De tuf-tufclub
Een reis door Olympisch China
"Wat gaaf zeg, China, wat gaan jullie daar doen? Volgens S. is China vreselijk gruwelijk lelijk, omdat ze tijdens de Culturele Revolutie alle mooie dingen daar weg hebben gehaald. En hij kan het weten, want hij heeft het van Discovery Channel."
Dat schreef M. toen ik haar had verteld dat onze door Koning Aap georganiseerde reis ons naar het zelfbenoemde Rijk van het Midden zou brengen. S. én Discovery Channel hebben deels het gelijk aan hun zijde. China's grote steden staan boordevol glanzende kantoorkolossen en andere monstruositeiten; niet alleen de spreekwoordelijke bomen, maar ook de appartementencomplexen groeien er tot in de hemel. Veel cultuurerfgoed is in de periode tussen 1966 en 1976 onder auspiciën van Mao verwoest door de Rode Gardisten. China moest volle kracht vooruit en de sporen van het verleden dienden te worden weggepoetst. Na het verscheiden van de Grote Roerganger in 1976 is veel gerestaureerd of herbouwd, met wisselend resultaat. Maar wie door een cynische bril naar China kijkt, zal beweren dat wellicht slechts drie zaken echt zijn in dat gigantische land: de Chinezen zelf, de diepgewortelde eetcultuur en het terracotta leger, dat in 1974 door een paar argeloze boeren werd ontdekt en aldus de nietsontziende vernielingen van de Culturele Revolutie bespaard bleef.
Maar ook heden ten dage wordt er vol overgave gesloopt. Oude volkswijken worden met de grond gelijk gemaakt, ten faveure van betonnen torenflats, Olympische stadions of het eivormige Nationale Theater van Paul Andreu in Beijing. Je zou het ook anders kunnen formuleren: China vindt zichzelf opnieuw uit. Dat blijft niet beperkt tot de steden; ook de natuur moet eraan geloven. Nu de bouw van de omstreden Drieklovendam in de Yangtze-rivier bijna is voltooid, is het water in de beroemde Drie Kloven al ruim honderdvijftig meter gestegen. De Chinezen hebben het allang niet meer over de schoonheid van het oude ravijnenstelsel, maar spreken nu gewoon over de Nieuwe Drie Kloven. Ze hebben een nieuw landschap gecreëerd en en passant kunnen miljoenen mensen van elektriciteit worden voorzien, is de Yangtze ingetoomd en de rivier beter bevaarbaar geworden.
Een totale zonsverduistering op 1 augustus was de belangrijkste reden om naar China te gaan. Behalve dit natuurverschijnsel liet ook de zoëven aangehaalde, onbegrensde sloop- en bouwwoede van de Chinezen ons niet onberoerd. Voeg daarbij het vriendelijke, behulpzame en oprecht geïnteresseerde volk, hun fantastische kookkunst en de welhaast buitenaardse karstlandschappen en de steile rijstvelden in het zuidwesten en de ingrediënten voor een onvergetelijke, indrukwekkende reis zijn opgesomd.
Onze trip nam echter een aanvang in Moskou, waar we drie dagen verbleven en waar we vervolgens op de Transmongolische Expres stapten naar Beijing.
Maar ook heden ten dage wordt er vol overgave gesloopt. Oude volkswijken worden met de grond gelijk gemaakt, ten faveure van betonnen torenflats, Olympische stadions of het eivormige Nationale Theater van Paul Andreu in Beijing. Je zou het ook anders kunnen formuleren: China vindt zichzelf opnieuw uit. Dat blijft niet beperkt tot de steden; ook de natuur moet eraan geloven. Nu de bouw van de omstreden Drieklovendam in de Yangtze-rivier bijna is voltooid, is het water in de beroemde Drie Kloven al ruim honderdvijftig meter gestegen. De Chinezen hebben het allang niet meer over de schoonheid van het oude ravijnenstelsel, maar spreken nu gewoon over de Nieuwe Drie Kloven. Ze hebben een nieuw landschap gecreëerd en en passant kunnen miljoenen mensen van elektriciteit worden voorzien, is de Yangtze ingetoomd en de rivier beter bevaarbaar geworden.
Een totale zonsverduistering op 1 augustus was de belangrijkste reden om naar China te gaan. Behalve dit natuurverschijnsel liet ook de zoëven aangehaalde, onbegrensde sloop- en bouwwoede van de Chinezen ons niet onberoerd. Voeg daarbij het vriendelijke, behulpzame en oprecht geïnteresseerde volk, hun fantastische kookkunst en de welhaast buitenaardse karstlandschappen en de steile rijstvelden in het zuidwesten en de ingrediënten voor een onvergetelijke, indrukwekkende reis zijn opgesomd.
Onze trip nam echter een aanvang in Moskou, waar we drie dagen verbleven en waar we vervolgens op de Transmongolische Expres stapten naar Beijing.
Dag 0: Nijmegen – Amsterdam
Vrijdag 18 juli 2008
Om ons een voor-dag-en-dauwe, stressvolle trip naar Schiphol te besparen, reizen we al een dag voor vertrek af naar Amsterdam. Met onze bergschoenen aan en onze rugzakken om staan we bij de bushalte. Omdat vandaag de intocht van de vierdaagsewandelaars op de Via Gladiola plaatsheeft, informeert een soon-to-be mede-buspassagier maar eens of we aan de niets aan populariteit inboetende kuierhel hebben deelgenomen. "Nee, we gaan op reis," antwoorden we, op het gevaar af het nodige aan respect in te moeten leveren.
We hebben een kamer geboekt in het nagelnieuwe Citizen M-hotel, dat praktisch tussen de landingsbanen van Schiphol ligt. Vanbuiten ziet het gebouw eruit als een slordige opeenstapeling van containers, maar vanbinnen is het een hippe bedoening. Onze kamer, voorzien van een groot bed, is de gadgethemel en het duurt dan ook niet lang voordat G. de afstandsbediening heeft ontdekt die de douche in een paarse gloed zet en de spelletjes aanzwengelt. Als G. zich hier uiteindelijk van heeft weten los te rukken, halen we onze van de benodigde visa voorziene paspoorten af van een balie op Schiphol.
Om al bij voorbaat onze gastronomische excuses aan te bieden aan de Tibetanen eten we Tibetaans in Amsterdam. Lekker! De boterthee die we toe nemen is een verhaal apart. Volgens de menukaart hebben we de keuze uit boterthee met suiker en boterthee met zout. Als we beiden de suikervariant bestellen, legt de ober uit dat we suiker kunnen nemen uit het suikerpotje op tafel. Goed, de handleiding voor het bouwen van boterthee met zout kunnen we ons dan ook wel voor de geest halen. Maar waarom staat er dan geen boterthee met peper op de kaart? Of, voor de echte bikkels onder ons, boterthee met Maggi? We zullen het nooit weten. Ondertussen zit achter ons een Amerikaan geweldig te smakken. Positief blijven denken: kunnen we alvast wennen aan de Chinese tafeletiquette.
Na een wandeling door het centrum keren we terug naar het hotel, via de Starbucks op Schiphol waar we chai latte kopen. G. stort zich andermaal vol overgave op de spelletjes.
We hebben een kamer geboekt in het nagelnieuwe Citizen M-hotel, dat praktisch tussen de landingsbanen van Schiphol ligt. Vanbuiten ziet het gebouw eruit als een slordige opeenstapeling van containers, maar vanbinnen is het een hippe bedoening. Onze kamer, voorzien van een groot bed, is de gadgethemel en het duurt dan ook niet lang voordat G. de afstandsbediening heeft ontdekt die de douche in een paarse gloed zet en de spelletjes aanzwengelt. Als G. zich hier uiteindelijk van heeft weten los te rukken, halen we onze van de benodigde visa voorziene paspoorten af van een balie op Schiphol.
Om al bij voorbaat onze gastronomische excuses aan te bieden aan de Tibetanen eten we Tibetaans in Amsterdam. Lekker! De boterthee die we toe nemen is een verhaal apart. Volgens de menukaart hebben we de keuze uit boterthee met suiker en boterthee met zout. Als we beiden de suikervariant bestellen, legt de ober uit dat we suiker kunnen nemen uit het suikerpotje op tafel. Goed, de handleiding voor het bouwen van boterthee met zout kunnen we ons dan ook wel voor de geest halen. Maar waarom staat er dan geen boterthee met peper op de kaart? Of, voor de echte bikkels onder ons, boterthee met Maggi? We zullen het nooit weten. Ondertussen zit achter ons een Amerikaan geweldig te smakken. Positief blijven denken: kunnen we alvast wennen aan de Chinese tafeletiquette.
Na een wandeling door het centrum keren we terug naar het hotel, via de Starbucks op Schiphol waar we chai latte kopen. G. stort zich andermaal vol overgave op de spelletjes.
Dag 1: Amsterdam – Moskou
Zaterdag 19 juli 2008
De vlucht naar Moskou via Londen. Vanuit het vliegtuig oogt de Russische metropool als een metafoor voor de extragalactische schoenenverzameling van Imelda Marcos: een schier eindeloze opeenhoping van betonnen flats te midden van meanderende rivieren. Na de landing op een kletsnat Domodedovo en het ophalen van onze bagage nemen we de rondweg naar ons hotel. Onderwijl hebben we uitzicht op, het verbaast ons al niet meer, betonnen flats, afgewisseld door scheurende SUV's, hoogspanningsmasten, rokende koeltorens, voetgangersbruggen en stukken bos.
Als we het parkeerterrein voor ons hotel oprijden, blijkt algauw dat we voor goede smaak elders in Moskou moeten wezen. De onmetelijke lichtbak, die speels reflecteert in de ramen van de belendende woontorens, behoort toe aan een protserig, louche casino dat integraal onderdeel is van ons hotel. Bij binnenkomst moeten onze rugzakken niet voor de laatste keer deze vakantie door de röntgen, maar de toezichtmevrouw lijkt meer geïnteresseerd in haar vingernagels dan in wapentuig dat zich mogelijkerwijs in onze bagage ophoudt. In de lobby (kroonluchters, een slecht gelijkende replica van een zelfportret van Van Gogh, jonge bruidjes, Chinezen en een pianospeler die verveeld zijn repertoire van dertien-in-een-dozijn softpopdeuntjes afraffelt) nemen we nog een drankje.
Als we het parkeerterrein voor ons hotel oprijden, blijkt algauw dat we voor goede smaak elders in Moskou moeten wezen. De onmetelijke lichtbak, die speels reflecteert in de ramen van de belendende woontorens, behoort toe aan een protserig, louche casino dat integraal onderdeel is van ons hotel. Bij binnenkomst moeten onze rugzakken niet voor de laatste keer deze vakantie door de röntgen, maar de toezichtmevrouw lijkt meer geïnteresseerd in haar vingernagels dan in wapentuig dat zich mogelijkerwijs in onze bagage ophoudt. In de lobby (kroonluchters, een slecht gelijkende replica van een zelfportret van Van Gogh, jonge bruidjes, Chinezen en een pianospeler die verveeld zijn repertoire van dertien-in-een-dozijn softpopdeuntjes afraffelt) nemen we nog een drankje.
Dag 2: Moskou
Zondag 20 juli 2008
Bijtijds op om de hoogtepunten van Moskou uit te gaan checken. Het ontbijtbuffet is in een surrealistische ambiance in de centrale hal van het casino, waar een stadsplein vol goktafels en fruitautomaten is gebouwd, omzoomd door pastelkleurige slagroomtaartgebouwen. Je verwacht elk moment dat André Rieu met zijn orkest op het podium een Weens walsje aanheft. In plaats daarvan wordt op een scherm ter grootte van een voetbalveld een lawaaierige liveregistratie van de Bee Gees vertoond. Omdat door het schemerlicht elk besef van tijd hier als sneeuw voor de zon verdwijnt, is het mogelijk tot vijf uur 's middags te ontbijten.
We starten onze Zonnebloem-tour door Moskou met een bezoek aan de fraaiste metrostations van de ringlijn. De ondergrondse pracht en praal is te danken aan Josef Stalin, die van mening was dat de stations paleizen voor het volk moesten zijn. Het overvloedige marmer, het glas-in-loodwerk, de mozaïeken en de kroonluchters blinken dan ook om het hardst. Ook de lange roltrappen maken indruk; de stations liggen heel diep om in tijden van oorlog dienst te kunnen doen als schuilkelder.
Een dergelijk tochtje langs de stations zou overigens in Amsterdam niet mogelijk zijn met haar parodie op een metro. In Moskou rijden de treinen echter om de twee minuten – in de spits rijdt er zelfs elke minuut een – zodat je in en uit kan stappen wanneer je maar wilt.
We struinen over het overweldigende, drukkend warme en regenachtige Rode Plein en lopen een rondje om het Kremlin. Naar aanleiding van een tip die we van een vriendin van G. kregen, maken we ook een stop bij de huwelijksbrug of kusbrug. Daar zijn zeven stalen analoogbomen geplaatst die vol hangen met hangsloten. Blijkbaar is het een traditie om er op de huwelijksdag een slotje neer te hangen, voorzien van trouwdatum, namen en eventueel een tekening of een romantische boodschap. Helaas is er geen kraampje met hangsloten te bekennen, zodat de stalen bomen van onze bijdrage verstoken moeten blijven. Het zou overigens een unieke bijdrage zijn geweest, want we kunnen geen enkel hangslotje ontdekken dat op onze trouwdag, 12 juni, is aangebracht. Later ontdekken we de vermoedelijke reden hiervan: 12 juni is de Russische onafhankelijkheidsdag en wellicht dat er dan geen stelletjes in de echt worden verbonden.
We keren terug naar het Rode Plein en lopen door het GUM, een architectonisch hoogstaande kruising tussen Hoog Catharijne en het Kaufhaus des Westens in Berlijn. We vergapen ons aan de overvloedige weelde en de bijbehorende have-to-haves in de plaatselijke supermarkt – waar tot onze verbazing mensen gewoon bóódschappen aan het doen zijn ("Drie ons kaviaar en een flesje Ardbeg 28 years old graag. Ach, weet u wat, qua zomer in bol, maak er een halve kilo van!"). Moskou is dan ook de stad met de meeste miljardairs ter wereld.
Wanneer we uitgeflaneerd zijn en nog een kijkje hebben genomen in de Kazankathedraal, een kleine Russisch-orthodoxe kerk op een van de hoeken van het Rode Plein, vleien we ons neer in het gras, tot een regenbui losbarst. 's Avonds eten we pannenkoekjes met zalmkaviaar (lang niet zo duur als de eitjes van de met uitsterven bedreigde steur) in een plaatjesmenurestaurant.
We starten onze Zonnebloem-tour door Moskou met een bezoek aan de fraaiste metrostations van de ringlijn. De ondergrondse pracht en praal is te danken aan Josef Stalin, die van mening was dat de stations paleizen voor het volk moesten zijn. Het overvloedige marmer, het glas-in-loodwerk, de mozaïeken en de kroonluchters blinken dan ook om het hardst. Ook de lange roltrappen maken indruk; de stations liggen heel diep om in tijden van oorlog dienst te kunnen doen als schuilkelder.
Een dergelijk tochtje langs de stations zou overigens in Amsterdam niet mogelijk zijn met haar parodie op een metro. In Moskou rijden de treinen echter om de twee minuten – in de spits rijdt er zelfs elke minuut een – zodat je in en uit kan stappen wanneer je maar wilt.
We struinen over het overweldigende, drukkend warme en regenachtige Rode Plein en lopen een rondje om het Kremlin. Naar aanleiding van een tip die we van een vriendin van G. kregen, maken we ook een stop bij de huwelijksbrug of kusbrug. Daar zijn zeven stalen analoogbomen geplaatst die vol hangen met hangsloten. Blijkbaar is het een traditie om er op de huwelijksdag een slotje neer te hangen, voorzien van trouwdatum, namen en eventueel een tekening of een romantische boodschap. Helaas is er geen kraampje met hangsloten te bekennen, zodat de stalen bomen van onze bijdrage verstoken moeten blijven. Het zou overigens een unieke bijdrage zijn geweest, want we kunnen geen enkel hangslotje ontdekken dat op onze trouwdag, 12 juni, is aangebracht. Later ontdekken we de vermoedelijke reden hiervan: 12 juni is de Russische onafhankelijkheidsdag en wellicht dat er dan geen stelletjes in de echt worden verbonden.
We keren terug naar het Rode Plein en lopen door het GUM, een architectonisch hoogstaande kruising tussen Hoog Catharijne en het Kaufhaus des Westens in Berlijn. We vergapen ons aan de overvloedige weelde en de bijbehorende have-to-haves in de plaatselijke supermarkt – waar tot onze verbazing mensen gewoon bóódschappen aan het doen zijn ("Drie ons kaviaar en een flesje Ardbeg 28 years old graag. Ach, weet u wat, qua zomer in bol, maak er een halve kilo van!"). Moskou is dan ook de stad met de meeste miljardairs ter wereld.
Wanneer we uitgeflaneerd zijn en nog een kijkje hebben genomen in de Kazankathedraal, een kleine Russisch-orthodoxe kerk op een van de hoeken van het Rode Plein, vleien we ons neer in het gras, tot een regenbui losbarst. 's Avonds eten we pannenkoekjes met zalmkaviaar (lang niet zo duur als de eitjes van de met uitsterven bedreigde steur) in een plaatjesmenurestaurant.
Dag 3: Moskou
Maandag 21 juli 2008
Na een door Duran Duran muzikaal opgeluisterd ontbijt in het buitenaardse casino nemen we de metro naar het Jongemeisjesklooster, welk fraaie complex een showcase is van in de zon glinsterende uienkoepels. Ook nemen we een kijkje in de aanpalende begraafplaats, waar ravissante feestbeestjes als Boris Jeltsin (die van de wodka) gebroederlijk naast vredesduifjes als Andrej Toepolev (die van de vliegtuigen) en Michail Kalashnikov (die van de kalashnikov) liggen. De graven zijn vrijwel zonder uitzondering voorzien van kolossale beelden van de overledenen, die met ernstige blik naar het oneindige turen, de borst volgespeld met lintjes, insignes, strepen en sterren. Het is nu wel duidelijk, als je als Rus rijk bent of belangrijk gevonden wil worden, moet je dat laten zien. Wie dacht dat alle Moskovieten in Lada's of andere oostblokkarretjes rondrijden komt bedrogen uit. Een beetje hoge pief dubbelparkeert zijn van geblindeerde ramen voorziene "Tverskaya-tractor" achteloos voor het GUM, schuift de zonnebril met glazen als plasmaschermen in het zorgvuldig gecoiffeerde haar, geeft nog even een schalkse tik op de billen van de zonnebankgebruinde, schaars geklede maîtresse en pikt dan even een paar pondjes kaviaar en een paar flesjes Franse topwijn mee, alsof het een broodje shoarma is. Goede smaak is iets voor het plebs.
Rond het middaguur halen we lunch bij een pannenkoekenkraam. Van het Cyrillische schrift kunnen we nog weinig garen spinnen, maar een foto nemen van het gewenste gerecht werkt natuurlijk ook prima. Als bovendien een norse, maar behulpzame zakenvrouw als tolk wil optreden, verhoogt dat de feestvreugde alleen maar. Nadat we onze blini's in een aftands speeltuintje vol hangouderen hebben verorberd, bestijgen we andermaal de metro met de Arbat als bestemming. Ook in de treinen staat alles enkel in het Cyrillisch aangegeven, maar we vullen gestaag onze trukendoos: OXO is het Rode Plein, BOBO het hotel. En als we er echt niet uitkomen is er het aloude haltes tellen als ultieme redmiddel. De Arbat is het Moskouse equivalent van het Amsterdamse Damrak, met dit verschil dat hier de façades niet schuilgaan achter schreeuwerige reclame-uitingen. De oerlelijke betonnen flats aan de Nieuwe Arbat (in de volksmond het IJzeren Gebit genoemd) vormen het decor. In een zijstraatje stuiten we op een mooie Russisch-orthodoxe kerk, waar G. geacht wordt haar schouders en hoofd te bedekken. Een oase van sereniteit in een woestijn van asobakken, sloopkogels, stratenmakers, veelkleurige winkelpuien, souvenirkraampjes en de onvermijdelijke Starbucks, waar we ons wederom tegoed doen aan een medium chai latte.
De Arbat eindigt aan de voet van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, een van de zeven stalinistische mastodonten die verspreid over de stad opgetrokken zijn. In een bewinkelcentrumde voetgangerstunnel, inclusief pruikenzaak, kopen we een kalender. Het jammere van vakantiekalenders is dat je ze maar één jaar kan gebruiken. De schitterende foto's verdwijnen daarna ook in de oudpapierbak. Wat zou het geweldig zijn als er stickervellen meegeleverd zouden worden met de kalenders van de jaren erna. Ons lijkt het in elk geval een gat in de markt. Om dit lumineuze idee te vieren eten we in een restaurant aan de Arbat. We nemen borsjtsj vooraf, G. kiest schapenpilav met walnoten en gedroogd fruit als hoofdgerecht en ik schapensjasliek. We komen er niet helemaal uit welk land deze prima eetgelegenheid nu representeert, maar we denken dat het een van de "stans" is.
Rond het middaguur halen we lunch bij een pannenkoekenkraam. Van het Cyrillische schrift kunnen we nog weinig garen spinnen, maar een foto nemen van het gewenste gerecht werkt natuurlijk ook prima. Als bovendien een norse, maar behulpzame zakenvrouw als tolk wil optreden, verhoogt dat de feestvreugde alleen maar. Nadat we onze blini's in een aftands speeltuintje vol hangouderen hebben verorberd, bestijgen we andermaal de metro met de Arbat als bestemming. Ook in de treinen staat alles enkel in het Cyrillisch aangegeven, maar we vullen gestaag onze trukendoos: OXO is het Rode Plein, BOBO het hotel. En als we er echt niet uitkomen is er het aloude haltes tellen als ultieme redmiddel. De Arbat is het Moskouse equivalent van het Amsterdamse Damrak, met dit verschil dat hier de façades niet schuilgaan achter schreeuwerige reclame-uitingen. De oerlelijke betonnen flats aan de Nieuwe Arbat (in de volksmond het IJzeren Gebit genoemd) vormen het decor. In een zijstraatje stuiten we op een mooie Russisch-orthodoxe kerk, waar G. geacht wordt haar schouders en hoofd te bedekken. Een oase van sereniteit in een woestijn van asobakken, sloopkogels, stratenmakers, veelkleurige winkelpuien, souvenirkraampjes en de onvermijdelijke Starbucks, waar we ons wederom tegoed doen aan een medium chai latte.
De Arbat eindigt aan de voet van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, een van de zeven stalinistische mastodonten die verspreid over de stad opgetrokken zijn. In een bewinkelcentrumde voetgangerstunnel, inclusief pruikenzaak, kopen we een kalender. Het jammere van vakantiekalenders is dat je ze maar één jaar kan gebruiken. De schitterende foto's verdwijnen daarna ook in de oudpapierbak. Wat zou het geweldig zijn als er stickervellen meegeleverd zouden worden met de kalenders van de jaren erna. Ons lijkt het in elk geval een gat in de markt. Om dit lumineuze idee te vieren eten we in een restaurant aan de Arbat. We nemen borsjtsj vooraf, G. kiest schapenpilav met walnoten en gedroogd fruit als hoofdgerecht en ik schapensjasliek. We komen er niet helemaal uit welk land deze prima eetgelegenheid nu representeert, maar we denken dat het een van de "stans" is.
Dag 4: Moskou – Transmongolische Expres
Dinsdag 22 juli 2008
We laten ons de laatste nacht in een echt bed voor de zesdaagse treinreis naar Beijing goed smaken, evenals het daarop volgende, ruimhartig geoutilleerde ontbijt. Vandaag is het plan om onze tienrittenkaart voor de metro erdoorheen te jassen en omdat we niet alleen de geijkte toeristenfuiken willen zien, maar ook het echte Moskou, besluiten we naar het eindpunt van lijn 1 af te reizen. De glitter en glamour van het centrum is hier ver te zoeken: grauwe, communistische woonblokken die worden afgewisseld met de betonnen karkassen van nieuwe appartementencomplexen. Aan gene zijde van een brede snelweg is een rommelig, chaotisch busstation en een vervallen winkelcentrum met wat kledingstalletjes en een V&D-achtig warenhuis.
Het is drukkend warm en in de verte komt een zware, dreigende lucht opzetten. Niettemin nemen we de metro naar Park Kultury, het voormalige Gorki Park, een lunapark aan de oevers van de rivier de Moskva dat gezien de drukte nog immer een populair uitje is onder Moskovieten. Het geheel heeft de tand des tijds nauwelijks doorstaan. Rondom het centrale meer staat een keur aan attracties en resten van attracties in alle staten van verval. Een roestig reuzenrad, overwoekerde achtbanen, onbegrijpelijke betonnen constructies, verveloze loketten, een hopeloos gedateerd gedecoreerd reptielenhuis waar een versleten, vale vitrage de toegang markeert. Vanuit een schiettent, waar een even verveeld als wanhopig meisje tevergeefs klanten probeert te lokken, schalt naargeestige synthesizermuziek uit de luidsprekers. In een groezelige, gruwelijk hete kiosk kopen we oostblokpizza's waar kraak noch smaak aan zit.
Vanuit het park lopen we stroomopwaarts langs de Moskva terug naar het hotel, een wandeling van een klein uur. Nog steeds is het drukkend warm en dreigend. Als we door een parkje naar de grote weg lopen die ons van het hotel scheidt, vallen er dikke druppels regen.
We douchen en schuiven aan voor een stevig geprijsd Russisch dinerbuffet in het casino. Hoewel het allemaal best smaakt en G. alle toetjes uitprobeert, zal de Russische keuken nooit onze favoriete worden. In het begin van de avond reizen we per touringcar naar het drukke Jaroslavl-station, waar om half tien de Transmongolische Expres vertrekt. Samen met onze bagage installeren we ons in de wachtruimte en ongeveer drie kwartier voor vertrek mogen we naar de trein. Deze bestaat voor de gelegenheid uit Chinese rijtuigen en derhalve zijn de conducteurs (voor elke wagen één) ook Chinees. Het duurt dan ook niet lang voordat we voor de eerste maal deze vakantie getuige mogen zijn van een luidruchtige, daadkrachtige en vol elan uitgevoerde tuf. Daar staat ook iets moois tegenover, denken we, namelijk dat de restauratiewagen ook Chinees is en dat wil zeggen: lekker eten! Helaas, we komen er algauw achter dat de trein over een "pectopah" beschikt waar een Russische kok de gastronomische scepter zwaait. Gelukkig hebben we voor het overbruggen van hongerige dan wel dorstige intermezzi een tas vol sultana's, cup-a- en noedelsoepjes, koffie en thee tot onze beschikking. Daarnaast stopt de trein drie à vier keer per dag, tijdens welk oponthoud we op het perron terechtkunnen voor menig natje en droogje.
Samen met J. en M. betrekken we een vierpersoonscoupé die de komende week onze huis- en slaapkamer zal zijn. Er zijn vier tamelijk harde, blauw beklede slaapbanken en er ligt blauwe vloerbedekking in de couchette. Op het tafeltje ligt een heus kleedje en er is een ventilator. Boven de afsluitbare toegangsdeur is ruimte voor onze bagage, evenals in bakken onder de opklapbare slaapbanken. De conducteur komt het beddengoed langsbrengen, evenals een zilveren schaal. In eerste instantie denken we dat dat een dienblad is teneinde eenieder in de gelegenheid te stellen voor de coupégenoten koffie en thee te halen. Maar als we ons andermaal realiseren dat we in een Chinese trein reizen, weten we het zeker: het is de kwispedoor, oftewel in Jip en Janneketaal: de spuugbak.
Keurig op tijd zet de Transmongolische Expres zich in beweging. Uitzicht over industrieterreinen. We zetten koffie en thee bij de samovar, een kolengestookte ketel met kokend water die in elk rijtuig aanwezig is. Nadat we onze coupé hebben ingericht en alle rugzakken hebben opgeborgen zoeken we het relatieve comfort van onze slaapbanken op, ons nog nauwelijks beseffend dat we nu echt in de Transmongolische Expres zitten, op weg naar de Chinese hoofdstad, een reis van ruim 7.800 kilometer. Het kost moeite om in slaap te vallen; uiteindelijk lukt het onder het genot van het kedeng-kedengen van de trein toch.
Het is drukkend warm en in de verte komt een zware, dreigende lucht opzetten. Niettemin nemen we de metro naar Park Kultury, het voormalige Gorki Park, een lunapark aan de oevers van de rivier de Moskva dat gezien de drukte nog immer een populair uitje is onder Moskovieten. Het geheel heeft de tand des tijds nauwelijks doorstaan. Rondom het centrale meer staat een keur aan attracties en resten van attracties in alle staten van verval. Een roestig reuzenrad, overwoekerde achtbanen, onbegrijpelijke betonnen constructies, verveloze loketten, een hopeloos gedateerd gedecoreerd reptielenhuis waar een versleten, vale vitrage de toegang markeert. Vanuit een schiettent, waar een even verveeld als wanhopig meisje tevergeefs klanten probeert te lokken, schalt naargeestige synthesizermuziek uit de luidsprekers. In een groezelige, gruwelijk hete kiosk kopen we oostblokpizza's waar kraak noch smaak aan zit.
Vanuit het park lopen we stroomopwaarts langs de Moskva terug naar het hotel, een wandeling van een klein uur. Nog steeds is het drukkend warm en dreigend. Als we door een parkje naar de grote weg lopen die ons van het hotel scheidt, vallen er dikke druppels regen.
We douchen en schuiven aan voor een stevig geprijsd Russisch dinerbuffet in het casino. Hoewel het allemaal best smaakt en G. alle toetjes uitprobeert, zal de Russische keuken nooit onze favoriete worden. In het begin van de avond reizen we per touringcar naar het drukke Jaroslavl-station, waar om half tien de Transmongolische Expres vertrekt. Samen met onze bagage installeren we ons in de wachtruimte en ongeveer drie kwartier voor vertrek mogen we naar de trein. Deze bestaat voor de gelegenheid uit Chinese rijtuigen en derhalve zijn de conducteurs (voor elke wagen één) ook Chinees. Het duurt dan ook niet lang voordat we voor de eerste maal deze vakantie getuige mogen zijn van een luidruchtige, daadkrachtige en vol elan uitgevoerde tuf. Daar staat ook iets moois tegenover, denken we, namelijk dat de restauratiewagen ook Chinees is en dat wil zeggen: lekker eten! Helaas, we komen er algauw achter dat de trein over een "pectopah" beschikt waar een Russische kok de gastronomische scepter zwaait. Gelukkig hebben we voor het overbruggen van hongerige dan wel dorstige intermezzi een tas vol sultana's, cup-a- en noedelsoepjes, koffie en thee tot onze beschikking. Daarnaast stopt de trein drie à vier keer per dag, tijdens welk oponthoud we op het perron terechtkunnen voor menig natje en droogje.
Samen met J. en M. betrekken we een vierpersoonscoupé die de komende week onze huis- en slaapkamer zal zijn. Er zijn vier tamelijk harde, blauw beklede slaapbanken en er ligt blauwe vloerbedekking in de couchette. Op het tafeltje ligt een heus kleedje en er is een ventilator. Boven de afsluitbare toegangsdeur is ruimte voor onze bagage, evenals in bakken onder de opklapbare slaapbanken. De conducteur komt het beddengoed langsbrengen, evenals een zilveren schaal. In eerste instantie denken we dat dat een dienblad is teneinde eenieder in de gelegenheid te stellen voor de coupégenoten koffie en thee te halen. Maar als we ons andermaal realiseren dat we in een Chinese trein reizen, weten we het zeker: het is de kwispedoor, oftewel in Jip en Janneketaal: de spuugbak.
Keurig op tijd zet de Transmongolische Expres zich in beweging. Uitzicht over industrieterreinen. We zetten koffie en thee bij de samovar, een kolengestookte ketel met kokend water die in elk rijtuig aanwezig is. Nadat we onze coupé hebben ingericht en alle rugzakken hebben opgeborgen zoeken we het relatieve comfort van onze slaapbanken op, ons nog nauwelijks beseffend dat we nu echt in de Transmongolische Expres zitten, op weg naar de Chinese hoofdstad, een reis van ruim 7.800 kilometer. Het kost moeite om in slaap te vallen; uiteindelijk lukt het onder het genot van het kedeng-kedengen van de trein toch.
Dag 5: Transmongolische Expres
Woensdag 23 juli 2008
De Transmongolische Expres doorklieft een licht glooiend landschap met berken- en naaldbossen, welke sleur somtijds wordt doorbroken door open velden. Het is bloedheet, tegen 35 graden. Een vrouwtje met een supermarktmandje vol water, bier en chips loopt door het gangpad en tracht het een en ander aan de man te brengen. In de kolenkit staat een heerlijk geurend soepje te pruttelen. Het is duidelijk dat de Chinese provodniks culinair meer aan hun trekken gaan komen dan wij. Dat beeld wordt nog eens versterkt in de restauratiewagen, waar we een allesbehalve spectaculair noenmaal van omelet met brood gebruiken. Uit de krakende luidsprekertjes van een radio-cassetterecorder klinkt de poedelrock van Europe en andere top-100-aller-tijdenmiddelmatigheid.
De trein stopt drie à vijf keer per dag vijf à tien minuten. In het gangpad hangt een dienstregeling en het is van levensbelang deze te bestuderen, omdat tijdens de stops de toiletten op slot gaan. Op de perrons wordt van alles verkocht, van de usual suspects als water, bier en eenvoudige etenswaren tot gedroogde vis en rieten manden. Het is dan een drukte van belang. Daarbij is het belangrijk de provodnik goed in de gaten te houden, vermits het vertrek niet door een fluitje wordt aangekondigd. Een fluitsignaal zou ook volkomen zinloos zijn, daar dit volkomen overstemd zou worden door de oorverdovende mededelingen die onophoudelijk door de stationsomroepinstallaties worden uitgebraakt.
In de loop van de middag nog steeds hetzelfde landschap, dat nu wel gelardeerd wordt met houten hutjes, zandweggetjes en telefoonpalen. Uit de speakertjes in het gangpad en de coupés klinken melodramatische Chinese schlagers.
's Avonds eten we perronnoedels en een soort pizza. Bij het invallen van de duisternis rijden we de voetheuvels van de Oeral in, het bescheiden gebergte dat de grens vormt tussen Europa en Azië. Beboste hellingen en een riviertje, waarin mensen de klamme hitte van zich afspoelen. Baden zit er voor ons voorlopig niet in.
De trein stopt drie à vijf keer per dag vijf à tien minuten. In het gangpad hangt een dienstregeling en het is van levensbelang deze te bestuderen, omdat tijdens de stops de toiletten op slot gaan. Op de perrons wordt van alles verkocht, van de usual suspects als water, bier en eenvoudige etenswaren tot gedroogde vis en rieten manden. Het is dan een drukte van belang. Daarbij is het belangrijk de provodnik goed in de gaten te houden, vermits het vertrek niet door een fluitje wordt aangekondigd. Een fluitsignaal zou ook volkomen zinloos zijn, daar dit volkomen overstemd zou worden door de oorverdovende mededelingen die onophoudelijk door de stationsomroepinstallaties worden uitgebraakt.
In de loop van de middag nog steeds hetzelfde landschap, dat nu wel gelardeerd wordt met houten hutjes, zandweggetjes en telefoonpalen. Uit de speakertjes in het gangpad en de coupés klinken melodramatische Chinese schlagers.
