Oh oh Cherso
Eilandhoppen in de Kvarner
De Kvarner, een eilandrijke baai die van de Adriatische Zee wordt gescheiden door het schiereiland Istrië, is al eeuwenlang een geliefde vakantiebestemming onder Oostenrijkers. Dat de Weense, naar zon, bier en après-skihits smachtende middenklasse slechts een luttel moment het gaspedaal hoeft in te trappen teneinde bovenal het eiland Krk te overspoelen is daarvoor niet de enige reden. Voordat het gebied na de Tweede Wereldoorlog Joegoslavisch – en vervolgens in 1991 Kroatisch – werd, behoorde het onder meer toe aan de Habsburgse en Oostenrijks-Hongaarse monarchieën. In die tijd bouwde de Oostenrijkse elite er menig riant optrekje; de kuststrook tussen Opatija en Lovran ademt nog immer een exclusieve sfeer.
Ook de Republiek Venetië en Italië hebben ooit een tijdlang de lakens mogen uitdelen in deze regio. Voor de meeste plaatsen en eilanden is wel een Italiaans exoniem voorhanden: Veglia voor Krk, Lussino voor Lošinj en – oh oh – Cherso voor Cres. Niets van de in een niet nader te noemen televisieprogramma in de huiskamer gebrachte uitspattingen overigens op Cres; het Kroatische Cherso is een gemoedsrustkietelende melange van aantrekkelijke natuur, verstilde bergdorpjes en lieflijke havenplaatsjes. Hetzelfde geldt in wezen voor het Istrische achterland, minus de lieflijke havenplaatsjes dan. Krk daarentegen is meer ingericht voor strandtoerisme en stond bij het distributiecentrum voor adembenemend natuurschoon bepaald niet vooraan.
Al met al vormt de Kvarner het uitgelezen toneel voor een korte wandelvakantie. Geheel zorgeloos leef ik er echter niet naartoe: de weerberichten stellen regen en kou in het vooruitzicht en daarnaast word ik een week voor vertrek geveld door de griep. Nog maar koud uit de lappenmand pak ik mijn rugzak en de auto naar Schiphol.
Ook de Republiek Venetië en Italië hebben ooit een tijdlang de lakens mogen uitdelen in deze regio. Voor de meeste plaatsen en eilanden is wel een Italiaans exoniem voorhanden: Veglia voor Krk, Lussino voor Lošinj en – oh oh – Cherso voor Cres. Niets van de in een niet nader te noemen televisieprogramma in de huiskamer gebrachte uitspattingen overigens op Cres; het Kroatische Cherso is een gemoedsrustkietelende melange van aantrekkelijke natuur, verstilde bergdorpjes en lieflijke havenplaatsjes. Hetzelfde geldt in wezen voor het Istrische achterland, minus de lieflijke havenplaatsjes dan. Krk daarentegen is meer ingericht voor strandtoerisme en stond bij het distributiecentrum voor adembenemend natuurschoon bepaald niet vooraan.
Al met al vormt de Kvarner het uitgelezen toneel voor een korte wandelvakantie. Geheel zorgeloos leef ik er echter niet naartoe: de weerberichten stellen regen en kou in het vooruitzicht en daarnaast word ik een week voor vertrek geveld door de griep. Nog maar koud uit de lappenmand pak ik mijn rugzak en de auto naar Schiphol.
Dag 1: Dongen – Amsterdam – Venetië – Lovran
Zaterdag 15 oktober 2016
Een vlucht naar Italië biedt steevast een stukje service naar de passagier toe waarvoor geen toeslag is verschuldigd: dat genoeglijke kwartiertje dat de machtige Alpen onder de vleugels door schieten. Maar de landing op het vliegveld van Venetië brengt nóg een extraatje met zich mee: een fenomenale blik op het historische centrum van het Giethoorn van het Zuiden, alsmede de veelal in één adem genoemde wateren van de lagune.
Het is zonnig en warm als het busje, dat mijn zes reisgenoten en ik in een uurtje of drie naar de eerste pleisterplaats in Lovran zal vervoeren, koers zet naar de autostrada. Aan de Kroatische kust zouden echter zware onweders op het menu staan. Als de wat saaie kustvlakte plaats maakt voor heuvels en bossen, en bij een tankstation goede koffie en schoon sanitair ons deel zijn, piepen in de verte grote buienwolken boven de einder uit.
Voorbij Triëst houden zowel Italië als de autostrada het voor gezien. Een golvende provinciale weg loodst ons via een splinter Slovenië naar het klinkerhatende en op-z'n-koppe-dakjeskoesterende Kroatië, alwaar fluks de Kvarner met zijn bergen, eilanden en kristalheldere wateren in het gezichtsveld verschijnt. We betrekken een fijn pension aan de rand van het mooie kuststadje Lovran. Niets wijst erop dat hier vandaag een noodweer heeft huisgehouden. De zonsondergang zet de oostblokflats van Rijeka, de op twee na grootste stad van Kroatië aan de noordelijke oevers van de baai, in een betonverhullende oranje gloed.
Al op de eerste avond kom ik tot de jofele ontdekking dat Kroatië zich in twee cruciale opzichten onderscheidt van de rest van het Middellandse Zeegebied: het kraanwater smaakt niet naar chloor en de toiletten ontberen een verre van appetijtelijk emmertje voor gebruikt wc-papier.
Het is zonnig en warm als het busje, dat mijn zes reisgenoten en ik in een uurtje of drie naar de eerste pleisterplaats in Lovran zal vervoeren, koers zet naar de autostrada. Aan de Kroatische kust zouden echter zware onweders op het menu staan. Als de wat saaie kustvlakte plaats maakt voor heuvels en bossen, en bij een tankstation goede koffie en schoon sanitair ons deel zijn, piepen in de verte grote buienwolken boven de einder uit.
