Bunkerfestijn
De D-daystranden en de Normandische keuken in vijf dagen
Ontbijt met M. ergens in juli. Al klessebessend wordt de op handen zijnde totale zonsverduistering in de Verenigde Staten gepromoveerd tot gespreksonderwerp. Als vanzelfsprekend open ik mijn oude doos en haal er het verhaal over mijn debuuteclips uit, op 11 augustus 1999. Als tienjarig jongetje met een bovengemiddelde interesse voor sterrenkunde las ik er al over in een werkje van de hand van Chriet Titulaer en nestelde deze toekomstige gebeurtenis zich in mijn systeem. Zeventien jaar later nam ik deel aan een door het Europlanetarium te Genk georganiseerde busexcursie naar het pad van de totaliteit. In het holst van de nacht vertrokken we, om in de vroege morgen te arriveren in Étretat, een schilderachtig plaatsje even boven Le Havre aan de Franse westkust, met kliffen die wat schoonheid betreft niet onderdoen voor die bij Dover. In grote delen van Europa liet het weer danig te wensen over en ook in Étretat ging de zon schuil achter een egaal grijs wolkendek, waaruit het bovendien zachtjes begon te regenen. Maar vlak nadat de maan een eerste hapje uit de zon had genomen brak de bewolking onverwachts en hadden we ruim een uur later een ongehinderd uitzicht op de totaal verduisterde zon, terwijl luttele kilometers landinwaarts de merdes en nom de Dieux dan wel noms de Dieu niet van de lucht moeten zijn geweest. Een zelden vertoonde mix van opwinding en gelukzaligheid maakte zich van mij meester, terwijl men op de golfbaan enkele kliffen verderop onverstoorbaar doorging met golfen. Een dankbaar applaus golfde over de vlakte toen de diamantring zich vertoonde.
Terwijl voorgaand relaas aan M. wordt gecommuniceerd, googel ik wat afbeeldingen van de kliffen bij Étretat. Onder de treffers bevindt zich een verdwaalde foto van de oude haven van het naburige Honfleur met de kennelijk kenmerkende smalle, hoge huizen.
"Goh, dat lijkt me wel een mooi plaatsje," poneer ik zonder bijbedoelingen.
"Daar ben ik weleens geweest met de kinderen," herinnert M. zich, "tijdens een vakantie naar de D-daystranden. Maar met kinderen ga je niet al die musea in, dat heb ik altijd wel jammer gevonden."
Voor iemand die wel pap lust van uitjes in binnen- en buitenland is dit een schot voor open doel. Dus worden er vrije dagen vastgelegd, reisgidsjes aangeschaft en een excursieprogramma in elkaar gefabriekt. Meer moeite kost het om een onderkomen voor een zacht prijsje te vinden, qua kort dag en hoogseizoen. Ten slotte vinden we in The Lighthouse in Ouistreham een mooie uitvalsbasis, op voorwaarde dat we tijdens het verblijf bereid zijn een keer van kamer te wisselen.
Terwijl voorgaand relaas aan M. wordt gecommuniceerd, googel ik wat afbeeldingen van de kliffen bij Étretat. Onder de treffers bevindt zich een verdwaalde foto van de oude haven van het naburige Honfleur met de kennelijk kenmerkende smalle, hoge huizen.
"Goh, dat lijkt me wel een mooi plaatsje," poneer ik zonder bijbedoelingen.
"Daar ben ik weleens geweest met de kinderen," herinnert M. zich, "tijdens een vakantie naar de D-daystranden. Maar met kinderen ga je niet al die musea in, dat heb ik altijd wel jammer gevonden."
Voor iemand die wel pap lust van uitjes in binnen- en buitenland is dit een schot voor open doel. Dus worden er vrije dagen vastgelegd, reisgidsjes aangeschaft en een excursieprogramma in elkaar gefabriekt. Meer moeite kost het om een onderkomen voor een zacht prijsje te vinden, qua kort dag en hoogseizoen. Ten slotte vinden we in The Lighthouse in Ouistreham een mooie uitvalsbasis, op voorwaarde dat we tijdens het verblijf bereid zijn een keer van kamer te wisselen.
