aantrekkelijk landschap ligt dat onwillekeurig doet denken aan het Zwarte Woud. Aan het lokale mineraalwater, dat onder de merknaam Borjomi gretig aftrek vond in de gehele voormalige Sovjet-Unie, worden door belanghebbenden en andere in wonderen gelovende lieden zekere genezende eigenschappen toegekend. In het ruim bemeten stadspark, waar we een beknopte rondwandeling maken en op een koepel stuiten waar we een bekertje van het vermeend gezonde toverwater kunnen proeven, moeten we vaststellen dat Borjomi in elk geval dusdanige eigenschappen heeft – lauw, riekend naar rotte eieren, een weinig slijmerig, bremzout – dat we de hoop uitspreken dat het evenzeer gunstige effecten heeft op de plaatselijke flora. Op een in eerste instantie door een jungle van toeristenkramen aan het oog onttrokken terras van een van de in historiserende stijl opgetrokken hotels spoelen we de vieze smaak weg met alleszins acceptabele cappuccini. Het akelige mondgevoel wordt verder gedegradeerd tot vage herinnering door het zoete brood dat we onderweg oppikken bij een stalletje langs de doorgaande weg.
Een 1.750 meter lange tunnel door de Lichi-bergketen brengt ons in het westen van Georgië, dat een ander klimatologisch regime kent dan het oostelijke deel: de invloed van de Zwarte Zee doet zich hier gelden in de vorm van een hoge luchtvochtigheid, hetgeen op zijn beurt zijn weerslag heeft op de vegetatie, die een aanmerkelijk subtropischer karakter heeft. De lunch in welhaast Caraïbische sferen op een overdekt terras wordt gevolgd door de wereldwijde pandemie die verkoop van aardewerk heet. Evenmin ontbreekt onze dagelijkse dosis kerken en kloosters: heden is, terwijl we de spreekwoordelijke stal genaamd Koetaisi al ruiken, het Gelatiklooster aan zet. In weerwil van de naam is er geen Italiaans ijs te verkrijgen, maar buiten dat rechtvaardigen de kerken, klokkentoren en schitterende fresco's een bezoek dubbel en dwars.
Dwars door het centrum van Koetaisi rijden we naar ons op een heuvel prijkende familiehotel, waar is voorzien in een warme prak, maar de binnenstad ziet er zo aanlokkelijk uit dat D., M., M. en ik ervoor kiezen aan de boemel en op restaurant te gaan. We wippen langs bij een rommelmarkt, waar op de boekenafdeling een autobiografie van een besnorde, ooit zeer prominente oosterbuur gebroederlijk naast de kleurboeken ligt, vergapen ons aan de objecten uit de eenprocentkunstregeling op het even lommerrijke als centrale plein en struinen langs de rivier, waar de stad zich van zijn fraaiste kant laat zien. Er blijkt zelfs een hipsterbuurt uit het boekje te zijn, met alle straatkunst van dien. Met enige moeite vinden we een bij de plaatselijke jeugd populaire eetgelegenheid en nemen we een taxi om ons de klim over een donker trappenpad naar ons bed te besparen.
Een 1.750 meter lange tunnel door de Lichi-bergketen brengt ons in het westen van Georgië, dat een ander klimatologisch regime kent dan het oostelijke deel: de invloed van de Zwarte Zee doet zich hier gelden in de vorm van een hoge luchtvochtigheid, hetgeen op zijn beurt zijn weerslag heeft op de vegetatie, die een aanmerkelijk subtropischer karakter heeft. De lunch in welhaast Caraïbische sferen op een overdekt terras wordt gevolgd door de wereldwijde pandemie die verkoop van aardewerk heet. Evenmin ontbreekt onze dagelijkse dosis kerken en kloosters: heden is, terwijl we de spreekwoordelijke stal genaamd Koetaisi al ruiken, het Gelatiklooster aan zet. In weerwil van de naam is er geen Italiaans ijs te verkrijgen, maar buiten dat rechtvaardigen de kerken, klokkentoren en schitterende fresco's een bezoek dubbel en dwars.
Dwars door het centrum van Koetaisi rijden we naar ons op een heuvel prijkende familiehotel, waar is voorzien in een warme prak, maar de binnenstad ziet er zo aanlokkelijk uit dat D., M., M. en ik ervoor kiezen aan de boemel en op restaurant te gaan. We wippen langs bij een rommelmarkt, waar op de boekenafdeling een autobiografie van een besnorde, ooit zeer prominente oosterbuur gebroederlijk naast de kleurboeken ligt, vergapen ons aan de objecten uit de eenprocentkunstregeling op het even lommerrijke als centrale plein en struinen langs de rivier, waar de stad zich van zijn fraaiste kant laat zien. Er blijkt zelfs een hipsterbuurt uit het boekje te zijn, met alle straatkunst van dien. Met enige moeite vinden we een bij de plaatselijke jeugd populaire eetgelegenheid en nemen we een taxi om ons de klim over een donker trappenpad naar ons bed te besparen.
Dag 10: Koetaisi – Betsjo
Maandag 29 juli 2019
De van oorsprong elfde-eeuwse Bagratkathedraal, op een glooiing met magnifiek uitzicht op Koetaisi, mag zich in een kijkje onzerzijds verheugen. Ottomaanse troepen waanden zich in de zeventiende eeuw alhier een slopersbedrijf en de kerk werd gedecimeerd tot een ruïne. Het duurde tot 2001 voordat aan de wederopbouw werd begonnen. De UNESCO, die het gebouw in 1994 als werelderfgoed had bestempeld, kon de lift aan de buitenzijde en de pistachenootjesgroene daken die deel uitmaakten van de restauratie dusdanig matig bekoren dat het subiet van de lijst werd afgevoerd. En dan ontbreekt een parkeerplaats nog: tientallen auto's staan lukraak geparkeerd rondom de kathedraal vanwege een speciale dienst ter ere van een priester die veertig dagen geleden het tijdelijke voor het eeuwige heeft verwisseld. Talrijke geestelijken met door het leven getekende gelaten geven acte de présence; brandende zon of niet, kippenvel is gegarandeerd door het gloedvolle koorgezang.
De Kaukasus is nog ver. De weg voert door een vrij vlak gebied met subtropische vegetatie, waar nederzettingen, bestaande uit grote, vrijstaande huizen met externe trappen en weelderige balkons her en der worden afgewisseld door een vervallen industrieterrein. Zoegdidi is een knooppunt van wegen en een middelgrote stad met regiofunctie bovendien. We laten de McDonald's links liggen ten faveure van een prima restaurant met lokale keuken. In de hoofdstraat, die wordt gedomineerd door een overweldigend aanbod aan apotheken, vinden M. en ik een kleine, maar verrassend goed gesorteerde boekhandel, waar we diverse kookboeken en een dagboek van Anne Frank in het Georgisch op de kop tikken.