's Avonds eten we perronnoedels en een soort pizza. Bij het invallen van de duisternis rijden we de voetheuvels van de Oeral in, het bescheiden gebergte dat de grens vormt tussen Europa en Azië. Beboste hellingen en een riviertje, waarin mensen de klamme hitte van zich afspoelen. Baden zit er voor ons voorlopig niet in.
Dag 6: Transmongolische Expres
Donderdag 24 juli 2008
Vragen, vragen en nog eens vragen. Hoe lang is het nog tot het volgende station? Hoe lang stoppen we daar? Wanneer gaan de toiletten op slot? Wanneer gaan we de volgende tijdzone in? Vergis u niet, het leven in de Transmongolische Expres is er niet een van lekker onthaasten. Daarnaast begint het besef van tijd ondertussen al danig vertroebeld te raken. In de trein wordt namelijk, tot de grens met Mongolië gepasseerd is, Moskou-tijd aangehouden; in werkelijkheid bevinden we ons al drie tijdzones verderop. De gevolgen laten zich merken: terwijl in de ene coupé de passagiers zich opmaken om naar het restauratierijtuig te gaan voor de lunch, wrijft in een andere eenieder zich pas de slaap uit de ogen. Wij houden voorlopig voor het gemak de virtuele Moskou-tijd aan, maar ter voorkoming van een bruuske jetlag in het Mongoolse zullen we een dezer dagen toch over moeten stappen.
Het is mooi, warm weer met een diepblauwe hemel en wat vriendelijke wolken. Een eindeloze vlakte met moerassen en berkenbossen. De provodnik laat een bakje vlees garen bovenop de samovar, het rijtuig wordt bezwangerd door de robuuste klanken van de Chinese Lois Lane en de dito René Froger.
Tot nu toe voldeed het aanbod op de perrons niet geheel aan ons verwachtingspatroon en moesten we onze toevlucht zoeken tot de nogal karigjes bevoorrade kioskjes. Maar in Barabosvk wemelt het van de baboesjka's (marktkoopvrouwtjes). We scharrelen onze lunch (of ons diner, we weten het niet) bij elkaar (aardappelpureebroodjes) en vullen onze watervoorraad aan. Om het helemaal bal te laten zijn nemen we er instantbouillon bij.
Er volgt een onverwachte, maar daarom niet minder markante overgang naar koel en wisselvallig weer. Het kwik komt in een vrije val terecht en stokt pas bij een armzalige 12 graden.
We wenden ons tot het restauratierijtuig voor een aanvullende maaltijd. We krijgen een menukaart van twaalf kantjes in het Russisch en Engels. Achter sommige gerechten staat in potlood de prijs vermeld. We bestellen rumpsteak, maar krijgen wienerschnitzel. J. wil een wijntje erbij, maar kan geen chocola maken van hetgeen in de menukaart staat vermeld. Er volgt een stroef klessebesje met de garçon.
"Is de prijs per glas of per fles?"
"Het kost 160 roebel."
"Ja, maar is dat per glas of per fles?"
"160 roebel."
"Oké, laat maar."
"Wodka misschien?" Een grimlach op het gelaat van de gerant.
"Nee, nee, laat maar zitten."
Even later wordt toch een fles Bulgaarse rode wijn ontkurkt en een enorm glas tot de rand volgeschonken.
Het eten smaakt best. Aan een van de tafeltjes is een groezelig mannetje, die over het geld gaat, de ene sigaret met de andere aansteekt en zijn vieze, blote voeten op de bank heeft liggen, continu in de weer met bonnetjes en een rekenmachine. Daarbij brengt hij zijn peinzendste blik te berde.
Voor het slapen gaan komt de conducteur langs met zijn roze oostblokstofzuigertje.
Het is mooi, warm weer met een diepblauwe hemel en wat vriendelijke wolken. Een eindeloze vlakte met moerassen en berkenbossen. De provodnik laat een bakje vlees garen bovenop de samovar, het rijtuig wordt bezwangerd door de robuuste klanken van de Chinese Lois Lane en de dito René Froger.
Tot nu toe voldeed het aanbod op de perrons niet geheel aan ons verwachtingspatroon en moesten we onze toevlucht zoeken tot de nogal karigjes bevoorrade kioskjes. Maar in Barabosvk wemelt het van de baboesjka's (marktkoopvrouwtjes). We scharrelen onze lunch (of ons diner, we weten het niet) bij elkaar (aardappelpureebroodjes) en vullen onze watervoorraad aan. Om het helemaal bal te laten zijn nemen we er instantbouillon bij.
Er volgt een onverwachte, maar daarom niet minder markante overgang naar koel en wisselvallig weer. Het kwik komt in een vrije val terecht en stokt pas bij een armzalige 12 graden.
We wenden ons tot het restauratierijtuig voor een aanvullende maaltijd. We krijgen een menukaart van twaalf kantjes in het Russisch en Engels. Achter sommige gerechten staat in potlood de prijs vermeld. We bestellen rumpsteak, maar krijgen wienerschnitzel. J. wil een wijntje erbij, maar kan geen chocola maken van hetgeen in de menukaart staat vermeld. Er volgt een stroef klessebesje met de garçon.
"Is de prijs per glas of per fles?"
"Het kost 160 roebel."
"Ja, maar is dat per glas of per fles?"
"160 roebel."
"Oké, laat maar."
"Wodka misschien?" Een grimlach op het gelaat van de gerant.
"Nee, nee, laat maar zitten."
Even later wordt toch een fles Bulgaarse rode wijn ontkurkt en een enorm glas tot de rand volgeschonken.
Het eten smaakt best. Aan een van de tafeltjes is een groezelig mannetje, die over het geld gaat, de ene sigaret met de andere aansteekt en zijn vieze, blote voeten op de bank heeft liggen, continu in de weer met bonnetjes en een rekenmachine. Daarbij brengt hij zijn peinzendste blik te berde.
Voor het slapen gaan komt de conducteur langs met zijn roze oostblokstofzuigertje.
Dag 7: Transmongolische Expres
Vrijdag 25 juli 2008
Het uitzicht wordt afwisselender: heuvels, bossen, velden, afgelegen industriecomplexen en rangeerterreinen. Kleine dorpjes met kleine stationnetjes, onverharde, modderige weggetjes, houten huisjes, verveloze flatgebouwen en een soort garageboxen. We verbeiden de tijd met het bezichtigen van de trein. Het achterste rijtuig wordt bestierd door twee Russische provodniks en is een stuk armoediger en viezer dan de andere wagens. We worden door de conducteurs weggestuurd als we door het raampje naar de onder ons wegglijdende rails willen turen.
We hebben niet genoeg toiletpapier voor een week meegenomen en bij de baboesjka's op de perrons en in de stalletjes is niks te krijgen. G. weet deze avond echter op katachtige wijze beslag te leggen op een nagenoeg verse rol die onze conducteur per abuis op het toilet heeft achtergelaten. Zo wordt een poepavondklok te elfder ure voorkomen.
Tussen alle consternatie door is het verschil tussen de plaatselijke tijd en Moskou-tijd opgelopen tot vijf uur. We hebben extra dekens aan de provodnik gevraagd omdat het koud is 's nachts. Dat hadden we een paar dagen geleden niet gedacht, toen het nog zweten geblazen was in onze couchette.
We hebben niet genoeg toiletpapier voor een week meegenomen en bij de baboesjka's op de perrons en in de stalletjes is niks te krijgen. G. weet deze avond echter op katachtige wijze beslag te leggen op een nagenoeg verse rol die onze conducteur per abuis op het toilet heeft achtergelaten. Zo wordt een poepavondklok te elfder ure voorkomen.
Tussen alle consternatie door is het verschil tussen de plaatselijke tijd en Moskou-tijd opgelopen tot vijf uur. We hebben extra dekens aan de provodnik gevraagd omdat het koud is 's nachts. Dat hadden we een paar dagen geleden niet gedacht, toen het nog zweten geblazen was in onze couchette.
Dag 8: Transmongolische Expres
Zaterdag 26 juli 2008
Vroeg uit de veren om (1) ons aan te passen aan de plaatselijke tijd en (2) om het Baikalmeer te zien. Het is grijs, kil en nat weer. Zouden de ontdekkers van de grootste zoetwatervoorraad ter wereld de Blauwe Parel van Siberië in deze dieptreurige omstandigheden hebben aangetroffen, dan zouden de reisgidsen nu reppen van de Grote Grijze Haggismaaltijd van de Taiga. We staan aan het raam gekluisterd, maar zien voorlopig niet meer dan bossen en voorbijrazende goederentreinen. Onderwijl is de Chinese conducteur druk doende "zijn lichaam te reinigen." De eerlijkheid gebiedt dat er wel wat valt te zeggen voor deze smerige gewoonte, gezien de duimdikke rouwranden onder mijn vingernagels en de zwarte inhoud van mijn zakdoek na het snuiten van mijn neus.
De eerste doorkijkjes naar het Baikalmeer en algauw tuffen we langs de oever. Veel is er niet te zien door de regen en de mist. Het water van het meer gaat naadloos over in het grijze zwerk. Twee mensen staan te vissen in de stromende regen en op een station koop ik een gerookte vis van een verzopen katje, die ik met smaak verorber. Het is de eerste en waarschijnlijk de laatste keer in mijn leven dat ik omul eet, aangezien deze vis alleen in het Baikalmeer voorkomt.
Het blijft regenen en als ik na een dutje weer wakker word regent het nog steeds. Ulan Ude, een deprimerend allegaartje van appartementenblokken, containers, houten krotten, modderpaadjes, openbare vuilnisbelten, verwrongen ijzer en vervallen fabrieken. Net als op de andere stations zetten de omroepers hun beste beentje voor. Hun luide berichten worden voorafgegaan door iets dat wel wat wegheeft van een We wish you a merry Christmas-ringtone.
Nadat onze spoorlijn is afgesplitst van het Transsiberische traject naar Vladivostok naderen we de grens met Mongolië met rasse schreden. Het houdt eindelijk op met regenen en het egaal grijze zwerk maakt plaats voor een wisselende bewolking, met steeds meer blauwe stukken. Het landschap wordt allengs vriendelijker, een weidse grasvlakte met heuvels, enkele flinke meren en een paar kleine nederzettingen. Het toenemende aandeel zonneschijn verloopt recht evenredig met het opknappen van ons humeur.
Van de eindeloze grensformaliteiten raken we dan weer danig uit onze hum. Op het stationnetje van de Russische grensplaats Naushki houden we bijna vier uur halt. Formulieren moeten worden ingevuld en chagrijnige douanebeambten nemen de paspoorten in ter controle van het visum en toevoeging van stempels. Ook onze papierwinkel wordt driftig van allerhande stempels voorzien. De resterende tijd wordt door de ambtenaren verbeid met haantjesgedrag en een demonstratie van macht. Met ijzeren staven wordt de onderkant van de rijtuigen gecontroleerd op de aanwezigheid van ongenode gasten of bepaalde genotsmiddelen en op een gebouwtje zien we de schaduw van een douanier die op het dak van de trein zijn ganzenpas bijschaaft. Als we de paspoorten terugkrijgen moeten we terug in onze coupé, netjes zitten en vooral niet lachen, vermits de macho's serieus willen worden genomen!
Het is allang donker als de Transmongolische Expres weer in beweging komt. Stapvoets passeren we de rijkelijk met hoge hekken, prikkeldraad, wachttorens en zoeklichten gelardeerde grens, terwijl we lastig worden gevallen door een illegale Mongoolse wisselaar. Een tiental kilometers verderop herhaalt het douaneritueel zich in Suchebaatar, zij het dat de Mongoolse grensbeambten wat vriendelijker zijn en het geheel wat minder tijd in beslag neemt: slechts een kleine drie uur. Er moeten flink wat rangeerbewegingen worden gemaakt teneinde de trein te voorzien van een andere restauratiewagen en dito locomotief. Rond een uur of een 's nachts kunnen we dan eindelijk onder de zure lappen kruipen en kan de machinist het gaspedaal intrappen.
De eerste doorkijkjes naar het Baikalmeer en algauw tuffen we langs de oever. Veel is er niet te zien door de regen en de mist. Het water van het meer gaat naadloos over in het grijze zwerk. Twee mensen staan te vissen in de stromende regen en op een station koop ik een gerookte vis van een verzopen katje, die ik met smaak verorber. Het is de eerste en waarschijnlijk de laatste keer in mijn leven dat ik omul eet, aangezien deze vis alleen in het Baikalmeer voorkomt.
Het blijft regenen en als ik na een dutje weer wakker word regent het nog steeds. Ulan Ude, een deprimerend allegaartje van appartementenblokken, containers, houten krotten, modderpaadjes, openbare vuilnisbelten, verwrongen ijzer en vervallen fabrieken. Net als op de andere stations zetten de omroepers hun beste beentje voor. Hun luide berichten worden voorafgegaan door iets dat wel wat wegheeft van een We wish you a merry Christmas-ringtone.
Nadat onze spoorlijn is afgesplitst van het Transsiberische traject naar Vladivostok naderen we de grens met Mongolië met rasse schreden. Het houdt eindelijk op met regenen en het egaal grijze zwerk maakt plaats voor een wisselende bewolking, met steeds meer blauwe stukken. Het landschap wordt allengs vriendelijker, een weidse grasvlakte met heuvels, enkele flinke meren en een paar kleine nederzettingen. Het toenemende aandeel zonneschijn verloopt recht evenredig met het opknappen van ons humeur.
Van de eindeloze grensformaliteiten raken we dan weer danig uit onze hum. Op het stationnetje van de Russische grensplaats Naushki houden we bijna vier uur halt. Formulieren moeten worden ingevuld en chagrijnige douanebeambten nemen de paspoorten in ter controle van het visum en toevoeging van stempels. Ook onze papierwinkel wordt driftig van allerhande stempels voorzien. De resterende tijd wordt door de ambtenaren verbeid met haantjesgedrag en een demonstratie van macht. Met ijzeren staven wordt de onderkant van de rijtuigen gecontroleerd op de aanwezigheid van ongenode gasten of bepaalde genotsmiddelen en op een gebouwtje zien we de schaduw van een douanier die op het dak van de trein zijn ganzenpas bijschaaft. Als we de paspoorten terugkrijgen moeten we terug in onze coupé, netjes zitten en vooral niet lachen, vermits de macho's serieus willen worden genomen!
Het is allang donker als de Transmongolische Expres weer in beweging komt. Stapvoets passeren we de rijkelijk met hoge hekken, prikkeldraad, wachttorens en zoeklichten gelardeerde grens, terwijl we lastig worden gevallen door een illegale Mongoolse wisselaar. Een tiental kilometers verderop herhaalt het douaneritueel zich in Suchebaatar, zij het dat de Mongoolse grensbeambten wat vriendelijker zijn en het geheel wat minder tijd in beslag neemt: slechts een kleine drie uur. Er moeten flink wat rangeerbewegingen worden gemaakt teneinde de trein te voorzien van een andere restauratiewagen en dito locomotief. Rond een uur of een 's nachts kunnen we dan eindelijk onder de zure lappen kruipen en kan de machinist het gaspedaal intrappen.
Dag 9: Transmongolische Expres
Zondag 27 juli 2008
Wederom bijtijds op om voet op Mongoolse bodem te kunnen zetten tijdens de stop van een halfuur in Ulaanbaatar. De trein slingert als een slang door het groene, boomloze, grootschalige heuvellandschap, dat wordt overkoepeld door een felle, diepblauwe hemel met vriendelijke, witte wolken. Ulaanbaatar is een verstedelijkt eiland in een voor het overige desolaat land. De buitenwijken bestaan uit kleine fabrieken en houten hutten met omheinde tuintjes, waar vaak nog een ger in geparkeerd staat, een nomadentent. Het centrum van de stad daarentegen wordt gedomineerd door hoogbouwflats. Nieuwe appartementencomplexen schieten als paddestoelen uit de grond, een verschijnsel dat we, eenmaal als we in China zijn, nog vaak zullen zien. In hun queeste naar werk en een zorgeloze toekomst trekken de nomaden vanuit de Gobiwoestijn en masse naar de stad, zo veel is zeker. Het lijdt geen twijfel dat binnen afzienbare tijd Ulaanbaatar een miljoenenstad zal zijn. Ondanks alles maakt de Mongoolse hoofdstad een opgeruimder, frisser en vriendelijker indruk dan de troosteloze steden in Siberië.
We rijden het station binnen met een uur vertraging; althans, dat denken we op dit moment. Een billboard heet ons welkom in Mongolië en Ulaanbaatar. Lekker fris, een graad of zeventien. Voor drinken en eten zijn we aangewezen op een kiosk. Op het perron handelen in oude lompen geklede kinderen en volwassenen met doorleefde, verweerde koppen in stenen en schilderijtjes.
Als we goed en wel weer onderweg zijn, lopen we naar de Mongoolse restauratie om een ontbijtje te scoren. Daar kan Sergej met zijn armoedige wienerschnitzelparadijsje niet tegenop! Het interieur van houtsnijwerk, Mongoolse muziekinstrumenten en schilderijtjes van struis in pastorale steppegraslanden galopperende przewalskipaarden straalt warmte en gastvrijheid uit. Het bedienend personeel van hetzelfde laken een pak. Om het plaatje compleet te maken is het eten lekker en we reserveren daarom alvast een tafeltje voor het diner.
Het landschap wordt vlakker en nog weidser dan het al was en na twaalven verwelkomen we de Gobiwoestijn. Een stoffige, roestbruine vlakte met spaarzaam gras, schoongevreten kadavers en waterplassen waar een enkele verdwaalde kraanvogel zich laaft. De show wordt echter gestolen door het intens blauwe firmament, de prachtige wolkenluchten en het daarmee samenhangende spel van licht en schaduw op de verre, lage verhogingen in het landschap. Het doet mij aan het schuifraam kluisteren, dat nu en dan door de provodnik gesloten wordt wegens het binnenwaaiende zand en algauw door de fotografen weer wordt geopend. We passeren een spookstad met leegstaande appartementenblokken. De temperatuur loopt zienderogen op. Her en der langs de route staan Mongolen die een geel staafje ten hemele richten, ten teken dat het spoor veilig is. In dit verlaten gebied moet dat wel een dagtaak zijn. De trein houdt halt op kleine stationnetjes, waar kinderen bedelen of water en stenen aan de man trachten te brengen. Tijdens een van de stops zet G. een aantal werklieden die de watertanks van de trein bijvullen op de spreekwoordelijke gevoelige plaat. Een van de mannen schiet lachend terug met zijn mobieltje.
De laatste paar honderd kilometers door Mongolië zijn treincorvee. Uitzicht op een grauwe vlakte waar kraak noch smaak aan zit; de enige afleiding wordt gevormd door wat drooggevallen beekbeddingen, een doorgaande weg die parallel aan de spoorlijn loopt en spaarzame gers met vee. Ik trek me terug in de coupé en blader wat door een gids over de reis met de Transmongolische Expres. Daarbij kom ik toevalligerwijs tot de ontdekking dat we op de Russisch-Mongoolse grens, om de verwarring tot een climax te laten komen, de klok weer een uur terug hadden moeten zetten. De trein rijdt dus precies volgens de dienstregeling in plaats van met een vermeende vertraging van een uur! Met het oog op de komende tijdrovende grensbesognes doe ik daarnaast een tukje.
Aan de Mongoolse zijde van de grens staan we een uur stil. Nadat we China zijn binnengehobbeld rijdt de trein door een soort wasstraat waarin de rijtuigen onder de bleek worden gespoten. Onderwijl dienen we drie formulieren in te vullen, waaronder een gezondheidsverklaring die na de uitbraak van SARS eind 2002 is geïntroduceerd, maar die we nu nooit in zullen hoeven te leveren. Op het station van de Chinese grensplaats Erlian, feitelijk een oase van neonlicht in de woestijn, schallen om beurten een welkomstwoord en vrolijke marsmuziek uit de luidsprekers. Nu reeds routineus leveren we onze grensdocumenten en formulieren in bij de niet onvriendelijke douanemedewerkers. In ruil daarvoor ontvangen we tegoedbonnen voor ontbijt en lunch. De bagage wordt vluchtig doorzocht; meer aandacht krijgen de boeken en tijdschriften, gefocust als de Chinezen zijn op pornografie en artikelen waarin het Rijk van het Midden in minder positieve zin voor het voetlicht wordt gehaald.
Op zeker moment wordt de trein teruggerangeerd en in een grote hal worden alle rijtuigen van elkaar losgekoppeld. Dit geschiedt met het nodige gepiep en geknars en we worden zo nu en dan flink door elkaar geschud. Omdat China een andere spoorbreedte hanteert dan Rusland en Mongolië worden de onderstellen verwisseld. Hydraulische liften tillen de wagens op, de brede wielstellen worden eronderuit gehaald, vervolgens worden de smalle eronder gereden en ten slotte worden de rijtuigen op de nieuwe onderstellen bevestigd. Een eigenaardig gezicht. De trein wordt weer samengesteld en teruggereden naar het station, alwaar we de paspoorten terugkrijgen en even de trein uit mogen. De vijfde van Beethoven klinkt uit de megafoons, gevolgd door een symfonische versie van I am Sailing van Rod Stewart met koor en een van de vele draken van Céline Dion, uitgevoerd op panfluit en trompet. De mascottes van de Olympische Spelen in Beijing sieren het perron. We frissen ons even op in het kraakzindelijke toilet en lopen even rond in het drukke stationswinkeltje (Chinese "scotch" voor omgerekend twee euro, een ruime selectie van Great Wall-wijnen, Double Happiness-sigaretten).
Rond half een 's nachts vertrekken we weer, de klanken van de marsmuziek sterven geleidelijk weg. We bouwen een feestje in onze buurcouchette. Een Chinees trakteert op ijskoude blikjes bier, nootjes en voorverpakt, pittig vlees. Hij spreekt geen woord Engels en wij twee woorden Chinees, te weten ni hao en xièxie, maar dat is wel een bijzonder karig aantal handvatten om een diepgravend gesprek mee te kunnen optuigen. Daarnaast is het Chinees een voor westerlingen tongbrekende en stembandverstuikende toontaal, hetgeen het niet ondenkbaar maakt dat we onverhoopt "grootmoeders luizenkam" respectievelijk "suddervleestango" zeggen in plaats van "hallo" en "dank u wel." Handen, voeten en een mapje met foto's verduidelijken de zaak echter aanzienlijk: de goedlachse knaap werkt op een houtzagerij in Ulan Ude, is maar wat trots op zijn Japanse bolide en reist een of twee keer per jaar af naar China om zijn familie te bezoeken. Omdat het kaftje van zijn paspoort heeft losgelaten werd hij op elke grenspost meegenomen door de douaniers, maar hij haalt er zijn schouders over op. Hij krijgt algauw de bijnaam afhaalchinees toebedeeld.
We rijden het station binnen met een uur vertraging; althans, dat denken we op dit moment. Een billboard heet ons welkom in Mongolië en Ulaanbaatar. Lekker fris, een graad of zeventien. Voor drinken en eten zijn we aangewezen op een kiosk. Op het perron handelen in oude lompen geklede kinderen en volwassenen met doorleefde, verweerde koppen in stenen en schilderijtjes.
Als we goed en wel weer onderweg zijn, lopen we naar de Mongoolse restauratie om een ontbijtje te scoren. Daar kan Sergej met zijn armoedige wienerschnitzelparadijsje niet tegenop! Het interieur van houtsnijwerk, Mongoolse muziekinstrumenten en schilderijtjes van struis in pastorale steppegraslanden galopperende przewalskipaarden straalt warmte en gastvrijheid uit. Het bedienend personeel van hetzelfde laken een pak. Om het plaatje compleet te maken is het eten lekker en we reserveren daarom alvast een tafeltje voor het diner.
Het landschap wordt vlakker en nog weidser dan het al was en na twaalven verwelkomen we de Gobiwoestijn. Een stoffige, roestbruine vlakte met spaarzaam gras, schoongevreten kadavers en waterplassen waar een enkele verdwaalde kraanvogel zich laaft. De show wordt echter gestolen door het intens blauwe firmament, de prachtige wolkenluchten en het daarmee samenhangende spel van licht en schaduw op de verre, lage verhogingen in het landschap. Het doet mij aan het schuifraam kluisteren, dat nu en dan door de provodnik gesloten wordt wegens het binnenwaaiende zand en algauw door de fotografen weer wordt geopend. We passeren een spookstad met leegstaande appartementenblokken. De temperatuur loopt zienderogen op. Her en der langs de route staan Mongolen die een geel staafje ten hemele richten, ten teken dat het spoor veilig is. In dit verlaten gebied moet dat wel een dagtaak zijn. De trein houdt halt op kleine stationnetjes, waar kinderen bedelen of water en stenen aan de man trachten te brengen. Tijdens een van de stops zet G. een aantal werklieden die de watertanks van de trein bijvullen op de spreekwoordelijke gevoelige plaat. Een van de mannen schiet lachend terug met zijn mobieltje.
De laatste paar honderd kilometers door Mongolië zijn treincorvee. Uitzicht op een grauwe vlakte waar kraak noch smaak aan zit; de enige afleiding wordt gevormd door wat drooggevallen beekbeddingen, een doorgaande weg die parallel aan de spoorlijn loopt en spaarzame gers met vee. Ik trek me terug in de coupé en blader wat door een gids over de reis met de Transmongolische Expres. Daarbij kom ik toevalligerwijs tot de ontdekking dat we op de Russisch-Mongoolse grens, om de verwarring tot een climax te laten komen, de klok weer een uur terug hadden moeten zetten. De trein rijdt dus precies volgens de dienstregeling in plaats van met een vermeende vertraging van een uur! Met het oog op de komende tijdrovende grensbesognes doe ik daarnaast een tukje.
Aan de Mongoolse zijde van de grens staan we een uur stil. Nadat we China zijn binnengehobbeld rijdt de trein door een soort wasstraat waarin de rijtuigen onder de bleek worden gespoten. Onderwijl dienen we drie formulieren in te vullen, waaronder een gezondheidsverklaring die na de uitbraak van SARS eind 2002 is geïntroduceerd, maar die we nu nooit in zullen hoeven te leveren. Op het station van de Chinese grensplaats Erlian, feitelijk een oase van neonlicht in de woestijn, schallen om beurten een welkomstwoord en vrolijke marsmuziek uit de luidsprekers. Nu reeds routineus leveren we onze grensdocumenten en formulieren in bij de niet onvriendelijke douanemedewerkers. In ruil daarvoor ontvangen we tegoedbonnen voor ontbijt en lunch. De bagage wordt vluchtig doorzocht; meer aandacht krijgen de boeken en tijdschriften, gefocust als de Chinezen zijn op pornografie en artikelen waarin het Rijk van het Midden in minder positieve zin voor het voetlicht wordt gehaald.
Op zeker moment wordt de trein teruggerangeerd en in een grote hal worden alle rijtuigen van elkaar losgekoppeld. Dit geschiedt met het nodige gepiep en geknars en we worden zo nu en dan flink door elkaar geschud. Omdat China een andere spoorbreedte hanteert dan Rusland en Mongolië worden de onderstellen verwisseld. Hydraulische liften tillen de wagens op, de brede wielstellen worden eronderuit gehaald, vervolgens worden de smalle eronder gereden en ten slotte worden de rijtuigen op de nieuwe onderstellen bevestigd. Een eigenaardig gezicht. De trein wordt weer samengesteld en teruggereden naar het station, alwaar we de paspoorten terugkrijgen en even de trein uit mogen. De vijfde van Beethoven klinkt uit de megafoons, gevolgd door een symfonische versie van I am Sailing van Rod Stewart met koor en een van de vele draken van Céline Dion, uitgevoerd op panfluit en trompet. De mascottes van de Olympische Spelen in Beijing sieren het perron. We frissen ons even op in het kraakzindelijke toilet en lopen even rond in het drukke stationswinkeltje (Chinese "scotch" voor omgerekend twee euro, een ruime selectie van Great Wall-wijnen, Double Happiness-sigaretten).
Rond half een 's nachts vertrekken we weer, de klanken van de marsmuziek sterven geleidelijk weg. We bouwen een feestje in onze buurcouchette. Een Chinees trakteert op ijskoude blikjes bier, nootjes en voorverpakt, pittig vlees. Hij spreekt geen woord Engels en wij twee woorden Chinees, te weten ni hao en xièxie, maar dat is wel een bijzonder karig aantal handvatten om een diepgravend gesprek mee te kunnen optuigen. Daarnaast is het Chinees een voor westerlingen tongbrekende en stembandverstuikende toontaal, hetgeen het niet ondenkbaar maakt dat we onverhoopt "grootmoeders luizenkam" respectievelijk "suddervleestango" zeggen in plaats van "hallo" en "dank u wel." Handen, voeten en een mapje met foto's verduidelijken de zaak echter aanzienlijk: de goedlachse knaap werkt op een houtzagerij in Ulan Ude, is maar wat trots op zijn Japanse bolide en reist een of twee keer per jaar af naar China om zijn familie te bezoeken. Omdat het kaftje van zijn paspoort heeft losgelaten werd hij op elke grenspost meegenomen door de douaniers, maar hij haalt er zijn schouders over op. Hij krijgt algauw de bijnaam afhaalchinees toebedeeld.
Dag 10: Transmongolische Expres – Beijing
Maandag 28 juli 2008
Ik word wakker in Datong. De afhaalchinees heeft de trein voor dag en dauw verlaten. Volgens de reisgidsen zou je rond Datong een ongehinderd uitzicht moeten hebben op de Chinese Muur. Door de mist zien we dit immense staaltje van slavendrijverij niet, maar we maken wel kennis met een andere muur, namelijk de muur van klamme hitte waar je tegenaan loopt zo gauw je de trein verlaat. We voelen ons vies en kijken uit naar vanavond, als we kunnen douchen en schone kleren kunnen aantrekken. Een vlak, agrarisch landschap met rommelige stadjes en steden, waar de bouwvallige huisjes tot bovenop het spoor gebouwd zijn. De horizon, die door het beperkte blikveld dichtbijgelegen is, wordt gedomineerd door de vage contouren van bergen, hijskranen en de betonnen skeletten van in aanbouw zijnde torenflats.
In het drukke, maar sfeerloze restauratierijtuig gebruiken we de lunch, onze eerste kennismaking met het eten met stokjes. Dat gaat nog niet best. G. heeft sjans met een Chinese jongen, ze wisselen e-mailadressen uit.
Langzaam slingert de trein door een spectaculair klovengebied, waar we tussen de tunnels door een nevelig, maar desalniettemin machtig uitzicht op hebben. Torenhoge, ruige kliffen, bossen, snelstromende, bruine riviertjes, maar ook hoogspanningsmasten. De zeldzame vlakke stukken zijn gebruikt om hevig rokende fabrieken neer te zetten. De verschrikkelijke rafelranden van Beijing. Enorme industriegebieden, rangeerterreinen, elektriciteitscentrales, grauwe flats van dertig verdiepingen tot zover het oog reikt, afgewisseld door armzalige wijkjes met laagbouw. Nee, de eerste indrukken van China zijn niet vrolijkstemmend.
Nu het einde van de reis per Transmongolische Expres met rasse schreden nadert kan de balans worden opgemaakt: ik heb een schamele dertig pagina's gelezen uit het vuistdikke boek (Leeftochtvan Adriaan van Dis) dat ik dacht nodig te hebben om de tijd door te komen. Toch heb ik me geen moment verveeld en dat terwijl het Siberische landschap, waar we vier dagen doorheen tuften, behoorlijk monotoon is. Alle sauna's, yogaclubjes en wellnessparken ten spijt denk ik dat reizen per spoor van Moskou naar Beijing de ultieme ontspanningsexercitie is.
Het eivolle centraalstation van Beijing. De reclameborden One World One Dream'en dat het een aard heeft. We moeten zweten als otters, maar door de aangekoekte laag vuiligheid op ons lichaam voelen we het niet meer. Als we naar de bus lopen die ons naar het hotel brengt, wordt G. nog gespot door haar Chinese aanbidder. Het definitieve afscheid?*
Het luxe hotel ligt middenin de hutongs, op loopafstand van het Plein van de Hemelse Vrede en de Verboden Stad. Een prima kamer met echte bedden en een heerlijke douche, waar we onszelf woest inzepen. Daarna lopen we naar de bank en de Merrymarkt, door een allegaartje van vervallen krotten, kleine winkeltjes en eettentjes die de heerlijkste geuren verspreiden. Eenden en kippen in een kooitje, die hebben de langste tijd van hun leven achter de rug. Het leven speelt zich af op straat, er wordt gegeten en gekaart. Op het eerste gezicht lijkt het armoe troef te zijn, maar iedereen ziet er weldoorvoed uit en is net zo mobieltjesverslaafd als de Nederlanders; in elke woonkamer staat een televisie. Tussen de bouwvallen is contrastrijk een hippe kapperszaak gevestigd. We komen uit bij een drukke weg en gaan linksaf en zien al snel een filiaal van de Bank of China waar we met onze pinpas geld uit de muur kunnen halen. Net op het moment dat we willen gaan pinnen komt er een geldwagen aanscheuren en staat binnen een oogwenk een kwaaie Chinees met monstrueus schiettuig in de aanslag voor mijn neus. Na dit weinig subtiele intermezzo leggen we alsnog een voorraadje pecunia aan en steken we met gevaar voor eigen leven de boulevard over, richting de zwaar beairconditionede Merrymarkt. Dit welhaast ondoordringbare woud van vreemde etens- en drinkwaren, karakters, lawaai en geurenpaletten van divers allooi vormt een onvergetelijke sensatie voor alle zintuigen. We kopen er water, broodjes en, met wisselend succes, lokale buitenissigheden als Nutri-Express (een verfrissend yoghurtdrankje in verschillende smaken dat uit zou groeien tot ons favoriete natje) en Jelly Expert (een lillende gelei met softijssmaak uit een knijppakje, dat net zo ranzig smaakt als het klinkt). Dit alles kost nagenoeg niets.
In een toeristisch restaurant in de hutong schuiven we aan voor een copieus maal van onder meer pekingeend, gefrituurde pompoen, aubergine, kip, biefreepjes met rode paprika, varkensreepjes in een zoetzure saus en rijst. Daarbij worden alle gerechten op een draaiend plateau geplaatst, opdat eenieder alles kan uitproberen. We drinken er kokosmelk bij. We eten ons buikje rond en zijn omgerekend zes euro per persoon kwijt. Op onze kamer stemmen we af op Chinese opera's en de lokale variant op de comedyserie "Oppassen!!!" inclusief lachband en drie kinderen. We vragen ons af of dat, de eenkindpolitiek indachtig, wel realistisch is.
In het drukke, maar sfeerloze restauratierijtuig gebruiken we de lunch, onze eerste kennismaking met het eten met stokjes. Dat gaat nog niet best. G. heeft sjans met een Chinese jongen, ze wisselen e-mailadressen uit.
Langzaam slingert de trein door een spectaculair klovengebied, waar we tussen de tunnels door een nevelig, maar desalniettemin machtig uitzicht op hebben. Torenhoge, ruige kliffen, bossen, snelstromende, bruine riviertjes, maar ook hoogspanningsmasten. De zeldzame vlakke stukken zijn gebruikt om hevig rokende fabrieken neer te zetten. De verschrikkelijke rafelranden van Beijing. Enorme industriegebieden, rangeerterreinen, elektriciteitscentrales, grauwe flats van dertig verdiepingen tot zover het oog reikt, afgewisseld door armzalige wijkjes met laagbouw. Nee, de eerste indrukken van China zijn niet vrolijkstemmend.