Voorbij Triëst houden zowel Italië als de autostrada het voor gezien. Een golvende provinciale weg loodst ons via een splinter Slovenië naar het klinkerhatende en op-z'n-koppe-dakjeskoesterende Kroatië, alwaar fluks de Kvarner met zijn bergen, eilanden en kristalheldere wateren in het gezichtsveld verschijnt. We betrekken een fijn pension aan de rand van het mooie kuststadje Lovran. Niets wijst erop dat hier vandaag een noodweer heeft huisgehouden. De zonsondergang zet de oostblokflats van Rijeka, de op twee na grootste stad van Kroatië aan de noordelijke oevers van de baai, in een betonverhullende oranje gloed.
Al op de eerste avond kom ik tot de jofele ontdekking dat Kroatië zich in twee cruciale opzichten onderscheidt van de rest van het Middellandse Zeegebied: het kraanwater smaakt niet naar chloor en de toiletten ontberen een verre van appetijtelijk emmertje voor gebruikt wc-papier.
Dag 2: Lovran – Opatija – Veprinac – Opatija – Lovran
Zondag 16 oktober 2016
De stadjes aan de zogenoemde Rivièra van Opatija liggen stuk voor stuk ingeklemd tussen de baai en de weelderig begroeide hellingen van het kalkstenen Učka-bergmassief, dat reikt tot een hoogte van 1.396 meter. Verscholen in de beukenbossen bevindt zich een aanzienlijke hoeveelheid tamme kastanjes. Verspreid over het beschermde natuurgebied ligt een aantal afgelegen bergdorpjes. Naar een ervan, het op 519 meter boven zeeniveau gesitueerde Veprinac, leidt een gemarkeerd wandelpad. De klokkentoren van de plaatselijke, zestiende-eeuwse Sv. Marka-parochiekerk steekt met zijn lichtgrijze kleur, en badend in de stralende zonneschijn bovendien, duidelijk af tegen het donkere gebladerte en is daarom in de hele omgeving een onmogelijk over het hoofd te zien herkenningspunt.
Na een uitgebreid ontbijt worden we van Lovran naar de iets noordelijker gelegen collegabadplaats Opatija gebracht. Onze neuzen richten we onverwijld loodrecht op de knus tegen elkaar aan liggende hoogtelijnen opdat de bebouwde kom in allerijl kan worden verlaten. Nog voordat we de laatste kasten van huizen de rug hebben toegekeerd sluit een vriendelijke hond zich bij ons aan. Naarmate we hoogte winnen worden de vergezichten op de gehele Kvarner almaar imposanter. De onverharde weggetjes door het bos zijn lokaal modderig, ten teken dat de sombere weerberichten toch niet helemaal uit de lucht waren gegrepen. Na een tunneltje onder een autoweg wordt het pad steiler en steniger, en op een glibberige passage met traptreden is het zowaar oppassen geblazen.
Veprinac is een harmonieus ensemble van een een stuk of vijftien huizen, die goeddeels verlaten lijken, een kapelletje en de Sv. Marka-kerk met de markante toren. De zondagochtendmis is net afgelopen; een groepje mannen staat buiten het hek de nababbel te verzorgen. Op de binnenplaats van het gebedsoord verorberen we ons lunchpakket, voor de afwisseling het genot smakend van het uitzicht op het bergachtige binnenland van Istrië.
Via dezelfde route lopen we terug, maar bij het scheiden van de markt in de buitenwijken van Opatija verliezen B. en ik de gids en de rest van de groep uit het oog. Vermits er tot dusver geen telefoonnummers uitgewisseld zijn en onze pogingen ons busje op te snorren vergeefs blijken, nemen we het heft ten slotte in eigen hand*. We pikken een terrasje en gaan een blokje om door het stadje, ons onderwijl vergapend aan de weelderige, pastelkleurige façades van de knappe optrekjes die de Weense glitterati hier heeft laten verrijzen. Deze activiteiten herhalen we in Lovran, nadat we een lijnbus hebben aangehouden. Tegen het vallen van de avond kuieren we, al smikkelend van gepofte kastanjes, verder naar het pension, alwaar een smakelijk visje op ons ligt te wachten.
Na een uitgebreid ontbijt worden we van Lovran naar de iets noordelijker gelegen collegabadplaats Opatija gebracht. Onze neuzen richten we onverwijld loodrecht op de knus tegen elkaar aan liggende hoogtelijnen opdat de bebouwde kom in allerijl kan worden verlaten. Nog voordat we de laatste kasten van huizen de rug hebben toegekeerd sluit een vriendelijke hond zich bij ons aan. Naarmate we hoogte winnen worden de vergezichten op de gehele Kvarner almaar imposanter. De onverharde weggetjes door het bos zijn lokaal modderig, ten teken dat de sombere weerberichten toch niet helemaal uit de lucht waren gegrepen. Na een tunneltje onder een autoweg wordt het pad steiler en steniger, en op een glibberige passage met traptreden is het zowaar oppassen geblazen.
Veprinac is een harmonieus ensemble van een een stuk of vijftien huizen, die goeddeels verlaten lijken, een kapelletje en de Sv. Marka-kerk met de markante toren. De zondagochtendmis is net afgelopen; een groepje mannen staat buiten het hek de nababbel te verzorgen. Op de binnenplaats van het gebedsoord verorberen we ons lunchpakket, voor de afwisseling het genot smakend van het uitzicht op het bergachtige binnenland van Istrië.
Via dezelfde route lopen we terug, maar bij het scheiden van de markt in de buitenwijken van Opatija verliezen B. en ik de gids en de rest van de groep uit het oog. Vermits er tot dusver geen telefoonnummers uitgewisseld zijn en onze pogingen ons busje op te snorren vergeefs blijken, nemen we het heft ten slotte in eigen hand*. We pikken een terrasje en gaan een blokje om door het stadje, ons onderwijl vergapend aan de weelderige, pastelkleurige façades van de knappe optrekjes die de Weense glitterati hier heeft laten verrijzen. Deze activiteiten herhalen we in Lovran, nadat we een lijnbus hebben aangehouden. Tegen het vallen van de avond kuieren we, al smikkelend van gepofte kastanjes, verder naar het pension, alwaar een smakelijk visje op ons ligt te wachten.