Buiten de bebouwde kom begint de pas onlangs verbrede en geheel verharde weg naar het te midden van de bergen gelegen Svanetië. Het is de enige toegangsweg tot deze tot voor kort voor de buitenwereld nagenoeg afgesloten regio, die wordt bewoond door de Svaneten, een eigenzinnig volk met een eigen taal en eigen tradities. Tot ver in de twintigste eeuw draaide men er de hand niet om voor een gevalletje bloedwraak en moest menig argeloze buitenstaander een bezoek aan het gebied met de spreekwoordelijke kleerscheuren bekopen. Karakteristiek voor de Svaneetse dorpjes zijn de eeuwenoude stenen wachttorens, van waaruit ongewenste sujetten de volle laag gegeven kon worden. Zulke wildwesttaferelen behoren tegenwoordig goeddeels tot het verleden: de lokale bevolking is weliswaar stug en staat ambivalent ten opzichte van het gestaag oprukkende toerisme, maar een negatief reisadvies is verre van noodzakelijk. De wachttorens zijn hetzij de instorting nabij, hetzij in meer of mindere mate liefdevol gerestaureerd.
De weg volgt de rivier de Engoeri, die in al zijn kolkende, bruin-grijze hoedanigheid door een steeds spectaculairder wordende kloof loopt. Waar het dal tegen de grens met Abchazië aan schurkt, bewonderen we een enorme dam, onderdeel van een waterkrachtcentrale die zich deels op Georgisch grondgebied en deels in de separatistische provincie bevindt. Beide partijen hebben een verdrag gesloten, waarin is bepaald dat Abchazië veertig procent van de opgewekte elektriciteit toekomt en Georgië zestig.
Na onophoudelijk gekronkel wordt het landschap opener, waarop de hoofdketen van de Kaukasus, getooid in enige sneeuwresten, zich indrukwekkend ontsluit aan het gezichtsorgaan. We passeren een landverschuiving, die het rechtstreekse gevolg is van het slechte weer dat hier de afgelopen weken danig heeft huisgehouden. Een onverharde zijweg door het gehucht Betsjo, dat herinneringen oproept aan het geboortedorp van de "Kazachse" "journalist" Borat, leidt naar onze eenvoudige herberg, die behalve een stevige maaltijd in de frisse buitenlucht een vrij uitzicht te bieden heeft op de Oesjba (4.710 meter), de Matterhorn van de Kaukasus.
De Kaukasus is nog ver. De weg voert door een vrij vlak gebied met subtropische vegetatie, waar nederzettingen, bestaande uit grote, vrijstaande huizen met externe trappen en weelderige balkons her en der worden afgewisseld door een vervallen industrieterrein. Zoegdidi is een knooppunt van wegen en een middelgrote stad met regiofunctie bovendien. We laten de McDonald's links liggen ten faveure van een prima restaurant met lokale keuken. In de hoofdstraat, die wordt gedomineerd door een overweldigend aanbod aan apotheken, vinden M. en ik een kleine, maar verrassend goed gesorteerde boekhandel, waar we diverse kookboeken en een dagboek van Anne Frank in het Georgisch op de kop tikken.
Buiten de bebouwde kom begint de pas onlangs verbrede en geheel verharde weg naar het te midden van de bergen gelegen Svanetië. Het is de enige toegangsweg tot deze tot voor kort voor de buitenwereld nagenoeg afgesloten regio, die wordt bewoond door de Svaneten, een eigenzinnig volk met een eigen taal en eigen tradities. Tot ver in de twintigste eeuw draaide men er de hand niet om voor een gevalletje bloedwraak en moest menig argeloze buitenstaander een bezoek aan het gebied met de spreekwoordelijke kleerscheuren bekopen. Karakteristiek voor de Svaneetse dorpjes zijn de eeuwenoude stenen wachttorens, van waaruit ongewenste sujetten de volle laag gegeven kon worden. Zulke wildwesttaferelen behoren tegenwoordig goeddeels tot het verleden: de lokale bevolking is weliswaar stug en staat ambivalent ten opzichte van het gestaag oprukkende toerisme, maar een negatief reisadvies is verre van noodzakelijk. De wachttorens zijn hetzij de instorting nabij, hetzij in meer of mindere mate liefdevol gerestaureerd.
De weg volgt de rivier de Engoeri, die in al zijn kolkende, bruin-grijze hoedanigheid door een steeds spectaculairder wordende kloof loopt. Waar het dal tegen de grens met Abchazië aan schurkt, bewonderen we een enorme dam, onderdeel van een waterkrachtcentrale die zich deels op Georgisch grondgebied en deels in de separatistische provincie bevindt. Beide partijen hebben een verdrag gesloten, waarin is bepaald dat Abchazië veertig procent van de opgewekte elektriciteit toekomt en Georgië zestig.
Na onophoudelijk gekronkel wordt het landschap opener, waarop de hoofdketen van de Kaukasus, getooid in enige sneeuwresten, zich indrukwekkend ontsluit aan het gezichtsorgaan. We passeren een landverschuiving, die het rechtstreekse gevolg is van het slechte weer dat hier de afgelopen weken danig heeft huisgehouden. Een onverharde zijweg door het gehucht Betsjo, dat herinneringen oproept aan het geboortedorp van de "Kazachse" "journalist" Borat, leidt naar onze eenvoudige herberg, die behalve een stevige maaltijd in de frisse buitenlucht een vrij uitzicht te bieden heeft op de Oesjba (4.710 meter), de Matterhorn van de Kaukasus.
Dag 11: Betsjo – Mestia
Dinsdag 30 juli 2019
Met een uitgebreid ontbijt in onze respectievelijke magen, maar een karig lunchpakket in onze dito dagrugzakjes – voor een aanvullende banaan moet een naar Georgische maatstaven astronomisch bedrag worden neergeteld – gaan we op weg naar de voet van de Oesjba, een retourtje van zo'n zes à zeven uur. Een diepblauwe lucht en een rap stijgend kwik zijn ons deel en de omliggende vierduizenders laten zich in vol ornaat bewonderen. We volgen een wild stromende bergrivier stroomopwaarts, door naaldwoud en over steenvlaktes, en laten de uitzichten op de alpenweides en beboste hellingen op ons inwerken. Ter hoogte van een kiosk worden we even vergezeld door twee douaniers te paard – op een steenworp afstand ligt de Georgisch-Russische grens. Nadat we een aantal beekjes via stenen of gammele bruggetjes hebben overgestoken, leidt een steile klim naar een winderig uitzichtpunt, waar een paar watervallen op enige afstand te zien zijn.