Nu het einde van de reis per Transmongolische Expres met rasse schreden nadert kan de balans worden opgemaakt: ik heb een schamele dertig pagina's gelezen uit het vuistdikke boek (Leeftochtvan Adriaan van Dis) dat ik dacht nodig te hebben om de tijd door te komen. Toch heb ik me geen moment verveeld en dat terwijl het Siberische landschap, waar we vier dagen doorheen tuften, behoorlijk monotoon is. Alle sauna's, yogaclubjes en wellnessparken ten spijt denk ik dat reizen per spoor van Moskou naar Beijing de ultieme ontspanningsexercitie is.
Het eivolle centraalstation van Beijing. De reclameborden One World One Dream'en dat het een aard heeft. We moeten zweten als otters, maar door de aangekoekte laag vuiligheid op ons lichaam voelen we het niet meer. Als we naar de bus lopen die ons naar het hotel brengt, wordt G. nog gespot door haar Chinese aanbidder. Het definitieve afscheid?*
Het luxe hotel ligt middenin de hutongs, op loopafstand van het Plein van de Hemelse Vrede en de Verboden Stad. Een prima kamer met echte bedden en een heerlijke douche, waar we onszelf woest inzepen. Daarna lopen we naar de bank en de Merrymarkt, door een allegaartje van vervallen krotten, kleine winkeltjes en eettentjes die de heerlijkste geuren verspreiden. Eenden en kippen in een kooitje, die hebben de langste tijd van hun leven achter de rug. Het leven speelt zich af op straat, er wordt gegeten en gekaart. Op het eerste gezicht lijkt het armoe troef te zijn, maar iedereen ziet er weldoorvoed uit en is net zo mobieltjesverslaafd als de Nederlanders; in elke woonkamer staat een televisie. Tussen de bouwvallen is contrastrijk een hippe kapperszaak gevestigd. We komen uit bij een drukke weg en gaan linksaf en zien al snel een filiaal van de Bank of China waar we met onze pinpas geld uit de muur kunnen halen. Net op het moment dat we willen gaan pinnen komt er een geldwagen aanscheuren en staat binnen een oogwenk een kwaaie Chinees met monstrueus schiettuig in de aanslag voor mijn neus. Na dit weinig subtiele intermezzo leggen we alsnog een voorraadje pecunia aan en steken we met gevaar voor eigen leven de boulevard over, richting de zwaar beairconditionede Merrymarkt. Dit welhaast ondoordringbare woud van vreemde etens- en drinkwaren, karakters, lawaai en geurenpaletten van divers allooi vormt een onvergetelijke sensatie voor alle zintuigen. We kopen er water, broodjes en, met wisselend succes, lokale buitenissigheden als Nutri-Express (een verfrissend yoghurtdrankje in verschillende smaken dat uit zou groeien tot ons favoriete natje) en Jelly Expert (een lillende gelei met softijssmaak uit een knijppakje, dat net zo ranzig smaakt als het klinkt). Dit alles kost nagenoeg niets.
In een toeristisch restaurant in de hutong schuiven we aan voor een copieus maal van onder meer pekingeend, gefrituurde pompoen, aubergine, kip, biefreepjes met rode paprika, varkensreepjes in een zoetzure saus en rijst. Daarbij worden alle gerechten op een draaiend plateau geplaatst, opdat eenieder alles kan uitproberen. We drinken er kokosmelk bij. We eten ons buikje rond en zijn omgerekend zes euro per persoon kwijt. Op onze kamer stemmen we af op Chinese opera's en de lokale variant op de comedyserie "Oppassen!!!" inclusief lachband en drie kinderen. We vragen ons af of dat, de eenkindpolitiek indachtig, wel realistisch is.
*Bij thuiskomst blijkt G.'s lover haar een e-mailtje te hebben gestuurd. Hij vertelt dat hij geboren is in het zuiden van China en dat hij hoopt dat hij dit jaar zijn middelbare-schoolopleiding afrondt – maar dat de resultaten tot nu toe niet bemoedigend zijn. Zijn vader heeft hem voorgehouden dat contact met buitenlanders een kans is om kennis te maken met andere inzichten. Hij zal zijn uiterste best doen om zijn familie te helpen en wenst ons een prettig verblijf in Beijing. Een maand later laat hij ons weten dat hij geslaagd is, maar een doortimmerd toekomstplan heeft hij nog niet. Naar aanleiding van de tekenfilm Kungfu Panda wil hij misschien iets met strips gaan doen. Het enige dat hij zeker weet is dat hij meer kennis wil vergaren en door wil studeren – "If I stop, I think it's stop my life."
Dag 11: Beijing
Dinsdag 29 juli 2008
Met slechts twee dagen in Beijing doen we de stad met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid te kort. Evenmin willen we als Japanners deze reusachtige metropool in minder dan geen tijd tot in alle uithoeken uitkammen. We maken daarom tijd en ons reiswekkertje gaat dan ook om 5.10 uur. We zetten thee en cappuccino op de kamer en verheugen ons op de excursie naar de Chinese Muur. Het vermeende feit dat dit staaltje van slavendrijverij het enige menselijke bouwwerk zou zijn dat vanaf de maan te zien is schijnt een broodje-aapverhaal te zijn. Maar nu lijken de Chinezen mij heel goed in staat een broodje aap met smaak te verorberen, dus wellicht is het toch wel zo. Hoe dan ook, met een lengte in de orde van grootte van de afstand die de Transmongolische Expres heeft afgelegd is de Chinese Muur zonder meer een van de opmerkelijkste en indrukwekkendste scheppingen van de mensheid. Dat de bouw een groot aantal slachtoffers heeft geëist en dat de bakstenen reuzenslang er op vele plaatsen ernstig verwaarloosd bij ligt doet daar weinig aan af. Op een aantal locaties is de Muur gerestaureerd, waaronder in Mutianyu, even ten noorden van Beijing.
Tot zover het reisbrochuregebazel; op weg om het ding met eigen ogen te aanschouwen! Het kost ruim een uur om de stad uit te rijden. Dat zegt iets over de uitgestrektheid van Beijing, maar niet alles. Normaal gesproken zou het nog veel meer tijd vergen het platteland op te geraken. Om de luchtverontreiniging tijdens de Olympische Spelen binnen de perken te houden is een aantal drastische maatregelen genomen door de Chinese regering, waaronder een beperking van het autoverkeer. De ene dag mogen voertuigen met een even kenteken de weg op, de andere dag die met een oneven kenteken. Ofschoon de nodige Pekinezen hun potentiële mobiliteitsvraagstuk hebben omzeild door simpelweg een tweede auto aan te schaffen, scheelt het een slok op een borrel. Het is weliswaar druk, maar het rijdt tenminste. Het wegdek is nat. Naar verluidt heeft het afgelopen nacht geweldig geonweerd, maar we hebben erdoorheen geslapen. Nu is het droog, maar de gitzwarte lucht boven de bergen in de verte belooft weinig goeds. We passeren het nog in aanbouw zijnde nieuwe hoofdkantoor van de Chinese staatstelevisie, ontworpen door Rem Koolhaas; langs de doorgaande wegen zijn talloze vlaggetjes in de Olympische kleuren geplaatst.
Rond een uur of acht zijn we in Mutianyu. De Chinese Muur slingert door een bebost heuvellandschap. Een dreigende onweerslucht. We moeten enkele honderden traptreden bedwingen vooraleer we op de Muur staan. Het is heel vochtig en we zweten dan ook als otters. Maar we worden beloond voor het voor dag en dauw opstaan: de vele tientallen souvenirkraampjes zijn nog gesloten, de hordes toeristen arriveren pas over een uur; hetzelfde geldt voor de opdringerige verkopers die zich in de wachttorens verschansen. We staan met gemengde gevoelens op de Muur. De restauratie van het gedeelte waarop we ons thans bevinden is naar onze smaak veel te ver doorgevoerd. De bakstenen zien er gloednieuw uit, het voegwerk is als uit het boekje en er ligt een keurig geplaveid pad onder onze voeten. Er is een blok met opnieuw schone toiletten, diverse horeca ontbreekt niet en verderop ligt een rodelbaan. Maar we hebben de Muur voor ons alleen, het landschap is spectaculair en in de verte ontvouwt zich het karakteristieke panorama van de overwoekerde Muur die over de bergkammen slingert. Toch een mooie ervaring. Het begint te rommelen en even later regent het. We schuilen in een van de wachttorens. De eerste handelaars stallen hun koopwaar uit die ze per ezel de Muur op hebben gebracht. Het wordt weer droog. We wandelen van wachttoren naar wachttoren en genieten van het uitzicht. Even later weer gedonder dat snel dichterbij komt. Als het begint te knetteren dalen we met gezwinde spoed de Muur af. Het begint te regenen, maar de bui zet niet door. Beneden aangekomen is het weer droog. De toeristenwinkeltjes zijn inmiddels geopend en we worden dan ook onophoudelijk aangeklampt door agressieve verkopers. Bij een van hen kopen we een koelkastmagneetje, waarbij we voor het eerst heel dapper afdingen. Maar het is nooit genoeg: of we ook nog een I climbed the Great Wall-T-shirt willen, of twee.
Na een drankje terug naar de stad, waar we onvolprezen en overvloedig draaiplateaulunchen in een hotelrestaurant. Onderweg rijden we langs het imposante Vogelnest en het aanpalende "bubbelbad."
's Middags brengen we een bezoek aan het Zomerpaleis, aan de noordwestelijke stadsrand. Het is er een drukte van belang, gevormd door hoofdzakelijk Chinese toeristen. Op ons gemak slenteren we om het kunstmatige Kunmingmeer en steken halverwege over per drakenboot. In relatief korte tijd kunnen we zo een flink aantal prachtig gerestaureerde gebouwen bekijken die verspreid over de beboste heuvels rond het meer liggen. In een kiosk staat ijsthee met melk op de kaart, wat ons betreft een geslaagde dorstlesser. Dat de Chinezen dol zijn op een onophoudelijke prikkeling van de zintuigen is ons nu al wel duidelijk geworden. Een akoestisch behang van bamboefluitmuziek en krekels uit een doosje domineert het geluidsspectrum. Een reusachtig beeldscherm braakt een continue stroom van luidruchtige, oogverblindende promotiefilmpjes voor de Olympische Spelen uit.
Ter maximalisering van de stimulatie der zinnen tijgen we naar een klein theater in de buurt van ons hotel. Daar wonen we een spectaculaire acrobatiekvoorstelling bij, een mix van brute kracht, extragalactische souplesse, schitterende choreografie en feeërieke illuminatie. Met minachting voor spieren en pezen stoeien de jeugdige rasartiesten met het eigen lichaam, hoeden, diabolo's, linten en opeengestapelde, met water gevulde champagneglazen.
Tot zover het reisbrochuregebazel; op weg om het ding met eigen ogen te aanschouwen! Het kost ruim een uur om de stad uit te rijden. Dat zegt iets over de uitgestrektheid van Beijing, maar niet alles. Normaal gesproken zou het nog veel meer tijd vergen het platteland op te geraken. Om de luchtverontreiniging tijdens de Olympische Spelen binnen de perken te houden is een aantal drastische maatregelen genomen door de Chinese regering, waaronder een beperking van het autoverkeer. De ene dag mogen voertuigen met een even kenteken de weg op, de andere dag die met een oneven kenteken. Ofschoon de nodige Pekinezen hun potentiële mobiliteitsvraagstuk hebben omzeild door simpelweg een tweede auto aan te schaffen, scheelt het een slok op een borrel. Het is weliswaar druk, maar het rijdt tenminste. Het wegdek is nat. Naar verluidt heeft het afgelopen nacht geweldig geonweerd, maar we hebben erdoorheen geslapen. Nu is het droog, maar de gitzwarte lucht boven de bergen in de verte belooft weinig goeds. We passeren het nog in aanbouw zijnde nieuwe hoofdkantoor van de Chinese staatstelevisie, ontworpen door Rem Koolhaas; langs de doorgaande wegen zijn talloze vlaggetjes in de Olympische kleuren geplaatst.
Rond een uur of acht zijn we in Mutianyu. De Chinese Muur slingert door een bebost heuvellandschap. Een dreigende onweerslucht. We moeten enkele honderden traptreden bedwingen vooraleer we op de Muur staan. Het is heel vochtig en we zweten dan ook als otters. Maar we worden beloond voor het voor dag en dauw opstaan: de vele tientallen souvenirkraampjes zijn nog gesloten, de hordes toeristen arriveren pas over een uur; hetzelfde geldt voor de opdringerige verkopers die zich in de wachttorens verschansen. We staan met gemengde gevoelens op de Muur. De restauratie van het gedeelte waarop we ons thans bevinden is naar onze smaak veel te ver doorgevoerd. De bakstenen zien er gloednieuw uit, het voegwerk is als uit het boekje en er ligt een keurig geplaveid pad onder onze voeten. Er is een blok met opnieuw schone toiletten, diverse horeca ontbreekt niet en verderop ligt een rodelbaan. Maar we hebben de Muur voor ons alleen, het landschap is spectaculair en in de verte ontvouwt zich het karakteristieke panorama van de overwoekerde Muur die over de bergkammen slingert. Toch een mooie ervaring. Het begint te rommelen en even later regent het. We schuilen in een van de wachttorens. De eerste handelaars stallen hun koopwaar uit die ze per ezel de Muur op hebben gebracht. Het wordt weer droog. We wandelen van wachttoren naar wachttoren en genieten van het uitzicht. Even later weer gedonder dat snel dichterbij komt. Als het begint te knetteren dalen we met gezwinde spoed de Muur af. Het begint te regenen, maar de bui zet niet door. Beneden aangekomen is het weer droog. De toeristenwinkeltjes zijn inmiddels geopend en we worden dan ook onophoudelijk aangeklampt door agressieve verkopers. Bij een van hen kopen we een koelkastmagneetje, waarbij we voor het eerst heel dapper afdingen. Maar het is nooit genoeg: of we ook nog een I climbed the Great Wall-T-shirt willen, of twee.
Na een drankje terug naar de stad, waar we onvolprezen en overvloedig draaiplateaulunchen in een hotelrestaurant. Onderweg rijden we langs het imposante Vogelnest en het aanpalende "bubbelbad."
's Middags brengen we een bezoek aan het Zomerpaleis, aan de noordwestelijke stadsrand. Het is er een drukte van belang, gevormd door hoofdzakelijk Chinese toeristen. Op ons gemak slenteren we om het kunstmatige Kunmingmeer en steken halverwege over per drakenboot. In relatief korte tijd kunnen we zo een flink aantal prachtig gerestaureerde gebouwen bekijken die verspreid over de beboste heuvels rond het meer liggen. In een kiosk staat ijsthee met melk op de kaart, wat ons betreft een geslaagde dorstlesser. Dat de Chinezen dol zijn op een onophoudelijke prikkeling van de zintuigen is ons nu al wel duidelijk geworden. Een akoestisch behang van bamboefluitmuziek en krekels uit een doosje domineert het geluidsspectrum. Een reusachtig beeldscherm braakt een continue stroom van luidruchtige, oogverblindende promotiefilmpjes voor de Olympische Spelen uit.
Ter maximalisering van de stimulatie der zinnen tijgen we naar een klein theater in de buurt van ons hotel. Daar wonen we een spectaculaire acrobatiekvoorstelling bij, een mix van brute kracht, extragalactische souplesse, schitterende choreografie en feeërieke illuminatie. Met minachting voor spieren en pezen stoeien de jeugdige rasartiesten met het eigen lichaam, hoeden, diabolo's, linten en opeengestapelde, met water gevulde champagneglazen.
Dag 12: Beijing – Xi'an
Woensdag 30 juli 2008
De vroege ochtend verbeiden we in het internetcafé boven de Merrymarkt. Een grote, groezelige zaal met een honderdtal computers. Er zitten al enkele Chinezen spelletjes te spelen, of ze zitten er al de hele nacht. Drie jongens met rode armbanden lopen de boel in de gaten te houden. Op hun armbanden staat: security volunteer. Het zal een lucratief partijbaantje zijn. De hele stad is vergeven van de berodearmbande figuren. Zo vlak voor de Olympische Spelen is het hele land overigens in de ban van controles. Bij alle stations en veel bezienswaardigheden moeten de dagrugzakjes door de röntgen en er zijn veel militairen op straat.
We kiezen een route door de hutongs om naar het Plein van de Hemelse Vrede en de aangrenzendeVerboden Stad te wandelen. Op een voetgangersbrug over een snelweg die dwars door de volkswijkjes is aangelegd doet een oude vrouw een plas. Hoewel de meeste straatjes west-oost of noord-zuid georiënteerd zijn volgens het fengshuiprincipe valt het niet mee onze weg te vinden in deze wirwar van steegjes, binnenplaatsjes, elektriciteitsmasten en -draden, rommelige behuizing en winkeltjes. Het leven speelt zich af op straat: men hangt er, men speelt er kaartspelletjes, men kookt er. De bevoorrading van de winkeltjes geschiedt per bakfiets. Door een wat oudere man worden we een binnenplaatsje op gewenkt om er even een kijkje te kunnen nemen. We ni hao'en dat het een aard heeft en we kunnen met behulp van ons taalgidsje duidelijk maken dat we uit Nederland komen, maar daarna stokt onze wederzijdse poging tot communiceren. De Chinezen maken de indruk een heel aardig en oprecht geïnteresseerd volk te zijn, maar de taalbarrière is een obstakel om u tegen te zeggen. Even verderop, in een ietwat opgeruimder, enigszins toeristisch winkelstraatje worden we aangeklampt door een fietsenmaker met rode armband, die voor Chinese begrippen heel behoorlijk Engels spreekt. Of we er wat voor voelen om in zijn theewinkeltje thee te komen proeven. We zitten daar een stief uur thee te drinken, terwijl de man honderduit vertelt over zijn geboortestreek en zijn familie. Natuurlijk zijn we ons er ook van bewust dat de beste man ons thee en liefst ook een bijbehorend theeservies aan wil praten. Daar trappen we uiteindelijk met wederzijds goedvinden in en we nemen ten slotte allerhartelijkst afscheid.
Na deze spontane ontmoeting nemen we een paar uur de tijd om het Plein van de Hemelse Vrede en de Verboden Stad aan te doen. Het marcheer- en paradeerplein is zo immens groot dat we de stadsplattegrond moeten raadplegen om de zoektocht door het doolhof van voetgangerstunnels naar de toegangspoort van de Verboden Stad tot een goed einde te brengen. In het symmetrische complex van de Verboden Stad krijgen we andermaal een krekelconcert voorgeschoteld. Het tsjirpen van het duizendenkoppig krekelorkest zwelt aan tot welhaast oorverdovende proporties en neemt dan weer af; en dat herhaalt zich telkenmale. Het is een voor ons onbekend geluid en het doet kunstmatig aan. Inmiddels weten we hoe tuk de Chinezen zijn op herrie en derhalve kunnen we ons niet aan de indruk onttrekken dat het lawaai uit kleine luidsprekertjes komt die in de bomen en de bosschages zijn verborgen.
Tegen het einde van de middag, als onze voeten al zeer doen, pikken we nog een fraai staaltje van moderne architectuur mee in de vorm van het fonkelnieuwe, eivormige theater dat als een ruimteschip middenin een vijver ligt, pal achter de Hal van het Volk.
Omdat we vanavond afreizen naar Xi'an, eten we bijtijds in een restaurantje tegenover ons hotel. In de ontvangstruimte staat een aquarium met grote vissen en schildpadden die daar vast niet louter uit decoratief oogpunt geplaatst is. Naast ons neemt een vierkoppig gezelschap plaats dat gaathotpotten, de Chinese variant op de fondue. Er worden verscheidene groenten, vlees en vis ter hotpotting ter tafel gebracht, maar mijn oog valt met name op schijnbaar ondefinieerbare, grijze lapjes met kleine stekeltjes. Als de Chinezen mijn nieuwsgierige blik in het vizier krijgen, vragen ze met handen en voeten of ik een stukje wil proberen. Dat wil ik wel. Een lapje verdwijnt even in de hotpot, wordt in een sausje gedoopt en dan proeven maar! Amaai, pittig! Dat werkt op de lachspieren, maar ze zijn ook zo vriendelijk mij een half glas bier te gunnen om de boel een beetje te blussen. De Chinezen zijn echt ontzettend aardig! Blijft over de vraag wat ik nu gegeten heb. Ni hao, handen en voeten bieden geen soelaas, dus wordt ons taalgidsje te berde gebracht. We hebben veel schik, maar in eerste instantie blijft resultaat achterwege, totdat we stuiten op een tekening van het menselijk lichaam. Ik blijk een stukje darm met smaak te hebben opgepeuzeld, maar het zal altijd een raadsel blijven van welk dier dit afkomstig was.
Naar station Beijing West om de nachttrein naar Xi'an te nemen. In weerwil van de naam is dit een enorm station, gelijkend op een luchthaventerminal, inclusief röntgenapparatuur en wachtruimtes. De trein is verrassend schoon, eigentijds en luxe. Relatief zachte matrassen, achtergrondmuziek, een railtender met koude pils, wegwerpsloffen en ingebouwde televisieschermpjes voor iedereen en desgevraagd 's ochtends koffie of thee. Alsof dat nog niet genoeg is zijn de toiletten schoon en staan er drie gootsteentjes met zeep tot onze beschikking. Overbodig op te merken dat de schrik ons om het hart slaat als de omroepinstallatie ons laat weten dat "this train will be living shortly." Buiten valt de regen met bakken uit de lucht.
We kiezen een route door de hutongs om naar het Plein van de Hemelse Vrede en de aangrenzendeVerboden Stad te wandelen. Op een voetgangersbrug over een snelweg die dwars door de volkswijkjes is aangelegd doet een oude vrouw een plas. Hoewel de meeste straatjes west-oost of noord-zuid georiënteerd zijn volgens het fengshuiprincipe valt het niet mee onze weg te vinden in deze wirwar van steegjes, binnenplaatsjes, elektriciteitsmasten en -draden, rommelige behuizing en winkeltjes. Het leven speelt zich af op straat: men hangt er, men speelt er kaartspelletjes, men kookt er. De bevoorrading van de winkeltjes geschiedt per bakfiets. Door een wat oudere man worden we een binnenplaatsje op gewenkt om er even een kijkje te kunnen nemen. We ni hao'en dat het een aard heeft en we kunnen met behulp van ons taalgidsje duidelijk maken dat we uit Nederland komen, maar daarna stokt onze wederzijdse poging tot communiceren. De Chinezen maken de indruk een heel aardig en oprecht geïnteresseerd volk te zijn, maar de taalbarrière is een obstakel om u tegen te zeggen. Even verderop, in een ietwat opgeruimder, enigszins toeristisch winkelstraatje worden we aangeklampt door een fietsenmaker met rode armband, die voor Chinese begrippen heel behoorlijk Engels spreekt. Of we er wat voor voelen om in zijn theewinkeltje thee te komen proeven. We zitten daar een stief uur thee te drinken, terwijl de man honderduit vertelt over zijn geboortestreek en zijn familie. Natuurlijk zijn we ons er ook van bewust dat de beste man ons thee en liefst ook een bijbehorend theeservies aan wil praten. Daar trappen we uiteindelijk met wederzijds goedvinden in en we nemen ten slotte allerhartelijkst afscheid.
Na deze spontane ontmoeting nemen we een paar uur de tijd om het Plein van de Hemelse Vrede en de Verboden Stad aan te doen. Het marcheer- en paradeerplein is zo immens groot dat we de stadsplattegrond moeten raadplegen om de zoektocht door het doolhof van voetgangerstunnels naar de toegangspoort van de Verboden Stad tot een goed einde te brengen. In het symmetrische complex van de Verboden Stad krijgen we andermaal een krekelconcert voorgeschoteld. Het tsjirpen van het duizendenkoppig krekelorkest zwelt aan tot welhaast oorverdovende proporties en neemt dan weer af; en dat herhaalt zich telkenmale. Het is een voor ons onbekend geluid en het doet kunstmatig aan. Inmiddels weten we hoe tuk de Chinezen zijn op herrie en derhalve kunnen we ons niet aan de indruk onttrekken dat het lawaai uit kleine luidsprekertjes komt die in de bomen en de bosschages zijn verborgen.
Tegen het einde van de middag, als onze voeten al zeer doen, pikken we nog een fraai staaltje van moderne architectuur mee in de vorm van het fonkelnieuwe, eivormige theater dat als een ruimteschip middenin een vijver ligt, pal achter de Hal van het Volk.
Omdat we vanavond afreizen naar Xi'an, eten we bijtijds in een restaurantje tegenover ons hotel. In de ontvangstruimte staat een aquarium met grote vissen en schildpadden die daar vast niet louter uit decoratief oogpunt geplaatst is. Naast ons neemt een vierkoppig gezelschap plaats dat gaathotpotten, de Chinese variant op de fondue. Er worden verscheidene groenten, vlees en vis ter hotpotting ter tafel gebracht, maar mijn oog valt met name op schijnbaar ondefinieerbare, grijze lapjes met kleine stekeltjes. Als de Chinezen mijn nieuwsgierige blik in het vizier krijgen, vragen ze met handen en voeten of ik een stukje wil proberen. Dat wil ik wel. Een lapje verdwijnt even in de hotpot, wordt in een sausje gedoopt en dan proeven maar! Amaai, pittig! Dat werkt op de lachspieren, maar ze zijn ook zo vriendelijk mij een half glas bier te gunnen om de boel een beetje te blussen. De Chinezen zijn echt ontzettend aardig! Blijft over de vraag wat ik nu gegeten heb. Ni hao, handen en voeten bieden geen soelaas, dus wordt ons taalgidsje te berde gebracht. We hebben veel schik, maar in eerste instantie blijft resultaat achterwege, totdat we stuiten op een tekening van het menselijk lichaam. Ik blijk een stukje darm met smaak te hebben opgepeuzeld, maar het zal altijd een raadsel blijven van welk dier dit afkomstig was.
Naar station Beijing West om de nachttrein naar Xi'an te nemen. In weerwil van de naam is dit een enorm station, gelijkend op een luchthaventerminal, inclusief röntgenapparatuur en wachtruimtes. De trein is verrassend schoon, eigentijds en luxe. Relatief zachte matrassen, achtergrondmuziek, een railtender met koude pils, wegwerpsloffen en ingebouwde televisieschermpjes voor iedereen en desgevraagd 's ochtends koffie of thee. Alsof dat nog niet genoeg is zijn de toiletten schoon en staan er drie gootsteentjes met zeep tot onze beschikking. Overbodig op te merken dat de schrik ons om het hart slaat als de omroepinstallatie ons laat weten dat "this train will be living shortly." Buiten valt de regen met bakken uit de lucht.
Dag 13: Xi'an
Donderdag 31 juli 2008
Klokslag 7.00 uur wordt er op de deur geklopt van onze coupé. De conducteur staat met dampende koffie en thee klaar. Nog geen vijf minuten later klinkt er keiharde Chinese muziek door de luidsprekertjes, voorafgegaan door de mededeling: "We hope that this will bring you in a cheerful mood." Ook goeiemorgen! Onderhavige geluidsterreur wordt centraal aangestuurd en is enkel in de kiem te smoren door met een schroevendraaier of ander stuk gereedschap die vermaledijde boxjes te gronde te richten. Vrolijk worden we wel van het opgeknapte weer: een blauwe hemel, goed zicht. Een bergachtige omgeving.
Na een continentaal ontbijt in ons hotel in Xi'an stappen we in de bus voor de rit naar het terracotta leger, dat even buiten de stad gelegen is. Om ons mentaal voor te bereiden op wat komen gaat hebben we in het voorjaar een tentoonstelling in het Drents Museum bezocht, waar veertien beelden en meer dan tweehonderd kleinere beelden en voorwerpen te bezichtigen waren. Waren we hiervan al onder de indruk, de entree tot de gigantische hal 1 in Xi'an is ronduit shock and awe. Honderden levensgrote poppen en tientallen terracotta paarden staan ons bij binnenkomst aan te staren. Het is een prettige verrassing dat er, in tegenstelling tot wat we tot nu toe gehoord en gelezen hadden, volop gefotografeerd mag worden. Zo kuieren we overdonderd rond de opgraving. Er is nog een tweetal andere hallen, waar archeologen nog volop doende zijn met de opgraving en de reconstructie van de beelden. Na een opstekertje keren we terug naar hal 1 om de ontzagwekkende beeldenverzameling nogmaals op ons in te laten werken. In het aanpalende, gloednieuwe winkelcentrum (een replica van het stadshart van Almere) kopen we souvenirs. In hal 1 hadden we nog acht euro moeten neertellen voor een set minibeeldjes, uiteindelijk kopen we ze verderop na flink afdingen voor één. Nog wat dichter bij de uitgang worden ze zelfs voor vijftig cent aangeboden.
Lunch in een restaurant met een neppiramide en een namaaksfinx in de tuin. Deze überkitsch zegt weinig over de kwaliteit van het eten, want die is wederom uitstekend.
De terugrit naar Xi'an. In de stad staat het verkeer muurvast, daar het zich door slechts enkele poorten moet wurmen in de stadsmuur die het centrum omgeeft en omdat het Xi'anse wegennet niet aan verkeersbeperkende maatregelen onderhevig is als in Beijing. Tijd genoeg om vanuit de bus rond te kijken. Veel aftandse bussen, waarin de passagiers als sardientjes zijn samengepakt. En dat in een niet bepaald woest aantrekkelijke mix van klamme hitte en ongefilterde uitlaatgassen. De buschauffeurs dragen witte handschoentjes. Er lijken slechts twee verkeersregels te gelden: houd de rechterweghelft en duik in elk gat dat je ziet, anders doet iemand anders het voor je. Een en ander ontaardt derhalve in totale chaos. Scooters en zwaar overbeladen fietsen slingeren overal tussendoor.
We maken een korte stop bij een overdekte medicijnmarkt, waar we meteen worden bedolven onder de verkopers die ons tijgerbalsem willen aansmeren en alleen tijgerbalsem. Natuurlijk is het hun genoegzaam bekend dat we als westerlingen niet bovenmatig zijn geïnteresseerd in vreemdkleurige poedertjes en pilletjes, gedroogde slangen, hagedissen op stokjes en schildpaddenschilden. Als we de bloedzuigers van ons hebben afgeschud, blijkt de markt een landerige bedoening. Handelaren leggen ons geen strobreed in de weg om rond te neuzen en te fotograferen, ze leggen een kaartje of doen een tukje tussen de buitenissige koopwaar.
Ter afsluiting bezoeken we nog de Grote Wildeganspagode. Voor de ingang wemelt het van de bedelaars en verkopers. Het is de eerste keer dat we schrijnende armoede in China zien. De pijp is al aardig leeg, zeker na de excursie naar het wonderbaarlijke terracotta leger, en dus benutten we niet alle tijd die ons hier ter beschikking staat.
In het winkelcentrum tegenover ons hotel kopen we een geheugenkaartje voor G. Dat is nog voorwaar geen sinecure: na het uitzoeken van het gewenste kaartje wordt een bon uitgeschreven en rijkelijk bestempeld, dan worden we naar de kassa gestuurd waar we afrekenen en de bon wederom onder handen wordt genomen door een stempel en ten slotte keren we terug naar de fotoafdeling alwaar we het geheugenkaartje na inlevering van de bon in ontvangst mogen nemen. Op de bovenste etage van het winkelcentrum eten we dumplings, een specialiteit van Xi'an, die al danig zijn afgekoeld door de vertraging die we ondanks de hulp van vijf kassameisjes bij het betalen hebben opgelopen. Op onze hotelkamer kijken we naar de Chinese versies van Musikantenstadl en Tell Sell.
Na een continentaal ontbijt in ons hotel in Xi'an stappen we in de bus voor de rit naar het terracotta leger, dat even buiten de stad gelegen is. Om ons mentaal voor te bereiden op wat komen gaat hebben we in het voorjaar een tentoonstelling in het Drents Museum bezocht, waar veertien beelden en meer dan tweehonderd kleinere beelden en voorwerpen te bezichtigen waren. Waren we hiervan al onder de indruk, de entree tot de gigantische hal 1 in Xi'an is ronduit shock and awe. Honderden levensgrote poppen en tientallen terracotta paarden staan ons bij binnenkomst aan te staren. Het is een prettige verrassing dat er, in tegenstelling tot wat we tot nu toe gehoord en gelezen hadden, volop gefotografeerd mag worden. Zo kuieren we overdonderd rond de opgraving. Er is nog een tweetal andere hallen, waar archeologen nog volop doende zijn met de opgraving en de reconstructie van de beelden. Na een opstekertje keren we terug naar hal 1 om de ontzagwekkende beeldenverzameling nogmaals op ons in te laten werken. In het aanpalende, gloednieuwe winkelcentrum (een replica van het stadshart van Almere) kopen we souvenirs. In hal 1 hadden we nog acht euro moeten neertellen voor een set minibeeldjes, uiteindelijk kopen we ze verderop na flink afdingen voor één. Nog wat dichter bij de uitgang worden ze zelfs voor vijftig cent aangeboden.
Lunch in een restaurant met een neppiramide en een namaaksfinx in de tuin. Deze überkitsch zegt weinig over de kwaliteit van het eten, want die is wederom uitstekend.
De terugrit naar Xi'an. In de stad staat het verkeer muurvast, daar het zich door slechts enkele poorten moet wurmen in de stadsmuur die het centrum omgeeft en omdat het Xi'anse wegennet niet aan verkeersbeperkende maatregelen onderhevig is als in Beijing. Tijd genoeg om vanuit de bus rond te kijken. Veel aftandse bussen, waarin de passagiers als sardientjes zijn samengepakt. En dat in een niet bepaald woest aantrekkelijke mix van klamme hitte en ongefilterde uitlaatgassen. De buschauffeurs dragen witte handschoentjes. Er lijken slechts twee verkeersregels te gelden: houd de rechterweghelft en duik in elk gat dat je ziet, anders doet iemand anders het voor je. Een en ander ontaardt derhalve in totale chaos. Scooters en zwaar overbeladen fietsen slingeren overal tussendoor.
We maken een korte stop bij een overdekte medicijnmarkt, waar we meteen worden bedolven onder de verkopers die ons tijgerbalsem willen aansmeren en alleen tijgerbalsem. Natuurlijk is het hun genoegzaam bekend dat we als westerlingen niet bovenmatig zijn geïnteresseerd in vreemdkleurige poedertjes en pilletjes, gedroogde slangen, hagedissen op stokjes en schildpaddenschilden. Als we de bloedzuigers van ons hebben afgeschud, blijkt de markt een landerige bedoening. Handelaren leggen ons geen strobreed in de weg om rond te neuzen en te fotograferen, ze leggen een kaartje of doen een tukje tussen de buitenissige koopwaar.
Ter afsluiting bezoeken we nog de Grote Wildeganspagode. Voor de ingang wemelt het van de bedelaars en verkopers. Het is de eerste keer dat we schrijnende armoede in China zien. De pijp is al aardig leeg, zeker na de excursie naar het wonderbaarlijke terracotta leger, en dus benutten we niet alle tijd die ons hier ter beschikking staat.
In het winkelcentrum tegenover ons hotel kopen we een geheugenkaartje voor G. Dat is nog voorwaar geen sinecure: na het uitzoeken van het gewenste kaartje wordt een bon uitgeschreven en rijkelijk bestempeld, dan worden we naar de kassa gestuurd waar we afrekenen en de bon wederom onder handen wordt genomen door een stempel en ten slotte keren we terug naar de fotoafdeling alwaar we het geheugenkaartje na inlevering van de bon in ontvangst mogen nemen. Op de bovenste etage van het winkelcentrum eten we dumplings, een specialiteit van Xi'an, die al danig zijn afgekoeld door de vertraging die we ondanks de hulp van vijf kassameisjes bij het betalen hebben opgelopen. Op onze hotelkamer kijken we naar de Chinese versies van Musikantenstadl en Tell Sell.