*Tijdens het diner verneem ik dat de groep vanuit Opatija verder naar Lovran gelopen is; een boodschap waar ik tot nader orde geen verdere aandacht aan schenk. Pas na thuiskomst, als ik het een en ander gelezen heb over deze streek om onderhavig relaas op te luisteren, kom ik tot het inzicht dat die wandeling over de Lungomare van Opatija moet zijn gegaan, een in het begin van de twintigste eeuw opgeleverde promenade, pal aan het water, langs een kralensnoer van poepchique villa's, hotels en aangrenzende glitter-en-glamourtuinen. "A voyeur's dream and walker's delight," aldus een van mijn bronnen, de Lonely Planet. Het besef dat hier een potentieel hoogtepunt van de reis aan mijn neus voorbij is gegaan laat niet lang op zich wachten.
Dag 3: Lovran – Trstenik – Brest – Buzet – Kotli – Hum – Lovran
Maandag 17 oktober 2016
We plegen een outside-the-boxje op deze andermaal sublieme nazomerdag: we laten de Kvarner tijdelijk voor wat hij is en wippen de grens van de provincie Istrië over. Het g-stringvormige schiereiland heeft twee gezichten: de kust is met name hartje zomer het doelwit van hordes vakantiegangers die zich en masse verschansen in de talloze hotels en historische stadscentra; het binnenland daarentegen is het gehele jaar door een serene oase, waarin uitgestrekte bossen, graslanden en spaarzaam bevolkte dan wel verlaten gehuchten de bergflanken sieren.
Een lange transfer brengt ons via een flinke tunnel onder de Učka-bergkam tot op het Ćićarija-karstplateau. Met een bevolkingsdichtheid van een schamele zeven zielen per vierkante kilometer en een economie die het louter van de truffeljacht moet hebben is de kwalificatie Siberië van Kroatië zeker niet misplaatst. Dat maakt de rit echter niet minder schilderachtig; sterker nog, het uitzicht op het ommuurde stadje Buzet, dat op een verheffing middenin een keteldal ligt en ternauwernood boven de mist uitkomt mag ronduit spectaculair worden genoemd. Op een heel andere manier indrukwekkend zijn de rollen prikkeldraad die de grens met Slovenië markeren en de mensen die de Syrische burgeroorlog zijn ontvlucht moeten beletten het Schengengebied te betreden. In het prikkeldraad hangen bloemen en knuffeldieren.
Na een slingerweggetje door het bos bereiken we de nederzetting Trstenik. Volgens de Wikipedia bevinden zich een tiental geografische entiteiten met deze naam in Kroatië, Servië en Slovenië, maar het exemplaar waar we ons thans ophouden schittert door afwezigheid in deze lijst. Dat kan de Wikipedia-gemeenschap amper euvel worden geduid, aangezien het hier een wit kerkje en een handvol verklaarbaar onbewoonde, weldra door de natuur te overwoekeren boerderettes avant la lettre betreft.
We lopen een klein deel (circa zes kilometer) van een 156 kilometer lang, gemarkeerd langeafstandswandelpad, dat van noordwest naar zuidoost over het Istrische schiereiland slingert. We volgen een duidelijk, gestaag stijgend pad door afwisselend bos en open velden. De bergen zijn bepaald niet van het type Matterhorn; eerder zijn het zacht glooiende heuvels met afgeronde toppen. De klim over een spoor door het gras naar de top van de Žbevnica (1.014 meter) behoeft zodoende geen onredelijke inspanning. Een Belgische wandelgroep zit er al te lunchen; wij volgen hun voorbeeld. Het blikveld reikt ver, tot gene zijde van de Adriatische Zee en de Dolomieten aan toe. De Istrische bergsportvereniging, die de zojuist gememoreerde langeafstandswandeling heeft uitgestippeld, heeft de Žbevnica tot controlepost gebombardeerd en aldus een afsluitbare koker met logboek en stempel op de top geplaatst. Gretig zet ik een stempel in mijn trouwe aantekeningenboekje.
We dalen steil af door een donker, vochtig bos en komen vlakbij Brest uit – ondanks zijn inwonertal van 48 en de moordende concurrentie van grote, bekende naamgenoten in Frankrijk en Wit-Rusland wel degelijk op de Wikipedia te vinden. Hier worden we door de chauffeur opgepikt en naar Buzet gebracht, waar we een uurtje door de bovenstad kunnen ronddwalen. Dat is ruim voldoende tijd: de zelfbenoemde stad der truffels is geen Florence, en daarnaast is het er nagenoeg uitgestorven, op enige levende have in de hoedanigheid van luierende katten na – het gros van de ruim 6.000 inwoners is verkast naar de flatjes van de benedenstad, alwaar beschikt kan worden over parkeerruimte en een modern winkelcentrum. Ik loop kriskras door een gezellig allegaartje van panden waarvan de staat van onderhoud varieert van hopeloos verwaarloosd tot liefdevol gerestaureerd. In het enige winkeltje dat nog is geopend koop ik een colaatje, dat ik op een bankje bovenop de stadsmuur nuttig.
We aanvaarden de terugreis naar Lovran, maar maken onderweg nog twee uitstapjes naar de aan het riviertje de Mirna gelegen vlekken Kotli en Hum. Eerstgenoemde is niet meer dan een klein groepje pittoreske boerderijwoningen, bereikbaar via een krakkemikkig bruggetje over de Mirna. De beek heeft hier een groot verval en een watermolen, die overduidelijk betere tijden heeft gekend, kan dan ook niet ontbreken. De stroomversnellingen en watervalletjes hebben ronde poeltjes doen ontstaan in het kalksteen, die middels een korte, doch glibberige afdaling van dichtbij te bekijken zijn.
Het naburige Hum stelt met 24 ingezetenen de kleinste stad van Nederland, Bronkhorst (157 inwoners), overtuigend in zijn schaduw. Het prijst zichzelf dan ook aan als het kleinste stadje ter wereld. De stadspoort is er niet minder imposant om, en de kerk en een stuk of twintig huizen, gelegen aan twee evenwijdige kasseienstraatjes, vormen een uitgebalanceerd en fotogeniek geheel.