Via hetzelfde pad keren we terug naar de herberg. Bij de kiosk, waar we frisdrank en chips kopen, treffen we een even giechelige als aangeschoten Poolse aan. De laatste kilometer lopen we in de volle zon – voorwaar geen sinecure, de inmiddels tropische temperatuur indachtig.
Slechts een twintigtal kilometers scheidt ons van Mestia, de belangrijkste plaats in dit geïsoleerde deel van het land, maar op de smalle, maar drukke invalsweg, tussen twee onoverzichtelijke bochten, loopt onze bus panne op. Er wordt een andere bus opgetrommeld, die ons na een uur oppikt. De chauffeur wenst echter bij zijn defecte bus te blijven; nadien zullen we horen dat hij er tot twee uur 's nachts heeft gestaan, omdat er een onderdeel uit Tbilisi moest komen. Mestia lijkt op het eerste gezicht een behoorlijk toeristisch plaatsje, met naast tientallen wachttorens de nodige drink-, eet- en overnachtingsgelegenheden. En een heuse patissier, waar M. ter ere van haar verjaardag vanuit Nederland een prachtige taart blijkt te hebben besteld. In ons hotel aan de rand van het stadje schuiven we terstond aan voor het warm buffet en worstelen we ons met bloed, zweet en tranen door nog niet eens de helft van het danig uit de kluiten gewassen, eetbare kunststukje, waarvan het geen twijfel lijdt dat de bakker er hoge ogen mee zou gooien bij het hypothetische kijkcijferkanon Gans Georgië Bakt.
Via hetzelfde pad keren we terug naar de herberg. Bij de kiosk, waar we frisdrank en chips kopen, treffen we een even giechelige als aangeschoten Poolse aan. De laatste kilometer lopen we in de volle zon – voorwaar geen sinecure, de inmiddels tropische temperatuur indachtig.
Slechts een twintigtal kilometers scheidt ons van Mestia, de belangrijkste plaats in dit geïsoleerde deel van het land, maar op de smalle, maar drukke invalsweg, tussen twee onoverzichtelijke bochten, loopt onze bus panne op. Er wordt een andere bus opgetrommeld, die ons na een uur oppikt. De chauffeur wenst echter bij zijn defecte bus te blijven; nadien zullen we horen dat hij er tot twee uur 's nachts heeft gestaan, omdat er een onderdeel uit Tbilisi moest komen. Mestia lijkt op het eerste gezicht een behoorlijk toeristisch plaatsje, met naast tientallen wachttorens de nodige drink-, eet- en overnachtingsgelegenheden. En een heuse patissier, waar M. ter ere van haar verjaardag vanuit Nederland een prachtige taart blijkt te hebben besteld. In ons hotel aan de rand van het stadje schuiven we terstond aan voor het warm buffet en worstelen we ons met bloed, zweet en tranen door nog niet eens de helft van het danig uit de kluiten gewassen, eetbare kunststukje, waarvan het geen twijfel lijdt dat de bakker er hoge ogen mee zou gooien bij het hypothetische kijkcijferkanon Gans Georgië Bakt.
Dag 12: Mestia
Woensdag 31 juli 2019
De omgeving van Mestia kent een surplus aan meesterlijke dagwandelingen naar valleien, gletsjertongen, meertjes en andere landschappelijke heerlijkheden die te associëren zijn met een hooggebergte, maar als om 7.00 uur de wekker gaat, regent het pijpenstelen. Het is een uitgelezen mogelijkheid om aan het uitslaapquotum te werken. Twee uur later is het droog en is er zowaar een streepje zon, doch vanwege de aanhoudende onweersdreiging heeft een gemoedelijke dag in het Mestiaanse de voorkeur boven blootstelling aan donder en bliksem op een malse bergweide. Na een laat ontbijt volgen we, voor zover dat door toedoen van allerhande bouwactiviteiten mogelijk is, een rustige asfaltweg bovenlangs het dal waarin Mestia is gelegen naar het benedenstation van een gloednieuwe kabelbaan naar een uitzichtplatform. Door de klamme warmte is er al menig zweetdruppeltje geplengd als we bij het loket zijn aanbeland.
"De kabelbaan gaat niet."
"Niet?"
"Nee."
"Weet u wanneer deze wel gaat?"
Een sikkeneurig schouderophalen is ons deel en op de vraag waarom de kabelbaan buiten bedrijf is geeft de caissière evenmin sjoege. Hier moet gewoon worden geluisterd en dienen vooraleerst geen lastige vragen te worden gesteld. Van een collega-teleurgestelde vernemen we dat een op handen zijnde weersverslechtering de reden is van het oponthoud. Het panorama vanaf een bergtop op Svanetië gaat aldus aan onze neus voorbij, maar geen man overboord: onze reisgids rept in ronkende superlatieven van een heus panoramacafé in het centrum. Ik citeer:
"De kabelbaan gaat niet."
"Niet?"
"Nee."
"Weet u wanneer deze wel gaat?"
Een sikkeneurig schouderophalen is ons deel en op de vraag waarom de kabelbaan buiten bedrijf is geeft de caissière evenmin sjoege. Hier moet gewoon worden geluisterd en dienen vooraleerst geen lastige vragen te worden gesteld. Van een collega-teleurgestelde vernemen we dat een op handen zijnde weersverslechtering de reden is van het oponthoud. Het panorama vanaf een bergtop op Svanetië gaat aldus aan onze neus voorbij, maar geen man overboord: onze reisgids rept in ronkende superlatieven van een heus panoramacafé in het centrum. Ik citeer:
"Excellent new place set back from the main strip [...], with great views from the rooftop terrace."
Eenmaal op het dakterras ondervinden we een quod erat demonstrandumpje voor de stelling dat een reisgids al verouderd is zodra deze goed en wel in de schappen ligt. Daarenboven had de auteur aantoonbaar buiten het ontbreken van welstandscommissies in het algemeen en stedenbouwkundige planning en visie in het bijzonder gerekend: het beloofde prachtige uitzicht wordt inmiddels belemmerd door een heksenkring van hotels in aanbouw. Als er dan ook nog enkel oploskoffie te krijgen blijkt te zijn, laten we het panoramacafé zonder panorama voor wat het is.