Dag 14: Xi'an – Lingbao
Vrijdag 1 augustus 2008
De hemel is bedekt met een dikke, egale laag bewolking. Dat belooft weinig goeds voor de totale zonsverduistering die even voor zonsondergang plaatsvindt. Met de bus rijden we naar het slaperige stadje Lingbao, dat op de centrale lijn van de eclips ligt. Hier zal de zon, volgens een jubelende aanprijzing van Koning Aap, "maar liefst twee minuten" schuilgaan achter de maan. Te elfder ure heeft de reisbegeleider voor iedereen nog een eclipsbrilletje kunnen regelen. Verder is er de nodige verwarring over het precieze tijdstip van de verduistering; de aangeboorde bronnen zijn het er niet over eens. Als we eenmaal in Lingbao zijn hopen we meer duidelijkheid daaromtrent te krijgen; daarnaast is het nog maar de vraag of deze informatie er toe zal doen, gezien de ons ongunstig gezinde weersomstandigheden.
De autosnelweg biedt een kijkje in het wezen van het Chinese volk. Ondanks, of misschien wel dankzij bijna zestig jaar communisme zijn de Chinezen bijzonder individualistisch ingesteld. Voor een tolpoortje hebben we een oponthoud van drie kwartier omdat drie vrachtwagenchauffeurs uit aan het vechten zijn wie er het eerst doormag en daarbij de middelste camion hopeloos vast hebben gemanoeuvreerd. In de file wordt gesneden dat het een lieve lust is. Even verderop, op een steile helling, kruipt een vrachtwagen op de inhaalstrook omhoog. Het schijnt dat autosnelwegen nog niet zo lang geleden hun intrede hebben gedaan in China en het gezag in Beijing lijkt zich te realiseren dat automobilisten nog wel wat snelwegopvoeding kunnen gebruiken. Langs en boven de weg wemelt het van de borden die bijvoorbeeld aangeven dat de linkerrijstrook louter dient om in te halen en goedbedoelde maar soms wat raadselachtige adviezen geven als: "Don't drive online."
Beschrijving van Lingbao: een groot kruispunt, waaraan ons hotel gelegen is, houten hutjes in de bermen van de brede boulevards, een afgeleefd centrumpje en veel appartementenblokken in aanbouw. De groeistad afficheert zichzelf als goud- en appelstad. Langs de straten staan plastic lantaarnpalen in de vorm van appelbomen met lichtgevende, rode appels. Het hotel is met afstand het hoogste gebouw van de stad en het bladgoud alom zou schitteren in de zon, ware het niet dat het nog steeds zwaar bewolkt is. Ook een mededeling bij de ingang ("If you wearing spike shoes or slippers, don't come into the hotel.") is van een pretentie die de tenen krullen doet. Op onze ruime kamer worden we schriftelijk verwelkomd door de manager.
De autosnelweg biedt een kijkje in het wezen van het Chinese volk. Ondanks, of misschien wel dankzij bijna zestig jaar communisme zijn de Chinezen bijzonder individualistisch ingesteld. Voor een tolpoortje hebben we een oponthoud van drie kwartier omdat drie vrachtwagenchauffeurs uit aan het vechten zijn wie er het eerst doormag en daarbij de middelste camion hopeloos vast hebben gemanoeuvreerd. In de file wordt gesneden dat het een lieve lust is. Even verderop, op een steile helling, kruipt een vrachtwagen op de inhaalstrook omhoog. Het schijnt dat autosnelwegen nog niet zo lang geleden hun intrede hebben gedaan in China en het gezag in Beijing lijkt zich te realiseren dat automobilisten nog wel wat snelwegopvoeding kunnen gebruiken. Langs en boven de weg wemelt het van de borden die bijvoorbeeld aangeven dat de linkerrijstrook louter dient om in te halen en goedbedoelde maar soms wat raadselachtige adviezen geven als: "Don't drive online."
Beschrijving van Lingbao: een groot kruispunt, waaraan ons hotel gelegen is, houten hutjes in de bermen van de brede boulevards, een afgeleefd centrumpje en veel appartementenblokken in aanbouw. De groeistad afficheert zichzelf als goud- en appelstad. Langs de straten staan plastic lantaarnpalen in de vorm van appelbomen met lichtgevende, rode appels. Het hotel is met afstand het hoogste gebouw van de stad en het bladgoud alom zou schitteren in de zon, ware het niet dat het nog steeds zwaar bewolkt is. Ook een mededeling bij de ingang ("If you wearing spike shoes or slippers, don't come into the hotel.") is van een pretentie die de tenen krullen doet. Op onze ruime kamer worden we schriftelijk verwelkomd door de manager.
Er is de mogelijkheid om vanaf het dakterras van het hotel de totale zonsverduistering te bekijken en daarna een gratis maaltijd te gebruiken; wij kiezen ervoor een stadspark aan het water op te zoeken dat we vanuit onze kamer in de verte zien liggen. Onderweg worden we door iedereen aangestaard. We moeten met een winkelier op de foto en daarna ook nog met zijn dochter. Daarbij wordt er flink gegiecheld. Men is hier duidelijk geen westerse toeristen gewoon, hetgeen geen verbazing wekt, gezien het feit dat het kruispunt het enige vertier in de stad biedt. Naast ons hebben zich nog een tiental Nederlandse toeristen in het park verschanst, de eclipsbrilletjes en fototoestellen in de aanslag. Er is nog steeds onenigheid over het tijdstip van de totaliteit: half zes, half zeven, tien over half zeven en half acht worden als mogelijkheden geopperd. Dat de zon nog immer schuilgaat achter een pak wolken maakt de onzekerheid alleen maar groter en het ziet er niet naar uit dat ons nog een opklaring wordt gegund door de weergoden. Er spelen wat kinderen in het park. Uit pure verveling beginnen we hen te fotograferen. Ze maken er een sport van om niet op de gevoelige plaat te worden vastgelegd. Opvallend is dat de kleinsten van hen geen luier om hebben, maar een zogeheten spleetbroekje, een broek met een scheur erin. Zo kunnen ze overal even hurken en hun behoefte doen. Ze beginnen ermee als ze negen maanden oud zijn en zijn op deze manier al vroeg zindelijk.
Er verschijnt een pasgetrouwd stel om een bruidsreportage te maken in het park.
De krekels hebben het weer op een collectief tsjirpen gezet. Langzaam maar zeker begint tot ons door te dringen dat dat curieuze lawaai echt door die beestjes geproduceerd moet worden en niet uit een doosje kan komen. De Chinezen hebben an sich genoeg gekkigheid uitgehaald, maar tot in de verste uithoeken van het land luidsprekertjes installeren om het volk te bestoken met het getsjirp van krekels teneinde hundertprozentig zen te zijn met de natuur, dat zal toch niet waar wezen?
Na een uur of anderhalf verschijnt er geheel tegen de verwachting in toch een aantal lichte plekken boven de noordwestelijke einder, terwijl de rest van het firmament onveranderlijk bedekt blijft. Er gloort dus letterlijk hoop aan de horizon! Omdat de zon al laag moet staan zoeken we het hogerop in het park; via een smal trappenpaadje beklimmen we een heuveltje. En warempel, even later breekt de zon eventjes door. Er is door de maan al een klein hapje uit genomen. Er is echter veel laaghangende bewolking aanwezig die nog roet in het eten kan gooien, maar het begint toch te kriebelen in onze buik. De zon verdwijnt achter een wolk en keert weer terug. Een vreemd licht valt over de stad, de hap uit de zon wordt almaar groter. Als de zon al een sikkelvorm heeft aangenomen verdwijnt ze achter een wolkenbank, zodat het op het laatste moment toch nog mis lijkt te gaan, maar op het laatste moment komt de zon weer te voorschijn en breekt de totaliteitsfase aan. De opwinding is groot, dat de eclips alsnog te zien is is een grote verrassing. G. is bezig met een foto. "Kijk dan, kijk dan!" roep ik. De onderste helft van de zonneschijf wordt door een wolk aan het oog onttrokken, maar de rode corona is overduidelijk te zien. Na krap twee minuten zien we de diamantring en luttele minuten later verdwijnt de zonnesikkel achter de horizon.
Door het park lopen we terug naar het centrum van de stad. Verbaasde blikken op de gezichten van de autochtonen. Een Chinese man wijst naar de hemel, alsof hij ons wil vragen wat dat was, de plotselinge duisternis. We laten hem de binnenkant van een eclipsbrilletje zien, waarop in een paar tekeningetjes staat uitgelegd hoe een zonsverduistering ontstaat. Hij lijkt het nauwelijks te bevatten. In een straat die uitkomt op het kruispunt ligt een aantal levensmiddelenwinkeltjes en restaurantjes. We worden weer door iedereen nagekeken. Een meisje van een jaar of vijftien snelt naar ons toe, roept "Hello!" en rent proestend weer weg. Lukraak benen we een van de eettentjes binnen om wat te eten. Geen toeristen, de Nederlanders die we in het park tegenkwamen zijn ongetwijfeld naar het hotel gesneld om van het gratis diner te profiteren. Wederom verbaasde blikken, giechelende serveersters. Een grote, kale ruimte met een stuk of vijftien tafeltjes, waartussen spuugbakken staan. We zetten ons aan een tafeltje en ontvangen de menukaart, die alleen in het Chinees gesteld is. We pakken ons taalgidsje erbij, plus een lijstje van algemeen voorkomende Chinese gerechten in het Chinees en het Nederlands, plus ons point-itboekje, een handzaam plaatjeswoordenboek met een hele serie fotootjes die je kunt aanwijzen, opdat we maximaal bewapend zijn tijdens het bestelprocédé. Er staan vijf serveersters om ons tafeltje die zich verdiepen in de Nederlandse benamingen voor de Chinese gerechten. Dat gaat ze niet slecht af. Uiteindelijk slagen we erin om met vereende krachten twee gerechten te bestellen, rijst met ei en een pot jasmijnthee. Tijdens het eten, dat voortreffelijk is, worden we door het gehele restaurant aangestaard. We drinken nog een pot jasmijnthee en zijn voor dit feestmaal omgerekend 3 euro 70 kwijt, een spotprijs. Onze fooi van 30 cent wordt tot driemaal toe geweigerd. Heel tevreden wandelen we terug naar het neonverlichte hotel.
Er verschijnt een pasgetrouwd stel om een bruidsreportage te maken in het park.
De krekels hebben het weer op een collectief tsjirpen gezet. Langzaam maar zeker begint tot ons door te dringen dat dat curieuze lawaai echt door die beestjes geproduceerd moet worden en niet uit een doosje kan komen. De Chinezen hebben an sich genoeg gekkigheid uitgehaald, maar tot in de verste uithoeken van het land luidsprekertjes installeren om het volk te bestoken met het getsjirp van krekels teneinde hundertprozentig zen te zijn met de natuur, dat zal toch niet waar wezen?
Na een uur of anderhalf verschijnt er geheel tegen de verwachting in toch een aantal lichte plekken boven de noordwestelijke einder, terwijl de rest van het firmament onveranderlijk bedekt blijft. Er gloort dus letterlijk hoop aan de horizon! Omdat de zon al laag moet staan zoeken we het hogerop in het park; via een smal trappenpaadje beklimmen we een heuveltje. En warempel, even later breekt de zon eventjes door. Er is door de maan al een klein hapje uit genomen. Er is echter veel laaghangende bewolking aanwezig die nog roet in het eten kan gooien, maar het begint toch te kriebelen in onze buik. De zon verdwijnt achter een wolk en keert weer terug. Een vreemd licht valt over de stad, de hap uit de zon wordt almaar groter. Als de zon al een sikkelvorm heeft aangenomen verdwijnt ze achter een wolkenbank, zodat het op het laatste moment toch nog mis lijkt te gaan, maar op het laatste moment komt de zon weer te voorschijn en breekt de totaliteitsfase aan. De opwinding is groot, dat de eclips alsnog te zien is is een grote verrassing. G. is bezig met een foto. "Kijk dan, kijk dan!" roep ik. De onderste helft van de zonneschijf wordt door een wolk aan het oog onttrokken, maar de rode corona is overduidelijk te zien. Na krap twee minuten zien we de diamantring en luttele minuten later verdwijnt de zonnesikkel achter de horizon.
Door het park lopen we terug naar het centrum van de stad. Verbaasde blikken op de gezichten van de autochtonen. Een Chinese man wijst naar de hemel, alsof hij ons wil vragen wat dat was, de plotselinge duisternis. We laten hem de binnenkant van een eclipsbrilletje zien, waarop in een paar tekeningetjes staat uitgelegd hoe een zonsverduistering ontstaat. Hij lijkt het nauwelijks te bevatten. In een straat die uitkomt op het kruispunt ligt een aantal levensmiddelenwinkeltjes en restaurantjes. We worden weer door iedereen nagekeken. Een meisje van een jaar of vijftien snelt naar ons toe, roept "Hello!" en rent proestend weer weg. Lukraak benen we een van de eettentjes binnen om wat te eten. Geen toeristen, de Nederlanders die we in het park tegenkwamen zijn ongetwijfeld naar het hotel gesneld om van het gratis diner te profiteren. Wederom verbaasde blikken, giechelende serveersters. Een grote, kale ruimte met een stuk of vijftien tafeltjes, waartussen spuugbakken staan. We zetten ons aan een tafeltje en ontvangen de menukaart, die alleen in het Chinees gesteld is. We pakken ons taalgidsje erbij, plus een lijstje van algemeen voorkomende Chinese gerechten in het Chinees en het Nederlands, plus ons point-itboekje, een handzaam plaatjeswoordenboek met een hele serie fotootjes die je kunt aanwijzen, opdat we maximaal bewapend zijn tijdens het bestelprocédé. Er staan vijf serveersters om ons tafeltje die zich verdiepen in de Nederlandse benamingen voor de Chinese gerechten. Dat gaat ze niet slecht af. Uiteindelijk slagen we erin om met vereende krachten twee gerechten te bestellen, rijst met ei en een pot jasmijnthee. Tijdens het eten, dat voortreffelijk is, worden we door het gehele restaurant aangestaard. We drinken nog een pot jasmijnthee en zijn voor dit feestmaal omgerekend 3 euro 70 kwijt, een spotprijs. Onze fooi van 30 cent wordt tot driemaal toe geweigerd. Heel tevreden wandelen we terug naar het neonverlichte hotel.
Dag 15: Lingbao – Chongqing
Zaterdag 2 augustus 2008
De rit van Lingbao naar de luchthaven van Xi'an. Uit verveling kijken we wat rond in de winkeltjes van het vliegveld. Spijtig genoeg is het zo dat niet alleen marktkooplui en straatverkopers zich als een dorstige teek aan je vastklampen. Ook gekwalificeerd winkelpersoneel heeft van hogerhand de opdracht gekregen de wandelende geldbuidels op de voet te volgen. En dus zit bij het uitkammen van de schappen continu een meisje in onze nek te hijgen. Dat zal dan wel het Chinese idee van klantgerichtheid zijn, maar dat maakt het niet minder irritant. De winkelbediende terechtwijzen zal geen enkel effect sorteren, het zal eerder zelfs averechts werken, vermits ze dan ten overstaan van eenieder haar gezicht zal verliezen en dat is een doodzonde in China. Als het mens ons ons inziens genoeg op de zenuwen heeft gewerkt, besluiten we ieder ons weegs te gaan. Daar weet het verkoopstertje zich geen raad mee en ze druipt dan ook snel af. Wie niet sterk is moet slim zijn.
De vlucht naar Chongqing. Ruim nadat de daling is ingezet keren we onverrichter zake terug naar Xi'an wegens slecht weer in Chongqing. Even is er lichte paniek, omdat in Chongqing de cruiseboot klaarligt die ons twee dagen stroomafwaarts op de rivier de Yangtze naar de Drieklovendam zal varen. Zouden we nog op tijd arriveren? Opluchting alom als we het een uurtje later weer proberen. Deze keer verloopt de vlucht vlekkeloos. Een goor, grijs zwerk en een kletsnat vliegveld in Chongqing. Het druppelt nog wat na, de hitte hult ons in natte lappen.
Heden ten dage is Chongqing met 32 miljoen inwoners met afstand de grootste stad ter wereld en vanuit de bus die de transfer van de luchthaven naar de boot verzorgt zien we dan ook een ontstellende massa torenflats die voortwoekert over de steile heuvels. De Engelstalige gids die ons door de lokale agent in de maag is gesplitst spreekt louter in superlatieven over deze monsterlijke metropool. Daarbij hanteert ze de Chinese gewoonte de sleutelwoorden in het betoog te herhalen. Dat gaat dan ongeveer zo: "Chongqing is the only city in China where no bikes. Where no bikes. That's because it's the most hilly city in China. The most hilly city in China. Chongqing is called one of three ovens in China. One of three ovens in China. It can be really hot in summer, up to forty-five degrees. Forty-five degrees. Now we're entering the city centre. The city centre. Over there you can see New York skyline. New York skyline."
Na een flinke afdaling via glibberige, ongelijke traptreden gaan we aan boord van de luxe boot MV Emperor. We worden welkom geheten door een tiental verklede matrozen die een draak heen en weer wiegen en met een verveelde blik op trommels slaan. Ook Stephen, onze river guide, is van de partij, een charmante jongeman die heel goed Engels spreekt, zij het met een nogal koddige intonatie. Net als vele andere Chinezen heeft hij een Engelse "artiestennaam" aangenomen om het de westerlingen gemakkelijk te maken; ni hao en xièxie zijn tenslotte al lastig genoeg. We krijgen een tweepersoons buitenhut met eigen sanitair en een balkonnetje. Er is een groot restaurant, een bar, een massagesalon, een game room, winkeltjes en een groot zonnedek met zonder zwembad (volgens river guide Stephen was er geen behoefte aan een zwembad) waarvan we prachtig uitzicht zullen hebben op de Drie Kloven en het kolkende, bruine water van de Yangtze. Dagelijks is er een excursie en elke ochtend wordt er tai chi bedreven onder de bezielende leiding van een "professionele" tai chi-goeroe. Kort en goed, we hoeven ons niet te vervelen. We dineren in het desolate scheepsrestaurant met het uitbundige neon van Chongqing als behang en, ofschoon er bestek naast onze borden ligt, wensen we dat met stokjes te doen. De modeshow die 's avonds in de nachtclub plaatsheeft laten we aan ons voorbijgaan.
De vlucht naar Chongqing. Ruim nadat de daling is ingezet keren we onverrichter zake terug naar Xi'an wegens slecht weer in Chongqing. Even is er lichte paniek, omdat in Chongqing de cruiseboot klaarligt die ons twee dagen stroomafwaarts op de rivier de Yangtze naar de Drieklovendam zal varen. Zouden we nog op tijd arriveren? Opluchting alom als we het een uurtje later weer proberen. Deze keer verloopt de vlucht vlekkeloos. Een goor, grijs zwerk en een kletsnat vliegveld in Chongqing. Het druppelt nog wat na, de hitte hult ons in natte lappen.
Heden ten dage is Chongqing met 32 miljoen inwoners met afstand de grootste stad ter wereld en vanuit de bus die de transfer van de luchthaven naar de boot verzorgt zien we dan ook een ontstellende massa torenflats die voortwoekert over de steile heuvels. De Engelstalige gids die ons door de lokale agent in de maag is gesplitst spreekt louter in superlatieven over deze monsterlijke metropool. Daarbij hanteert ze de Chinese gewoonte de sleutelwoorden in het betoog te herhalen. Dat gaat dan ongeveer zo: "Chongqing is the only city in China where no bikes. Where no bikes. That's because it's the most hilly city in China. The most hilly city in China. Chongqing is called one of three ovens in China. One of three ovens in China. It can be really hot in summer, up to forty-five degrees. Forty-five degrees. Now we're entering the city centre. The city centre. Over there you can see New York skyline. New York skyline."
Na een flinke afdaling via glibberige, ongelijke traptreden gaan we aan boord van de luxe boot MV Emperor. We worden welkom geheten door een tiental verklede matrozen die een draak heen en weer wiegen en met een verveelde blik op trommels slaan. Ook Stephen, onze river guide, is van de partij, een charmante jongeman die heel goed Engels spreekt, zij het met een nogal koddige intonatie. Net als vele andere Chinezen heeft hij een Engelse "artiestennaam" aangenomen om het de westerlingen gemakkelijk te maken; ni hao en xièxie zijn tenslotte al lastig genoeg. We krijgen een tweepersoons buitenhut met eigen sanitair en een balkonnetje. Er is een groot restaurant, een bar, een massagesalon, een game room, winkeltjes en een groot zonnedek met zonder zwembad (volgens river guide Stephen was er geen behoefte aan een zwembad) waarvan we prachtig uitzicht zullen hebben op de Drie Kloven en het kolkende, bruine water van de Yangtze. Dagelijks is er een excursie en elke ochtend wordt er tai chi bedreven onder de bezielende leiding van een "professionele" tai chi-goeroe. Kort en goed, we hoeven ons niet te vervelen. We dineren in het desolate scheepsrestaurant met het uitbundige neon van Chongqing als behang en, ofschoon er bestek naast onze borden ligt, wensen we dat met stokjes te doen. De modeshow die 's avonds in de nachtclub plaatsheeft laten we aan ons voorbijgaan.
Dag 16: Yangtze
Zondag 3 augustus 2008
Volgens het dagprogramma dat we gisteravond hebben ontvangen worden we vanochtend om 7.30 uur gewekt. En zo geschiedt het: op punctuele wijze wordt er aanzwellende new-agemuziek over de intercom gegooid, gevolgd door de zoete stem van river guide Stephen die een aantal dienstmededelingen de ether in slingert. Ontbijt in het scheepsrestaurant. Om 8.00 uur gaan de trossen los en varen we oostwaarts naar de Drieklovendam.
De Yangtze, de op twee na langste rivier ter wereld, is ter hoogte van Chongqing al behoorlijk breed en meandert met flauwe bochten door een bergachtig gebied met graslanden, kleinschalige bossen en bescheiden landbouwpercelen en plantages. Er hangt een bruine sluier over het landschap, het hemelsblauw gaat schuil achter een klamme laag mist. Het is dreigend, drukkend weer. Het snelstromende water is vuilbruin van kleur, enerzijds door de modder die het meevoert, anderzijds door de vervuiling. Er drijven veel schoenen en slippers in het water. De Yangtze is een drukbevaren rivier, veel kleine vissersbootjes, maar ook reusachtige zeeschepen die tot de nok zijn volgeladen met vrachtwagens en containers en waarop complete flats vol bedompte, kleine hutten staan. Enkele bemanningsleden en vrachtwagenchauffeurs, met ontbloot bovenlijf of gekleed in vieze, bezwete lompen, zwaaien naar ons; wij zwaaien terug. Voor hen moet het leven keihard zijn. Dat laatste geldt zeker voor de mensen die de oevers van de Yangtze bevolken. Door de bouw van de Drieklovendam, honderden kilometers stroomafwaarts nog, ontstaat hier langzaam maar zeker een stuwmeer dat het grootste ter wereld moet worden. Het water is de afgelopen jaren al honderdvijftig meter gestegen en tot eind 2009 komt daar nog twintig meter bij. (Het waterpeil wordt her en der op de kades aangegeven.) De gevolgen liegen er niet om. Complete steden en dorpen zijn onder water verdwenen, waardoor anderhalf miljoen Chinezen het hogerop moesten zoeken. Op de heuvels verrijzen dan ook tientallen nieuwe steden, barre oorden met betonnen woontorens. Gedurende de cruise zullen we meer dan dertig identieke tuibruggen in aanbouw tellen. Met bulldozers worden nog de nodige sloopwerkzaamheden uitgevoerd; een enkele keer zien en horen we mensen hun eigen huis afbreken, het typische geluid van bakstenen die op elkaar gestapeld worden draagt ver. In de documentaire Manufactured Landscapes, waarin de Canadese fotograaf Edward Burtynsky gevolgd wordt tijdens een werkbezoek aan China, hadden we al gezien dat de ongelukkigen die gedwongen werden hun huizen te verlaten, tot overmaat van ramp hun eigen dierbare steden tot de laatste steen moesten afbreken. Wat zou onze überpositivo Stephen, onze river guide, daarvan vinden? River guide Stephen is in geen velden of wegen te bekennen. En gelijk heeft hij, want het is al met al niet fraai wat we voorgeschoteld krijgen. Naast de afschuwelijke woonfabrieken zijn dat ook echte fabrieken, in onbegrijpelijke industriecomplexen die hun uitscheidingsproducten in de rivier lozen en de lucht in blazen. Temidden van de fabrieken staan troosteloze appartementencomplexen waar de fabrieksarbeiders domicilie houden, of iets wat daarop lijkt.
's Middags gaan we een paar uur van boord voor een bezoek aan Fengdu. De stad zelf is grotendeels onder water verdwenen en op de andere oever herbouwd, het gelijknamige tempelcomplex dat boven de oude stad uittorende is dit bespaard gebleven en heet nu Fengdu Ghost City. Het is een toeristenfuik eerste klas en pure nepperij bovendien. Nadat we ons door een haag van agressieve verkopers en souvenirkraampjes hebben heengeploegd, worden we met elektrische karretjes op roekeloze wijze naar de ingang van het tempelcomplex gereden. Nog meer zonnehoedjes, flesjes water, T-shirts en koelkastmagneetjes te koop. Dan moeten we nog een aantal trappen bestijgen, samen goed voor bijna zevenhonderd treden. Zo hebben we in een kleine week al een respectabel aantal trappen moeten bedwingen. China is het land van de trappen, zo veel is zeker; waarom men in plaats van de Grote Chinese Muur geen Grote Chinese Trap heeft gebouwd is voor ons een vraag en voor de Chinezen een weet. Het zweet gutst weer alsof je een emmer leeggooit, het is benauwd en in de verte begint het te rommelen. Het tempelcomplex ziet er zo op het oog wel aardig uit, met dezelfde kenmerken als de Verboden Stad en het Zomerpaleis, alleen met minder detail. Het is ontnuchterend om van de gids – "This hill is called Ming Mountain. Ming Mountain." – nota bene te vernemen dat het tempelcomplex in werkelijkheid een replica is die is gebouwd "to make money." Een ordinair pretpark dus. De gigantische, stenen boeddha, die we al vanaf het zonnedek tegen de helling hadden zien liggen, herbergt in zijn buik een enorme parkeergarage. Fengdu Ghost City kan ons verder gestolen worden.
We nemen een verfrissende douche in onze hut, terwijl buiten een onweersbui losbarst. Fris en fruitig staan we klaar voor het captain's welcome dinner, en dat terwijl we de helft van de cruise al achter de rug hebben. De kapitein, of degene die zich voordoet als kapitein, staat erop dat we met hem op de foto gaan. Het eten is heel behoorlijk. We ouwehoeren wat met drie Japanners, een Australische en drie Engelse meisjes. Een gloedvolle toespraak van de kapitein, die in het Engels wordt vertaald door Stephen, onze river guide.
We lezen nog wat in onze hut en ik werk mijn dagboekje bij. We kijken naar de videofilm met alle hoogtepunten van de dag die scheepscameraman Jiremy heeft geschoten. Later op de avond lopen we nog even naar de nachtclub, waar het animatieteam haar kunsten vertoont. Of er nu "Tibetaans" gedanst wordt, een Chinese hit gezongen of spelletjes gespeeld met het publiek, het is en blijft genant. De aankondigingen van river guide Stephen kunnen daar niets aan veranderen. Na de optredens worden er nog een kwartiertje dansvloerstampers gedraaid en juint river guide Stephen het karige publiek nog even op, daarna gaat de avond als een nachtkaars uit. 's Nachts worden we nog geruime tijd uit onze slaap gehouden door de klanken uit de karaokebar die alle eierkoeken wandjes penetreren tot onze hut.
De Yangtze, de op twee na langste rivier ter wereld, is ter hoogte van Chongqing al behoorlijk breed en meandert met flauwe bochten door een bergachtig gebied met graslanden, kleinschalige bossen en bescheiden landbouwpercelen en plantages. Er hangt een bruine sluier over het landschap, het hemelsblauw gaat schuil achter een klamme laag mist. Het is dreigend, drukkend weer. Het snelstromende water is vuilbruin van kleur, enerzijds door de modder die het meevoert, anderzijds door de vervuiling. Er drijven veel schoenen en slippers in het water. De Yangtze is een drukbevaren rivier, veel kleine vissersbootjes, maar ook reusachtige zeeschepen die tot de nok zijn volgeladen met vrachtwagens en containers en waarop complete flats vol bedompte, kleine hutten staan. Enkele bemanningsleden en vrachtwagenchauffeurs, met ontbloot bovenlijf of gekleed in vieze, bezwete lompen, zwaaien naar ons; wij zwaaien terug. Voor hen moet het leven keihard zijn. Dat laatste geldt zeker voor de mensen die de oevers van de Yangtze bevolken. Door de bouw van de Drieklovendam, honderden kilometers stroomafwaarts nog, ontstaat hier langzaam maar zeker een stuwmeer dat het grootste ter wereld moet worden. Het water is de afgelopen jaren al honderdvijftig meter gestegen en tot eind 2009 komt daar nog twintig meter bij. (Het waterpeil wordt her en der op de kades aangegeven.) De gevolgen liegen er niet om. Complete steden en dorpen zijn onder water verdwenen, waardoor anderhalf miljoen Chinezen het hogerop moesten zoeken. Op de heuvels verrijzen dan ook tientallen nieuwe steden, barre oorden met betonnen woontorens. Gedurende de cruise zullen we meer dan dertig identieke tuibruggen in aanbouw tellen. Met bulldozers worden nog de nodige sloopwerkzaamheden uitgevoerd; een enkele keer zien en horen we mensen hun eigen huis afbreken, het typische geluid van bakstenen die op elkaar gestapeld worden draagt ver. In de documentaire Manufactured Landscapes, waarin de Canadese fotograaf Edward Burtynsky gevolgd wordt tijdens een werkbezoek aan China, hadden we al gezien dat de ongelukkigen die gedwongen werden hun huizen te verlaten, tot overmaat van ramp hun eigen dierbare steden tot de laatste steen moesten afbreken. Wat zou onze überpositivo Stephen, onze river guide, daarvan vinden? River guide Stephen is in geen velden of wegen te bekennen. En gelijk heeft hij, want het is al met al niet fraai wat we voorgeschoteld krijgen. Naast de afschuwelijke woonfabrieken zijn dat ook echte fabrieken, in onbegrijpelijke industriecomplexen die hun uitscheidingsproducten in de rivier lozen en de lucht in blazen. Temidden van de fabrieken staan troosteloze appartementencomplexen waar de fabrieksarbeiders domicilie houden, of iets wat daarop lijkt.
's Middags gaan we een paar uur van boord voor een bezoek aan Fengdu. De stad zelf is grotendeels onder water verdwenen en op de andere oever herbouwd, het gelijknamige tempelcomplex dat boven de oude stad uittorende is dit bespaard gebleven en heet nu Fengdu Ghost City. Het is een toeristenfuik eerste klas en pure nepperij bovendien. Nadat we ons door een haag van agressieve verkopers en souvenirkraampjes hebben heengeploegd, worden we met elektrische karretjes op roekeloze wijze naar de ingang van het tempelcomplex gereden. Nog meer zonnehoedjes, flesjes water, T-shirts en koelkastmagneetjes te koop. Dan moeten we nog een aantal trappen bestijgen, samen goed voor bijna zevenhonderd treden. Zo hebben we in een kleine week al een respectabel aantal trappen moeten bedwingen. China is het land van de trappen, zo veel is zeker; waarom men in plaats van de Grote Chinese Muur geen Grote Chinese Trap heeft gebouwd is voor ons een vraag en voor de Chinezen een weet. Het zweet gutst weer alsof je een emmer leeggooit, het is benauwd en in de verte begint het te rommelen. Het tempelcomplex ziet er zo op het oog wel aardig uit, met dezelfde kenmerken als de Verboden Stad en het Zomerpaleis, alleen met minder detail. Het is ontnuchterend om van de gids – "This hill is called Ming Mountain. Ming Mountain." – nota bene te vernemen dat het tempelcomplex in werkelijkheid een replica is die is gebouwd "to make money." Een ordinair pretpark dus. De gigantische, stenen boeddha, die we al vanaf het zonnedek tegen de helling hadden zien liggen, herbergt in zijn buik een enorme parkeergarage. Fengdu Ghost City kan ons verder gestolen worden.
We nemen een verfrissende douche in onze hut, terwijl buiten een onweersbui losbarst. Fris en fruitig staan we klaar voor het captain's welcome dinner, en dat terwijl we de helft van de cruise al achter de rug hebben. De kapitein, of degene die zich voordoet als kapitein, staat erop dat we met hem op de foto gaan. Het eten is heel behoorlijk. We ouwehoeren wat met drie Japanners, een Australische en drie Engelse meisjes. Een gloedvolle toespraak van de kapitein, die in het Engels wordt vertaald door Stephen, onze river guide.
We lezen nog wat in onze hut en ik werk mijn dagboekje bij. We kijken naar de videofilm met alle hoogtepunten van de dag die scheepscameraman Jiremy heeft geschoten. Later op de avond lopen we nog even naar de nachtclub, waar het animatieteam haar kunsten vertoont. Of er nu "Tibetaans" gedanst wordt, een Chinese hit gezongen of spelletjes gespeeld met het publiek, het is en blijft genant. De aankondigingen van river guide Stephen kunnen daar niets aan veranderen. Na de optredens worden er nog een kwartiertje dansvloerstampers gedraaid en juint river guide Stephen het karige publiek nog even op, daarna gaat de avond als een nachtkaars uit. 's Nachts worden we nog geruime tijd uit onze slaap gehouden door de klanken uit de karaokebar die alle eierkoeken wandjes penetreren tot onze hut.
Dag 17: Yangtze
Maandag 4 augustus 2008
Vandaag passeren we de fameuze Drie Kloven, markante vernauwingen in de Yangtze-rivier omgeven door torenhoge kliffen. In tegenstelling tot gisteren speelt de natuur vandaag de eerste viool. De weergoden zijn ons gunstig gezind, want de nevel is goeddeels opgetrokken en we zien een wolkeloze hemel. Al vroeg in de ochtend doorkruisen we de eerste kloof, de Qutang-kloof, en nog voor het middaguur volgt de tweede, de Wu-kloof. Ondanks dat het waterniveau al drastisch is gestegen en de canyons in de pre-Drieklovendam-periode nog veel ontzagwekkender moeten zijn geweest, hebben de grillige rotsen, de loodrecht uit het water oprijzende wanden en de beboste hellingen hun aantrekkingskracht verre van verloren. Het is dus zeker niet zo dat de Drie Kloven geheel onder water zullen verdwijnen, zoals in westerse kranten te lezen viel. Een fruitig geschreven boodschap op een informatieplatform op het zonnedek van de boot* is dan weer het andere uiterste: die komt er in het kort op neer dat de Drie Kloven "a precious inheritance to mankind by nature" zijn, oftewel dat de mens er naar eigen inzicht mee mag stoeien dat het een lieve lust is. Een aantal markante punten in het landschap heeft, naar goed Chinees gebruik, een tot de verbeelding sprekende naam gekregen. Zo maakt river guide Stephen ons onder meer attent op: de rots van de hangende monnik, de bron waaruit de feniks drinkt, de neushoorn die naar de maan kijkt (een vreemde naam: er leven toch geen neushoorns in China?) en de piek van de klimmende draak.