Dag 1: 's Gravenmoer – Étretat – Honfleur – Ouistreham
Woensdag 9 augustus 2017
Op het moment dat we de portieren dichtslaan, slaan de kerkklokken van 's Gravenmoer zevenmaal. Volgens de routeplanners is het een dikke vijf uur rijden over tolwegen naar Ouistreham, maar omdat we onszelf uitstapjes naar Étretat en Honfleur hebben vergund, is de ambitie uitgesproken om ons rond etenstijd te melden bij de pensionuitbaters. Het weer is aangenaam te noemen, maar Météo-France waarschuwt al dagenlang voor averses orageuses, in een aanpalend taalgebied ook wel onweersbuien genoemd. Na de gesmeerde bedwinging van de ring rond Antwerpen betrekt conform de verwachting de lucht en moeten de ruitenwissers bruut uit hun schoonheidsslaapje worden gehaald, maar al snel klaart het weer op.
In la république laten we de A29 op een gegeven ogenblik voor wat hij is, ten faveure van een kralensnoer van landelijke D-wegen dat ons aan de kliffenkust af moet leveren. We doorkruisen Villainville, laten een afslag naar Vallée de la Misère links liggen en vragen ons luidop af in wat voor goddeloze streek we terecht zijn gekomen. Honderden, nee, duizenden dagjesmensen zijn getuige van mijn weerzien met Étretat. Met moeite vinden we een parkeerplek bij de Club Voor Golfers Met Een Flegmatieke Houding Jegens Zonsverduisteringen en een weggetje naar de Côte d'Albâtre. Net als achttien jaar minus twee dagen geleden is de hemel aan zee diepblauw met wat happy little clouds, terwijl in het binnenland de imposante bloemkolen door de opwaartse luchtstromen als paddenstoelen tot in de tropopauze gejaagd worden. We lopen een eindje over het strand en nemen dan ter hoogte van een betonnen bunker het stijgende pad bovenlangs de kliffen. Er zijn talloze natuurlijke en door mensenhanden gerealiseerde uitzichtplatforms, waarvandaan de krijtrotsen en de door de elementen gefabriekte bogen en pilaren zich uitgebreid laten bewonderen. In de verte herken ik de golvende grasvlakte met het kerkje waar in 1999 een reeds meermaals gememoreerd, collectief astronomisch orgasme plaatshad. Het is warm geworden, welke gelegenheid menig meeuw te baat neemt om op een pilaar naar keuze te gaan zitten zonnen. Langzaam kuieren we terug, daarbij een alternatief pad kiezend en langs de aan de golfclub toebehorende uitspanning lopend. Daar blijft het bij rust en toiletbezoek, omdat de bediening het laat afweten.
Via een a-relaxte kruip-door-sluip-doorroute boordevol onoverzichtelijke kruispunten en haarspeldbochten bereiken we de spectaculaire en tevens adembenemend steile Pont de Normandie – de tolbrug over de Seine – waarna sortie Honfleur niet lang op zich laat wachten. Ook hier is het een komen en gaan van toeristen, maar de pittoreske haven, die menig schilder inspireerde, is dan ook een bezienswaardigheid van de bovenste plank. We wandelen door de straatjes met vakwerkhuizen, galeries en snuisterijenwinkeltjes en bezoeken de grootste houten kerk van Frankrijk.