Na een voedzame maaltijd drinken we nog wat in de zithoek bij de receptie.
Een lange transfer brengt ons via een flinke tunnel onder de Učka-bergkam tot op het Ćićarija-karstplateau. Met een bevolkingsdichtheid van een schamele zeven zielen per vierkante kilometer en een economie die het louter van de truffeljacht moet hebben is de kwalificatie Siberië van Kroatië zeker niet misplaatst. Dat maakt de rit echter niet minder schilderachtig; sterker nog, het uitzicht op het ommuurde stadje Buzet, dat op een verheffing middenin een keteldal ligt en ternauwernood boven de mist uitkomt mag ronduit spectaculair worden genoemd. Op een heel andere manier indrukwekkend zijn de rollen prikkeldraad die de grens met Slovenië markeren en de mensen die de Syrische burgeroorlog zijn ontvlucht moeten beletten het Schengengebied te betreden. In het prikkeldraad hangen bloemen en knuffeldieren.
Na een slingerweggetje door het bos bereiken we de nederzetting Trstenik. Volgens de Wikipedia bevinden zich een tiental geografische entiteiten met deze naam in Kroatië, Servië en Slovenië, maar het exemplaar waar we ons thans ophouden schittert door afwezigheid in deze lijst. Dat kan de Wikipedia-gemeenschap amper euvel worden geduid, aangezien het hier een wit kerkje en een handvol verklaarbaar onbewoonde, weldra door de natuur te overwoekeren boerderettes avant la lettre betreft.
We lopen een klein deel (circa zes kilometer) van een 156 kilometer lang, gemarkeerd langeafstandswandelpad, dat van noordwest naar zuidoost over het Istrische schiereiland slingert. We volgen een duidelijk, gestaag stijgend pad door afwisselend bos en open velden. De bergen zijn bepaald niet van het type Matterhorn; eerder zijn het zacht glooiende heuvels met afgeronde toppen. De klim over een spoor door het gras naar de top van de Žbevnica (1.014 meter) behoeft zodoende geen onredelijke inspanning. Een Belgische wandelgroep zit er al te lunchen; wij volgen hun voorbeeld. Het blikveld reikt ver, tot gene zijde van de Adriatische Zee en de Dolomieten aan toe. De Istrische bergsportvereniging, die de zojuist gememoreerde langeafstandswandeling heeft uitgestippeld, heeft de Žbevnica tot controlepost gebombardeerd en aldus een afsluitbare koker met logboek en stempel op de top geplaatst. Gretig zet ik een stempel in mijn trouwe aantekeningenboekje.
We dalen steil af door een donker, vochtig bos en komen vlakbij Brest uit – ondanks zijn inwonertal van 48 en de moordende concurrentie van grote, bekende naamgenoten in Frankrijk en Wit-Rusland wel degelijk op de Wikipedia te vinden. Hier worden we door de chauffeur opgepikt en naar Buzet gebracht, waar we een uurtje door de bovenstad kunnen ronddwalen. Dat is ruim voldoende tijd: de zelfbenoemde stad der truffels is geen Florence, en daarnaast is het er nagenoeg uitgestorven, op enige levende have in de hoedanigheid van luierende katten na – het gros van de ruim 6.000 inwoners is verkast naar de flatjes van de benedenstad, alwaar beschikt kan worden over parkeerruimte en een modern winkelcentrum. Ik loop kriskras door een gezellig allegaartje van panden waarvan de staat van onderhoud varieert van hopeloos verwaarloosd tot liefdevol gerestaureerd. In het enige winkeltje dat nog is geopend koop ik een colaatje, dat ik op een bankje bovenop de stadsmuur nuttig.
We aanvaarden de terugreis naar Lovran, maar maken onderweg nog twee uitstapjes naar de aan het riviertje de Mirna gelegen vlekken Kotli en Hum. Eerstgenoemde is niet meer dan een klein groepje pittoreske boerderijwoningen, bereikbaar via een krakkemikkig bruggetje over de Mirna. De beek heeft hier een groot verval en een watermolen, die overduidelijk betere tijden heeft gekend, kan dan ook niet ontbreken. De stroomversnellingen en watervalletjes hebben ronde poeltjes doen ontstaan in het kalksteen, die middels een korte, doch glibberige afdaling van dichtbij te bekijken zijn.
Het naburige Hum stelt met 24 ingezetenen de kleinste stad van Nederland, Bronkhorst (157 inwoners), overtuigend in zijn schaduw. Het prijst zichzelf dan ook aan als het kleinste stadje ter wereld. De stadspoort is er niet minder imposant om, en de kerk en een stuk of twintig huizen, gelegen aan twee evenwijdige kasseienstraatjes, vormen een uitgebalanceerd en fotogeniek geheel.
Na een voedzame maaltijd drinken we nog wat in de zithoek bij de receptie.
Dag 4: Lovran – Brestova – Porozina – Beli
Dinsdag 18 oktober 2016
Nagenoeg het gehele aanbod van weerapps en onze gids laten er geen misverstand over bestaan: Pluvius gaat vandaag korte metten maken met de nazomer. Vooralsnog bieden de streepjes zon echter ruimte voor hoop en gezond wantrouwen jegens de Kroatische meteorologische instituten. We verlaten het vasteland en varen vanuit Brestova in een minuut of twintig naar Cres, de facto een langgerekte, dichtbeboste bergrug in zee. Op enkele pittoreske havenplaatsjes en bergdorpjes na is het grootste eiland in de Kvarner één groot natuurwalhalla. Niettemin moet Tramuntana, de zogeheten noordkaap die we van west naar oost oversteken, in vroeger tijden bewoond zijn geweest, getuige de ommuurde weides en de verkrotte spookdorpjes die op de route liggen. Thans is het gebied compleet ontvolkt en verwilderd; de kleine, knoestige steeneiken en de witte rotsen zorgen voor een sprookjesachtige setting waarin menig schaap zijn schapending doet.