We nemen onderhavige onvoorziene gelegenheid te baat om bij een piepklein filmhuis kaartjes te kopen voor de middagvoorstelling van de rolprent Dede, die in de regio der Svaneten is opgenomen. Op het centrale plein, een even pretentieuze als klinische bedoening met diverse leegstaande winkelruimtes vinden we een terras waar een degelijke bak pleur wordt geserveerd en we de laatste twee voorradige stukken gebak delen. Onderwijl doet het gerucht de ronde dat de kabelbaan weer up ende running is. M. en ik kiezen ervoor de filmkaartjes niet om te ruilen en de lunch alhier te gebruiken in de vorm van soep met brood.
We kuieren naar de Lux van Mestia, dat met beide benen in de eenentwintigste eeuw staat, getuige de moeilijke koffies, keur aan hipstergebakjes en op schoolborden gekalkte, pismelige dan wel quasi-diepzinnige oneliners waarmee we in het theatercafeetje worden geconfronteerd. Met nog twee anderen nemen we plaats op zitzakken in het filmzaaltje in de kelder. Terwijl ik me één uur en 37 minuten lang tevergeefs in een comfortabele houding probeer te manoeuvreren en zodoende hard op weg ben naar, naast de aanhoudende darmperikelen, additioneel lichamelijk malheur, speelt zich op het witte doek een liefdesdrama af. De Georgische burgeroorlog, waarbij Zuid-Ossetië zich de facto heeft afgescheiden, is in 1992 geëindigd in een wapenstilstand, en de strijdmakkers David en Gegi keren terug naar hun dorp in Svanetië. De jonge deerne Dina, de hoofdrolvertolkster wier opa haar beloofd heeft aan David, wordt echter hoteldebotel op de knappe bink Gegi. Hoe nu? Dat wordt vechten geblazen tegen de spreekwoordelijke bierkaai in de vorm van de eeuwenoude, diep in de samenleving verankerde tradities die zich in een dermate van de buitenwereld afgesloten streek niet een-twee-drie terzijde laten schuiven; de denkbeeldige actiegroep #KickOutGearrangeerdeHuwelijken zal hier niet in een poep en een scheet voet aan de grond krijgen. Onderhavige worsteling met de hardnekkige gewoontes in de Kaukasus speelt zich tot ons leedwezen in een tergend traag tempo af, hetgeen een weinig goedgemaakt wordt door de VVV-shots die in Centraal-Aziatische films niet ongewoon zijn.
Tot zover het horeca-accentgebied van Mestia; het oude dorp aan gene zijde van de doorgaande weg is tot nu toe schromelijk onderbelicht gebleven. Dit gedeelte is gezellig in zekere tijden van weleer blijven hangen, met zijn wachttorens en boerderijen in alle mogelijke staten van verval, glooiende weides en steile, onregelmatig bekinderkopte straatjes vol modder en plassen. Ik doe een poging een der torens te beklimmen, maar de gammele houten ladders maken dit tot een te riskante exercitie. Vanaf een hoger gelegen knollenveld wordt pijnlijk duidelijk dat te midden van vijf wachttorens een moderne schuur met blauw dak is opgetrokken.
Na een drankje op een terras, waar een fraai staaltje oostblokbediening ten beste wordt gegeven, lopen we terug naar het hotel, waar het warm buffet en de verjaardagstaart van M. smachten naar verorbering.
We nemen onderhavige onvoorziene gelegenheid te baat om bij een piepklein filmhuis kaartjes te kopen voor de middagvoorstelling van de rolprent Dede, die in de regio der Svaneten is opgenomen. Op het centrale plein, een even pretentieuze als klinische bedoening met diverse leegstaande winkelruimtes vinden we een terras waar een degelijke bak pleur wordt geserveerd en we de laatste twee voorradige stukken gebak delen. Onderwijl doet het gerucht de ronde dat de kabelbaan weer up ende running is. M. en ik kiezen ervoor de filmkaartjes niet om te ruilen en de lunch alhier te gebruiken in de vorm van soep met brood.
We kuieren naar de Lux van Mestia, dat met beide benen in de eenentwintigste eeuw staat, getuige de moeilijke koffies, keur aan hipstergebakjes en op schoolborden gekalkte, pismelige dan wel quasi-diepzinnige oneliners waarmee we in het theatercafeetje worden geconfronteerd. Met nog twee anderen nemen we plaats op zitzakken in het filmzaaltje in de kelder. Terwijl ik me één uur en 37 minuten lang tevergeefs in een comfortabele houding probeer te manoeuvreren en zodoende hard op weg ben naar, naast de aanhoudende darmperikelen, additioneel lichamelijk malheur, speelt zich op het witte doek een liefdesdrama af. De Georgische burgeroorlog, waarbij Zuid-Ossetië zich de facto heeft afgescheiden, is in 1992 geëindigd in een wapenstilstand, en de strijdmakkers David en Gegi keren terug naar hun dorp in Svanetië. De jonge deerne Dina, de hoofdrolvertolkster wier opa haar beloofd heeft aan David, wordt echter hoteldebotel op de knappe bink Gegi. Hoe nu? Dat wordt vechten geblazen tegen de spreekwoordelijke bierkaai in de vorm van de eeuwenoude, diep in de samenleving verankerde tradities die zich in een dermate van de buitenwereld afgesloten streek niet een-twee-drie terzijde laten schuiven; de denkbeeldige actiegroep #KickOutGearrangeerdeHuwelijken zal hier niet in een poep en een scheet voet aan de grond krijgen. Onderhavige worsteling met de hardnekkige gewoontes in de Kaukasus speelt zich tot ons leedwezen in een tergend traag tempo af, hetgeen een weinig goedgemaakt wordt door de VVV-shots die in Centraal-Aziatische films niet ongewoon zijn.
Tot zover het horeca-accentgebied van Mestia; het oude dorp aan gene zijde van de doorgaande weg is tot nu toe schromelijk onderbelicht gebleven. Dit gedeelte is gezellig in zekere tijden van weleer blijven hangen, met zijn wachttorens en boerderijen in alle mogelijke staten van verval, glooiende weides en steile, onregelmatig bekinderkopte straatjes vol modder en plassen. Ik doe een poging een der torens te beklimmen, maar de gammele houten ladders maken dit tot een te riskante exercitie. Vanaf een hoger gelegen knollenveld wordt pijnlijk duidelijk dat te midden van vijf wachttorens een moderne schuur met blauw dak is opgetrokken.