Ouistreham is nog ver. We halen een tussendoortje bij de bakker en mijden de tolwegen wederom teneinde in het havenstadje te geraken. Na enig dwalen draaien we de auto op de privéparkeerplaats van het pension. Het ligt in een straat die de kerk en de veerhaven met elkaar verbindt. Er zijn wat sjofele stadsvilla's en een handvol restaurants. Op het plein bij de veerhaven is een kermis gaande. We worden hartelijk ontvangen door de Pautonniers en krijgen een sfeervolle kamer met een badkamer ter grootte van een postzegel aan de achterzijde, die grotendeels verstoken blijft van het gedreun van het vrachtverkeer rond de vertrek- en aankomsttijden van de boot naar respectievelijk uit Portsmouth. Aan gene zijde van de weg slurp ik aan een vissoepje, terwijl M. met garnalen stoeit. Daarna lopen we nog een rondje over de kermis, opgejaagd door een gitzwarte lucht boven de oostelijke einder, maar het blijft vooralsnog droog. Als we in bed liggen komt het gedonder alsnog.
In la république laten we de A29 op een gegeven ogenblik voor wat hij is, ten faveure van een kralensnoer van landelijke D-wegen dat ons aan de kliffenkust af moet leveren. We doorkruisen Villainville, laten een afslag naar Vallée de la Misère links liggen en vragen ons luidop af in wat voor goddeloze streek we terecht zijn gekomen. Honderden, nee, duizenden dagjesmensen zijn getuige van mijn weerzien met Étretat. Met moeite vinden we een parkeerplek bij de Club Voor Golfers Met Een Flegmatieke Houding Jegens Zonsverduisteringen en een weggetje naar de Côte d'Albâtre. Net als achttien jaar minus twee dagen geleden is de hemel aan zee diepblauw met wat happy little clouds, terwijl in het binnenland de imposante bloemkolen door de opwaartse luchtstromen als paddenstoelen tot in de tropopauze gejaagd worden. We lopen een eindje over het strand en nemen dan ter hoogte van een betonnen bunker het stijgende pad bovenlangs de kliffen. Er zijn talloze natuurlijke en door mensenhanden gerealiseerde uitzichtplatforms, waarvandaan de krijtrotsen en de door de elementen gefabriekte bogen en pilaren zich uitgebreid laten bewonderen. In de verte herken ik de golvende grasvlakte met het kerkje waar in 1999 een reeds meermaals gememoreerd, collectief astronomisch orgasme plaatshad. Het is warm geworden, welke gelegenheid menig meeuw te baat neemt om op een pilaar naar keuze te gaan zitten zonnen. Langzaam kuieren we terug, daarbij een alternatief pad kiezend en langs de aan de golfclub toebehorende uitspanning lopend. Daar blijft het bij rust en toiletbezoek, omdat de bediening het laat afweten.
Via een a-relaxte kruip-door-sluip-doorroute boordevol onoverzichtelijke kruispunten en haarspeldbochten bereiken we de spectaculaire en tevens adembenemend steile Pont de Normandie – de tolbrug over de Seine – waarna sortie Honfleur niet lang op zich laat wachten. Ook hier is het een komen en gaan van toeristen, maar de pittoreske haven, die menig schilder inspireerde, is dan ook een bezienswaardigheid van de bovenste plank. We wandelen door de straatjes met vakwerkhuizen, galeries en snuisterijenwinkeltjes en bezoeken de grootste houten kerk van Frankrijk.
Ouistreham is nog ver. We halen een tussendoortje bij de bakker en mijden de tolwegen wederom teneinde in het havenstadje te geraken. Na enig dwalen draaien we de auto op de privéparkeerplaats van het pension. Het ligt in een straat die de kerk en de veerhaven met elkaar verbindt. Er zijn wat sjofele stadsvilla's en een handvol restaurants. Op het plein bij de veerhaven is een kermis gaande. We worden hartelijk ontvangen door de Pautonniers en krijgen een sfeervolle kamer met een badkamer ter grootte van een postzegel aan de achterzijde, die grotendeels verstoken blijft van het gedreun van het vrachtverkeer rond de vertrek- en aankomsttijden van de boot naar respectievelijk uit Portsmouth. Aan gene zijde van de weg slurp ik aan een vissoepje, terwijl M. met garnalen stoeit. Daarna lopen we nog een rondje over de kermis, opgejaagd door een gitzwarte lucht boven de oostelijke einder, maar het blijft vooralsnog droog. Als we in bed liggen komt het gedonder alsnog.