Ter hoogte van de veerstoep in Porozina, weinig meer dan een minne zwerm horeca-opstallen, vangt subiet de beklimming aan van de Mali Vrh, waarvan de top 456 meter boven de zeespiegel ligt. Eenmaal in het mysterieuze bos begint het te druppelen. Recht evenredig aan de hoogte neemt de neerslagintensiteit toe, zodat we uiteindelijk als verzopen katjes een schuilplaats moeten zoeken in een van de overwoekerde paradijzen voor de doe-het-zelver die tezamen in een grijs verleden het dorp Niska vormden. Een donker, vochtig hol dat ooit een woonkamer moet zijn geweest bewijst zijn nut als lunchruimte.
In de nog immer stromende regen dalen we af over stenige glibberpaadjes, die, behalve als faciliteit voor wandelaars, tevens dienstdoen als waterafvoer. De vegetatie aan de oostflank van de heuvelrug wijkt aanmerkelijk af van die aan gene zijde van de kam: de Eftelingboompjes hebben plaats gemaakt voor hogere exemplaren, waarvan het bladerdak nauwelijks bescherming biedt tegen het overvloedige hemelwater. Na een uur komt het bospad uit op een asfaltweggetje door de "benedenstad" van Beli, dat met een luttele 35 inwoners veelzeggend genoeg toch de belangrijkste nederzetting in de Tramuntana-regio is. Het oude centrum ligt even verderop te shinen op een heuveltop; ondanks het barre weer een magnifiek gezicht.
We nemen onze intrek in een klein pensionnetje, waar de open haard brandt en de arrenbie de trommelvliezen tart. In de aan mij toegewezen kamer op zolder hang ik mijn drijfnatte Bever-assortiment uit en neem ik een warme douche. Een boekje en een mok rozenbottelthee doen de rest.
Het wordt zowaar droog, welke gelegenheid ik terstond aangrijp downtown Beli uit te kammen. Dat neemt hooguit een minuutje of tien in beslag, enerzijds omdat Pluvius zich herpakt, en anderzijds omdat dit nu eenmaal voldoende tijd is om dit stadje ter grootte van een postzegel de aandacht te geven die het verdient. Beli heeft de dramatische ligging op een heuvel boven het strand, en het heeft de hellende kronkelsteegjes met kinderkopjes, maar het ontbeert gebouwen die de toerist instinctief laat grijpen naar het fototoestel.
De uitstekende maaltijd, bestaande uit polenta en draadjesvlees, mag niet onverdiend mogen genoemd.
Ter hoogte van de veerstoep in Porozina, weinig meer dan een minne zwerm horeca-opstallen, vangt subiet de beklimming aan van de Mali Vrh, waarvan de top 456 meter boven de zeespiegel ligt. Eenmaal in het mysterieuze bos begint het te druppelen. Recht evenredig aan de hoogte neemt de neerslagintensiteit toe, zodat we uiteindelijk als verzopen katjes een schuilplaats moeten zoeken in een van de overwoekerde paradijzen voor de doe-het-zelver die tezamen in een grijs verleden het dorp Niska vormden. Een donker, vochtig hol dat ooit een woonkamer moet zijn geweest bewijst zijn nut als lunchruimte.
In de nog immer stromende regen dalen we af over stenige glibberpaadjes, die, behalve als faciliteit voor wandelaars, tevens dienstdoen als waterafvoer. De vegetatie aan de oostflank van de heuvelrug wijkt aanmerkelijk af van die aan gene zijde van de kam: de Eftelingboompjes hebben plaats gemaakt voor hogere exemplaren, waarvan het bladerdak nauwelijks bescherming biedt tegen het overvloedige hemelwater. Na een uur komt het bospad uit op een asfaltweggetje door de "benedenstad" van Beli, dat met een luttele 35 inwoners veelzeggend genoeg toch de belangrijkste nederzetting in de Tramuntana-regio is. Het oude centrum ligt even verderop te shinen op een heuveltop; ondanks het barre weer een magnifiek gezicht.
We nemen onze intrek in een klein pensionnetje, waar de open haard brandt en de arrenbie de trommelvliezen tart. In de aan mij toegewezen kamer op zolder hang ik mijn drijfnatte Bever-assortiment uit en neem ik een warme douche. Een boekje en een mok rozenbottelthee doen de rest.
Het wordt zowaar droog, welke gelegenheid ik terstond aangrijp downtown Beli uit te kammen. Dat neemt hooguit een minuutje of tien in beslag, enerzijds omdat Pluvius zich herpakt, en anderzijds omdat dit nu eenmaal voldoende tijd is om dit stadje ter grootte van een postzegel de aandacht te geven die het verdient. Beli heeft de dramatische ligging op een heuvel boven het strand, en het heeft de hellende kronkelsteegjes met kinderkopjes, maar het ontbeert gebouwen die de toerist instinctief laat grijpen naar het fototoestel.
De uitstekende maaltijd, bestaande uit polenta en draadjesvlees, mag niet onverdiend mogen genoemd.
Dag 5: Beli – Osor – Nerezine – Beli
Woensdag 19 oktober 2016
Het weer is opgeknapt. Dat treft, want op het programma staat de toppoging van de Osoršćica (588 meter), het hoogste punt van Lošinj. Aan het bereiken van dit eiland direct ten zuidwesten van Cres hoeft geen veerboot te pas te komen: de twee voornoemde landmassa's worden van elkaar gescheiden door een naar alle waarschijnlijkheid door de Romeinen gerealiseerd kanaal van slechts elf meter breed, dat ter hoogte van het stadje Osor wordt overspannen door een draaibrug.
Over de gehele lengte van Cres loopt een voortreffelijke weg, maar vanuit Beli is deze alleen te bereiken via een zeer smalle collectie haarspeldbochten die de volle aandacht van de chauffeur vraagt; voorwaar een kunststukje, te meer daar de uitzichten er zeker mogen zijn. Merkwaardigerwijs is nu eens hier en dan weer daar de financiële dan wel wegenbouwkundige ruimte gevonden voor een fonkelnieuwe tweebaansplak asfalt van hooguit een paar honderd meter lang. Tegenliggers zijn er niet of nauwelijks, maar hun verkeersbelemmerende rol wordt waargenomen door van het struweel knabbelende schapen. Het faunatechnische hoogtepunt wordt echter niet gevormd door de goedmoedige wolleveranciers, maar door een vijftal hoog boven de boomtoppen zwevende afgevaardigden van de kolonie vale gieren die Cres als thuisbasis heeft.