Na een drankje op een terras, waar een fraai staaltje oostblokbediening ten beste wordt gegeven, lopen we terug naar het hotel, waar het warm buffet en de verjaardagstaart van M. smachten naar verorbering.
Dag 13: Mestia – Oesjgoeli – Mestia
Donderdag 1 augustus 2019
Het is vier dagen lopen over een gemarkeerd langeafstandswandelpad of ruim twee uur stuiteren over een deels middels betonplaten verharde, deels onverharde kronkelweg naar het op een stiefe 2.100 meter hoogte gelegen kwartet nederzettingen genaamd Oesjgoeli. Dit is de moeder aller uithoeken van Georgië en derhalve zou het lezer dezes niet horen te verbazen dat dit plaatsje nog niet geïnfecteerd zou moeten zijn door eenentwintigste-eeuwse geneugtes zoals daar zijn Airbnb's, reclame-uitingen in primaire en andere schreeuwende kleuren, proppers, mindfulnesscentra en door hippe elektronische muzak bezwangerde loungebars. Hoe dan ook kent onderhavige micro-agglomeratie het hoogste aantal wachttorens per inwoner van heel Svanetië en ligt het in de slagschaduw van de hoogste berg van het land, de Sjchara (5.193 meter).
We nemen plaats in enkele witte, vierwielaangedreven Mitsubishi Delica-busjes en rijden – en jakkeren waar dat kan, althans, volgens de chauffeurs, welke mening niet per se door deze of gene passagier wordt gedeeld – onder half bewolkte condities door de kloof van de rivier de Engoeri, die hier nog niet meer dan een wildstromende bergbeek is. We passeren enige gehuchten met een wachttorentje of twee en houden halt bij een direct aan het water gesitueerde Remi-toren die, ongetwijfeld tot grote vreugde van de lokale souvenirverkoopster, door de Svaneetse VVV de koosnaam Tower of Love is toegedicht, gebaseerd op een soortement van waarheidsgetrouwe en voor de gelegenheid aangepaste, dan wel door gewiekste jongens totaal uit de duim gezogen legende dat een meisje zichzelf had opgesloten in toren in kwestie, nadat haar geliefde, die – o, drama – getrouwd was met een ander, haar had trachten te verdrinken in de Engoeri.
Verderop wordt er additioneel getornd aan de kwaliteit van de weg door met de Franse slag uitgevoerde reparaties, die noodzakelijk waren na de zondvloed van een week geleden. Het dal vernauwt zich tot claustrofobische proporties en wordt nadien weer breder. Na een doorkijkje, dat ons nog een blik op de Oesjba vergunt, bereiken we Oesjgoeli, majestueus gelegen tussen steile hellingbossen. De invloeden der moderne tijd lijken op het eerste gezicht te zijn beperkt tot een gsm-mast en drie uit de kluiten gewassen Coca-Cola-parasols, welke laatste echter dusdanig strategisch zijn opgesteld dat ze zich dreigen op te dringen in nagenoeg elk totaalshot van downtown Oesjgoeli. Bij het bruggetje over de rivier worden we losgelaten, waarop ik per omgaande koers zet naar Murkmeli – dat zich geheel conform de werkelijke situatie laat vertalen naar Torendorp. Ik negeer een smalle, doodlopende steeg aan mijn linkerhand, waar een keurige rij koeien in de verkoelende schaduw van de aan weerszijden aanwezige hele en halve ruïnes staat, en struin langs de oever door weides en groenteakkers naar de westelijkst gelegen en meest authentieke woonkern met liefst tien wachttorens. Toeristen, cafés en terrassen zijn hier in geen velden of wegen te bekennen; dit gat wordt opgevuld door koeien en varkens met de nauw daaraan gelieerde excrementen en modder. Het handjevol mensen dat zich nog Murkmeliër pleegt te noemen groet allervriendelijkst. Een breed pad langs de andere oever van de Engoeri komt weer uit bij de brug, waarop ik het op een dwalen zet door de hoofdplaats van Oesjgoeli. In de tuin van een gezin drink ik cola, terwijl een Nederlandse vrouw zich ternauwernood raad weet met haar twee dreinende kinderen. Het onverharde weggetje door het dorp klimt naar een twaalfde-eeuwse kapel op een heuveltop, waar de deels vergletsjerde Sjchara zich uitgebreid laat bewonderen.
Op de terugweg zijn onze chauffeurs helemaal van God los, uitmondend in een krankzinnige dollemansrit. Waar zulk roekeloos rijgedrag toe kan leiden zien we verderop, waar een naar het schijnt eenzijdig ongeval heeft plaatsgehad met een Armeens voertuig.
We nemen plaats in enkele witte, vierwielaangedreven Mitsubishi Delica-busjes en rijden – en jakkeren waar dat kan, althans, volgens de chauffeurs, welke mening niet per se door deze of gene passagier wordt gedeeld – onder half bewolkte condities door de kloof van de rivier de Engoeri, die hier nog niet meer dan een wildstromende bergbeek is. We passeren enige gehuchten met een wachttorentje of twee en houden halt bij een direct aan het water gesitueerde Remi-toren die, ongetwijfeld tot grote vreugde van de lokale souvenirverkoopster, door de Svaneetse VVV de koosnaam Tower of Love is toegedicht, gebaseerd op een soortement van waarheidsgetrouwe en voor de gelegenheid aangepaste, dan wel door gewiekste jongens totaal uit de duim gezogen legende dat een meisje zichzelf had opgesloten in toren in kwestie, nadat haar geliefde, die – o, drama – getrouwd was met een ander, haar had trachten te verdrinken in de Engoeri.