De middag staat in het teken van een uitstapje op het riviertje de Shennong, een zijtak van de Yangtze. Daartoe stappen we eerst over op een kleiner schip en daar waar de Shennong zelfs daarvoor te smal en ondiep wordt nemen we plaats in houten roeiboten. Die worden voortgeroeid door de zogeheten naked boat trackers, drie op elke boot, die dat in vroeger tijden in hun blote gat pleegden te doen, doch om de toeristen niet al te zeer voor het hoofd te stoten tegenwoordig lichtblauwe pakjes dragen. Dat maakt hun werk extra zwaar, want hartje zomer is het hier knap heet en vochtig. Voor de eerste keer deze vakantie is de natuur ronduit spectaculair. In tegenstelling tot dat van de Yangtze is het water van de Shennong heel helder groen en blauw. We kijken letterlijk en figuurlijk op tegen de kliffen. Uit de rotswanden zijn talloze grotten uitgesleten. Van de stalactieten drupt water. Een rijke begroeiing, waarvan de lianen tot in het water reiken. Overal vliegen grote, kleurige vlinders en libellen. In een gat in de rotswand ligt een doodskist. Om de overledenen te beschermen tegen boze geesten en ander spiritueel schuim werden ze zo hoog mogelijk begraven. Maar omdat ook hier het waterpeil is gestegen is het water tot bijna aan de lippen van onderhavige gestorvene gekomen.
Op een punt waar de rivier breder en heel ondiep is worden de boten gekeerd. De naked boat trackers slepen de vaartuigen met touwen door de banken van grind en stenen. Dat vinden we een beetje een plaatsvervangende schaamte oproepende toestand, vooral ook omdat de toeristen in de bootjes moeten blijven zitten. Dat had voor ons niet per se gehoeven. Onderwijl loopt er, midden in deze onherbergzame wildernis, een mannetje de boten langs om vrij tevergeefs ansichtkaartjes en andere toeristenparafernalia te slijten. De terugweg. Het wordt neveliger en drukkender. De roeiers zijn in een jolige bui, hetgeen zich uit in het zingen van liedjes, het slaken van kreten en het doormidden slaan van elkaars roeispanen.
Rond etenstijd gaan we weer aan boord van de MV Emperor. Daarbij moeten we via de ingewanden in de buik van de boot gaan. Het is het nachtelijk domein van honderddertig man personeel dat zich hier een slag in de rondte werkt. De donkere, bedompte, vieze en lawaaierige hokken waar ze een korte nachtrust kunnen genieten en de afgeleefde wasruimtes vormen wel een heel groot contrast met de luxe op de toeristendekken. We moeten dan ook grimlachen om de tipping guideline zoals we die in het dagprogramma aantreffen: 50 yuan (ongeveer vijf euro) per persoon voor Stephen en 130 yuan per persoon voor de rest van het personeel. Dat geadviseerd wordt onze river guide vijftig keer zo veel te geven als ieder ander bemanningslid schijnt ons op zijn zachtst gezegd onredelijk. En river guide Stephen moet de fooi dan ook nog eens persoonlijk overhandigd krijgen, volgens de tipping guide "due to the nature of his job."
Als de avond valt varen we de derde en laatste kloof binnen, de Xiling-kloof. In de nachtclub is een bonte avond, maar die is niet aan G. besteed. Ik drink er nog een tsingtaootje. Nog voor middernacht meren we af. In de verte zien we de verlichte Drieklovendam liggen. In onze hut vinden we een handgeschreven kaartje met de boodschap dat de voltallige bemanning het er moeilijk mee heeft dat we morgenochtend van boord gaan.
De middag staat in het teken van een uitstapje op het riviertje de Shennong, een zijtak van de Yangtze. Daartoe stappen we eerst over op een kleiner schip en daar waar de Shennong zelfs daarvoor te smal en ondiep wordt nemen we plaats in houten roeiboten. Die worden voortgeroeid door de zogeheten naked boat trackers, drie op elke boot, die dat in vroeger tijden in hun blote gat pleegden te doen, doch om de toeristen niet al te zeer voor het hoofd te stoten tegenwoordig lichtblauwe pakjes dragen. Dat maakt hun werk extra zwaar, want hartje zomer is het hier knap heet en vochtig. Voor de eerste keer deze vakantie is de natuur ronduit spectaculair. In tegenstelling tot dat van de Yangtze is het water van de Shennong heel helder groen en blauw. We kijken letterlijk en figuurlijk op tegen de kliffen. Uit de rotswanden zijn talloze grotten uitgesleten. Van de stalactieten drupt water. Een rijke begroeiing, waarvan de lianen tot in het water reiken. Overal vliegen grote, kleurige vlinders en libellen. In een gat in de rotswand ligt een doodskist. Om de overledenen te beschermen tegen boze geesten en ander spiritueel schuim werden ze zo hoog mogelijk begraven. Maar omdat ook hier het waterpeil is gestegen is het water tot bijna aan de lippen van onderhavige gestorvene gekomen.
Op een punt waar de rivier breder en heel ondiep is worden de boten gekeerd. De naked boat trackers slepen de vaartuigen met touwen door de banken van grind en stenen. Dat vinden we een beetje een plaatsvervangende schaamte oproepende toestand, vooral ook omdat de toeristen in de bootjes moeten blijven zitten. Dat had voor ons niet per se gehoeven. Onderwijl loopt er, midden in deze onherbergzame wildernis, een mannetje de boten langs om vrij tevergeefs ansichtkaartjes en andere toeristenparafernalia te slijten. De terugweg. Het wordt neveliger en drukkender. De roeiers zijn in een jolige bui, hetgeen zich uit in het zingen van liedjes, het slaken van kreten en het doormidden slaan van elkaars roeispanen.
Rond etenstijd gaan we weer aan boord van de MV Emperor. Daarbij moeten we via de ingewanden in de buik van de boot gaan. Het is het nachtelijk domein van honderddertig man personeel dat zich hier een slag in de rondte werkt. De donkere, bedompte, vieze en lawaaierige hokken waar ze een korte nachtrust kunnen genieten en de afgeleefde wasruimtes vormen wel een heel groot contrast met de luxe op de toeristendekken. We moeten dan ook grimlachen om de tipping guideline zoals we die in het dagprogramma aantreffen: 50 yuan (ongeveer vijf euro) per persoon voor Stephen en 130 yuan per persoon voor de rest van het personeel. Dat geadviseerd wordt onze river guide vijftig keer zo veel te geven als ieder ander bemanningslid schijnt ons op zijn zachtst gezegd onredelijk. En river guide Stephen moet de fooi dan ook nog eens persoonlijk overhandigd krijgen, volgens de tipping guide "due to the nature of his job."
Als de avond valt varen we de derde en laatste kloof binnen, de Xiling-kloof. In de nachtclub is een bonte avond, maar die is niet aan G. besteed. Ik drink er nog een tsingtaootje. Nog voor middernacht meren we af. In de verte zien we de verlichte Drieklovendam liggen. In onze hut vinden we een handgeschreven kaartje met de boodschap dat de voltallige bemanning het er moeilijk mee heeft dat we morgenochtend van boord gaan.
*De schrijver van het informatiebord gaat helemaal los bij het beschrijven van de Xiling-kloof: "... when a boat sails through the gorge, something like a maze is found ahead, sailing way is blocked by precipice without an escape through the mountains, and suddenly there is a way for sailing between the peaks when turning the corner with a beautiful sky. Both the morning sunlight and the evening sunset are always changing endless in one day."
Dag 18: Yangtze – Sanjiang
Dinsdag 5 augustus 2008
Het project rond de Drieklovendam behelst niet alleen de bouw van de dam, maar voorziet tevens in vijf sluizen en een scheepslift. We zijn verbaasd, nee, verbijsterd te vernemen dat ons cruiseschip niet door de sluizen kan. Heeft men met de nodige borstklopperij vijf schitterende sluizen uit de grond gestampt, past onze boot er niet in! Daar zakt onze broek van af. Een en ander heeft tot gevolg dat we dus vóór de passage van de Drieklovendam al van de boot af moeten en per bus verder dienen te reizen. Daartoe moeten we vroeg op: klokke zes klinken de welbekende new-agemuziek en een goedemorgen van river guide Stephen. Na het ontbijt gaan we aan wal, wederom een lange, steile trap met circa 220 treden. Er zijn dragers om voor een euro per item onze bagage te sjouwen. Aan beide uiteinden van een lange stok, die op hun schouder balanceert, wordt een rugzak gehangen. Petje af. Wij mietjes zijn al kapot en doorweekt van het zweet van de klim met alleen ons dagrugzakje om. Bij de bus neemt river guide Stephen met een ietwat sippe snoet afscheid van ons. Zou dat komen doordat zijn fooi, "due to the nature of the tipping guide," de verwachtingen niet heeft ingelost?
Via Maoping (een samentrekking van Mao Zedong en Deng Xiaoping), een van de vele nieuwe steden aan de oevers van de Yangtze die desondanks nu al haveloos oogt, rijden we naar de Drieklovendam. Een lokale gids laat zich uit propagandistisch oogpunt louter in juichende bewoordingen uit over het paradepaardje: de dam zal na voltooiing verantwoordelijk zijn voor drie procent van de totale energiebehoefte in China; het risico op desastreuze overstromingen, zoals die in de recente geschiedenis meermalen hebben plaatsgevonden, neemt zienderogen af; en de rivier wordt beter bevaarbaar, daar met name in de Xiling-kloof de stroomversnellingen en draaikolken tot het verleden zullen behoren als gevolg van het wassende water. Over de sociaal-culturele gevolgen en de consequenties voor het milieu zwijgt ze in alle talen. De kanttekening van een van de toeristen dat ongeveer anderhalf miljoen mensen zich genoodzaakt zagen te verhuizen, pareert ze met de opmerking dat eenieder financieel is gecompenseerd. Als dat al waar is, weegt een zak met geld op tegen het feit dat ze huis en haard moesten verlaten en terecht zijn gekomen in een omgeving die niet vertrouwd is, meestal in de vorm van een appartementje in een naargeestige nieuwbouwstad, zonder zekerheden? Wat heeft een boer daar te zoeken die een stuk land had dat nu door het water is opgeëist?
Hoe dan ook, na een rit van een klein uur zijn we bij de ingang van het bouwterrein van de Drieklovendam. Er zijn strenge veiligheidsmaatregelen getroffen vanwege de Olympische Spelen die op het punt van beginnen staan. Daarnaast doet het gerucht de ronde dat een bomaanslag in Xi'an zestien slachtoffers heeft geëist. We stappen over op een andere bus, we worden gefouilleerd en de dagrugzakjes moeten door de röntgen. Op een brug hebben we uitzicht op de sluizen en even verderop, nadat de rugzakken andermaal door de röntgen zijn gegaan, biedt een uitzichtpunt een blik op de Drieklovendam. Helaas is het platform aan de stroomopwaartse zijde van de dam gebouwd, daar waar het water hoog staat dus. Het betonnen gevaarte steekt hier maar een twintigtal meters boven het water uit; indrukwekkend is het dus allerminst. Het uiteinde van de dam aan gene zijde van de Xiling-kloof wordt aan het oog onttrokken door de mist. Na nog een blik geworpen te hebben op het sluizencomplex vereren we de kleine tentoonstellingsruimte met een maquette van het Drieklovenproject met een bezoek, op de vlucht voor de hitte en de vochtigheid die amper meer te verdragen is. Voor de Chinese dames is de genadeloos stekende koperen ploert het sein hun fraai afgebiesde parapluutjes op te steken, de heren daarentegen rollen hun overhemden tot onder hun oksels op en gooien er dan een knoop in.
De bus naar het station van Yichang. Daar nemen we de nachttrein naar Sanjiang, de hoofdstad van het autonome gebied van de Dong-minderheid. Het is een ouderwetse, sleetse trein die traag door een gecultiveerd landschap slingert met kegelvormige pieken, rivieren, kleine, rommelige stadjes en talloze tunnels. We leveren onze vervoerbewijzen in bij de conducteur en in ruil daarvoor krijgen we een geplastificeerd kaartje. Vlak voor het uitstappen herhaalt dit schijnbaar zinloze ritueel zich in omgekeerde volgorde. G. en ik krijgen met nog twee reisgenoten een coupé in de softsleeperklasse toebedeeld, met vier bedden en een afsluitbare deur. Daarmee mogen we ons gelukkig prijzen, want er zijn ook rijtuigen van de hardsleeperklasse: couchettes zonder deur met zes in plaats van vier slaapplaatsen. Midden in de trein bevindt zich ten slotte een wagen van de klasse "hardsleeper light": een regelrechte veekar met zes spartaanse bedden per coupé; naast de deuren ontbreken hier ook de afscheidingswandjes tussen de couchettes. In een snikhete atmosfeer van zweet en verschraalde pis lummelen, slapen, schreeuwen, tuffen of eten de half of vrijwel geheel ontblote sloebers er. Vis uit blik wordt verorberd en nootjes gepeld. De vloer is bezaaid met etensresten. Het gootsteentje in het sanitaire hoekje stroomt over. Kortom, het is er een gore bedoening. De aanblik van de restauratie staat ons evenmin aan – de Chinese kolen liggen op het balkon en de keuken is vies. Omdat we nog geen klachten van peristaltische aard hebben gehad en dit graag zo willen houden, gaan we met gezwinde spoed door onze voorraad uit Nederland meegebrachte noedelsoepjes en sultana's heen. Er blijkt slechts één samovar aanwezig in de trein, maar werkelijk alle Chinezen zijn zo vriendelijk om de helpende hand te bieden deze te lokaliseren.
In het holst van de nacht verlaten we de trein en worden we met rammelbusjes naar ons eenvoudige, maar vriendelijke pension aan de rand van het dorpje Chengyang gebracht. Nog geruime tijd worden we wakker gehouden door het aanhoudende gestommel en gesleep met rugzakken bij onze bovenburen. Afgezien daarvan genieten we van het idee dat we eindelijk op het platteland zijn aanbeland en dat we een volle week niet meer geconfronteerd zullen worden met stadse fratsen als beton en uitlaatgassen.
Via Maoping (een samentrekking van Mao Zedong en Deng Xiaoping), een van de vele nieuwe steden aan de oevers van de Yangtze die desondanks nu al haveloos oogt, rijden we naar de Drieklovendam. Een lokale gids laat zich uit propagandistisch oogpunt louter in juichende bewoordingen uit over het paradepaardje: de dam zal na voltooiing verantwoordelijk zijn voor drie procent van de totale energiebehoefte in China; het risico op desastreuze overstromingen, zoals die in de recente geschiedenis meermalen hebben plaatsgevonden, neemt zienderogen af; en de rivier wordt beter bevaarbaar, daar met name in de Xiling-kloof de stroomversnellingen en draaikolken tot het verleden zullen behoren als gevolg van het wassende water. Over de sociaal-culturele gevolgen en de consequenties voor het milieu zwijgt ze in alle talen. De kanttekening van een van de toeristen dat ongeveer anderhalf miljoen mensen zich genoodzaakt zagen te verhuizen, pareert ze met de opmerking dat eenieder financieel is gecompenseerd. Als dat al waar is, weegt een zak met geld op tegen het feit dat ze huis en haard moesten verlaten en terecht zijn gekomen in een omgeving die niet vertrouwd is, meestal in de vorm van een appartementje in een naargeestige nieuwbouwstad, zonder zekerheden? Wat heeft een boer daar te zoeken die een stuk land had dat nu door het water is opgeëist?
Hoe dan ook, na een rit van een klein uur zijn we bij de ingang van het bouwterrein van de Drieklovendam. Er zijn strenge veiligheidsmaatregelen getroffen vanwege de Olympische Spelen die op het punt van beginnen staan. Daarnaast doet het gerucht de ronde dat een bomaanslag in Xi'an zestien slachtoffers heeft geëist. We stappen over op een andere bus, we worden gefouilleerd en de dagrugzakjes moeten door de röntgen. Op een brug hebben we uitzicht op de sluizen en even verderop, nadat de rugzakken andermaal door de röntgen zijn gegaan, biedt een uitzichtpunt een blik op de Drieklovendam. Helaas is het platform aan de stroomopwaartse zijde van de dam gebouwd, daar waar het water hoog staat dus. Het betonnen gevaarte steekt hier maar een twintigtal meters boven het water uit; indrukwekkend is het dus allerminst. Het uiteinde van de dam aan gene zijde van de Xiling-kloof wordt aan het oog onttrokken door de mist. Na nog een blik geworpen te hebben op het sluizencomplex vereren we de kleine tentoonstellingsruimte met een maquette van het Drieklovenproject met een bezoek, op de vlucht voor de hitte en de vochtigheid die amper meer te verdragen is. Voor de Chinese dames is de genadeloos stekende koperen ploert het sein hun fraai afgebiesde parapluutjes op te steken, de heren daarentegen rollen hun overhemden tot onder hun oksels op en gooien er dan een knoop in.
De bus naar het station van Yichang. Daar nemen we de nachttrein naar Sanjiang, de hoofdstad van het autonome gebied van de Dong-minderheid. Het is een ouderwetse, sleetse trein die traag door een gecultiveerd landschap slingert met kegelvormige pieken, rivieren, kleine, rommelige stadjes en talloze tunnels. We leveren onze vervoerbewijzen in bij de conducteur en in ruil daarvoor krijgen we een geplastificeerd kaartje. Vlak voor het uitstappen herhaalt dit schijnbaar zinloze ritueel zich in omgekeerde volgorde. G. en ik krijgen met nog twee reisgenoten een coupé in de softsleeperklasse toebedeeld, met vier bedden en een afsluitbare deur. Daarmee mogen we ons gelukkig prijzen, want er zijn ook rijtuigen van de hardsleeperklasse: couchettes zonder deur met zes in plaats van vier slaapplaatsen. Midden in de trein bevindt zich ten slotte een wagen van de klasse "hardsleeper light": een regelrechte veekar met zes spartaanse bedden per coupé; naast de deuren ontbreken hier ook de afscheidingswandjes tussen de couchettes. In een snikhete atmosfeer van zweet en verschraalde pis lummelen, slapen, schreeuwen, tuffen of eten de half of vrijwel geheel ontblote sloebers er. Vis uit blik wordt verorberd en nootjes gepeld. De vloer is bezaaid met etensresten. Het gootsteentje in het sanitaire hoekje stroomt over. Kortom, het is er een gore bedoening. De aanblik van de restauratie staat ons evenmin aan – de Chinese kolen liggen op het balkon en de keuken is vies. Omdat we nog geen klachten van peristaltische aard hebben gehad en dit graag zo willen houden, gaan we met gezwinde spoed door onze voorraad uit Nederland meegebrachte noedelsoepjes en sultana's heen. Er blijkt slechts één samovar aanwezig in de trein, maar werkelijk alle Chinezen zijn zo vriendelijk om de helpende hand te bieden deze te lokaliseren.
In het holst van de nacht verlaten we de trein en worden we met rammelbusjes naar ons eenvoudige, maar vriendelijke pension aan de rand van het dorpje Chengyang gebracht. Nog geruime tijd worden we wakker gehouden door het aanhoudende gestommel en gesleep met rugzakken bij onze bovenburen. Afgezien daarvan genieten we van het idee dat we eindelijk op het platteland zijn aanbeland en dat we een volle week niet meer geconfronteerd zullen worden met stadse fratsen als beton en uitlaatgassen.
Dag 19: Sanjiang – Chengyang
Woensdag 6 augustus 2008
We slapen lang uit. Bij daglicht blijkt dat we een prachtige kamer hebben gekregen. We zijn gesitueerd op de hoek van het houten familiepension. Er is een groot balkon met een paar stoelen, vanwaar we een schitterend uitzicht hebben op de landelijke omgeving. Voor het pension langs stroomt een riviertje door de rijstvelden. Met behulp van houten schoepenraderen worden de rijstvelden geïrrigeerd. Het riviertje meandert van het pension af en wordt dan overspannen door een oude wind- en regenbrug. Zulke overdekte, houten bruggen met een aantal kleine pagodes zijn karakteristiek voor het gebied van de Dong-minderheid. Bij de bouw ervan is er geen enkele spijker aan te pas gekomen; hetzelfde geldt voor de houten huizen. Aan de overzijde ligt het dorpje Chengyang te midden van de rijstvelden. De huizen staan dicht op elkaar gebouwd. Op alle deuren is een soort familiewapen aangebracht, de drempels zijn heel hoog om slangen, muizen en boze geesten buiten de deur te houden. Rondom onderhavig tafereeltje liggen lage, beboste heuvels, waarvan er een, na een pittige klim, een panoramisch uitzicht biedt over de lieflijke omgeving.
We staan op en nemen een primitieve douche. Douchen is vanwege het ongemeen klamme weer eigenlijk zinloos, omdat al tijdens het afdrogen het zweet weer in stromen over je hele lichaam gutst, maar voor het moment is het prettig. Ontbijt op het buitenterras met een bananenpannenkoek, een specialiteit van de streek. Daarna maken we een wandeling van een paar uur door de dorpjes in de buurt. Op de wind- en regenbrug worden we belaagd door oude dametjes die kleding en allerhande zelfgemaakte prullen aan ons willen slijten. Zachtzinnig gaat het daarbij niet aan toe, want als je ze geen aandacht geeft, deizen ze er niet voor terug om je in je arm te knijpen. Daarmee is meteen het enige smetje op onze wandeltocht aan de orde geweest. Iedereen is vriendelijk en zegt ni hao. Geplaveide paadjes door de dorpjes en langs de rijstvelden, steegjes en trappetjes die tussen de huizen door leiden naar het volgende verrassende uitzicht. Op de paadjes ligt rijst te drogen. Water stroomt overal, kinderen spelen erin. Dat de eenkindpolitiek niet voor minderheden geldt is duidelijk af te lezen aan de bevolkingssamenstelling. In de stroompjes worden eenden gehouden. Hun vrijheid is maar schijn, want we zien dat de vleugels zijn ingekort, zodat ze niet weg kunnen vliegen. Ook in deze contreien is pekingeend kennelijk een delicatesse. De houten huizen hebben een forse afmeting, maar hoeveel gezinnen zullen deze woningen huisvesten? Elke dorpskern heeft een drum- en een klokkentoren, een soort pagodes die heden ten dage dienst doen als een soort wijkcentra waar mannen kaarten, praten, roken, televisie kijken en thee drinken. In vlinderstruiken wemelt het van de prachtige, grote vlinders. Afgezien van de agressieve verkopers maakt het geheel al met al een authentieke, onbedorven indruk. Maar het is ook een gebied met toeristische potentie, juist door de oorspronkelijkheid en de diverse wandelmogelijkheden. Over een jaar of vijf is Chengyang wellicht verworden tot een backpackersdorp in optima forma.
Over het enige asfaltweggetje van het dorp, die op wegwijzers steevast highway wordt genoemd, kuieren we terug naar het pension. We lunchen met een bananenpannenkoek en de rest van de middag verbeiden we op ons balkon, genietend van de prachtige vergezichten. De avondmaaltijd gebruiken we op het terras van het pension. Voortreffelijk. Als de duisternis is ingevallen, bezoeken we een culturele voorstelling met zang en dans op het centrale pleintje van het dorp. Kinderen doen spontaan mee, oude besjes vallen ons onophoudelijk lastig. Regendruppels, maar dat houdt ook weer op. Met zaklantaarns lopen we over de aardedonkere paadjes weer terug. Een zieke vleermuis ligt op het pad, de wind- en regenbrug is feeëriek geïllumineerd. 's Nachts is het stil, het ruisen van de beek en het gekwetter van de nachtdieren daargelaten.
We staan op en nemen een primitieve douche. Douchen is vanwege het ongemeen klamme weer eigenlijk zinloos, omdat al tijdens het afdrogen het zweet weer in stromen over je hele lichaam gutst, maar voor het moment is het prettig. Ontbijt op het buitenterras met een bananenpannenkoek, een specialiteit van de streek. Daarna maken we een wandeling van een paar uur door de dorpjes in de buurt. Op de wind- en regenbrug worden we belaagd door oude dametjes die kleding en allerhande zelfgemaakte prullen aan ons willen slijten. Zachtzinnig gaat het daarbij niet aan toe, want als je ze geen aandacht geeft, deizen ze er niet voor terug om je in je arm te knijpen. Daarmee is meteen het enige smetje op onze wandeltocht aan de orde geweest. Iedereen is vriendelijk en zegt ni hao. Geplaveide paadjes door de dorpjes en langs de rijstvelden, steegjes en trappetjes die tussen de huizen door leiden naar het volgende verrassende uitzicht. Op de paadjes ligt rijst te drogen. Water stroomt overal, kinderen spelen erin. Dat de eenkindpolitiek niet voor minderheden geldt is duidelijk af te lezen aan de bevolkingssamenstelling. In de stroompjes worden eenden gehouden. Hun vrijheid is maar schijn, want we zien dat de vleugels zijn ingekort, zodat ze niet weg kunnen vliegen. Ook in deze contreien is pekingeend kennelijk een delicatesse. De houten huizen hebben een forse afmeting, maar hoeveel gezinnen zullen deze woningen huisvesten? Elke dorpskern heeft een drum- en een klokkentoren, een soort pagodes die heden ten dage dienst doen als een soort wijkcentra waar mannen kaarten, praten, roken, televisie kijken en thee drinken. In vlinderstruiken wemelt het van de prachtige, grote vlinders. Afgezien van de agressieve verkopers maakt het geheel al met al een authentieke, onbedorven indruk. Maar het is ook een gebied met toeristische potentie, juist door de oorspronkelijkheid en de diverse wandelmogelijkheden. Over een jaar of vijf is Chengyang wellicht verworden tot een backpackersdorp in optima forma.
Over het enige asfaltweggetje van het dorp, die op wegwijzers steevast highway wordt genoemd, kuieren we terug naar het pension. We lunchen met een bananenpannenkoek en de rest van de middag verbeiden we op ons balkon, genietend van de prachtige vergezichten. De avondmaaltijd gebruiken we op het terras van het pension. Voortreffelijk. Als de duisternis is ingevallen, bezoeken we een culturele voorstelling met zang en dans op het centrale pleintje van het dorp. Kinderen doen spontaan mee, oude besjes vallen ons onophoudelijk lastig. Regendruppels, maar dat houdt ook weer op. Met zaklantaarns lopen we over de aardedonkere paadjes weer terug. Een zieke vleermuis ligt op het pad, de wind- en regenbrug is feeëriek geïllumineerd. 's Nachts is het stil, het ruisen van de beek en het gekwetter van de nachtdieren daargelaten.
Dag 20: Chengyang
Donderdag 7 augustus 2008
Een zwaar bewolkte hemel, iets minder warm dan gisteren, maar wel heel vochtig. Aan de hand van een jonge gids, die voortdurend met zijn mobiele telefoon in de weer is, maken we een mooie tocht in de omgeving van Chengyang. We bewandelen grindweggetjes en soms glibberige klauterpaadjes langs rijstvelden en thee- en katoenplantages. Panorama's van een groen, golvend landschap, de rijstvelden in verschillende tinten groen. In sommige percelen staat een geel vlaggetje, ten teken dat hier geëxperimenteerd wordt met het verbouwen van een nieuwe rijstsoort. Vrouwen met traditionele blauwe kleding en Chinese hoeden staan in de blubber rijst te oogsten. Na een uur of twee geslenterd te hebben naderen we een nog onbedorven Dong-dorpje dat schitterend gelegen is tussen de lage heuvels en de rijstvelden. Al van ver horen we sacrale muziek die uit een luidspreker op het dorpsplein blijkt te komen. Er zijn heel veel kinderen, vooral jongetjes, ze hangen rond of spelen basketbal op het plein. Sommige kinderen zijn heel verlegen, andere kijken juist weer nieuwsgierig naar de foto's op mijn digitale camera. Aan het plein liggen een drumtoren en enkele levensmiddelenwinkeltjes. Een paar mannen snijden vlees op een plank. We dalen af, aan de rand van het dorpje worden stenen huizen gebouwd. Nog niet zo lang geleden is een naburig dorp met traditionele houten huizen ten prooi gevallen aan de vlammen. Het winkelstraatje van Chengyang. We kopen een ijsje en nemen een kijkje in een kapperszaak, die is behangen met scharlaken sinterklaaspapier en foto's van onberispelijk gecoiffeerde westerse vrouwen. De levensmiddelenmarkt. Veelkleurige groentestalletjes. In afwasteiltjes zwemmen grote vissen, die in vuilniszakken aan de kopers overhandigd worden. Manden zitten tjokvol levende kippen. Wanhopig steken ze af en toe hun kop naar buiten. Als iemand een kip koopt, wordt het arme dier hardhandig uit de mand gevist, worden haar poten vastgebonden en de kip aan de poten meegedragen of aan het fietsstuur gehangen, alsof het een boodschappentasje is. Daarbij moet het dier haar kop intrekken om niet met het wegdek in aanraking te komen. Het is walgelijk, maar de regels van de Chinese kookkunst schrijven voor dat ingrediënten kakelvers dienen te zijn. Dieren worden aldus zo mogelijk pas in de keuken geslacht.
We eten noedels in het pension en beklimmen vervolgens de heuvel waarbovenop zich een uitzichtpunt bevindt. Andermaal honderden traptreden, maar het is verder een mooi pad door het bos. Twintig minuten later zijn we boven. We genieten van een weids panorama als van een ansichtkaart. Het meanderende riviertje, de houten dorpjes, de rijstvelden, de wind- en regenbrug, de groene bergen in de verte. Op het pleintje is weer een dans- en zangvoorstelling gaande, het geluid van de muziek draagt tot bij ons. Het begint te regenen, een malse bui. In de regen dalen we langs de andere zijde van de heuvel af. Het trappenpad is glibberig geworden. Er klinken gitaarmuziek en Chinese conferences uit luidsprekertjes langs het pad die vermomd zijn als rotsen. Een interessante maaltijd, dit keer in een klein restaurantje in het dorp, gespecialiseerd in Dong-gerechten. Voor de eerste keer zien we hond op de kaart staan. We twijfelen of we het zullen nemen, maar ten slotte kiezen we een ander gerecht dat heel zuur is, te zuur voor G. 's Avonds zitten we nog even op het terras van het pension. Daar fungeren we als zak chips voor de muggen.
We eten noedels in het pension en beklimmen vervolgens de heuvel waarbovenop zich een uitzichtpunt bevindt. Andermaal honderden traptreden, maar het is verder een mooi pad door het bos. Twintig minuten later zijn we boven. We genieten van een weids panorama als van een ansichtkaart. Het meanderende riviertje, de houten dorpjes, de rijstvelden, de wind- en regenbrug, de groene bergen in de verte. Op het pleintje is weer een dans- en zangvoorstelling gaande, het geluid van de muziek draagt tot bij ons. Het begint te regenen, een malse bui. In de regen dalen we langs de andere zijde van de heuvel af. Het trappenpad is glibberig geworden. Er klinken gitaarmuziek en Chinese conferences uit luidsprekertjes langs het pad die vermomd zijn als rotsen. Een interessante maaltijd, dit keer in een klein restaurantje in het dorp, gespecialiseerd in Dong-gerechten. Voor de eerste keer zien we hond op de kaart staan. We twijfelen of we het zullen nemen, maar ten slotte kiezen we een ander gerecht dat heel zuur is, te zuur voor G. 's Avonds zitten we nog even op het terras van het pension. Daar fungeren we als zak chips voor de muggen.
Dag 21: Chengyang – Ping'an
Vrijdag 8 augustus 2008
Het cijfer acht is hét geluksgetal in China. Overbodig op te merken dat vandaag (08-08-08) de ultieme geluksdag is. Het is niet voor niets dat de Olympische Spelen in Beijing juist vanavond geopend worden, om 20.08 uur om precies te zijn.
De rit van een uur of drie per gammele bus naar het afgelegen dorpje Ping'an, het domein van de Zhuang-minderheid en uitvalsbasis voor een bezoek aan de hoogste rijstterrassen ter wereld, de drakenruggengraatterrassen van Longji. De wegen worden almaar smaller, bochtiger en steiler, de rivieren woester en de bergen hoger, ruiger en beboster. We stappen over op kleinere busjes, waarmee we een danig behellingspercentagede kronkelweg bedwingen. We bereiken een parkeerplaats, maar daarmee zijn we er nog niet. Omdat Ping'an van de buitenwereld is afgesloten door het ontbreken van een weg ernaartoe, dienen we de laatste tweehonderd hoogtemeters te voet af te leggen, een inspannende klim over een trappenpad, in eerste instantie door een haag van marktkraampjes waar neringdoenden hun zelfgemaakte kleedjes en sieraden, T-shirts en andere snuisterijen aan ons trachten te slijten. In tegenstelling tot in Chengyang wordt er hier echter niet in de arm geknepen of anderszins aandacht getrokken middels lichamelijk contact. Het is zeer warm en drukkend, met grote, opbollende wolken. De grote rugzakken laten we voor twintig yuan per stuk (ongeveer twee euro) omhoogbrengen door kruiers met grote manden, vaak al oude mensen die op deze manier een bron van inkomsten hebben. Er is ook de mogelijkheid om jezelf door twee dragers de berg op te laten brengen, maar dat vinden we veel te decadent. Eindelijk Ping'an, een hellend dorpje met houten huizen op palen. Er zijn meer winkeltjes, restaurants en pensions dan in Chengyang en er wordt veel gebouwd. Ons familiepension heeft een groot buitenterras, de kamers zijn heel eenvoudig en niet al te proper. Op de gang stinkt het; de penetrante geur blijkt afkomstig van een gastank naast onze kamer. Geen geruststellend idee, zeker als we horen dat onlangs enkele huizen zijn afgebrand.
Vanuit het pension is een aantal korte wandelingen te maken. Een grote kaart in de lobby beveelt een tweetal uitzichtpunten aan en op circa drie kwartier gaans van het pension is een bergmeertje waarin gezwommen kan worden. Dat laatste spreekt ons, de klamme weersomstandigheden indachtig, zeer aan. We pakken dan ook onze zwemspullen in en na een prima lunch met noedels gaan we op weg. Via een slingerend trappenpaadje dat nu eens stijgt en dan weer daalt lopen we het toeristische dorpje uit. In een winkeltje kopen we water en vervolgens volgen we een stenig bergpad met ter rechterzijde de eerste weidse vergezichten over de spectaculaire rijstterrassen die met wat fantasie inderdaad wat van de rug van een draak weghebben. Het felgroen van de rijstvelden steekt duidelijk af tegen de donkere silhouetten van de bergen. Ping'an ligt al snel in de diepte. Een koor van "mandolinekrekels" begeleidt ons. Er komt een dreigende wolkenlucht op. Op een open plek ontdekken we enkele grafstenen. Het pad gaat een bos in, we steken een aantal stroompjes over en na een rechtse bocht zien we het meertje liggen, op een schitterende, serene plek, omringd door heuvels en bos. Net op het moment dat we ons aan het verkleden zijn, barst er een stortbui los. Snel gaan we via een glibberig paadje het water in. Het zwemmen werkt als verfrissende balsem voor de oververhitte lichamelijke machinerie. De regen houdt op, maar omdat er opnieuw een gitzwarte lucht komt opzetten en het in de verte begint te rommelen houden we het na een halfuur voor gezien en lopen we via een iets andere route dan op de heenweg terug. Een glibberige afdaling. Bij een van de op de kaart aangegeven uitzichtpunten staat een vijftal Zhuang-vrouwen in fleurige gewaden klaar om ons wat yuans afhandig te maken. Volgens de traditie hebben deze vrouwen zeer lang haar, dat ze om hun hoofd hebben gewikkeld en opgebonden, maar voor enige pecunia zijn ze met een gulle lach op de snoet bereid het haar los te maken, waarbij het tot op de enkels valt, en op de foto te gaan. "Long hair, long hair," zeggen ze elkaar na ter aansporing om de portemonnee dan wel geldbuidel te trekken. Andere dames verkopen zelfgemaakte sieraden, borduursels en ansichtkaarten. Voornoemde kansen om van ons geld af te komen laten we wederom alle onbenut en we lopen naar het volgende uitzichtpunt, onderwijl de ene blik na de andere op de ontzagwekkende rijstakkers werpend. De lucht blijft onveranderd dreigend, maar het blijft op wat verdwaalde druppels na droog. Bij het volgende uitzichtpunt zetten we ons op een bank en kopen we een ijsje. Ten slotte een steile afdaling naar Ping'an, dwars door de rijstvelden.