Ook de doorgaande weg biedt fraaie panorama's op de Kvarner en de diverse inhammen en olijfboomgaarden van Cres. De vergezichten op de gelijknamige hoofdplaats en het diepe Vranameer, dat de tweelingeilanden van drinkwater voorziet, schreeuwen om een fotostop. De wandeling begint in Osor, eigenlijk meer een ommuurd openluchtmuseum dan een stadje waar wordt geleefd. Er is een sfeervol, lommerrijk plein en de straatjes worden gesierd door moderne beeldhouwwerken. Dan maken we de oversteek naar Lošinj, en onmiddellijk begint de klim naar de hoogste piek van het eiland; eerst door bos, later door open stukken, waardoor de grillige kust van de eilanden goed is te zien. Aan de einder lonken de bergen van continentaal Kroatië.
De gids heeft ons een koffiestop beloofd, maar de bedoelde horecagelegenheid heeft spijtig genoeg ruhetag. Gelukkig kunnen we wel van het terras gebruikmaken en de uitbater had zelfs de tegenwoordigheid van geest om een groot vat met koel water beschikbaar te stellen ter vulling van de drinkflessen. De resterende 300 hoogtemeters worden overwonnen via een gemakkelijke, brede bosweg. Op de top staat een nogal mistroostig, schijnbaar onvoltooid kapelletje, maar de zuidelijke uitloper van Lošinj met al zijn baaien en bossen is menig kiekje waard. De schaduwrijke, doch steile afdaling vergt de nodige inspanning; ik ben blij als we het eindpunt Nerezine naderen, waar een supermarkt vol gekoelde frisdranken en een fotogeniek haventje op ons liggen te wachten.
Terwijl we de benen voor zover mogelijk strekken in de bus, wordt de chauffeur nog even danig op de proef gesteld: het kronkelweggetje naar Beli dient in het donker te worden bereden. De waardin van het pension heeft pompoensoep, gepaneerde kalkoen met groente en ijs met warme appel toe voor ons in petto.
Over de gehele lengte van Cres loopt een voortreffelijke weg, maar vanuit Beli is deze alleen te bereiken via een zeer smalle collectie haarspeldbochten die de volle aandacht van de chauffeur vraagt; voorwaar een kunststukje, te meer daar de uitzichten er zeker mogen zijn. Merkwaardigerwijs is nu eens hier en dan weer daar de financiële dan wel wegenbouwkundige ruimte gevonden voor een fonkelnieuwe tweebaansplak asfalt van hooguit een paar honderd meter lang. Tegenliggers zijn er niet of nauwelijks, maar hun verkeersbelemmerende rol wordt waargenomen door van het struweel knabbelende schapen. Het faunatechnische hoogtepunt wordt echter niet gevormd door de goedmoedige wolleveranciers, maar door een vijftal hoog boven de boomtoppen zwevende afgevaardigden van de kolonie vale gieren die Cres als thuisbasis heeft.
Ook de doorgaande weg biedt fraaie panorama's op de Kvarner en de diverse inhammen en olijfboomgaarden van Cres. De vergezichten op de gelijknamige hoofdplaats en het diepe Vranameer, dat de tweelingeilanden van drinkwater voorziet, schreeuwen om een fotostop. De wandeling begint in Osor, eigenlijk meer een ommuurd openluchtmuseum dan een stadje waar wordt geleefd. Er is een sfeervol, lommerrijk plein en de straatjes worden gesierd door moderne beeldhouwwerken. Dan maken we de oversteek naar Lošinj, en onmiddellijk begint de klim naar de hoogste piek van het eiland; eerst door bos, later door open stukken, waardoor de grillige kust van de eilanden goed is te zien. Aan de einder lonken de bergen van continentaal Kroatië.
De gids heeft ons een koffiestop beloofd, maar de bedoelde horecagelegenheid heeft spijtig genoeg ruhetag. Gelukkig kunnen we wel van het terras gebruikmaken en de uitbater had zelfs de tegenwoordigheid van geest om een groot vat met koel water beschikbaar te stellen ter vulling van de drinkflessen. De resterende 300 hoogtemeters worden overwonnen via een gemakkelijke, brede bosweg. Op de top staat een nogal mistroostig, schijnbaar onvoltooid kapelletje, maar de zuidelijke uitloper van Lošinj met al zijn baaien en bossen is menig kiekje waard. De schaduwrijke, doch steile afdaling vergt de nodige inspanning; ik ben blij als we het eindpunt Nerezine naderen, waar een supermarkt vol gekoelde frisdranken en een fotogeniek haventje op ons liggen te wachten.
Terwijl we de benen voor zover mogelijk strekken in de bus, wordt de chauffeur nog even danig op de proef gesteld: het kronkelweggetje naar Beli dient in het donker te worden bereden. De waardin van het pension heeft pompoensoep, gepaneerde kalkoen met groente en ijs met warme appel toe voor ons in petto.
Dag 6: Beli – Valun – Pernat – Lubenice – Cres – Merag – Valbiska – Stara Baška
Donderdag 20 oktober 2016
Vannacht was het noodweer en tijdens het ontbijt komt het nog steeds met bakken uit de lucht. Ook voor de rest van de dag zijn de weersverwachtingen dramatisch. Na ampel beraad hebben we besloten de meteorologische ontwikkelingen in het pension af te wachten en desnoods linea recta naar de veerhaven af te reizen voor de oversteek naar Krk. Ik heb me echter nog maar amper geïnstalleerd met mijn leesvoer, of het komt mij ter ore dat het droog schijnt te zijn geworden. Ik loop naar buiten ter bevestiging van dit verheugende nieuws en zie pardoes een straal zonlicht door de donkere wolkenpartijen pal op het kerktorentje van Beli vallen; goed voor een verse screensaver of omslagfoto op Facebook.