Verderop wordt er additioneel getornd aan de kwaliteit van de weg door met de Franse slag uitgevoerde reparaties, die noodzakelijk waren na de zondvloed van een week geleden. Het dal vernauwt zich tot claustrofobische proporties en wordt nadien weer breder. Na een doorkijkje, dat ons nog een blik op de Oesjba vergunt, bereiken we Oesjgoeli, majestueus gelegen tussen steile hellingbossen. De invloeden der moderne tijd lijken op het eerste gezicht te zijn beperkt tot een gsm-mast en drie uit de kluiten gewassen Coca-Cola-parasols, welke laatste echter dusdanig strategisch zijn opgesteld dat ze zich dreigen op te dringen in nagenoeg elk totaalshot van downtown Oesjgoeli. Bij het bruggetje over de rivier worden we losgelaten, waarop ik per omgaande koers zet naar Murkmeli – dat zich geheel conform de werkelijke situatie laat vertalen naar Torendorp. Ik negeer een smalle, doodlopende steeg aan mijn linkerhand, waar een keurige rij koeien in de verkoelende schaduw van de aan weerszijden aanwezige hele en halve ruïnes staat, en struin langs de oever door weides en groenteakkers naar de westelijkst gelegen en meest authentieke woonkern met liefst tien wachttorens. Toeristen, cafés en terrassen zijn hier in geen velden of wegen te bekennen; dit gat wordt opgevuld door koeien en varkens met de nauw daaraan gelieerde excrementen en modder. Het handjevol mensen dat zich nog Murkmeliër pleegt te noemen groet allervriendelijkst. Een breed pad langs de andere oever van de Engoeri komt weer uit bij de brug, waarop ik het op een dwalen zet door de hoofdplaats van Oesjgoeli. In de tuin van een gezin drink ik cola, terwijl een Nederlandse vrouw zich ternauwernood raad weet met haar twee dreinende kinderen. Het onverharde weggetje door het dorp klimt naar een twaalfde-eeuwse kapel op een heuveltop, waar de deels vergletsjerde Sjchara zich uitgebreid laat bewonderen.
Op de terugweg zijn onze chauffeurs helemaal van God los, uitmondend in een krankzinnige dollemansrit. Waar zulk roekeloos rijgedrag toe kan leiden zien we verderop, waar een naar het schijnt eenzijdig ongeval heeft plaatsgehad met een Armeens voertuig.
Dag 14: Mestia – Batoemi
Vrijdag 2 augustus 2019
Terwijl wij koeienvlaaien en varkenspis trotseerden in de achterafstraatjes van Mestia, ons leven in de waagschaal stelden in op hol geslagen Japanse busjes en enkelen oogledengymnastiek beoefenden tijdens een dodelijk saaie film, nam onze buschauffeur gedurende twee volle etmalen de gelegenheid te baat om op krachten te komen na de in-het-holst-van-de-nachte reparatiewerkzaamheden aan zijn bus. En dat zowel hij als zijn vehikel weer fris en fruitig voor de dag zijn gekomen zullen we weten ook: met Trumpiaanse onbezonnenheid worden de bochten aangesneden en voordat we er erg in hebben worden we afgeleverd te Zoegdidi voor de lunch.
Het restaurant waar het vier dagen geleden zo smullen geblazen was zit bommetjevol, waardoor we zijn veroordeeld tot een filiaal van een bekende Amerikaanse hamburgerketen. Waar West-Europese Mekkies merendeels worden bevolkt door forensen met haast en klimaatspijbelaars, is een quarterpoundertje doen in Georgië een chic uitje, waar zondags kloffie en make-up bij komen kijken – en financieel haalbaar bovendien, vermits het prijspeil hier tweeënhalf keer zo laag ligt als in, scribent dezes noemt maar een zijstraat, Nederland. Waar in ons koude kikkerlandje ooit de McKroket furore maakte, is het in het Zoegdidiaanse kwaad kersen eten met de hypothetische menukaart als het gaat om de dito McKhinkhali dan wel de McFlurry met rodewijnsmaak. Voorts moeten we constateren dat de uit duizenden herkenbare, frietgele McDonald's-M als twee druppels water lijkt op de Georgische letter die de o-klank representeert; zo bezien staat de fastfoodketen alhier te boek als de o'Donald's.
Waar mijn darmen zichzelf de afgelopen week luidkeels entertainden met zowel overproductie als overbevochtiging van bruine truien, wordt onderhavig vakantieongemak opmerkelijk genoeg subiet geboekstaafd in de an(n)alen van mijn patiëntendossier na peuzeling van een Big Mac-menu.
In de mistroostige havenstad Poti staan we oog in oog met de Zwarte Zee, welke mijlpaal wordt gevierd met een beknopt visiteren van een lokaal tankstationtoilet. Terwijl we de landschappelijk amper aanprijzenswaardige kustvlakte van de semi-onafhankelijke provincie Adzjara doorkruisen en het enthousiasme busbreed ver te zoeken is, springt onze reisbegeleidster bij de aanblik van een troosteloos lunapark kirrend van verrukking uit haar bijrijdersstoel: "Dat is zo'n vet attractiepark! Zo heerlijk om daar met mijn vriendinnen uit ons dak te gaan!" Voor de goede orde, het handelt hier om een overwoekerd, verloederd gedoetje waar er in de voormalige Sovjet-Unie en diens toenmalige satellietstaten duizenden van zijn, inclusief de verplichte, door de zon verschoten kleuren. Haar bevlogenheid is aandoenlijk, maar niet aanstekelijk, en M. nodigt haar spontaan uit om ooit eens naar Nederland te komen teneinde het fenomeen Efteling te ondergaan.
In de verte doemt de skyline van Batoemi op. In een nog niet zo ver verleden vervulde Soechoemi op glansrijke wijze de rol van de ultieme Georgische badplaats, maar sinds deze Abchazische stad feitelijk geen deel meer uitmaakt van Georgië, heeft Batoemi het stokje overgenomen. Sedertdien zijn er, naast een oud centrum vol jugendstilpanden en een gretige selectie uit de Oostblokflatcatalogus, een hele trits glimmende hotels en enige ronduit bizarre creaties bij gekomen, hetgeen heeft geresulteerd in een doldwaze potpourri van stijlen die nu eens doet denken aan Berlijn, dan weer aan Hongkong en bij een volgende straathoek aan Dubai. Het is een beschrijving die M., M., D. en mij als zoetgevooisde muziek in de oren klinkt. Ondanks de uitstraling van kosmopolitische snit herbergt de tweede stad van het land niet meer inwoners dan Nijmegen.
Niettemin is niet alles goud wat er blinkt: Batoemi en omstreken zijn behept met een klimaat dat schittert in een hoge luchtvochtigheid en veel neerslag – op jaarbasis wel drie tot vier keer zoveel als in Nederland. Als we enigszins zijn bijgekomen van het uitzicht op onverklaarbaar bewoonde appartementen met balkons zonder balustrade en in ons in een groezelige buurt vol verramsjte sovjetblokken gelegen hotel een blik naar buiten werpen, moeten we constateren dat zich boven de omringende heuvels een dreigende buienlijn aan het vormen is. De cumulonimbi ontsluiten zich wanneer wij een verrassend goede maaltijd gebruiken in een best sfeervol restaurant om de hoek.