Het pension mag dan niet je dat zijn, het eten is om door een ringetje te halen. 's Avonds kijken we naar de openingsceremonie van de Olympische Spelen. We hadden verwacht dat de familie die het pension bestiert vervuld zou zijn van trots, maar niets is minder waar. Zou dat komen omdat ze tot een – weliswaar officieel erkende – minderheid behoort en daarom niets met Beijing opheeft? Het spektakel is een showcase van Chinese best practices als sensationeel vuurwerk en het met strakke hand regisseren van grote mensenmassa's. Na de trotse appelwangetjes van Jan Peter Balkenende en de intocht van de Dominicaanse Republiek houden we het voor gezien en gaan we naar bed. De matrassen zijn hard, zoals overal in China.
De rit van een uur of drie per gammele bus naar het afgelegen dorpje Ping'an, het domein van de Zhuang-minderheid en uitvalsbasis voor een bezoek aan de hoogste rijstterrassen ter wereld, de drakenruggengraatterrassen van Longji. De wegen worden almaar smaller, bochtiger en steiler, de rivieren woester en de bergen hoger, ruiger en beboster. We stappen over op kleinere busjes, waarmee we een danig behellingspercentagede kronkelweg bedwingen. We bereiken een parkeerplaats, maar daarmee zijn we er nog niet. Omdat Ping'an van de buitenwereld is afgesloten door het ontbreken van een weg ernaartoe, dienen we de laatste tweehonderd hoogtemeters te voet af te leggen, een inspannende klim over een trappenpad, in eerste instantie door een haag van marktkraampjes waar neringdoenden hun zelfgemaakte kleedjes en sieraden, T-shirts en andere snuisterijen aan ons trachten te slijten. In tegenstelling tot in Chengyang wordt er hier echter niet in de arm geknepen of anderszins aandacht getrokken middels lichamelijk contact. Het is zeer warm en drukkend, met grote, opbollende wolken. De grote rugzakken laten we voor twintig yuan per stuk (ongeveer twee euro) omhoogbrengen door kruiers met grote manden, vaak al oude mensen die op deze manier een bron van inkomsten hebben. Er is ook de mogelijkheid om jezelf door twee dragers de berg op te laten brengen, maar dat vinden we veel te decadent. Eindelijk Ping'an, een hellend dorpje met houten huizen op palen. Er zijn meer winkeltjes, restaurants en pensions dan in Chengyang en er wordt veel gebouwd. Ons familiepension heeft een groot buitenterras, de kamers zijn heel eenvoudig en niet al te proper. Op de gang stinkt het; de penetrante geur blijkt afkomstig van een gastank naast onze kamer. Geen geruststellend idee, zeker als we horen dat onlangs enkele huizen zijn afgebrand.
Vanuit het pension is een aantal korte wandelingen te maken. Een grote kaart in de lobby beveelt een tweetal uitzichtpunten aan en op circa drie kwartier gaans van het pension is een bergmeertje waarin gezwommen kan worden. Dat laatste spreekt ons, de klamme weersomstandigheden indachtig, zeer aan. We pakken dan ook onze zwemspullen in en na een prima lunch met noedels gaan we op weg. Via een slingerend trappenpaadje dat nu eens stijgt en dan weer daalt lopen we het toeristische dorpje uit. In een winkeltje kopen we water en vervolgens volgen we een stenig bergpad met ter rechterzijde de eerste weidse vergezichten over de spectaculaire rijstterrassen die met wat fantasie inderdaad wat van de rug van een draak weghebben. Het felgroen van de rijstvelden steekt duidelijk af tegen de donkere silhouetten van de bergen. Ping'an ligt al snel in de diepte. Een koor van "mandolinekrekels" begeleidt ons. Er komt een dreigende wolkenlucht op. Op een open plek ontdekken we enkele grafstenen. Het pad gaat een bos in, we steken een aantal stroompjes over en na een rechtse bocht zien we het meertje liggen, op een schitterende, serene plek, omringd door heuvels en bos. Net op het moment dat we ons aan het verkleden zijn, barst er een stortbui los. Snel gaan we via een glibberig paadje het water in. Het zwemmen werkt als verfrissende balsem voor de oververhitte lichamelijke machinerie. De regen houdt op, maar omdat er opnieuw een gitzwarte lucht komt opzetten en het in de verte begint te rommelen houden we het na een halfuur voor gezien en lopen we via een iets andere route dan op de heenweg terug. Een glibberige afdaling. Bij een van de op de kaart aangegeven uitzichtpunten staat een vijftal Zhuang-vrouwen in fleurige gewaden klaar om ons wat yuans afhandig te maken. Volgens de traditie hebben deze vrouwen zeer lang haar, dat ze om hun hoofd hebben gewikkeld en opgebonden, maar voor enige pecunia zijn ze met een gulle lach op de snoet bereid het haar los te maken, waarbij het tot op de enkels valt, en op de foto te gaan. "Long hair, long hair," zeggen ze elkaar na ter aansporing om de portemonnee dan wel geldbuidel te trekken. Andere dames verkopen zelfgemaakte sieraden, borduursels en ansichtkaarten. Voornoemde kansen om van ons geld af te komen laten we wederom alle onbenut en we lopen naar het volgende uitzichtpunt, onderwijl de ene blik na de andere op de ontzagwekkende rijstakkers werpend. De lucht blijft onveranderd dreigend, maar het blijft op wat verdwaalde druppels na droog. Bij het volgende uitzichtpunt zetten we ons op een bank en kopen we een ijsje. Ten slotte een steile afdaling naar Ping'an, dwars door de rijstvelden.
Het pension mag dan niet je dat zijn, het eten is om door een ringetje te halen. 's Avonds kijken we naar de openingsceremonie van de Olympische Spelen. We hadden verwacht dat de familie die het pension bestiert vervuld zou zijn van trots, maar niets is minder waar. Zou dat komen omdat ze tot een – weliswaar officieel erkende – minderheid behoort en daarom niets met Beijing opheeft? Het spektakel is een showcase van Chinese best practices als sensationeel vuurwerk en het met strakke hand regisseren van grote mensenmassa's. Na de trotse appelwangetjes van Jan Peter Balkenende en de intocht van de Dominicaanse Republiek houden we het voor gezien en gaan we naar bed. De matrassen zijn hard, zoals overal in China.
Dag 22: Ping'an
Zaterdag 9 augustus 2008
Een vroeg ontbijt op het terras van het pension. De eerste zonnestralen vallen op de rijstterrassen, grote, grijze wolkenplukken stijgen op vanuit de dalen en blijven plakken tegen de hellingen. Zo gauw de zon krachtig genoeg is lossen de wolken op en ziet het ernaar uit dat het een stralende dag gaat worden.
We maken een stevige wandeltocht van een uur of vijf in de omgeving van Ping'an. De gids zet er van quitte af aan goed de pas in. Langs dezelfde route als gisteren lopen we naar het bergmeertje. Voortdurend worden we achtervolgd door Zhuang-vrouwen die ons ansichtkaarten en flesjes water willen verkopen en met ons op de foto willen. "Water, water! Long hair, long hair!" Als wij aan het klimmen zijn en zij de berg afdalen, keren ze doodleuk om en blijven ze minutenlang in ons kielzog. "Long hair, long hair!" Dat begint ons danig op de zenuwen te werken. Boos worden is geen optie. We besluiten om al ons geld in te zetten op sarcasme en dus roepen we zelf al "Long hair, long hair!" zo gauw de dames in het zicht komen. Het is niet aardig van ons, maar het lijkt warempel te werken. Ter hoogte van het bergmeertje zijn we van de bloedzuigers af. Een afwisselend pad door bos, langs stroompjes die de rijstvelden bevloeien, open velden met grafstenen en geweldige uitzichten over de terrassen. De eerste twee uur stijgen en dalen we continu, daarna stappen we grotendeels dwars door de rijstterrassen, parallel aan de hoogtelijnen, over glibberige, geplaveide paadjes. De wandelaar achter mij glijdt uit en kukelt met zijn gat in de blubber waarin de rijst wordt verbouwd. Instinctief grijpt hij mijn rugzakje vast; ik kan ternauwernood voorkomen dat ik meegetrokken word in zijn val. Hij zit onder de drek, stinkt een uur in de wind en ziet zich genoodzaakt zichzelf en al zijn kleren te wassen in een stroompje. Een Zhuang-vrouwtje biedt lachend de helpende hand. Even verderop, bij een bruggetje over de beek, spelen kinderen in het water. In een dorpje kopen we water, Nutri-Express en koekjes en kunnen we even op adem komen. Een klein uur gaans verder lunchen we in een restaurant en dan is het nog twee uur tot het eindpunt. Daar wachten we op het busje dat ons weer naar de parkeerplaats onder Ping'an brengt. G. fotografeert vlinders, een groepje Chinezen speelt een kaartspel en snatert honderduit, ik laat het "Long hair, long hair! Postcards, postcards!" gedwee over me heen komen. De ansichtkaarten zijn wel erg mooi en uiteindelijk kopen we een setje, na kranig te hebben afgedongen uiteraard. Het busje rijdt door een ongemeen fraai kloofdal met een wildstromende bergbeek en steile, beboste hellingen. De klim vanaf de parkeerplaats naar het pension.
's Avonds koelt het lekker af. G. wordt gemasseerd, ik zit op het terras met een biertje. Een heldere sterrenhemel met een halve maan. In de verte, deels achter de bergen, trekt traag een rap activerende onweersbui voorbij. De bloemkoolwolk geeft een fantastische weerlicht- en bliksemshow ten beste.
We maken een stevige wandeltocht van een uur of vijf in de omgeving van Ping'an. De gids zet er van quitte af aan goed de pas in. Langs dezelfde route als gisteren lopen we naar het bergmeertje. Voortdurend worden we achtervolgd door Zhuang-vrouwen die ons ansichtkaarten en flesjes water willen verkopen en met ons op de foto willen. "Water, water! Long hair, long hair!" Als wij aan het klimmen zijn en zij de berg afdalen, keren ze doodleuk om en blijven ze minutenlang in ons kielzog. "Long hair, long hair!" Dat begint ons danig op de zenuwen te werken. Boos worden is geen optie. We besluiten om al ons geld in te zetten op sarcasme en dus roepen we zelf al "Long hair, long hair!" zo gauw de dames in het zicht komen. Het is niet aardig van ons, maar het lijkt warempel te werken. Ter hoogte van het bergmeertje zijn we van de bloedzuigers af. Een afwisselend pad door bos, langs stroompjes die de rijstvelden bevloeien, open velden met grafstenen en geweldige uitzichten over de terrassen. De eerste twee uur stijgen en dalen we continu, daarna stappen we grotendeels dwars door de rijstterrassen, parallel aan de hoogtelijnen, over glibberige, geplaveide paadjes. De wandelaar achter mij glijdt uit en kukelt met zijn gat in de blubber waarin de rijst wordt verbouwd. Instinctief grijpt hij mijn rugzakje vast; ik kan ternauwernood voorkomen dat ik meegetrokken word in zijn val. Hij zit onder de drek, stinkt een uur in de wind en ziet zich genoodzaakt zichzelf en al zijn kleren te wassen in een stroompje. Een Zhuang-vrouwtje biedt lachend de helpende hand. Even verderop, bij een bruggetje over de beek, spelen kinderen in het water. In een dorpje kopen we water, Nutri-Express en koekjes en kunnen we even op adem komen. Een klein uur gaans verder lunchen we in een restaurant en dan is het nog twee uur tot het eindpunt. Daar wachten we op het busje dat ons weer naar de parkeerplaats onder Ping'an brengt. G. fotografeert vlinders, een groepje Chinezen speelt een kaartspel en snatert honderduit, ik laat het "Long hair, long hair! Postcards, postcards!" gedwee over me heen komen. De ansichtkaarten zijn wel erg mooi en uiteindelijk kopen we een setje, na kranig te hebben afgedongen uiteraard. Het busje rijdt door een ongemeen fraai kloofdal met een wildstromende bergbeek en steile, beboste hellingen. De klim vanaf de parkeerplaats naar het pension.
's Avonds koelt het lekker af. G. wordt gemasseerd, ik zit op het terras met een biertje. Een heldere sterrenhemel met een halve maan. In de verte, deels achter de bergen, trekt traag een rap activerende onweersbui voorbij. De bloemkoolwolk geeft een fantastische weerlicht- en bliksemshow ten beste.
Dag 23: Ping'an – Yangshuo
Zondag 10 augustus 2008
De vroege rit van Ping'an naar Yangshuo per rammelbus met lekkende airconditioning. Elke keer als het busje flink in de ankers moet is het aanbevelenswaardig een paraplu op te steken. De chauffeur doet niet moeilijk over mobiel telefoneren achter het stuur en inhalen in onoverzichtelijke bochten, soms zelfs tegelijkertijd.
Yangshuo is een klein stadje dat schitterend gesitueerd is middenin een streek die gedomineerd wordt door karstbergen. Dit zijn grillig gevormde, beboste, kalkstenen kegels die willekeurig verspreid liggen in een voor het overige vlak gebied met rijstvelden en riviertjes. Het merkwaardige landschap is kenmerkend voor China; wat de fjorden zijn voor Noorwegen, de polders voor Nederland en de Outback voor Australië, dat zijn de karstbergen voor China. Mede daarom staan ze afgebeeld op het bruine bankbiljet van twintig yuan.
We verlaten de bergen en vlak voor het doorkruisen van de grote, drukke stad Guilin, kunnen we ons vergapen aan de eerste karstbergen. Op een vierbaansweg ligt rijst te drogen op veelkleurige doeken. Na Guilin is het nog tachtig kilometer tot Yangshuo over een levensgevaarlijke provinciale weg met fietsers, halsbrekende toeren uithalende automobilisten en als uitsmijter een kudde waterbuffels. Midden in de akkers is een halfrond, potsierlijk politiebureau met Romeinse zuilenpartij opgetrokken. In Yangshuo betrekken we een nogal karakterloos, maar verder prima te doen hotel aan een belangrijke verkeersader middenin het centrum. In de lobby zijn de weersvooruitzichten voor de komende dagen aangegeven: veel bewolking, een minimumtemperatuur van 25 graden en een maximum van 37 graden; oef! Alle kamernummers beginnen met een acht. Uitzicht op een paar groezelige panden, een parkje, een bouwplaats met een hijskraan en een karstberg, want de karstbergen staan ook gewoon binnen de bebouwde kom. De reisbegeleider weet te vertellen dat Yangshuo tien jaar geleden bestond uit slechts een paar huisjes langs een enkele straat en dat toentertijd iedereen in een maopak rondsjokte. Anno 2008 had de metamorfose van Yangshuo niet ingrijpender kunnen zijn. Het gehucht van toen is verworden tot een levendig backpackersstadje met drukke winkelstraten en talloze cafés, restaurants, clubs, souvenirshops, hotels en excursiebureaus. De Chinese karakters worden overvleugeld door de letters van het Romeinse alfabet, Engels is hier de voertaal. De sfeer is ontspannen, het straatbeeld wordt gedomineerd door in sandalen en afritsbroeken uitgedoste liefhebbers van actieve vakanties. Wat dat betreft lijkt Yangshuo als twee druppels water op toeristische, maar kleinschalige outdoorplaatsjes als Banff in Canada, Queenstown in Nieuw-Zeeland of Göreme in het Turkse Cappadocië.
Terwijl we onder het genot van een lunch-op-het-vuistje het hiervoor beschreven tafereeltje op ons laten inwerken komt er een zwarte lucht opzetten. Even later regent het pijpenstelen. Bliksem en donder. We schuilen bij de ingang van een parkeergarage. Onder een rooster in het wegdek zien we de drollen in het viesbruine water drijven. Yangshuo mag dan wel op en top westers ogen, zaken als open riolen doen je beseffen dat je wel degelijk niet in het westen bent. Door de regen rennen we naar een afdakje waar we het schuilen voortzetten. Onmiddellijk komt er een parapluverkoper op ons af. Mopperend druipt hij ten slotte af als we hem herhaaldelijk met een kluitje in het riet hebben gestuurd. Het wordt weer droog. We kopen jasmijnthee voor A. en lucifers in een echte luciferwinkel voor C. Met name bij de thee toont G. zich een keihard onderhandelaarster.
"Hoeveel kost die thee?"
"Zesendertig yuan."
"Twintig!"
"Nee, zesendertig. Kijk, het staat op het prijsje."
"Nee, twintig!"
"Ja, maar u kunt helemaal niet afdingen, dit is een supermarkt!"
"Twintig!"
De verkoopster overlegt met een andere winkelbediende en komt er dan op terug.
"Oké, drieëndertig."
"Nee, twintig. Er zijn winkels zat en we hebben dit elders al goedkoper aangetroffen."
"Nee, het is en blijft drieëndertig."
"Nou, dan houdt het op," zegt G. gedecideerd en we lopen weg. Maar het winkelmeisje rent ons achterna en roept: "Oké, twintig!" Zo doe je dat dus.
In de luciferzaak doen we het wat rustiger aan op het pingelfront, vooral omdat we het zo'n leuk, origineel en sympathiek winkeltje vinden en het een verademing is dat de verkoper nu eens niet aandringt, maar in een kledingzaak gaan we weer tot het gaatje. Een T-shirt wordt aangeboden voor 220 yuan (voor Chinese begrippen een absurd hoge prijs, ondanks de "Good quality!" die ons door de verkoopster wordt beloofd), maar nemen we mee voor vijftig.
Ter hoogte van een verregende markt stuiten we op de rivier de Li. Op de kade wordt ons de mogelijkheid geboden om met een bamboevlotje de rivier op te gaan. Daar passen we voorlopig voor. Aan gene zijde zijn uiterwaarden met waterbuffels en karstbergen. We struinen verder door het stadje, komen op de doorgaande weg uit en ontdekken daar, tussen de eetstalletjes, restaurantjes, apotheek en tandartspraktijk, een grote markt waar louter locals komen. Een binnenplaats tussen afgeleefde, lage flats staat vol stalletjes en er is een overdekte hal. De markt is een sensatie voor alle zintuigen en dat is nu eens prettig en dan weer misselijkmakend. De groente- en fruitkramen dragen zorg voor een rijk palet aan geuren en kleuren. Maar er worden ook palingen verkocht, en hagedissen, schildpadden, vissen, ganzen, eenden, konijnen, kippen, kreeftjes en ja, ook honden. De nog levende dieren worden uitgestald in krappe kooitjes, aan één zijde van de hal bevinden zich de kraampjes waar de dieren geslacht worden. Complete eenden, ganzen en honden hangen aan haken aan het plafond. De aanblik, maar vooral de afschuwelijke stank snijdt de adem af en doet G. kokhalzen. Aan een andere zijde zijn een soort met rode karakters beschilderde loketten gesitueerd waar uiteenlopende dierlijke ingewanden en andere in het westen als oneetbaar geachte onderdelen aan de man worden gebracht. Daar vinden we zaken die we in restaurants ook op de menukaart zullen aantreffen, zoals eendentongetjes, eendenpootjes en eendensnavels. Het is duidelijk dat het gezegde "een Chinees eet alles dat poten heeft, behalve een tafel, alles dat zwemt, behalve een duikboot, en alles dat vliegt, behalve een vliegtuig" daadwerkelijk opgeld doet. Het is er een drukte van belang en sommigen rijden met hun krakkemikkige bromfiets zo de markthal binnen.
Al met al zijn de eerste indrukken van Yangshuo veelbelovend en zijn we er ons snel op ons gemak gaan voelen. Ondanks dat het hele reilen en zeilen is gestoeld op het toerisme, is er voldoende couleur locale en de alom aanwezige karstbergen en de prettige chaos geven het plaatsje een op en top Chinese signatuur.
Her en der in de stad zijn allerhande merkwaardige drankjes te koop. Bij een vriendelijk stalletje waar we de komende dagen tot de vaste klanten zullen gaan behoren koopt G. een bubble milk tea (ijskoude thee met melk en geleisnoepjes met dropsmaak) en ik een mango sand ice (tot nabij het vriespunt gekoeld mangosap met verbrijzelde ijsblokjes). Het goedje is zo verschrikkelijk koud dat de pijnscheuten tot in mijn oogleden trekken. We dineren in een restaurantje aan een grachtje. Nu en dan prikkelt een penetrante rioollucht onze respectievelijke geurreceptoren, maar desondanks bevalt de maaltijd ons andermaal opperbest.
's Avonds gaan we naar een drukbezochte openluchtvoorstelling even buiten Yangshuo, aan de Li-rivier. Omdat deze show, net als de openingsceremonie van de Olympische Spelen, wordt geregisseerd door Zhang Yimou en door de enthousiaste verhalen die we onderweg hebben opgevangen zijn onze verwachtingen hooggespannen. Er zijn veel Chinese toeristen. Gelijk het staaltje visuele krachtpatserij in Beijing is de zogeheten sound and light show overweldigend, een slijtageslag voor oog en oor. Er werken ongeveer zeshonderd weelderig uitgedoste figuranten aan mee die in bamboevlotten over het water glijden, dansen met fakkels en met een keur aan decorstukken op het ritme van het licht en de muziek in de weer zijn. Twaalf karstbergen vormen het decor en deze worden sprookjesachtig verlicht. Het gedrag van de Chinezen blijft verbazingwekkend. Ongeveer tien minuten voor het einde, het slotbedrijf is nog in volle gang, staan ze op aanwijzing van hun beparapluude gidsen massaal op uit hun kuipstoeltjes en luid discussiërend ellebogen ze zich naar de uitgangen; nogal lomp ten opzichte van de resterende toeschouwers en ronduit respectloos voor alle medewerkers aan de voorstelling. Als de sound and light show voorbij is, is er nog maar een handjevol publiek over om de acteurs te belonen met een welverdiende ovatie. We lopen naar de parkeerplaats om onze bus te vinden. Ondanks dat velen voortijdig de voorstelling verlieten is het er nog immer een onbeschrijfelijke puinhoop. Wonderlijk genoeg slagen we erin om tussen alle drommen mensen en de elkaar de weg afsnijdende touringcars onze bus te lokaliseren. We halen nog een bubble milk tea en een mango sand ice om op onze hotelkamer te nuttigen. Gezien de rij hippe, stoere jongens voor het stalletje moeten deze drankjes wel helemaal de bom zijn in Yangshuo.
Yangshuo is een klein stadje dat schitterend gesitueerd is middenin een streek die gedomineerd wordt door karstbergen. Dit zijn grillig gevormde, beboste, kalkstenen kegels die willekeurig verspreid liggen in een voor het overige vlak gebied met rijstvelden en riviertjes. Het merkwaardige landschap is kenmerkend voor China; wat de fjorden zijn voor Noorwegen, de polders voor Nederland en de Outback voor Australië, dat zijn de karstbergen voor China. Mede daarom staan ze afgebeeld op het bruine bankbiljet van twintig yuan.
We verlaten de bergen en vlak voor het doorkruisen van de grote, drukke stad Guilin, kunnen we ons vergapen aan de eerste karstbergen. Op een vierbaansweg ligt rijst te drogen op veelkleurige doeken. Na Guilin is het nog tachtig kilometer tot Yangshuo over een levensgevaarlijke provinciale weg met fietsers, halsbrekende toeren uithalende automobilisten en als uitsmijter een kudde waterbuffels. Midden in de akkers is een halfrond, potsierlijk politiebureau met Romeinse zuilenpartij opgetrokken. In Yangshuo betrekken we een nogal karakterloos, maar verder prima te doen hotel aan een belangrijke verkeersader middenin het centrum. In de lobby zijn de weersvooruitzichten voor de komende dagen aangegeven: veel bewolking, een minimumtemperatuur van 25 graden en een maximum van 37 graden; oef! Alle kamernummers beginnen met een acht. Uitzicht op een paar groezelige panden, een parkje, een bouwplaats met een hijskraan en een karstberg, want de karstbergen staan ook gewoon binnen de bebouwde kom. De reisbegeleider weet te vertellen dat Yangshuo tien jaar geleden bestond uit slechts een paar huisjes langs een enkele straat en dat toentertijd iedereen in een maopak rondsjokte. Anno 2008 had de metamorfose van Yangshuo niet ingrijpender kunnen zijn. Het gehucht van toen is verworden tot een levendig backpackersstadje met drukke winkelstraten en talloze cafés, restaurants, clubs, souvenirshops, hotels en excursiebureaus. De Chinese karakters worden overvleugeld door de letters van het Romeinse alfabet, Engels is hier de voertaal. De sfeer is ontspannen, het straatbeeld wordt gedomineerd door in sandalen en afritsbroeken uitgedoste liefhebbers van actieve vakanties. Wat dat betreft lijkt Yangshuo als twee druppels water op toeristische, maar kleinschalige outdoorplaatsjes als Banff in Canada, Queenstown in Nieuw-Zeeland of Göreme in het Turkse Cappadocië.
Terwijl we onder het genot van een lunch-op-het-vuistje het hiervoor beschreven tafereeltje op ons laten inwerken komt er een zwarte lucht opzetten. Even later regent het pijpenstelen. Bliksem en donder. We schuilen bij de ingang van een parkeergarage. Onder een rooster in het wegdek zien we de drollen in het viesbruine water drijven. Yangshuo mag dan wel op en top westers ogen, zaken als open riolen doen je beseffen dat je wel degelijk niet in het westen bent. Door de regen rennen we naar een afdakje waar we het schuilen voortzetten. Onmiddellijk komt er een parapluverkoper op ons af. Mopperend druipt hij ten slotte af als we hem herhaaldelijk met een kluitje in het riet hebben gestuurd. Het wordt weer droog. We kopen jasmijnthee voor A. en lucifers in een echte luciferwinkel voor C. Met name bij de thee toont G. zich een keihard onderhandelaarster.
"Hoeveel kost die thee?"
"Zesendertig yuan."
"Twintig!"
"Nee, zesendertig. Kijk, het staat op het prijsje."
"Nee, twintig!"
"Ja, maar u kunt helemaal niet afdingen, dit is een supermarkt!"
"Twintig!"
De verkoopster overlegt met een andere winkelbediende en komt er dan op terug.
"Oké, drieëndertig."
"Nee, twintig. Er zijn winkels zat en we hebben dit elders al goedkoper aangetroffen."
"Nee, het is en blijft drieëndertig."
"Nou, dan houdt het op," zegt G. gedecideerd en we lopen weg. Maar het winkelmeisje rent ons achterna en roept: "Oké, twintig!" Zo doe je dat dus.
In de luciferzaak doen we het wat rustiger aan op het pingelfront, vooral omdat we het zo'n leuk, origineel en sympathiek winkeltje vinden en het een verademing is dat de verkoper nu eens niet aandringt, maar in een kledingzaak gaan we weer tot het gaatje. Een T-shirt wordt aangeboden voor 220 yuan (voor Chinese begrippen een absurd hoge prijs, ondanks de "Good quality!" die ons door de verkoopster wordt beloofd), maar nemen we mee voor vijftig.
Ter hoogte van een verregende markt stuiten we op de rivier de Li. Op de kade wordt ons de mogelijkheid geboden om met een bamboevlotje de rivier op te gaan. Daar passen we voorlopig voor. Aan gene zijde zijn uiterwaarden met waterbuffels en karstbergen. We struinen verder door het stadje, komen op de doorgaande weg uit en ontdekken daar, tussen de eetstalletjes, restaurantjes, apotheek en tandartspraktijk, een grote markt waar louter locals komen. Een binnenplaats tussen afgeleefde, lage flats staat vol stalletjes en er is een overdekte hal. De markt is een sensatie voor alle zintuigen en dat is nu eens prettig en dan weer misselijkmakend. De groente- en fruitkramen dragen zorg voor een rijk palet aan geuren en kleuren. Maar er worden ook palingen verkocht, en hagedissen, schildpadden, vissen, ganzen, eenden, konijnen, kippen, kreeftjes en ja, ook honden. De nog levende dieren worden uitgestald in krappe kooitjes, aan één zijde van de hal bevinden zich de kraampjes waar de dieren geslacht worden. Complete eenden, ganzen en honden hangen aan haken aan het plafond. De aanblik, maar vooral de afschuwelijke stank snijdt de adem af en doet G. kokhalzen. Aan een andere zijde zijn een soort met rode karakters beschilderde loketten gesitueerd waar uiteenlopende dierlijke ingewanden en andere in het westen als oneetbaar geachte onderdelen aan de man worden gebracht. Daar vinden we zaken die we in restaurants ook op de menukaart zullen aantreffen, zoals eendentongetjes, eendenpootjes en eendensnavels. Het is duidelijk dat het gezegde "een Chinees eet alles dat poten heeft, behalve een tafel, alles dat zwemt, behalve een duikboot, en alles dat vliegt, behalve een vliegtuig" daadwerkelijk opgeld doet. Het is er een drukte van belang en sommigen rijden met hun krakkemikkige bromfiets zo de markthal binnen.
Al met al zijn de eerste indrukken van Yangshuo veelbelovend en zijn we er ons snel op ons gemak gaan voelen. Ondanks dat het hele reilen en zeilen is gestoeld op het toerisme, is er voldoende couleur locale en de alom aanwezige karstbergen en de prettige chaos geven het plaatsje een op en top Chinese signatuur.
Her en der in de stad zijn allerhande merkwaardige drankjes te koop. Bij een vriendelijk stalletje waar we de komende dagen tot de vaste klanten zullen gaan behoren koopt G. een bubble milk tea (ijskoude thee met melk en geleisnoepjes met dropsmaak) en ik een mango sand ice (tot nabij het vriespunt gekoeld mangosap met verbrijzelde ijsblokjes). Het goedje is zo verschrikkelijk koud dat de pijnscheuten tot in mijn oogleden trekken. We dineren in een restaurantje aan een grachtje. Nu en dan prikkelt een penetrante rioollucht onze respectievelijke geurreceptoren, maar desondanks bevalt de maaltijd ons andermaal opperbest.
's Avonds gaan we naar een drukbezochte openluchtvoorstelling even buiten Yangshuo, aan de Li-rivier. Omdat deze show, net als de openingsceremonie van de Olympische Spelen, wordt geregisseerd door Zhang Yimou en door de enthousiaste verhalen die we onderweg hebben opgevangen zijn onze verwachtingen hooggespannen. Er zijn veel Chinese toeristen. Gelijk het staaltje visuele krachtpatserij in Beijing is de zogeheten sound and light show overweldigend, een slijtageslag voor oog en oor. Er werken ongeveer zeshonderd weelderig uitgedoste figuranten aan mee die in bamboevlotten over het water glijden, dansen met fakkels en met een keur aan decorstukken op het ritme van het licht en de muziek in de weer zijn. Twaalf karstbergen vormen het decor en deze worden sprookjesachtig verlicht. Het gedrag van de Chinezen blijft verbazingwekkend. Ongeveer tien minuten voor het einde, het slotbedrijf is nog in volle gang, staan ze op aanwijzing van hun beparapluude gidsen massaal op uit hun kuipstoeltjes en luid discussiërend ellebogen ze zich naar de uitgangen; nogal lomp ten opzichte van de resterende toeschouwers en ronduit respectloos voor alle medewerkers aan de voorstelling. Als de sound and light show voorbij is, is er nog maar een handjevol publiek over om de acteurs te belonen met een welverdiende ovatie. We lopen naar de parkeerplaats om onze bus te vinden. Ondanks dat velen voortijdig de voorstelling verlieten is het er nog immer een onbeschrijfelijke puinhoop. Wonderlijk genoeg slagen we erin om tussen alle drommen mensen en de elkaar de weg afsnijdende touringcars onze bus te lokaliseren. We halen nog een bubble milk tea en een mango sand ice om op onze hotelkamer te nuttigen. Gezien de rij hippe, stoere jongens voor het stalletje moeten deze drankjes wel helemaal de bom zijn in Yangshuo.
Dag 24: Yangshuo
Maandag 11 augustus 2008
Warm en zonnig weer. Omdat het hotel geen ontbijt serveert, lopen we het stadje in op zoek naar een mogelijkheid een bodem te leggen en de cafeïnespiegel te doen stijgen. In een van de gezellige, maar op dit vroege uur nog vrijwel uitgestorven straatjes vinden we het Minority Café, een klein café-restaurantje met een paar tafeltjes dat sympathiek oogt. Drie jonge meiden verzorgen de bediening. De televisie staat afgestemd op een staatszender waar vierentwintig uur per dag de "geweldige" prestaties van de Chinese atleten op de Olympische Spelen overbelicht worden. Er staan twee computers waarop gratis geïnternet kan worden. Die gelegenheid om de achterblijvers op de hoogte te stellen van het feit dat we het naar onze zin hebben laten we niet onbenut. Verbouwereerdheid en vreugde vechten om voorrang als we in een kort e-mailtje lezen dat L. is bevallen van een zoon, zes weken te vroeg. Het valt niet mee om ons te realiseren dat we oom en tante zijn geworden, nu wij hier zitten en zij daar. L. heeft een aantal foto's bijgesloten en het bericht dat het knaapje het goed maakt stelt ons, na weer een beetje van de schrik te zijn bekomen, enigszins op ons gemak. G. stuurt een berichtje terug. De serveersters krijgen door dat er iets aan de hand is en reageren verrukt op het goede nieuws. Ze spreken heel behoorlijk Engels. Vriendelijke meisjes. Nadat we wat zijn bijgekomen van de consternatie zetten we ons aan een tafeltje in de deuropening en nemen we yoghurt met vruchten. Hoe fantastisch de Chinese keuken ook is, het doet ons goed weer eens iets westers te eten. Ondertussen nemen we de menukaart door en besluiten we hier vast en zeker terug te keren.
We hebben plaatsen gereserveerd voor een kookworkshop aan de Yangshuo Cooking School. We worden opgepikt door de Chinese Jamie Oliver en maken een rondje door de markt die we gisteren al hebben bezocht. Nadat de kok iets heeft verteld over de lokale kookkunst en veelgebruikte ingrediënten, rijden we naar een idyllisch gelegen pand net buiten Yangshuo. Er is een keuken waar een tiental kooktoestellen met diverse materialen (Chinees koksmes, spatel, snijplank, wok) staat opgesteld en buiten is een groot terras met een lange picknicktafel. Beide bieden een fraai vergezicht over de rijstvelden en de karstbergen. De bedoeling is dat we onze eigen lunch gaan bereiden, zoals te doen gebruikelijk in China een aantal kleine gerechtjes: biervis (een lokale specialiteit), kip met cashewnoten, gevulde stoomgroenten, aubergine met oestersaus en spinazie met knoflook. Er wordt witte kleefrijst bij geserveerd, maar louter om de laatste gaatjes te vullen. Het is zweterig en leuk om een beetje de Lonny uit te hangen, maar omdat alles heel nauw luistert, legt Jamie er wel flink de zweep over. Hij doet het één keer voor en dan mogen wij aan de bak. En dan is het nú een kwart lepel oestersaus, nú wat water erbij, nú een snufje zout. Kort en goed, Chinees koken is hard werken. Maar de beloning is navenant, want rond noen zitten we in de zon te smullen van onze eigen brouwsels.