Dag 2: Ouistreham – Colleville-Montgomery – Douvres-la-Délivrande – Ouistreham
Donderdag 10 augustus 2017
Vannacht heeft het pijpenstelen geregend, aldus M., maar ik heb erdoorheen geslapen. Ik kijk naar buiten en constateer dat het nog steeds regent dat het giet en dat het zwerk tot nader order weinig verbetering belooft. De ontbijtdis – gedeeld met een Britse vader en moeder van één en de bewuste, puberaal-verveelde één, waarmee M. een even geanimeerd als uitvoerig gesprek begint – biedt onder meer croissants, stokbrood en huisgemaakte jam.
Ons programma voorziet in een ochtendlijk verblijf in Ouistreham, dat aan het oostelijke uiteinde van Sword Beach is gelegen, dat op zijn beurt het meest oostelijke van de vijf D-daystranden is. Via de kleine, van welke toeristische potentie dan ook gespeende, overdekte maar desondanks natte en winderige vismarkt lopen we in de stromende regen naar het strand. Even later vallen er nog slechts enkele druppels, maar gezien de donkere, gore lucht die vanuit het oosten op komt zetten is dit nagenoeg droge intermezzo niet bepaald voor de eeuwigheid. Nog maar weinig herinnert aan het strijdgewoel op 6 juni 1944. Zoals in wel meer invasiezones is er zeventig jaar na dato een zogeheten vrijheidsboom geplaatst, een metalen kunstwerk met groene en rode bladeren waarop verzoenende oneliners in het Frans, Duits en Engels zijn geschilderd. Een vrouw neemt de meteorologische gelegenheid te baat om haar hond uit te laten, voor het overige is het brede strand verlaten, een kluitje meeuwen daargelaten. De zee is woest, maar het zicht is uitstekend: in de verte ontwaren we de Falaises des Vaches Noires (kliffen van de zwarte koeien), die enig tegenwicht bieden aan de troosteloosheid van de hekken, lichtmasten, containers en gebouwen van de haven.
Alvorens Pluvius andermaal gas op de lolly geeft, lopen we in marstempo naar het Musée du Mur de l'Atlantique, alias Le Grand Bunker, een betonnen ex-vuurgeleidingsbunker die aanvankelijk in handen van de nazi's bleef, maar drie dagen na D-day alsnog ten prooi viel aan de geallieerden. We werpen een blik op het oorlogstuig dat rond het tot de Atlantikwall behorende gebouw is opgesteld en dwalen daarna door de zes verdiepingen tellende, zeventien meter hoge toren, waar alle ruimtes tot in detail zijn gerestaureerd; van de generatorkamer tot de slaapzaal en van de wapenopslagruimte tot het radiocommunicatievertrek. Tweeënvijftig Duitsers waren hier gelegerd; met een vergelijkbaar aantal toeristen nu aanwezig geeft het museum een aardig inkijkje in hoe het dagelijks leven alhier moet zijn geweest – in elk geval claustrofobisch. Bijna bewonderenswaardig is waar de knappe koppen van de nazi's allemaal aan hebben moeten denken bij de uitrusting, inrichting en bevoorrading van de bunker – de paklijst van een verre reis is er niets bij. Bovenin de observatiepost hebben we een weids uitzicht over Sword Beach en de baai waarin de Seine uitmondt, ware het niet dat de inmiddels weer met bakken uit de lucht vallende regen het zicht danig beperkt.