Ter uitbuiking zoeken we het kiezelstrand en de kilometerslange wandelpromenade aan de boorden van de Zwarte Zee op. Het is weer droog en we zien het slechtweergebied voortvarend naar de Bulgaarse costa's trekken. De architectonische wansmaak is niet van de lucht, met als dieptepunt een monsterlijke, vuilwitte variant op het presidentieel paleis in Boekarest, waar later een aantal verdiepingen in een minimalistische, van bedrijventerreinen bekende stijl bovenop lijkt te zijn gebouwd. De verkeersveiligheid op de boulevard speelt een ondergeschikte rol dankzij de vierpersoons recreatiefietsen zonder verlichting.
Het restaurant waar het vier dagen geleden zo smullen geblazen was zit bommetjevol, waardoor we zijn veroordeeld tot een filiaal van een bekende Amerikaanse hamburgerketen. Waar West-Europese Mekkies merendeels worden bevolkt door forensen met haast en klimaatspijbelaars, is een quarterpoundertje doen in Georgië een chic uitje, waar zondags kloffie en make-up bij komen kijken – en financieel haalbaar bovendien, vermits het prijspeil hier tweeënhalf keer zo laag ligt als in, scribent dezes noemt maar een zijstraat, Nederland. Waar in ons koude kikkerlandje ooit de McKroket furore maakte, is het in het Zoegdidiaanse kwaad kersen eten met de hypothetische menukaart als het gaat om de dito McKhinkhali dan wel de McFlurry met rodewijnsmaak. Voorts moeten we constateren dat de uit duizenden herkenbare, frietgele McDonald's-M als twee druppels water lijkt op de Georgische letter die de o-klank representeert; zo bezien staat de fastfoodketen alhier te boek als de o'Donald's.
Waar mijn darmen zichzelf de afgelopen week luidkeels entertainden met zowel overproductie als overbevochtiging van bruine truien, wordt onderhavig vakantieongemak opmerkelijk genoeg subiet geboekstaafd in de an(n)alen van mijn patiëntendossier na peuzeling van een Big Mac-menu.
In de mistroostige havenstad Poti staan we oog in oog met de Zwarte Zee, welke mijlpaal wordt gevierd met een beknopt visiteren van een lokaal tankstationtoilet. Terwijl we de landschappelijk amper aanprijzenswaardige kustvlakte van de semi-onafhankelijke provincie Adzjara doorkruisen en het enthousiasme busbreed ver te zoeken is, springt onze reisbegeleidster bij de aanblik van een troosteloos lunapark kirrend van verrukking uit haar bijrijdersstoel: "Dat is zo'n vet attractiepark! Zo heerlijk om daar met mijn vriendinnen uit ons dak te gaan!" Voor de goede orde, het handelt hier om een overwoekerd, verloederd gedoetje waar er in de voormalige Sovjet-Unie en diens toenmalige satellietstaten duizenden van zijn, inclusief de verplichte, door de zon verschoten kleuren. Haar bevlogenheid is aandoenlijk, maar niet aanstekelijk, en M. nodigt haar spontaan uit om ooit eens naar Nederland te komen teneinde het fenomeen Efteling te ondergaan.
In de verte doemt de skyline van Batoemi op. In een nog niet zo ver verleden vervulde Soechoemi op glansrijke wijze de rol van de ultieme Georgische badplaats, maar sinds deze Abchazische stad feitelijk geen deel meer uitmaakt van Georgië, heeft Batoemi het stokje overgenomen. Sedertdien zijn er, naast een oud centrum vol jugendstilpanden en een gretige selectie uit de Oostblokflatcatalogus, een hele trits glimmende hotels en enige ronduit bizarre creaties bij gekomen, hetgeen heeft geresulteerd in een doldwaze potpourri van stijlen die nu eens doet denken aan Berlijn, dan weer aan Hongkong en bij een volgende straathoek aan Dubai. Het is een beschrijving die M., M., D. en mij als zoetgevooisde muziek in de oren klinkt. Ondanks de uitstraling van kosmopolitische snit herbergt de tweede stad van het land niet meer inwoners dan Nijmegen.
Niettemin is niet alles goud wat er blinkt: Batoemi en omstreken zijn behept met een klimaat dat schittert in een hoge luchtvochtigheid en veel neerslag – op jaarbasis wel drie tot vier keer zoveel als in Nederland. Als we enigszins zijn bijgekomen van het uitzicht op onverklaarbaar bewoonde appartementen met balkons zonder balustrade en in ons in een groezelige buurt vol verramsjte sovjetblokken gelegen hotel een blik naar buiten werpen, moeten we constateren dat zich boven de omringende heuvels een dreigende buienlijn aan het vormen is. De cumulonimbi ontsluiten zich wanneer wij een verrassend goede maaltijd gebruiken in een best sfeervol restaurant om de hoek.
Ter uitbuiking zoeken we het kiezelstrand en de kilometerslange wandelpromenade aan de boorden van de Zwarte Zee op. Het is weer droog en we zien het slechtweergebied voortvarend naar de Bulgaarse costa's trekken. De architectonische wansmaak is niet van de lucht, met als dieptepunt een monsterlijke, vuilwitte variant op het presidentieel paleis in Boekarest, waar later een aantal verdiepingen in een minimalistische, van bedrijventerreinen bekende stijl bovenop lijkt te zijn gebouwd. De verkeersveiligheid op de boulevard speelt een ondergeschikte rol dankzij de vierpersoons recreatiefietsen zonder verlichting.