's Middags brengen we een tijdlang op onze hotelkamer door. We zijn moe en vallen in slaap.
Uitgerust nemen we de bus naar Xingping, een langzame rit van een kilometer of vijftien over een smalle weg. We lopen door de hoofdstraat van het schilderachtige dorpje en op een brug over het water hebben we een adembenemend uitzicht over de Li-rivier en de karstbergen, badend in het warme licht van de laagstaande zon. De wandeling voert verder over een smal asfaltwegje naar een kade, waar een kleine boot klaarligt voor een tocht over de Li. We hebben weer even moeite met de Chinese omgangsvormen: een vrachtauto rijdt ons luid claxonnerend voorbij, om nog geen tien meter verder halt te houden opdat de chauffeur een gesprekje met een voorbijganger kan voeren, daarmee de weg voor ons versperrend. Rekening houden met een ander is de Chinezen vreemd en merkwaardig genoeg lijkt dat in dit dichtbevolkte land een volkomen geaccepteerd verschijnsel. We hebben nochtans nog geen kwaaie Chinees gezien. Het zal het gevolg zijn van de diepgewortelde angst gezichtsverlies te lijden, of dat iemand anders aan te doen. Wat dat laatste betreft houden ze – o, paradox – kennelijk wél rekening met elkaar.
En van de ene verbazing vallen we in de andere. We nemen de beste plaatsen op de boot en als eenmaal eenieder een stoel heeft gevonden worden de trossen losgegooid, de motor gestart en het anker gelicht. En weg zijn we, althans, voor heel even. We hebben nog geen twintig meter gevaren als de kapitein de boot terug manoeuvreert en we weer aanmeren. Ook enkele andere bootjes keren op hun schreden terug. Wat is er aan de hand? Op de rivier is er hoegenaamd niets te zien. Na even met de mond vol tanden te hebben gezeten vragen we het de kapitein. Er moet een "government boat" passeren. Een wat? Juist, een "government boat." We staan paf. Omdat er een boot met wat waarschijnlijk een roedel onderknuppels van de provincie Guangxi is voorbij moet, moet alles en iedereen die geen onderknuppel van de provincie Guangxi is maar aan de kant. Een peilloos respect voor Het Gezag, neigend naar angst. Pas een kwartier later vaart de luxe "government boat" langs, met de vermoedelijke onderknuppels. Als de Li eenmaal is vrijgegeven, tuffen we weg. De ergernissen zijn rap vergeten, want vanaf het water zijn de uitzichten over het karstlandschap in strijklicht onovertroffen. Langzaam dobberen we langs een kudde waterbuffels die verkoeling zoekt in het water. Een subtropische vegetatie op de oevers. Na elke bocht doemt weer een ander panorama op. We zien de karstbergen die zijn afgebeeld op het briefje van twintig yuan en na nog een paar meanders het tafereeltje dat op een pakje Double Happiness-sigaretten staat. De pieken welke pal aan de rivier staan zijn aan de zijde van het water dusdanig geërodeerd dat die flank loodrecht in het water verdwijnt en een patroon van lichte en donkere kalksteen vertoont. De Chinezen hebben al hun fantasie aangewend om de bergen van welluidende namen te voorzien als: geel kleed in het water, molenaar aan het werk en heuvel van het schilderij van de negen paarden. Op een gegeven moment maken we rechtsomkeert. In een bocht stoppen we nog even bij een afzetting van kiezelstenen, waar een aantal verkopers zich heeft geposteerd, alsmede een boer met een waterbuffel die, ongetwijfeld tegen betaling, bereid is om op de gevoelige plaat te worden vastgelegd. Ik koop een stokje met gefrituurde garnalen en een met dito kreeftjes, die met pootjes, scharen en al kunnen worden opgepeuzeld.
Na een voortreffelijke maaltijd in Xingping wandelen we in het aardedonker naar het haventje. Met veel kunst- en vliegwerk dalen we een glibberige trap af, proberen niet te struikelen over de rondslingerende tuien en klimmen met moeite op het dak van de boot waarmee we zojuist ook de tocht over de Li hebben gemaakt. Vanaf deze hoge positie kunnen we optimaal het genoegen smaken van een demonstratie van het lokale ambacht van aalscholvervissen. Een aantal vissers gaat op, heden ten dage gemotoriseerde, bamboevlotjes het water op. Met een felle lamp worden de vissen naar de oppervlakte gelokt. Elke visser heeft een aantal tamme aalscholvers tot zijn beschikking, die instinctief en behendig duiken en de vissen vangen. Ze kunnen de prooi echter niet doorslikken omdat de hals is afgebonden. Op gezette tijden grijpen de vissers de aalscholvers met een lange stok beet en worden ze "leeggeschud" in een rieten mand. Het aalscholvervissen wordt tegenwoordig enkel nog bedreven ten behoeve van de toeristen. Na een halfuurtje, het is inmiddels zachtjes gaan regenen, varen we terug naar het haventje van Xingping, mag G. nog even een aalscholver op haar arm houden en zoeken we in het duister voorzichtig de bus op.
Nog één biertje in het Minority Café. De jongen die er vanochtend computerspelletjes aan het spelen was zit er weer, of zit er nog steeds.
We hebben plaatsen gereserveerd voor een kookworkshop aan de Yangshuo Cooking School. We worden opgepikt door de Chinese Jamie Oliver en maken een rondje door de markt die we gisteren al hebben bezocht. Nadat de kok iets heeft verteld over de lokale kookkunst en veelgebruikte ingrediënten, rijden we naar een idyllisch gelegen pand net buiten Yangshuo. Er is een keuken waar een tiental kooktoestellen met diverse materialen (Chinees koksmes, spatel, snijplank, wok) staat opgesteld en buiten is een groot terras met een lange picknicktafel. Beide bieden een fraai vergezicht over de rijstvelden en de karstbergen. De bedoeling is dat we onze eigen lunch gaan bereiden, zoals te doen gebruikelijk in China een aantal kleine gerechtjes: biervis (een lokale specialiteit), kip met cashewnoten, gevulde stoomgroenten, aubergine met oestersaus en spinazie met knoflook. Er wordt witte kleefrijst bij geserveerd, maar louter om de laatste gaatjes te vullen. Het is zweterig en leuk om een beetje de Lonny uit te hangen, maar omdat alles heel nauw luistert, legt Jamie er wel flink de zweep over. Hij doet het één keer voor en dan mogen wij aan de bak. En dan is het nú een kwart lepel oestersaus, nú wat water erbij, nú een snufje zout. Kort en goed, Chinees koken is hard werken. Maar de beloning is navenant, want rond noen zitten we in de zon te smullen van onze eigen brouwsels.
's Middags brengen we een tijdlang op onze hotelkamer door. We zijn moe en vallen in slaap.
Uitgerust nemen we de bus naar Xingping, een langzame rit van een kilometer of vijftien over een smalle weg. We lopen door de hoofdstraat van het schilderachtige dorpje en op een brug over het water hebben we een adembenemend uitzicht over de Li-rivier en de karstbergen, badend in het warme licht van de laagstaande zon. De wandeling voert verder over een smal asfaltwegje naar een kade, waar een kleine boot klaarligt voor een tocht over de Li. We hebben weer even moeite met de Chinese omgangsvormen: een vrachtauto rijdt ons luid claxonnerend voorbij, om nog geen tien meter verder halt te houden opdat de chauffeur een gesprekje met een voorbijganger kan voeren, daarmee de weg voor ons versperrend. Rekening houden met een ander is de Chinezen vreemd en merkwaardig genoeg lijkt dat in dit dichtbevolkte land een volkomen geaccepteerd verschijnsel. We hebben nochtans nog geen kwaaie Chinees gezien. Het zal het gevolg zijn van de diepgewortelde angst gezichtsverlies te lijden, of dat iemand anders aan te doen. Wat dat laatste betreft houden ze – o, paradox – kennelijk wél rekening met elkaar.
En van de ene verbazing vallen we in de andere. We nemen de beste plaatsen op de boot en als eenmaal eenieder een stoel heeft gevonden worden de trossen losgegooid, de motor gestart en het anker gelicht. En weg zijn we, althans, voor heel even. We hebben nog geen twintig meter gevaren als de kapitein de boot terug manoeuvreert en we weer aanmeren. Ook enkele andere bootjes keren op hun schreden terug. Wat is er aan de hand? Op de rivier is er hoegenaamd niets te zien. Na even met de mond vol tanden te hebben gezeten vragen we het de kapitein. Er moet een "government boat" passeren. Een wat? Juist, een "government boat." We staan paf. Omdat er een boot met wat waarschijnlijk een roedel onderknuppels van de provincie Guangxi is voorbij moet, moet alles en iedereen die geen onderknuppel van de provincie Guangxi is maar aan de kant. Een peilloos respect voor Het Gezag, neigend naar angst. Pas een kwartier later vaart de luxe "government boat" langs, met de vermoedelijke onderknuppels. Als de Li eenmaal is vrijgegeven, tuffen we weg. De ergernissen zijn rap vergeten, want vanaf het water zijn de uitzichten over het karstlandschap in strijklicht onovertroffen. Langzaam dobberen we langs een kudde waterbuffels die verkoeling zoekt in het water. Een subtropische vegetatie op de oevers. Na elke bocht doemt weer een ander panorama op. We zien de karstbergen die zijn afgebeeld op het briefje van twintig yuan en na nog een paar meanders het tafereeltje dat op een pakje Double Happiness-sigaretten staat. De pieken welke pal aan de rivier staan zijn aan de zijde van het water dusdanig geërodeerd dat die flank loodrecht in het water verdwijnt en een patroon van lichte en donkere kalksteen vertoont. De Chinezen hebben al hun fantasie aangewend om de bergen van welluidende namen te voorzien als: geel kleed in het water, molenaar aan het werk en heuvel van het schilderij van de negen paarden. Op een gegeven moment maken we rechtsomkeert. In een bocht stoppen we nog even bij een afzetting van kiezelstenen, waar een aantal verkopers zich heeft geposteerd, alsmede een boer met een waterbuffel die, ongetwijfeld tegen betaling, bereid is om op de gevoelige plaat te worden vastgelegd. Ik koop een stokje met gefrituurde garnalen en een met dito kreeftjes, die met pootjes, scharen en al kunnen worden opgepeuzeld.
Na een voortreffelijke maaltijd in Xingping wandelen we in het aardedonker naar het haventje. Met veel kunst- en vliegwerk dalen we een glibberige trap af, proberen niet te struikelen over de rondslingerende tuien en klimmen met moeite op het dak van de boot waarmee we zojuist ook de tocht over de Li hebben gemaakt. Vanaf deze hoge positie kunnen we optimaal het genoegen smaken van een demonstratie van het lokale ambacht van aalscholvervissen. Een aantal vissers gaat op, heden ten dage gemotoriseerde, bamboevlotjes het water op. Met een felle lamp worden de vissen naar de oppervlakte gelokt. Elke visser heeft een aantal tamme aalscholvers tot zijn beschikking, die instinctief en behendig duiken en de vissen vangen. Ze kunnen de prooi echter niet doorslikken omdat de hals is afgebonden. Op gezette tijden grijpen de vissers de aalscholvers met een lange stok beet en worden ze "leeggeschud" in een rieten mand. Het aalscholvervissen wordt tegenwoordig enkel nog bedreven ten behoeve van de toeristen. Na een halfuurtje, het is inmiddels zachtjes gaan regenen, varen we terug naar het haventje van Xingping, mag G. nog even een aalscholver op haar arm houden en zoeken we in het duister voorzichtig de bus op.
Nog één biertje in het Minority Café. De jongen die er vanochtend computerspelletjes aan het spelen was zit er weer, of zit er nog steeds.
Dag 25: Yangshuo
Dinsdag 12 augustus 2008
We lopen naar het Minority Café voor ons ontbijt van yoghurt met vruchten. Het valt ons meteen op dat er bij alle cafés geen tafeltjes en stoelen buiten staan. Aan een van de serveersters van onze stamkroeg, die ons hartelijk groet, vragen we of het grijze, regenachtige weer daar debet aan is, of het vroege tijdstip. "No, it's because of the government." Maar, voegt ze eraan toe, misschien dat "the government" toestemming geeft vanmiddag weer de terrasjes op te bouwen. Voor wat betreft "the government" lijkt het ons verstandig er maar het zwijgen toe te doen, de curieuze gang van zaken van gisteravond en nu indachtig. Ondanks alle hervormingen die zich in een duizelingwekkende vaart voltrekken heeft "the government" de touwtjes nog immer strak in handen, zo veel is zeker. Dat komt ook tot uiting op het internet. Onze Gmail- en Hyves-pagina's zijn onbereikbaar; afgeschermd waarschijnlijk, ofschoon we de in karakters geschreven foutmelding niet kunnen lezen en ons wel zeer donkerbruine vermoeden derhalve niet kunnen staven met keiharde feiten. G. kan gelukkig wel tot haar Telfort-mail doordringen, zodat we op de hoogte kunnen blijven van het wel en de weeën van de onlangs bevallen L. Zo vernemen we dat ons neefje op 8 augustus ter wereld is gekomen, de moeder aller geluksdagen in China. De uitbaatsters van het café reageren uitzinnig op dat nieuwtje. Wanneer ze weer een beetje op adem zijn gekomen krijgen we onze yoghurt, cappuccino en jasmijnthee uitgeserveerd.
Voor het Minority Café, het is inmiddels droog geworden, verschijnen een cameraman en een geluidstechnicus ten tonele, zo op het oog van de lokale omroep. Een van de serveersters, waarmee we na de reis nog enkele e-mailberichten uitwisselen en zo ontdekken dat ze zichzelf Katrina noemt, loopt naar ze toe en raakt met hen in overleg. Na enige tijd schiet Katrina ons aan en vraagt of we geïnterviewd willen worden voor de provinciale televisie. We stemmen toe en lopen met haar mee naar buiten. Opnieuw een koortsachtig beraadslagen tussen Katrina en de twee mannen van de omroep van Guangxi, terwijl wij er een beetje verloren bij staan. Dan komt Katrina, die het interview zal afnemen, met uitleg: na wat obligate vragen, hoe we heten, waar we vandaan komen en dergelijke, hoeven we eigenlijk "just one question" te beantwoorden, namelijk of we ons veilig voelen in Yangshuo. Katrina pakt er een Chinees-Engels woordenboek bij en laat ons het woord securityzien. Tot onze lichte ontzetting wordt vervolgens ook doorgesproken wat we moeten antwoorden, namelijk dat we ons "very safe" voelen. En nog even voor de duidelijkheid: "So, just one question, and you say you feel safe, okay?" En nogmaals de vinger bij security. Enerzijds voelen we er ons wat ongemakkelijk bij; natuurlijk wisten we al dat er flink gecensureerd wordt in de diverse staatsmedia, maar dat we dit ook aan den lijve zouden ondervinden en burgers er "vrijwillig" aan meewerken, dat hadden we van tevoren niet durven voorspellen. Anderzijds, door te zeggen dat we ons "very safe" voelen houden we onszelf allerminst voor het lapje; sterker, we voelen ons hier erg prettig, ondanks dat de reisbegeleider ons op het hart heeft gedrukt goed uit te kijken voor zakkenrollers. En aldus wordt het "interview" opgenomen. Katrina belooft plechtig het filmpje aan ons te mailen zo gauw ze er de beschikking over heeft*.
Het plan is om vanochtend fietsen te huren en op ons gemak naar de Maanheuvel te peddelen, een rit van ongeveer acht kilometer naar de zonderlinge karstberg waar met verbijsterende mathematische precisie een halfrond gat uit is geërodeerd, in de vorm van een op zijn buik liggende halve maan. Het is echter weer gaan regenen en wel zo serieus dat fietsen tot nader order geen optie is. Met opgestoken paraplu's slenteren we een beetje doelloos langs de winkeltjes, hopende dat het weer snel zal opknappen. Op de markt vinden we leuke kleertjes voor ons neefje. We laten ons verleiden tot een tochtje over de Li per gemotoriseerd plastic bamboevlot. Na enig afdingen komen we een prijs overeen en, in tegenstelling tot bijvoorbeeld in Cuba of Egypte, geldt in China dan het adagium: afspraak is afspraak. Alleen in Chengyang en Ping'an waren moeilijke blikken weleens ons deel als we met een biljet van vijftig yuan wilden betalen, maar verder is er geen vervelend gedoe met wisselgeld of terugkomen op gemaakte prijsafspraken; zo ook nu. Het is een leuk, mooi boottochtje. We zitten redelijk beschut tegen de regen die met tussenpozen valt, de toppen van de karstbergen zitten in de wolken. Het landschap oogt ruig in deze grijze, druilerige omstandigheden. Waterbuffels en soon-to-be-pekingeenden doorstaan de meteorologische dip in het water. Eenmaal weer aan wal halen we lunch bij de bakker en peuzelen dit op onze hotelkamer op.
Het wordt droog en er komen blauwe plekken in de lucht. We besluiten het erop te wagen en lopen het stadje in om, uiteraard tegen een scherpe prijs, fietsen te huren. Dat kan in Yangshuo op elke straathoek en nog wel op meer plekken. De schoonheid van het landschap en het vlakke karakter ervan maken het tot een paradijs voor fietsers. Ondanks de concurrentie in fietsenverhuurland valt het niet mee de prijs op bevredigende wijze naar beneden te krijgen. Bij de eerste verhuurders lopen we al snel onverrichter zake verder, bij de tweede ga ik op zeker moment akkoord met de prijs, "op voorwaarde dat ik er een gratis kaartje van de omgeving bij krijg." Daar stemt mevrouw zonder morren mee in. "Ron, je krijgt er overal een gratis kaartje bij," zegt G. Nog steeds geen fietsen derhalve. Na wat even additionele als mislukte onderhandelingen staan we een minuut of tien later uiteindelijk toch met twee stalen rossen aan en een summier kaartje van de omgeving in de hand. Het zijn krakkemikkige fietsen met een afsluitbaar mandje op de bagagedrager, vermoedelijk bedoeld om kippen en andere levende have ter consumptie in te vervoeren. Het mandje maakt het met een sierlijke beenzwaai over de bagagedrager op de fiets stappen tot een hachelijke en liesverstuikende onderneming. Eenmaal gezeten op het oncomfortabele zadel storten we ons in de bellende en claxonnerende wirwar van wonderlijke vervoermiddelen. Het is een kwestie van met de stroom meegaan en extra alert zijn op onverwachte situaties. Zo komen we zelfs rotondes ongeschonden door. Als we Yangshuo uit zijn fietsen we over een drukke verkeersweg met veel bus- en vrachtverkeer naar de Maanheuvel. Er staat echter een breed fietspad tot onze beschikking en het is een mooie weg met prachtige uitzichten. Het is zonnig en warm geworden, maar er zit veel vocht in de lucht. Naarmate we de Maanheuvel naderen neemt het aantal horecagelegenheden en souvenirkraampjes langs de weg toe; er is zelfs een fietsenmaker. Er zijn diverse grotten met namen als Vlindergrot, Drakengrot en Maangrot opengesteld voor toeristen. Grote parkeerterreinen met touringcars, bonte spandoeken; niet aan ons besteed, en dat terwijl G. tuk is op vlinders en draken en ik iets heb met sterrenkunde. Na een brug over de Yulong-rivier zien we de Maanheuvel aan de rechterhand. We stallen onze fietsen en wandelen naar het begin van wat het zoveelste te bedwingen trappenpad gaat worden. G., al geen geboren fietsster, zakt de moed even in de schoenen. "Ik dacht dat we er al waren, dat we tot de top zouden fietsen!" zegt ze. "Nu moet ik weer deze rottrap omhoog!" Tot overmaat van ramp zullen we even later op een splitsing het verkeerde pad kiezen en een stuk voor de kat z'n viool klimmen, tot de trap doodloopt op ondoordringbaar struikgewas. Dat betekent honderden treden omlaag en daarna weer omhoog, maar dan op het juiste pad. We krijgen twee besjes met een koelbox vol water en frisdrank achter ons aan die van plan lijken ons tot de top te volgen. Er wordt je ook geen moment privacy gegund in dit land! Ondanks dat ik weet dat boos worden geen zin heeft slaan, mede door het bloedhete en klamme weer, de stoppen door. Met woeste armgebaren en "Go away! Go away!" schreeuwend stuur ik de twee verkoopsters weg. Tot mijn verbazing gehoorzamen ze, al gaat het gepaard met het bezigen van, naar ik vermoed, liederlijke taal. Het beklimmen van de kronkelende trap vereist veel wilskracht en gaat dan ook met horten en stoten. G. raakt snel buiten adem, ik zweet verschrikkelijk. Vooral waar we in de beschutting van het bos lopen zijn de treden glibberig door de regen van vanmorgen. De inspanningen worden echter beloond met een overweldigend vergezicht van rijstvelden in alle kleuren groen, glinsterende rivieren en natuurlijk karstbergen vanaf een natuurlijk uitzichtplateau net achter de Maanheuvel. Na een halfuur van het uitzicht genoten en een waterverkoopster genegeerd te hebben aanvaarden we de afdaling. Het is oppassen om niet uit te glijden. We komen een Amerikaan tegen die heel decadent een vrouwtje met een waaier heeft ingehuurd. Op de splitsing waar we op de heenweg verkeerd zijn gelopen zien we een grote spin die een poot mist.
We fietsen terug naar Yangshuo en leveren onze fietsen in. Bij een groentestalletje kopen we een watermeloen voor drie yuan (dertig eurocent) en bij ons fruitsapkraampje, waar Chinese poedelrock uit de luidsprekers schalt, halen we mango sand ice en een soort "puddingmelkthee." Nadat we een tijdje in de hotelkamer hebben vertoefd gaan we eten in het Minority Café. "The government" heeft met de harde hand over het rode hart gestreken, blijkens de tafeltjes die weer buiten staan. Lang kunnen we daar echter niet van genieten, want er barst een tropische regenbui los die zijn weerga niet kent; toch maar weer naar binnen derhalve. We zijn in een experimentele bui en bestellen gevulde slakken, hond, osthmusthee en door de Dong gestookte rijstwijn. De serveersters reageren met een mengeling van enthousiasme en verbazing, vooral ten aanzien van de hond. Wij willen deze unieke kans graag aangrijpen om hond te proeven en bovendien, als je varkens, koeien, lammeren, vogels en konijnen kunt eten, waarom dan geen honden? Chinezen is kennelijk het fenomeen aaibaarheidsfactor vreemd en eten zonder aanzien des diers. Het hondenvlees heeft een hele sterke smaak, net als lam, maar het is ook taai en zit vol kleine botsplinters. Niet voor herhaling vatbaar. De slakken bevallen beter. Tijdens het eten knopen we wat oppervlakkige, maar prettige gesprekjes aan met Katrina en de andere meisjes. Ze vragen wat we van China vinden en wat de verschillen zijn met Nederland. Katrina pakt er een oude, Chinese schoolatlas bij, wat ik gezien mijn liefde voor atlassen erg interessant vind. Op wereldkaarten is China in het centrum weergegeven – het is dan ook het Rijk van het Midden – waardoor de Noord- en Zuid-Amerikaanse continenten in twee delen uiteenvallen: het westelijke deel op de rechter- en het oostelijke deel op de linkerpagina. Daarnaast valt op dat Taiwan afgebeeld wordt als een deel van China. In Chinese ogen is Taiwan namelijk een afvallige provincie, geen onafhankelijke staat. Katrina licht de opbouw van Chinese karakters toe en laat zien dat een Chinees-Engels woordenboek "op karakter" is gesorteerd. Op de vraag of je in ons land ook Chinees kan eten antwoorden we dat er in de grote steden wel enkele Chinese restaurants zijn, maar dat hetgeen dat chinees genoemd wordt een aan de Nederlandse smaak aangepast mengelmoesje is van Chinese en Indonesische gerechten. De serveersters luisteren belangstellend. Foe yong hai hebben ze wel eens van horen zeggen, maar babi pangang, saté of gado gado is hen onbekend. Deze gesprekjes ontstijgen het niveau van gekeuvel niet of nauwelijks, maar het is gezellig en voor de meisjes is het een goede gelegenheid om hun Engels weer wat bij te schaven. Katrina volgt zelfs een studie Engels en spoort ons regelmatig aan haar fouten te corrigeren.
Het is droog geworden, en donker. Omdat G. op zoek is naar een rugzak, lopen we nog even wat winkeltjes langs. 's Avonds verandert Yangshuo van een charmant stadje in een soort Chinees Salou, maar dan zonder strand en openbare dronkenschap. Veel neonlicht, overal proppers en housemuziek. We lopen een zaakje binnen waar we wat rugzakken zien hangen. Door de neringdoende worden we erop gewezen dat ze achter meer keus hebben. Daar ontdekken we verschillende ruimtes met bakken, kasten en rekken vol namaak-North Face-rugzakken, nep-Louis Vuitton-tasjes en valse Rolex-horloges. G. koopt, na het te doen gebruikelijke pingelritueel, voor omgerekend nog geen tientje een "Kipling"-tas.
Om de avond uit te luiden nemen we nog een biertje op het terras van het Minority Café. Daar zijn we ongewild en voorspelbaar slachtoffer van verkopers en andere lui die op de een of andere manier iets van ons willen: de verplichte sieraden- en ansichtkaartensjacheraars, maar ook een schoenlapper en iemand die illegale kopieën van Kungfu Panda tracht te slijten. Maar Teva's schoenlappen valt niet mee en respectievelijkerwijs zijn we er allerminst gerust op dat onze dvd-speler 's mans schijfjes wel lust. Een straatartiest die in een ijltempo een goedgelijkend portret uit papier weet te knippen laten we zijn gang gaan. Hij heeft een extreem lange nagel aan zijn pink, wat in China zo veel betekent als dat hij tot een hogere klasse behoort en geen lichamelijke arbeid verricht.
Voor het Minority Café, het is inmiddels droog geworden, verschijnen een cameraman en een geluidstechnicus ten tonele, zo op het oog van de lokale omroep. Een van de serveersters, waarmee we na de reis nog enkele e-mailberichten uitwisselen en zo ontdekken dat ze zichzelf Katrina noemt, loopt naar ze toe en raakt met hen in overleg. Na enige tijd schiet Katrina ons aan en vraagt of we geïnterviewd willen worden voor de provinciale televisie. We stemmen toe en lopen met haar mee naar buiten. Opnieuw een koortsachtig beraadslagen tussen Katrina en de twee mannen van de omroep van Guangxi, terwijl wij er een beetje verloren bij staan. Dan komt Katrina, die het interview zal afnemen, met uitleg: na wat obligate vragen, hoe we heten, waar we vandaan komen en dergelijke, hoeven we eigenlijk "just one question" te beantwoorden, namelijk of we ons veilig voelen in Yangshuo. Katrina pakt er een Chinees-Engels woordenboek bij en laat ons het woord securityzien. Tot onze lichte ontzetting wordt vervolgens ook doorgesproken wat we moeten antwoorden, namelijk dat we ons "very safe" voelen. En nog even voor de duidelijkheid: "So, just one question, and you say you feel safe, okay?" En nogmaals de vinger bij security. Enerzijds voelen we er ons wat ongemakkelijk bij; natuurlijk wisten we al dat er flink gecensureerd wordt in de diverse staatsmedia, maar dat we dit ook aan den lijve zouden ondervinden en burgers er "vrijwillig" aan meewerken, dat hadden we van tevoren niet durven voorspellen. Anderzijds, door te zeggen dat we ons "very safe" voelen houden we onszelf allerminst voor het lapje; sterker, we voelen ons hier erg prettig, ondanks dat de reisbegeleider ons op het hart heeft gedrukt goed uit te kijken voor zakkenrollers. En aldus wordt het "interview" opgenomen. Katrina belooft plechtig het filmpje aan ons te mailen zo gauw ze er de beschikking over heeft*.
Het plan is om vanochtend fietsen te huren en op ons gemak naar de Maanheuvel te peddelen, een rit van ongeveer acht kilometer naar de zonderlinge karstberg waar met verbijsterende mathematische precisie een halfrond gat uit is geërodeerd, in de vorm van een op zijn buik liggende halve maan. Het is echter weer gaan regenen en wel zo serieus dat fietsen tot nader order geen optie is. Met opgestoken paraplu's slenteren we een beetje doelloos langs de winkeltjes, hopende dat het weer snel zal opknappen. Op de markt vinden we leuke kleertjes voor ons neefje. We laten ons verleiden tot een tochtje over de Li per gemotoriseerd plastic bamboevlot. Na enig afdingen komen we een prijs overeen en, in tegenstelling tot bijvoorbeeld in Cuba of Egypte, geldt in China dan het adagium: afspraak is afspraak. Alleen in Chengyang en Ping'an waren moeilijke blikken weleens ons deel als we met een biljet van vijftig yuan wilden betalen, maar verder is er geen vervelend gedoe met wisselgeld of terugkomen op gemaakte prijsafspraken; zo ook nu. Het is een leuk, mooi boottochtje. We zitten redelijk beschut tegen de regen die met tussenpozen valt, de toppen van de karstbergen zitten in de wolken. Het landschap oogt ruig in deze grijze, druilerige omstandigheden. Waterbuffels en soon-to-be-pekingeenden doorstaan de meteorologische dip in het water. Eenmaal weer aan wal halen we lunch bij de bakker en peuzelen dit op onze hotelkamer op.
Het wordt droog en er komen blauwe plekken in de lucht. We besluiten het erop te wagen en lopen het stadje in om, uiteraard tegen een scherpe prijs, fietsen te huren. Dat kan in Yangshuo op elke straathoek en nog wel op meer plekken. De schoonheid van het landschap en het vlakke karakter ervan maken het tot een paradijs voor fietsers. Ondanks de concurrentie in fietsenverhuurland valt het niet mee de prijs op bevredigende wijze naar beneden te krijgen. Bij de eerste verhuurders lopen we al snel onverrichter zake verder, bij de tweede ga ik op zeker moment akkoord met de prijs, "op voorwaarde dat ik er een gratis kaartje van de omgeving bij krijg." Daar stemt mevrouw zonder morren mee in. "Ron, je krijgt er overal een gratis kaartje bij," zegt G. Nog steeds geen fietsen derhalve. Na wat even additionele als mislukte onderhandelingen staan we een minuut of tien later uiteindelijk toch met twee stalen rossen aan en een summier kaartje van de omgeving in de hand. Het zijn krakkemikkige fietsen met een afsluitbaar mandje op de bagagedrager, vermoedelijk bedoeld om kippen en andere levende have ter consumptie in te vervoeren. Het mandje maakt het met een sierlijke beenzwaai over de bagagedrager op de fiets stappen tot een hachelijke en liesverstuikende onderneming. Eenmaal gezeten op het oncomfortabele zadel storten we ons in de bellende en claxonnerende wirwar van wonderlijke vervoermiddelen. Het is een kwestie van met de stroom meegaan en extra alert zijn op onverwachte situaties. Zo komen we zelfs rotondes ongeschonden door. Als we Yangshuo uit zijn fietsen we over een drukke verkeersweg met veel bus- en vrachtverkeer naar de Maanheuvel. Er staat echter een breed fietspad tot onze beschikking en het is een mooie weg met prachtige uitzichten. Het is zonnig en warm geworden, maar er zit veel vocht in de lucht. Naarmate we de Maanheuvel naderen neemt het aantal horecagelegenheden en souvenirkraampjes langs de weg toe; er is zelfs een fietsenmaker. Er zijn diverse grotten met namen als Vlindergrot, Drakengrot en Maangrot opengesteld voor toeristen. Grote parkeerterreinen met touringcars, bonte spandoeken; niet aan ons besteed, en dat terwijl G. tuk is op vlinders en draken en ik iets heb met sterrenkunde. Na een brug over de Yulong-rivier zien we de Maanheuvel aan de rechterhand. We stallen onze fietsen en wandelen naar het begin van wat het zoveelste te bedwingen trappenpad gaat worden. G., al geen geboren fietsster, zakt de moed even in de schoenen. "Ik dacht dat we er al waren, dat we tot de top zouden fietsen!" zegt ze. "Nu moet ik weer deze rottrap omhoog!" Tot overmaat van ramp zullen we even later op een splitsing het verkeerde pad kiezen en een stuk voor de kat z'n viool klimmen, tot de trap doodloopt op ondoordringbaar struikgewas. Dat betekent honderden treden omlaag en daarna weer omhoog, maar dan op het juiste pad. We krijgen twee besjes met een koelbox vol water en frisdrank achter ons aan die van plan lijken ons tot de top te volgen. Er wordt je ook geen moment privacy gegund in dit land! Ondanks dat ik weet dat boos worden geen zin heeft slaan, mede door het bloedhete en klamme weer, de stoppen door. Met woeste armgebaren en "Go away! Go away!" schreeuwend stuur ik de twee verkoopsters weg. Tot mijn verbazing gehoorzamen ze, al gaat het gepaard met het bezigen van, naar ik vermoed, liederlijke taal. Het beklimmen van de kronkelende trap vereist veel wilskracht en gaat dan ook met horten en stoten. G. raakt snel buiten adem, ik zweet verschrikkelijk. Vooral waar we in de beschutting van het bos lopen zijn de treden glibberig door de regen van vanmorgen. De inspanningen worden echter beloond met een overweldigend vergezicht van rijstvelden in alle kleuren groen, glinsterende rivieren en natuurlijk karstbergen vanaf een natuurlijk uitzichtplateau net achter de Maanheuvel. Na een halfuur van het uitzicht genoten en een waterverkoopster genegeerd te hebben aanvaarden we de afdaling. Het is oppassen om niet uit te glijden. We komen een Amerikaan tegen die heel decadent een vrouwtje met een waaier heeft ingehuurd. Op de splitsing waar we op de heenweg verkeerd zijn gelopen zien we een grote spin die een poot mist.
We fietsen terug naar Yangshuo en leveren onze fietsen in. Bij een groentestalletje kopen we een watermeloen voor drie yuan (dertig eurocent) en bij ons fruitsapkraampje, waar Chinese poedelrock uit de luidsprekers schalt, halen we mango sand ice en een soort "puddingmelkthee." Nadat we een tijdje in de hotelkamer hebben vertoefd gaan we eten in het Minority Café. "The government" heeft met de harde hand over het rode hart gestreken, blijkens de tafeltjes die weer buiten staan. Lang kunnen we daar echter niet van genieten, want er barst een tropische regenbui los die zijn weerga niet kent; toch maar weer naar binnen derhalve. We zijn in een experimentele bui en bestellen gevulde slakken, hond, osthmusthee en door de Dong gestookte rijstwijn. De serveersters reageren met een mengeling van enthousiasme en verbazing, vooral ten aanzien van de hond. Wij willen deze unieke kans graag aangrijpen om hond te proeven en bovendien, als je varkens, koeien, lammeren, vogels en konijnen kunt eten, waarom dan geen honden? Chinezen is kennelijk het fenomeen aaibaarheidsfactor vreemd en eten zonder aanzien des diers. Het hondenvlees heeft een hele sterke smaak, net als lam, maar het is ook taai en zit vol kleine botsplinters. Niet voor herhaling vatbaar. De slakken bevallen beter. Tijdens het eten knopen we wat oppervlakkige, maar prettige gesprekjes aan met Katrina en de andere meisjes. Ze vragen wat we van China vinden en wat de verschillen zijn met Nederland. Katrina pakt er een oude, Chinese schoolatlas bij, wat ik gezien mijn liefde voor atlassen erg interessant vind. Op wereldkaarten is China in het centrum weergegeven – het is dan ook het Rijk van het Midden – waardoor de Noord- en Zuid-Amerikaanse continenten in twee delen uiteenvallen: het westelijke deel op de rechter- en het oostelijke deel op de linkerpagina. Daarnaast valt op dat Taiwan afgebeeld wordt als een deel van China. In Chinese ogen is Taiwan namelijk een afvallige provincie, geen onafhankelijke staat. Katrina licht de opbouw van Chinese karakters toe en laat zien dat een Chinees-Engels woordenboek "op karakter" is gesorteerd. Op de vraag of je in ons land ook Chinees kan eten antwoorden we dat er in de grote steden wel enkele Chinese restaurants zijn, maar dat hetgeen dat chinees genoemd wordt een aan de Nederlandse smaak aangepast mengelmoesje is van Chinese en Indonesische gerechten. De serveersters luisteren belangstellend. Foe yong hai hebben ze wel eens van horen zeggen, maar babi pangang, saté of gado gado is hen onbekend. Deze gesprekjes ontstijgen het niveau van gekeuvel niet of nauwelijks, maar het is gezellig en voor de meisjes is het een goede gelegenheid om hun Engels weer wat bij te schaven. Katrina volgt zelfs een studie Engels en spoort ons regelmatig aan haar fouten te corrigeren.