We gaan op pad. Omdat dit nu eenmaal een wandelvakantie is, staat er een korte wandeling op de rol, maar bovenal is er tijd ingeruimd voor een Zonnebloem-toer langs een aantal snoezige plaatsjes die ten burele van Lonely Planet niet onopgemerkt zijn gebleven. Het eerste daarvan is het auto- en menselijke-activiteitluwe Valun, dat gunstig gelegen is aan een door rijkelijk van flora voorziene kliffen beschutte baai. We kuieren over de kade en langs een keienstrandje, totdat ons ter hoogte van een bescheiden camping een fabelachtig uitzicht op dit slaperige trosje panden vergund is: terwijl achter de heuvels een gore, zwarte lucht hangt, baadt Valun in het zonlicht. Op de terugweg worden we uitgeleide gedaan door een hond, maar het is helaas een aanzienlijk minder vriendelijk exemplaar dan degene die ons tijdens de eerste wandeltocht gezelschap hield.
Een paar kilometer verderop in Pernat (11 inwoners volgens Wikipedia, wit kerkje, bushalte buiten dienst, onverharde "hoofdstraat", handvol woningen, gloednieuwe scooter) verruilen we ons busje voor de benenwagen en zetten we koers naar Lubenice, een kilometer of vier hiervandaan. Het terrein is vrij vlak en agrarisch van aard; de weides worden van elkaar gescheiden door rommelige muurtjes en gammele houten hekken. Al snel zien we het eindpunt bovenop een heuvelrug liggen. Het postzegelgrote, monumentale plaatsje is een plaatje: het gaat helemaal op in zijn omgeving; bijna vierhonderd meter lager klotst de zee tegen de rotsen. Op het kerkplein eten we onze belegde broodjes en sardientjes, welke laatstgenoemde vissoort de bovengemiddelde aandacht genereert bij de plaatselijke kat. De dorpspomp bewijst ons goede diensten, enerzijds voor het handen wassen, anderzijds voor het bijvullen van onze drinkflessen.
Het firmament wordt stilaan dusdanig gedomineerd door hemelblauw, dat het risico op een nat pak tijdens het terrasje pikken in Cres ingeschat kan worden op te verwaarlozen. Dus daar zit ik dan met een cappuccinootje op een loungezetel aan het water, waar bijwijlen bus- en cruiseschipladingen ouderen van dagen kuddegewijs voorbij schuifelen. Tevens ruim ik tijd in voor het flaneren langs de aantrekkelijke haven, die geflankeerd wordt door fraaie optrekjes in pastelkleuren en waar geen ligplaats meer vrij is.
Een kort ritje brengt ons naar Merag, alwaar we de pont nemen naar Krk. Het is donker als we onze ruime, moderne kamers in het pension in het uitgestorven badplaatsje Stara Baška betrekken. Op het menu staat andijviestamppot met een visje.
We gaan op pad. Omdat dit nu eenmaal een wandelvakantie is, staat er een korte wandeling op de rol, maar bovenal is er tijd ingeruimd voor een Zonnebloem-toer langs een aantal snoezige plaatsjes die ten burele van Lonely Planet niet onopgemerkt zijn gebleven. Het eerste daarvan is het auto- en menselijke-activiteitluwe Valun, dat gunstig gelegen is aan een door rijkelijk van flora voorziene kliffen beschutte baai. We kuieren over de kade en langs een keienstrandje, totdat ons ter hoogte van een bescheiden camping een fabelachtig uitzicht op dit slaperige trosje panden vergund is: terwijl achter de heuvels een gore, zwarte lucht hangt, baadt Valun in het zonlicht. Op de terugweg worden we uitgeleide gedaan door een hond, maar het is helaas een aanzienlijk minder vriendelijk exemplaar dan degene die ons tijdens de eerste wandeltocht gezelschap hield.
Een paar kilometer verderop in Pernat (11 inwoners volgens Wikipedia, wit kerkje, bushalte buiten dienst, onverharde "hoofdstraat", handvol woningen, gloednieuwe scooter) verruilen we ons busje voor de benenwagen en zetten we koers naar Lubenice, een kilometer of vier hiervandaan. Het terrein is vrij vlak en agrarisch van aard; de weides worden van elkaar gescheiden door rommelige muurtjes en gammele houten hekken. Al snel zien we het eindpunt bovenop een heuvelrug liggen. Het postzegelgrote, monumentale plaatsje is een plaatje: het gaat helemaal op in zijn omgeving; bijna vierhonderd meter lager klotst de zee tegen de rotsen. Op het kerkplein eten we onze belegde broodjes en sardientjes, welke laatstgenoemde vissoort de bovengemiddelde aandacht genereert bij de plaatselijke kat. De dorpspomp bewijst ons goede diensten, enerzijds voor het handen wassen, anderzijds voor het bijvullen van onze drinkflessen.
Het firmament wordt stilaan dusdanig gedomineerd door hemelblauw, dat het risico op een nat pak tijdens het terrasje pikken in Cres ingeschat kan worden op te verwaarlozen. Dus daar zit ik dan met een cappuccinootje op een loungezetel aan het water, waar bijwijlen bus- en cruiseschipladingen ouderen van dagen kuddegewijs voorbij schuifelen. Tevens ruim ik tijd in voor het flaneren langs de aantrekkelijke haven, die geflankeerd wordt door fraaie optrekjes in pastelkleuren en waar geen ligplaats meer vrij is.
Een kort ritje brengt ons naar Merag, alwaar we de pont nemen naar Krk. Het is donker als we onze ruime, moderne kamers in het pension in het uitgestorven badplaatsje Stara Baška betrekken. Op het menu staat andijviestamppot met een visje.