Dag 15: Batoemi
Zaterdag 3 augustus 2019
Er zijn op deze laatste volle dag in Georgië, een gezamenlijk laatste avondmaal daargelaten, geen groepsactiviteiten en onze bus blijft daarenboven werkeloos toezien, en de Gang of Four voelt zich senang bij onderhavige vrijheid. Ter exploratie van de schizofrene stad die Batoemi heet hebben we ons wat betreft vervoermiddel laten inspireren door het avondommetje over de boulevard van gisteren. Voor het luttele sommetje van zestig lari schoon aan de haak – omgerekend nog geen twintig euro – hebben we, conform een mondeling akkoord met de verhuurder, vier uur de beschikking over een poor man's bierfiets, die weliswaar enige onderdelen herbergt die smeken om een degelijke smeerbeurt, maar die middels een eenvoudige dakconstructie tevens broodnodige bescherming biedt tegen de onbarmhartige koperen ploert. Na een bescheiden roedel nog wat schroomvallig uitgevoerde oefenchicanes, mede afgedwongen door werkzaamheden aan het fietspad dan wel belendende percelen, zetten we met even zekere als gezwinde tred koers naar het in de Angelsaksische reisliteratuur zo betitelde Miracle Park ten noorden van de oude binnenstad. De voorwaar aantrekkelijke promenade wordt omzoomd door strandtenten, kermisattracties en fietsverhuurbedrijven; aan de rechterhand treffen we palmbomen en keurig onderhouden plantsoenen aan. Van duinen kan geen sprake zijn, wel van een drukke weg die voorlangs opstallen in een breed spectrum van bouwstijlen loopt. Na een stief halfuurtje relaxed doorpeddelen bereiken we het reeds gememoreerde Miracle Park, een verzameling absurde architectonische creaties, aangevuld met een reuzenrad. Zo is er de Alfabettoren, een 130 meter hoog gevaarte in de vorm van een DNA-streng waarop alle 33 letters van het Georgische alfabet zijn gemonteerd. Daarbovenop houdt zich een enorme zilveren bal op. Een andere krankzinnige vondst is een tot op heden niet in gebruik zijnde wolkenkrabber met een nis waarin een gouden reuzenrad – dat overigens nimmer in dienst is genomen – is geplaatst. Aan zee staan twee beelden van een man en een vrouw die in en uit elkaar schuiven, naar verluidt Ali en Nino voorstellend, de hoofdpersonen uit een novelle over de romance tussen een islamitische jongen uit Azerbeidzjan en een westerse, christelijke vrouw uit Georgië.
We lunchen bij een prima de luxe Turkse dönertent aan het strand, waar het aantal gasten op de vingers van één hand is te tellen. De Russische annulering van alle rechtstreekse vluchten naar Georgië doet zich gelden, vermoedelijk ook de reden dat de verhuurder van onze recreatiefiets het op een moeilijk doen zet in de hoedanigheid van het bij terugkomst trachten op te drijven van de prijs – ook bij hem moet er immers chatsjapoeri op de plank blijven komen. We laten ons echter niet intimideren; in plaats daarvan is Batoemi juist stukje bij beetje een plekje in ons hart aan het veroveren. We wandelen naar de oude binnenstad, die voorbeeldig gerestaureerd is en uitpuilt van de statige, rijk gedecoreerde gebouwen en sfeervolle lanen met oude bomen, als vanzelfsprekend afgewisseld met heel of half mislukte creaties uit de sovjetperiode en een kitscherig winkelcentrum in Italiaanse stijl. We vinden een boekhandel, tevens wijnzaak en café, waar we wat rondscharrelen en verkoeling zoeken en vinden door middel van het consumeren van vruchtensap, ijs en bier.
"Wilt u nog een toetje?" vraagt de lieve serveerster.
"Nee, sorry, dit was het toetje."
Lachend voorziet ze ons van de rekening.
Een paar straten verder nemen we de tijd voor het uitkammen van een sokkenwinkel, waar de verkoopster gek genoeg geen sokken draagt. Er is voetenmode voorhanden in allerhande typisch Georgische dessins, zoals daar zijn chinkali, het Georgische alfabet en de inmiddels vertrouwde leus "Russia is occupant".
Op het Europaplein is een gigantische muurschildering te zien van de vlaggen van Georgië en de EU die in elkaar overlopen. Het land in de Kaukasus snakt naar aansluiting bij de Europese Unie, maar onze ervaringen in de afgelopen twee weken hebben ons overtuigd van het feit dat dit de komende decennia een illusie zal blijven.
De tijd is voorbij gevlogen en we moeten ons haasten om op tijd in het restaurant te zijn voor het afsluitende diner met het reisgezelschap. Net als gisteravond wandelen we via de boulevard terug naar het hotel, maar dat is nog geen sinecure, gezien de zaterdagavonddrukte.
We lunchen bij een prima de luxe Turkse dönertent aan het strand, waar het aantal gasten op de vingers van één hand is te tellen. De Russische annulering van alle rechtstreekse vluchten naar Georgië doet zich gelden, vermoedelijk ook de reden dat de verhuurder van onze recreatiefiets het op een moeilijk doen zet in de hoedanigheid van het bij terugkomst trachten op te drijven van de prijs – ook bij hem moet er immers chatsjapoeri op de plank blijven komen. We laten ons echter niet intimideren; in plaats daarvan is Batoemi juist stukje bij beetje een plekje in ons hart aan het veroveren. We wandelen naar de oude binnenstad, die voorbeeldig gerestaureerd is en uitpuilt van de statige, rijk gedecoreerde gebouwen en sfeervolle lanen met oude bomen, als vanzelfsprekend afgewisseld met heel of half mislukte creaties uit de sovjetperiode en een kitscherig winkelcentrum in Italiaanse stijl. We vinden een boekhandel, tevens wijnzaak en café, waar we wat rondscharrelen en verkoeling zoeken en vinden door middel van het consumeren van vruchtensap, ijs en bier.
"Wilt u nog een toetje?" vraagt de lieve serveerster.
"Nee, sorry, dit was het toetje."
Lachend voorziet ze ons van de rekening.
Een paar straten verder nemen we de tijd voor het uitkammen van een sokkenwinkel, waar de verkoopster gek genoeg geen sokken draagt. Er is voetenmode voorhanden in allerhande typisch Georgische dessins, zoals daar zijn chinkali, het Georgische alfabet en de inmiddels vertrouwde leus "Russia is occupant".
Op het Europaplein is een gigantische muurschildering te zien van de vlaggen van Georgië en de EU die in elkaar overlopen. Het land in de Kaukasus snakt naar aansluiting bij de Europese Unie, maar onze ervaringen in de afgelopen twee weken hebben ons overtuigd van het feit dat dit de komende decennia een illusie zal blijven.
De tijd is voorbij gevlogen en we moeten ons haasten om op tijd in het restaurant te zijn voor het afsluitende diner met het reisgezelschap. Net als gisteravond wandelen we via de boulevard terug naar het hotel, maar dat is nog geen sinecure, gezien de zaterdagavonddrukte.
Dag 16: Batoemi – Istanbul – Amsterdam – Alverna
Zondag 4 augustus 2019
Amper uitgerust, maar met onze mooie hoofdjes tjokvol mooie en minder mooie herinneringen keren we huiswaarts via een overstap op de nagelnieuwe luchthaven van Istanbul. We constateren dat alleen al de taxfreeshop aldaar groter is dan het nietige vliegveld van Batoemi, inclusief de gecombineerde start- en landingsbaan.