Het is droog geworden, en donker. Omdat G. op zoek is naar een rugzak, lopen we nog even wat winkeltjes langs. 's Avonds verandert Yangshuo van een charmant stadje in een soort Chinees Salou, maar dan zonder strand en openbare dronkenschap. Veel neonlicht, overal proppers en housemuziek. We lopen een zaakje binnen waar we wat rugzakken zien hangen. Door de neringdoende worden we erop gewezen dat ze achter meer keus hebben. Daar ontdekken we verschillende ruimtes met bakken, kasten en rekken vol namaak-North Face-rugzakken, nep-Louis Vuitton-tasjes en valse Rolex-horloges. G. koopt, na het te doen gebruikelijke pingelritueel, voor omgerekend nog geen tientje een "Kipling"-tas.
Om de avond uit te luiden nemen we nog een biertje op het terras van het Minority Café. Daar zijn we ongewild en voorspelbaar slachtoffer van verkopers en andere lui die op de een of andere manier iets van ons willen: de verplichte sieraden- en ansichtkaartensjacheraars, maar ook een schoenlapper en iemand die illegale kopieën van Kungfu Panda tracht te slijten. Maar Teva's schoenlappen valt niet mee en respectievelijkerwijs zijn we er allerminst gerust op dat onze dvd-speler 's mans schijfjes wel lust. Een straatartiest die in een ijltempo een goedgelijkend portret uit papier weet te knippen laten we zijn gang gaan. Hij heeft een extreem lange nagel aan zijn pink, wat in China zo veel betekent als dat hij tot een hogere klasse behoort en geen lichamelijke arbeid verricht.
*Katrina komt nog geen week nadat we zijn teruggekeerd uit China haar belofte na. Het interview is onderdeel van een item over Yangshuo in een journaaluitzending van de provinciale omroep. Guangxi heeft ongeveer vijftig miljoen inwoners, dus we hebben toch een aardig publiek aan de buis weten te kluisteren. Ondanks dat het interview die naam al nauwelijks mocht hebben, is de eindredactie van het televisieprogramma er toch nog in geslaagd er de schaar in te zetten. Uiteraard heeft mijn opmerking dat het "very safe" in Yangshuo is de schifting met glans doorstaan. Ook de jongen van de computerspelletjes is ondervraagd en ook hij vindt het "very safe." Geen wonder als je de godganse dag met je luie gat achter een beeldscherm zit.
Dag 26: Yangshuo – Guangzhou
Woensdag 13 augustus 2008
Een stralende, maar hete dag. Een uitgebreid ontbijt met dumplings in het Minority Café. We huren andermaal fietsen en zetten koers naar de zogenoemde Magical Cave, waarvan we een kaartje achterop ons plattegrondje van Yangshuo aantroffen. We volgen het weggetje naar de Yangshuo Cooking School tot we ter linkerzijde het loket voor de Magical Cave vinden. De toegangsprijs is voor Chinese begrippen ongehoord hoog, zodat we geen lange rijen en ellebogenwerk hoeven te verwachten. Een en ander wordt bevestigd als we via enkele onverharde weggetjes door de rijstvelden de ingang van de grot bereiken: drie jonge meisjes, naar we mogen aannemen de gidsen, zitten zich ogenschijnlijk stierlijk te vervelen. Een van hen controleert onze kaartjes, pakt een zaklamp en loopt met ons de heerlijk koele grot in. Er zijn stalagmieten, stalactieten en andere formaties in de wonderlijkste vormen, met even wonderlijke benamingen als: aap die naar de maan kijkt, Titanic, borstenshow en haaienbek. Ook zien we onderaardse riviertjes en modderpoeltjes. De op ons kaartje benoemde hoogtepunten baden in rood, groen en geel licht. Ook de gangen, naar goed Chinees gebruik voorzien van de nodige traptreden, zijn overvloedig verlicht. Maar blijkbaar zit er een tijdschakelaar op de verlichting, want op een gegeven moment staan we in het aardedonker en breekt er lichte paniek uit. De grappige gids, die voortdurend loopt te giechelen en daardoor nauwelijks een verstaanbaar woord kan uitbrengen, heeft echter niet voor niets een zaklantaarn op zak. Routineus vindt ze een lichtschakelaar. G. en ik lopen om uiteenlopende redenen met stijgende verbazing door de Magical Cave. G., die in Frankrijk al eerder grotten heeft bezocht, vindt dat er maar weinig energie wordt gestoken in het conserveren van het natuurschoon. Zo is er midden in de grot een poel waarin modderbaden kunnen worden genomen, compleet met kleedhokjes, douches en achtergrondmuziek. Daarnaast moedigt de gids aan alles aan te raken: "Touch it! Touch it! It's wet!" En ze verzet geen stap meer totdat we haar hebben gehoorzaamd. G. zegt: "In Frankrijk kreeg je al de wind van voren als je alleen maar dreigde te wijzen naar iets." Ik maak me vooral vrolijk om de bordjes in vloeiend Chinglish die her en der zijn aangebracht: "Carefully steps," "The tourist halts here," "A step of level is slowly." Verder springt de afwezigheid van verkopers in het oog ("Pssst, stalactietje kopen?").
We lopen de invloedssfeer van de brandende zon weer in en besluiten via een omweg terug naar Yangshuo te fietsen. Zandweggetjes met grote kuilen door rommelige, vervallen dorpjes. Uiteindelijk komen we bij een gloednieuw betonplatenweggetje uit dat parallel aan de Yulong-rivier loopt. Het is een prachtig weggetje, waar buiten ons het enige verkeer wordt gevormd door tractoren met opleggers die bamboevlotten vervoeren. Links en rechts torenen de karstbergen op, die weerspiegelen in de rijstvelden. In een poeltje zitten enkele waterbuffels. Als we de grote verkeersweg naar Yangshuo naderen zien we de Maanheuvel rechts van ons. We vinden een schaduwrijk plekje waar we lunchen. Na een kwartier horen we gerommel in de verte, terwijl de hemel boven ons nog blauw is met een paar witte wolken. We stappen weer op onze fietsen en even verderop blijkt achter onze rug een inktzwarte lucht op te komen zetten. Dit kon wel weer eens een tropische stortbui worden zoals gisteravond. Snel maak ik een paar foto's van het dreigende zwerk en vervolgens sprinten we naar Yangshuo over de drukke weg, in de hoop de regen en het onweer voor te blijven. De bui trekt onverrichterzake over. Opgelucht leveren we de fietsen in.
Voor de laatste keer eten we in het Minority Café. We zijn in een melancholische bui. We hebben Yangshuo een ontspannen stadje in een schitterende omgeving gevonden en het spijt ons vanavond te moeten vertrekken. We nemen hartelijk afscheid van de meisjes van het Minority Café. Tijdens het pakken in de hotelkamer trekt G. een ritssluiting van haar namaak-Kipling-tas stuk.
De bus naar Guilin, de nachttrein naar Guangzhou. Een moderne trein.
We lopen de invloedssfeer van de brandende zon weer in en besluiten via een omweg terug naar Yangshuo te fietsen. Zandweggetjes met grote kuilen door rommelige, vervallen dorpjes. Uiteindelijk komen we bij een gloednieuw betonplatenweggetje uit dat parallel aan de Yulong-rivier loopt. Het is een prachtig weggetje, waar buiten ons het enige verkeer wordt gevormd door tractoren met opleggers die bamboevlotten vervoeren. Links en rechts torenen de karstbergen op, die weerspiegelen in de rijstvelden. In een poeltje zitten enkele waterbuffels. Als we de grote verkeersweg naar Yangshuo naderen zien we de Maanheuvel rechts van ons. We vinden een schaduwrijk plekje waar we lunchen. Na een kwartier horen we gerommel in de verte, terwijl de hemel boven ons nog blauw is met een paar witte wolken. We stappen weer op onze fietsen en even verderop blijkt achter onze rug een inktzwarte lucht op te komen zetten. Dit kon wel weer eens een tropische stortbui worden zoals gisteravond. Snel maak ik een paar foto's van het dreigende zwerk en vervolgens sprinten we naar Yangshuo over de drukke weg, in de hoop de regen en het onweer voor te blijven. De bui trekt onverrichterzake over. Opgelucht leveren we de fietsen in.
Voor de laatste keer eten we in het Minority Café. We zijn in een melancholische bui. We hebben Yangshuo een ontspannen stadje in een schitterende omgeving gevonden en het spijt ons vanavond te moeten vertrekken. We nemen hartelijk afscheid van de meisjes van het Minority Café. Tijdens het pakken in de hotelkamer trekt G. een ritssluiting van haar namaak-Kipling-tas stuk.
De bus naar Guilin, de nachttrein naar Guangzhou. Een moderne trein.
Dag 27: Guangzhou – Hongkong
Donderdag 14 augustus 2008
De trein heeft twintig minuten vertraging opgelopen. Vanuit Guangzhou is het nog anderhalf uur rijden naar de boot naar Hongkong, die om stipt 11.00 uur vertrekt. De volgende boot gaat pas om 15.00 uur. Haast is dus geboden om geen kostbare tijd in de voormalige Britse kroonkolonie te verliezen, want er is meer dan genoeg te zien. In de bloedhitte rennen we naar de bus die een paar honderd meter van het station staat geparkeerd. Vervolgens draalt de chauffeur minutenlang omdat hij niet weet of het meisje van de lokale agent wel of niet mee moet. Uiteindelijk rijden we dan, eerst dwars door de zeven miljoen zielen tellende metropool, dan door een saai, vlak land met veel industrie naar de Parelrivier. Ondanks dat we ons nog enkele verkeersopstoppingen moeten laten welgevallen halen we de boot van 11.00 uur. We passeren de vissersbootjes met grote snelheid. Na een uur of twee zien we in de verte de hoogbouw van Hongkong. We varen vlak langs de luchthaven, waar we het ene vliegtuig na het andere zien landen. We gaan onder een enorme tuibrug door en zien nu rechts het zakencentrum met glimmende wolkenkrabbers op Hongkong Island en links de grote containerhaven, het deel van de stad dat op het vasteland gelegen is en de erachter gelegen heuvels. De twee stadsdelen worden gescheiden door een smalle zeestraat, Victoria Harbour. Er liggen honderden grote en kleine schepen voor anker. In 2001, toen ik naar Nieuw-Zeeland ben geweest, heb ik op de heenweg een tussenstop gemaakt in Hongkong. Sedertdien is men begonnen met het inpolderen van een groot stuk land ten noorden van Hongkong Island en is er een kantoorgebouw van 415 meter hoog verrezen. Aan gene zijde van Victoria Harbour wordt voortvarend gebouwd aan een nog hogere wolkenkrabber, 484 meter. Net als in de rest van China voltrekken de veranderingen in Hongkong zich in een moordend tempo.
We zetten voet aan wal, ondergaan de grensformaliteiten en nemen de bus naar ons op Hongkong Island gelegen hotel. Een gids legt uit dat het verkeer de linkerweghelft houdt, dat je niet mag spugen en als je het toch doet, dat de boete lang niet mals zal zijn. Wat zero tolerance-beleid betreft doet Hongkong niet veel onder voor Singapore. Waar je ook kijkt, overal staan ge- en verbodsbordjes: gebruik de voetgangerstunnel, loop hier links, verboden de duiven te voederen, doe zus, verboden te zoën. Deze overregulering en onderdeduimhouderij heeft ook een positief effect, want ofschoon de stad een van de dichtstbevolkte gebieden ter wereld is, is het er veilig en schoon.
Een luxe hotel met een kamer die een weergaloos uitzicht biedt op de met wolkenkrabbers besprenkelde noordoever van het eiland, Victoria Harbour en Kowloon, het stadsdeel op het vasteland dat aan zee grenst. Na het droppen van de rugzakken nemen we een taxi naar het beginstation van de Peak Tram, een tramlijn die aan het eind van de negentiende eeuw is opgeleverd en waar sindsdien nog geen enkel ongeval heeft plaatsgevonden. Dat is opmerkelijk daar het een enkelsporig traject betreft en de tram onder een hellingshoek tot 45 graden de Victoria Peak beklimt, het hoogste punt van Hongkong Island. De tram biedt onderweg een onwerkelijk uitzicht: de wolkenkrabbers lijken om te vallen. Op het eindpunt is een groot winkelcentrum neergezet, hier gaan we nog een aantal roltrappen omhoog en als we dan het uitzichtplatform opstappen valt onze mond open van zo veel shock and awe. Een parorama over de gehele stad, de duizenden kantoorgebouwen en woontorens, de zee en de ruige, beboste heuvels dat wel ongeëvenaard in de wereld moet zijn. Woorden schieten tekort om dit fenomenale vergezicht te beschrijven; het grijpt me bij de lurven en laat me niet meer los. Het heldere weer werkt ten volle mee, de lucht is schoongespoeld door een tyfoon die pas een kleine week geleden over de stad is getrokken*. Veelzeggend is dat zelfs G., die normaliter weinig opheeft met grote steden, onder de indruk is. Hongkong is echter meer dan een stad; ook die andere gezichten zijn vanaf Vicoria Peak te zien: kleine nederzettingen, strandjes en verspreide eilanden met heuvels en bossen, waar het prachtig wandelen moet zijn. We hebben echter maar een stiefe anderhalve dag in Hongkong, dus dat wandelen moet dan maar een volgende keer.
Wanneer we onszelf eindelijk hebben kunnen losweken van het uitzicht nemen we een chai latte in de Starbucks, laten we ons door de Peak Tram weer op zeeniveau afzetten en houden we een taxi aan. Het loopt tegen zonsondergang en we willen graag Temple Market bezoeken, een avondmarkt in Kowloon, op de andere oever.
"Naar de kruising van Nathan Road en Jordan Road, alstublieft," zeg ik quasi-mij-maak-je-niks-wijs-want-ik-ben-zo-bekend-hier tegen de taxichauffeur.
"Weet je het zeker?"
"Ja, hoezo?"
"Om de tunnel door te mogen rijden moet je tol betalen. Je kunt beter de veerboot nemen. Ik kan je wel naar de ferryterminal brengen."
Dat blijkt een gouden tip. De oversteek per Star Ferry, evenals de Peak Tram een relikwie, is spotgoedkoop en biedt geweldige uitzichten over beide oevers. In het strijklicht van de in de zee zakkende zon krijgt de skyline van Hongkong iets aards, totdat de neonlichten worden ontstoken.
We lopen de drukke Nathan Road af. De hoge bebouwing, die steeds groezeliger wordt naarmate je je meer van de haven verwijdert, en de jungle van uithangborden vormen een canyon van neon. Een krioelende mensenmassa op de smalle trottoirs, voortrazende dubbeldeksbussen, als in Londen. Regelmatig vallen er druppels op ons hoofd van lekkende airconditionings. Steigers, die van bamboe gemaakt zijn; het ziet er krakkemikkig uit, maar een westerse steiger van metaal zou het algauw begeven tijdens een tyfoon, terwijl bamboe met de wind meebuigt. We wandelen door een park om ons even rust te gunnen in het continue bombardement van licht en geluid, slaan Jordan Road in en eten wat in een Kantonees fastfoodrestaurant. Voor de allereerste keer is het eten slecht. Temple Market valt ons in eerste instantie een beetje tegen. We vrezen kostbare tijd te verspelen in een dertien-in-een-dozijnige toeristenfuik, met kramen vol tassen, T-shirts, pakken, illegale kopieën van cd's en dvd's en koelkastmagneetjes. Een paar blokken verderop wordt het leuker en authentieker. Eettentjes waar Chinezen met ontblote bovenlijven gezamenlijk eten en kletsen, vreemde kraampjes met seksartikelen en decoratiepaprika's, een pleintje vol waarzeggers. Op een straathoek zit een verlopen vrouw een vuurtje te stoken.
We aanvaarden de terugtocht en lopen andermaal Nathan Road af. Het wemelt er van de fotografiezaken. G. overweegt in Hongkong een spiegelreflexcamera aan te schaffen, omdat de prijzen hier veel lager schijnen te liggen dan in Nederland. We lopen een aantal winkels binnen, informeren naar de prijs en dingen nog eens flink af. Bij de eerste winkel komen we zo op ongeveer de helft van de prijs in Nederland uit, maar de verkoper eist dan wel dat we nu tot aanschaf overgaan. We laten ons echter niet gek maken en kijken verderop of er nog wat van de prijs af kan. Zo geschiedt: hoe meer winkels we binnenstappen, des te goedkoper het toestel wordt. Van een paar verkopers vragen we het kaartje en de afgesproken prijs, zodat G. er nog een nachtje over kan slapen. Morgen is er tenslotte weer een dag. We nemen de Star Ferry naar Hongkong Island. De wolkenkrabbers zijn fraai verlicht, het neon weerspiegelt in het water van Victoria Harbour. We lopen naar het hotel, drinken onderweg nog wat in een koffiebar en sturen daar een laatste e-mailbericht naar het thuisfront. We kunnen onze Gmail- en Hyves-pagina's weer benaderen. Ik slaap goed, G. daarentegen beleeft een onrustige nacht. Ze zit met de spiegelreflexcamera in haar maag.
We zetten voet aan wal, ondergaan de grensformaliteiten en nemen de bus naar ons op Hongkong Island gelegen hotel. Een gids legt uit dat het verkeer de linkerweghelft houdt, dat je niet mag spugen en als je het toch doet, dat de boete lang niet mals zal zijn. Wat zero tolerance-beleid betreft doet Hongkong niet veel onder voor Singapore. Waar je ook kijkt, overal staan ge- en verbodsbordjes: gebruik de voetgangerstunnel, loop hier links, verboden de duiven te voederen, doe zus, verboden te zoën. Deze overregulering en onderdeduimhouderij heeft ook een positief effect, want ofschoon de stad een van de dichtstbevolkte gebieden ter wereld is, is het er veilig en schoon.
Een luxe hotel met een kamer die een weergaloos uitzicht biedt op de met wolkenkrabbers besprenkelde noordoever van het eiland, Victoria Harbour en Kowloon, het stadsdeel op het vasteland dat aan zee grenst. Na het droppen van de rugzakken nemen we een taxi naar het beginstation van de Peak Tram, een tramlijn die aan het eind van de negentiende eeuw is opgeleverd en waar sindsdien nog geen enkel ongeval heeft plaatsgevonden. Dat is opmerkelijk daar het een enkelsporig traject betreft en de tram onder een hellingshoek tot 45 graden de Victoria Peak beklimt, het hoogste punt van Hongkong Island. De tram biedt onderweg een onwerkelijk uitzicht: de wolkenkrabbers lijken om te vallen. Op het eindpunt is een groot winkelcentrum neergezet, hier gaan we nog een aantal roltrappen omhoog en als we dan het uitzichtplatform opstappen valt onze mond open van zo veel shock and awe. Een parorama over de gehele stad, de duizenden kantoorgebouwen en woontorens, de zee en de ruige, beboste heuvels dat wel ongeëvenaard in de wereld moet zijn. Woorden schieten tekort om dit fenomenale vergezicht te beschrijven; het grijpt me bij de lurven en laat me niet meer los. Het heldere weer werkt ten volle mee, de lucht is schoongespoeld door een tyfoon die pas een kleine week geleden over de stad is getrokken*. Veelzeggend is dat zelfs G., die normaliter weinig opheeft met grote steden, onder de indruk is. Hongkong is echter meer dan een stad; ook die andere gezichten zijn vanaf Vicoria Peak te zien: kleine nederzettingen, strandjes en verspreide eilanden met heuvels en bossen, waar het prachtig wandelen moet zijn. We hebben echter maar een stiefe anderhalve dag in Hongkong, dus dat wandelen moet dan maar een volgende keer.
Wanneer we onszelf eindelijk hebben kunnen losweken van het uitzicht nemen we een chai latte in de Starbucks, laten we ons door de Peak Tram weer op zeeniveau afzetten en houden we een taxi aan. Het loopt tegen zonsondergang en we willen graag Temple Market bezoeken, een avondmarkt in Kowloon, op de andere oever.
"Naar de kruising van Nathan Road en Jordan Road, alstublieft," zeg ik quasi-mij-maak-je-niks-wijs-want-ik-ben-zo-bekend-hier tegen de taxichauffeur.
"Weet je het zeker?"
"Ja, hoezo?"
"Om de tunnel door te mogen rijden moet je tol betalen. Je kunt beter de veerboot nemen. Ik kan je wel naar de ferryterminal brengen."
Dat blijkt een gouden tip. De oversteek per Star Ferry, evenals de Peak Tram een relikwie, is spotgoedkoop en biedt geweldige uitzichten over beide oevers. In het strijklicht van de in de zee zakkende zon krijgt de skyline van Hongkong iets aards, totdat de neonlichten worden ontstoken.
We lopen de drukke Nathan Road af. De hoge bebouwing, die steeds groezeliger wordt naarmate je je meer van de haven verwijdert, en de jungle van uithangborden vormen een canyon van neon. Een krioelende mensenmassa op de smalle trottoirs, voortrazende dubbeldeksbussen, als in Londen. Regelmatig vallen er druppels op ons hoofd van lekkende airconditionings. Steigers, die van bamboe gemaakt zijn; het ziet er krakkemikkig uit, maar een westerse steiger van metaal zou het algauw begeven tijdens een tyfoon, terwijl bamboe met de wind meebuigt. We wandelen door een park om ons even rust te gunnen in het continue bombardement van licht en geluid, slaan Jordan Road in en eten wat in een Kantonees fastfoodrestaurant. Voor de allereerste keer is het eten slecht. Temple Market valt ons in eerste instantie een beetje tegen. We vrezen kostbare tijd te verspelen in een dertien-in-een-dozijnige toeristenfuik, met kramen vol tassen, T-shirts, pakken, illegale kopieën van cd's en dvd's en koelkastmagneetjes. Een paar blokken verderop wordt het leuker en authentieker. Eettentjes waar Chinezen met ontblote bovenlijven gezamenlijk eten en kletsen, vreemde kraampjes met seksartikelen en decoratiepaprika's, een pleintje vol waarzeggers. Op een straathoek zit een verlopen vrouw een vuurtje te stoken.
We aanvaarden de terugtocht en lopen andermaal Nathan Road af. Het wemelt er van de fotografiezaken. G. overweegt in Hongkong een spiegelreflexcamera aan te schaffen, omdat de prijzen hier veel lager schijnen te liggen dan in Nederland. We lopen een aantal winkels binnen, informeren naar de prijs en dingen nog eens flink af. Bij de eerste winkel komen we zo op ongeveer de helft van de prijs in Nederland uit, maar de verkoper eist dan wel dat we nu tot aanschaf overgaan. We laten ons echter niet gek maken en kijken verderop of er nog wat van de prijs af kan. Zo geschiedt: hoe meer winkels we binnenstappen, des te goedkoper het toestel wordt. Van een paar verkopers vragen we het kaartje en de afgesproken prijs, zodat G. er nog een nachtje over kan slapen. Morgen is er tenslotte weer een dag. We nemen de Star Ferry naar Hongkong Island. De wolkenkrabbers zijn fraai verlicht, het neon weerspiegelt in het water van Victoria Harbour. We lopen naar het hotel, drinken onderweg nog wat in een koffiebar en sturen daar een laatste e-mailbericht naar het thuisfront. We kunnen onze Gmail- en Hyves-pagina's weer benaderen. Ik slaap goed, G. daarentegen beleeft een onrustige nacht. Ze zit met de spiegelreflexcamera in haar maag.
*Een week na ons bezoek aan Hongkong zou de stad andermaal worden getroffen door een tyfoon.
Dag 28: Hongkong
Vrijdag 15 augustus 2008
Opnieuw stralend weer met een diepblauwe lucht; snikheet maar zonder de onvergetelijke, klamme vochtigheid van Chengyang, Ping'an en Yangshuo. De laatste dag van onze reis door Olympisch China is aangebroken, maar rustig aan doen we het niet: onze agenda is rijkelijk gevuld met rondwandelingen door Central en Sheung Wan en het aanschaffen van een spiegelreflexcamera op Nathan Road. Als eerste echter een ontbijt in de Starbucks op een steenworp afstand van ons hotel.
In onze reisgids hebben we een leuke rondwandeling door Central gevonden, het district op Hongkong Island met de knus op elkaar staande, glimmende wolkenkrabbers. Het kaartje in de reisgids is nogal summier; gelukkig hebben we ook de beschikking over een gedetailleerde stadsplattegrond. En die is nodig ook, gezien de spaghetti van autosnelwegen, kronkelende, hellende paden en voetgangersbruggen waar we ons als bolognesesaus doorheen moeten zien te werken. De bewegwijzering in Hongkong is voorbeeldig en ook helpt het dat het aantal gelijkvloerse kruisingen tot een minimum beperkt is. De tocht voert over reeds gememoreerde voetgangersbruggen en waar nodig dwars door de lobby's van kantoorgebouwen die klaarblijkelijk publiek domein zijn. Almaar omhoog kijkend naar de duizelingwekkend hoge flats lopen we een beetje verdwaasd rond. En je zou het niet zeggen vanaf bijvoorbeeld de overkant van Victoria Harbour of het observatieplatform op Victoria Peak, maar tussen al die triomfantelijke gebouwen blijkt er nog voldoende ruimte te zijn voor pleinen, parken en een aantal koloniale gebouwen die volkomen in het niet vallen bij al dat wolkenkrabbergeweld. In de bescheiden Johanneskathedraal, een oase van stilte en koelte in de zinderende stadswoestenij, kopen we een kalender en in de hooggelegen botanische tuinen zetten we ons met een lichte lunch en water. Daarna dalen we weer af naar zeeniveau. In een bocht is een tiental wegwerkers bezig met het asfalteren van de weg. Ze doen hun werk onder abominabele omstandigheden: ze zijn totaal niet beschermd tegen de hitte en de stank en moeten het asfalt met emmertjes op straat storten.
We nemen de metro naar Kowloon en stappen halverwege Nathan Road uit. Op een druk kruispunt komen we een reisbegeleider van een andere groep van Koning Aap tegen. Hij raadt ons af om op Nathan Road een fototoestel aan te schaffen en in plaats daarvan naar het stadsdeel Mong Kok te gaan, een paar metrohaltes verderop. Ook daar zijn de prijzen mogelijkerwijs lager dan in Nederland, maar vooral is het zo dat argeloze toeristen op Nathan Road nogal eens met een namaaktoestel opgescheept worden. Die wijze raad nemen we ter harte en dus reizen we per metro naar Mong Kok. De trap leidt ons naar een drukke, chaotische straat met een woud van reclameborden en alleen maar fotografiezaken. De prijzen liggen hier op Nederlands peil en aangezien afdingen hier uit den boze is en we bij het passeren van de Nederlandse douane mogelijk invoerrechten moeten betalen, is de beslissing snel genomen: vandaag geen spiegelreflexcamera. We kopen een fruitsap, maar kunnen in de drukte onze kont niet keren; zodoende zoeken we de relatieve rust van de metrohalte op.
De metro naar Sheung Wan, een stadsdeel ten westen van Central, op Hongkong Island. We dwalen door de straten en straatjes van deze wijk, die havelozer is dan Central. We drinken wat in een barretje en vinden even later, tussen de woontorens, de Man Mo-tempel, een van de oudste tempels in Hongkong. Een serene sfeer. Aan het plafond branden tientallen kegelvormige wierookspiralen. De kringelende rook wordt heel fotogeniek verlicht door de zonnestralen. Via trappen, bochtige weggetjes en binnenplaatsjes dalen we af naar de kust. Des Voeux Road Central, Connaught Road West en uiteindelijk ons doel, Des Voeux Road West. Er rijden dubbeldekstrams over deze brede, drukke wegen. Heel Brits, hoewel ze in het voormalige moederland niet rijden, want dit is de enige dubbeldekstramvloot ter wereld. We zijn hier om de eindeloze rij winkeltjes te bekijken die gedroogd zeebanket verkopen, zoals pijlinktvissen, schaaldieren en haaienvinnen. We hadden hier ook een keur aan restaurants en eetstalletjes verwacht, maar dat valt vies tegen. We moeten de Des Voeux Road West een flink eind uitlopen om ten slotte een groot Kantonees restaurant te vinden. Daar eten we voorlopig voor het laatst met stokjes. De bediening is formeel, zoals iedereen in Hongkong formeler is dan in de rest van China. Het eten is prima, maar door de Kantonese invloeden heel anders dan we gewend waren. We nemen een dubbeldekstram terug naar Central. Het is spitsuur en dus is de tram overvol. Na een halte of vier kunnen we zitten. Het is een bijzondere ervaring om in een dergelijk oud voertuig tussen de wolkenkrabbers door te stuiteren. De haltenamen worden nergens aangegeven, maar we weten dat we de veertiende stop eruit moeten. We betalen bij het uitstappen – een ritje met de tram kost nagenoeg niets. Het is nog vijf minuten lopen naar ons hotel. De zon gaat onder, de kantoorkolossen glanzen in een zachtoranje licht. Als we eenmaal op onze kamer zijn is het donker. We nemen allebei een douche en pakken onze laatste spullen in. Nog eenmaal kijken we naar buiten, naar de haven, de hoge gebouwen, het neon. Hongkong is een geweldige stad, dat vindt zelfs G. Dan nemen we de bus naar het vliegveld.
In onze reisgids hebben we een leuke rondwandeling door Central gevonden, het district op Hongkong Island met de knus op elkaar staande, glimmende wolkenkrabbers. Het kaartje in de reisgids is nogal summier; gelukkig hebben we ook de beschikking over een gedetailleerde stadsplattegrond. En die is nodig ook, gezien de spaghetti van autosnelwegen, kronkelende, hellende paden en voetgangersbruggen waar we ons als bolognesesaus doorheen moeten zien te werken. De bewegwijzering in Hongkong is voorbeeldig en ook helpt het dat het aantal gelijkvloerse kruisingen tot een minimum beperkt is. De tocht voert over reeds gememoreerde voetgangersbruggen en waar nodig dwars door de lobby's van kantoorgebouwen die klaarblijkelijk publiek domein zijn. Almaar omhoog kijkend naar de duizelingwekkend hoge flats lopen we een beetje verdwaasd rond. En je zou het niet zeggen vanaf bijvoorbeeld de overkant van Victoria Harbour of het observatieplatform op Victoria Peak, maar tussen al die triomfantelijke gebouwen blijkt er nog voldoende ruimte te zijn voor pleinen, parken en een aantal koloniale gebouwen die volkomen in het niet vallen bij al dat wolkenkrabbergeweld. In de bescheiden Johanneskathedraal, een oase van stilte en koelte in de zinderende stadswoestenij, kopen we een kalender en in de hooggelegen botanische tuinen zetten we ons met een lichte lunch en water. Daarna dalen we weer af naar zeeniveau. In een bocht is een tiental wegwerkers bezig met het asfalteren van de weg. Ze doen hun werk onder abominabele omstandigheden: ze zijn totaal niet beschermd tegen de hitte en de stank en moeten het asfalt met emmertjes op straat storten.
We nemen de metro naar Kowloon en stappen halverwege Nathan Road uit. Op een druk kruispunt komen we een reisbegeleider van een andere groep van Koning Aap tegen. Hij raadt ons af om op Nathan Road een fototoestel aan te schaffen en in plaats daarvan naar het stadsdeel Mong Kok te gaan, een paar metrohaltes verderop. Ook daar zijn de prijzen mogelijkerwijs lager dan in Nederland, maar vooral is het zo dat argeloze toeristen op Nathan Road nogal eens met een namaaktoestel opgescheept worden. Die wijze raad nemen we ter harte en dus reizen we per metro naar Mong Kok. De trap leidt ons naar een drukke, chaotische straat met een woud van reclameborden en alleen maar fotografiezaken. De prijzen liggen hier op Nederlands peil en aangezien afdingen hier uit den boze is en we bij het passeren van de Nederlandse douane mogelijk invoerrechten moeten betalen, is de beslissing snel genomen: vandaag geen spiegelreflexcamera. We kopen een fruitsap, maar kunnen in de drukte onze kont niet keren; zodoende zoeken we de relatieve rust van de metrohalte op.
De metro naar Sheung Wan, een stadsdeel ten westen van Central, op Hongkong Island. We dwalen door de straten en straatjes van deze wijk, die havelozer is dan Central. We drinken wat in een barretje en vinden even later, tussen de woontorens, de Man Mo-tempel, een van de oudste tempels in Hongkong. Een serene sfeer. Aan het plafond branden tientallen kegelvormige wierookspiralen. De kringelende rook wordt heel fotogeniek verlicht door de zonnestralen. Via trappen, bochtige weggetjes en binnenplaatsjes dalen we af naar de kust. Des Voeux Road Central, Connaught Road West en uiteindelijk ons doel, Des Voeux Road West. Er rijden dubbeldekstrams over deze brede, drukke wegen. Heel Brits, hoewel ze in het voormalige moederland niet rijden, want dit is de enige dubbeldekstramvloot ter wereld. We zijn hier om de eindeloze rij winkeltjes te bekijken die gedroogd zeebanket verkopen, zoals pijlinktvissen, schaaldieren en haaienvinnen. We hadden hier ook een keur aan restaurants en eetstalletjes verwacht, maar dat valt vies tegen. We moeten de Des Voeux Road West een flink eind uitlopen om ten slotte een groot Kantonees restaurant te vinden. Daar eten we voorlopig voor het laatst met stokjes. De bediening is formeel, zoals iedereen in Hongkong formeler is dan in de rest van China. Het eten is prima, maar door de Kantonese invloeden heel anders dan we gewend waren. We nemen een dubbeldekstram terug naar Central. Het is spitsuur en dus is de tram overvol. Na een halte of vier kunnen we zitten. Het is een bijzondere ervaring om in een dergelijk oud voertuig tussen de wolkenkrabbers door te stuiteren. De haltenamen worden nergens aangegeven, maar we weten dat we de veertiende stop eruit moeten. We betalen bij het uitstappen – een ritje met de tram kost nagenoeg niets. Het is nog vijf minuten lopen naar ons hotel. De zon gaat onder, de kantoorkolossen glanzen in een zachtoranje licht. Als we eenmaal op onze kamer zijn is het donker. We nemen allebei een douche en pakken onze laatste spullen in. Nog eenmaal kijken we naar buiten, naar de haven, de hoge gebouwen, het neon. Hongkong is een geweldige stad, dat vindt zelfs G. Dan nemen we de bus naar het vliegveld.
Dag 29: Hongkong – Nijmegen
Zaterdag 16 augustus 2008
De vlucht naar Amsterdam.