Dag 7: Stara Baška
Vrijdag 21 oktober 2016
Krk is beslist geen lelijk eiland, maar het moet het wat natuurschoon betreft ontegenzeggelijk afleggen tegen Cres en Lošinj. Desondanks ligt Stara Baška aan de voet van een in de Kvarner uniek plateau dat door toedoen van een noordoostelijke, droge en snijdend koude wind genaamd bura een schaarse begroeiing kent. De laatste tocht van onderhavige wandelweek voert over dit maanlandschap, waar slechts wat grasjes en mosjes weten te gedijen.
Het wordt ten zeerste aangeraden regenkledij deel te laten uitmaken van de uitrusting. We vertrekken terwijl een opklaringsgebied Krk aandoet, maar de woeste luchten laten zien dat de atmosfeer in beroering is. Het is doodstil in het dorp; we volgen de smalle hoofdstraat en nemen een kilometer verder een stenen trap die naadloos overgaat in een steil keienpad dat het plateau op slingert. De groen-grijze steenvlaktes profiteren nog van de zon, maar overal om ons heen hangen wilde, inktzwarte wolken. Het kleurcontrast dat zo ontstaat is indrukwekkend; angstaanjagend haast. De eeuwenoude stenen muurtjes in een patroon van cirkels en rechthoeken die de scheiding vormen tussen de akkers, zijn evenzeer een markante aanblik.
We zijn aanbeland op de winderige hoogvlakte, waar ik geniet van het spel van licht en schaduw in de Kroatische equivalent van de Nieuw-Zeelandse Bay of Islands. Ondertussen worden de luchten nog dreigender dan ze al waren. Ik ben er niet gerust op, temeer daar we ons op het hoogste punt van Krk bevinden en elke vorm van een schuilplaats ontbreekt. Snel eten we onze boterhammen en beginnen we aan de afdaling. De eerste druppels vallen en algauw volgen er donderklappen. Goddank loopt de wandelroute een smalle kloof in, waar we weliswaar drijfnat worden, maar weinig meer van het onweer te duchten hebben.
In de ijdele hoop dat mijn kleding morgenochtend is gedroogd, breng ik het in mijn kamer aanwezige wasrek in stelling. Na een lange, warme douche is het buiten flink afgekoeld, maar mooi opgeklaard. Ik besluit nog wat te gaan drinken, maar de zoektocht naar een geopend café of dito strandtent levert alleen een verlaten, overdekt terras op. Dat blijkt bij een hotel te horen, dat officieel ook het zomerseizoen heeft uitgezwaaid, maar waar een besloten huwelijksfeest aan de gang is van een Oostenrijks koppel. Desgevraagd kan ik plaatsnemen op het terras, word ik bediend en wordt zelfs de muziekinstallatie aangezwengeld (categorie Duitstalige schlagers). Ik krijg gezelschap van steeds meer reisgenoten en laat in de middag sluit ook een deel van de feestende Oostenrijkers zich aan. Zo werd het toch nog gezellig in het uitgestorven Stara Baška – zo gezellig zelfs dat er zelfgemaakte schnaps ter tafel komt. Die blijkt bij mij echter na een halfuurtje niet goed te vallen. Ik voel me allesbehalve het mannetje en na het avondmaal weet ik niet hoe gauw ik onder de zure lappen moet kruipen.
Het wordt ten zeerste aangeraden regenkledij deel te laten uitmaken van de uitrusting. We vertrekken terwijl een opklaringsgebied Krk aandoet, maar de woeste luchten laten zien dat de atmosfeer in beroering is. Het is doodstil in het dorp; we volgen de smalle hoofdstraat en nemen een kilometer verder een stenen trap die naadloos overgaat in een steil keienpad dat het plateau op slingert. De groen-grijze steenvlaktes profiteren nog van de zon, maar overal om ons heen hangen wilde, inktzwarte wolken. Het kleurcontrast dat zo ontstaat is indrukwekkend; angstaanjagend haast. De eeuwenoude stenen muurtjes in een patroon van cirkels en rechthoeken die de scheiding vormen tussen de akkers, zijn evenzeer een markante aanblik.
We zijn aanbeland op de winderige hoogvlakte, waar ik geniet van het spel van licht en schaduw in de Kroatische equivalent van de Nieuw-Zeelandse Bay of Islands. Ondertussen worden de luchten nog dreigender dan ze al waren. Ik ben er niet gerust op, temeer daar we ons op het hoogste punt van Krk bevinden en elke vorm van een schuilplaats ontbreekt. Snel eten we onze boterhammen en beginnen we aan de afdaling. De eerste druppels vallen en algauw volgen er donderklappen. Goddank loopt de wandelroute een smalle kloof in, waar we weliswaar drijfnat worden, maar weinig meer van het onweer te duchten hebben.
In de ijdele hoop dat mijn kleding morgenochtend is gedroogd, breng ik het in mijn kamer aanwezige wasrek in stelling. Na een lange, warme douche is het buiten flink afgekoeld, maar mooi opgeklaard. Ik besluit nog wat te gaan drinken, maar de zoektocht naar een geopend café of dito strandtent levert alleen een verlaten, overdekt terras op. Dat blijkt bij een hotel te horen, dat officieel ook het zomerseizoen heeft uitgezwaaid, maar waar een besloten huwelijksfeest aan de gang is van een Oostenrijks koppel. Desgevraagd kan ik plaatsnemen op het terras, word ik bediend en wordt zelfs de muziekinstallatie aangezwengeld (categorie Duitstalige schlagers). Ik krijg gezelschap van steeds meer reisgenoten en laat in de middag sluit ook een deel van de feestende Oostenrijkers zich aan. Zo werd het toch nog gezellig in het uitgestorven Stara Baška – zo gezellig zelfs dat er zelfgemaakte schnaps ter tafel komt. Die blijkt bij mij echter na een halfuurtje niet goed te vallen. Ik voel me allesbehalve het mannetje en na het avondmaal weet ik niet hoe gauw ik onder de zure lappen moet kruipen.
Dag 8: Stara Baška – Venetië – Amsterdam – Dongen
Zaterdag 22 oktober 2016
Na een veel te wensen overlatende nachtrust zit ik nog immer niet lekker in mijn vel. De terugreis breng ik goeddeels slapend door.