Als we ons de souvenirwinkel hebben doorgeworsteld, is het droog, breekt de zon door en wordt het broeierig. Normandië kent een wispelturig klimaat. Gelijk komt Ouistreham tot leven: er wordt geflaneerd dat het een aard heeft en het terrasmeubilair wordt droog geveegd. We vinden een restaurantje aan de boulevard om de lunch te gebruiken. Met een omelet speel ik op safe, maar M. gaat ruig doen en laat een galette normande aanrukken, een pannenkoek gevuld met andouille, ui, aardappel, camembert en gruyère. De grof gesneden onderdelen van het maag-darmstelsel van een varken die het hoofdingrediënt van andouille vormen verspreiden een kwalijke geur voor de niet-ingewijden, waartoe M. gezien haar gezichtsuitdrukking onmiskenbaar behoort. Ook de smaak kan haar allerminst bekoren, al doet ze nog zo haar best. Na deze onaangename culinaire verrassing doen we boodschappen in het centrum, lopen een rondje om de kerk en halen de auto op bij het pension.
In een poep en een scheet bereiken we Colleville-Montgomery, dat na de Tweede Wereldoorlog is vernoemd naar de veldmaarschalk die tijdens de geallieerde invasie in Normandië het commando voerde over alle grondtroepen. Een buste van Monty kan dan ook niet ontbreken, maar meer aandacht krijgt het even bronzen als op ware grootteë standbeeld even verderop van Bill Millin, de volgens Duitse krijgsgevangenen volslagen mataglappe en vandaar van ondervuurneming gevrijwaarde Schot die in het heetst van de strijd de 1st Special Service Brigade moed in bedoedelzakte. Of de stevige bries op D-day vrij spel had onder Piper Bills kilt laat het inmiddels zonovergoten kunstwerk overigens in het midden.
Aan de rand van de bebouwde kom brengen we een bezoek aan het Hillman-bunkercomplex, zo genoemd door de geallieerden toen het op 7 juni 1944 na de nodige inspanning werd ingenomen – oorspronkelijk was het door de Duitsers Widerstandsnest 17 gedoopt. We dwalen lang door de op een verhoging in het landschap en derhalve strategisch gelegen verzameling deels ondergrondse bunkers en – uiteraard geheel ondergrondse – loopgraven. Ver in de namiddag proberen we het Musée du Radar in de velden net buiten Douvres-la-Délivrande nog voor sluitingstijd te bereiken, maar we zien de lokettiste net op huis aan gaan. Vanbuiten de hekken werpen we een blik op het vlakke terrein, waar een aantal radars staat opgesteld – toentertijd ten behoeve van de Luftwaffe. Ook zijn er bunkers te zien waarmee, naast prikkeldraadversperringen en mijnenvelden, de locatie werd verdedigd. Onvoorzien passeren we een kleine, verstilde oorlogsbegraafplaats, waar we even tussen de witte grafstenen rondlopen. Het is de laatste rustplaats van voornamelijk Britten, maar ook Duitsers en een enkele Pool. We stellen vast dat veel soldaten nog maar net volwassen waren toen ze sneuvelden op het slagveld. Elke rij herbergt wel een paar graven van slachtoffers die slechts known unto God zijn. We worden er even stil van.
Douvres-la-Délivrande blijkt een aantrekkelijk centrum te hebben met een puike kerk en een apotheek die in Barcelona niet had misstaan, qua Gaudí-eskheid. Omdat we er echter geen restaurant vinden dat onze goedkeuring kan wegdragen keren we terug naar Ouistreham. Daar eten we voortreffelijk: allebei mosselen, waarbij we een fles cider soldaat maken.
Ons programma voorziet in een ochtendlijk verblijf in Ouistreham, dat aan het oostelijke uiteinde van Sword Beach is gelegen, dat op zijn beurt het meest oostelijke van de vijf D-daystranden is. Via de kleine, van welke toeristische potentie dan ook gespeende, overdekte maar desondanks natte en winderige vismarkt lopen we in de stromende regen naar het strand. Even later vallen er nog slechts enkele druppels, maar gezien de donkere, gore lucht die vanuit het oosten op komt zetten is dit nagenoeg droge intermezzo niet bepaald voor de eeuwigheid. Nog maar weinig herinnert aan het strijdgewoel op 6 juni 1944. Zoals in wel meer invasiezones is er zeventig jaar na dato een zogeheten vrijheidsboom geplaatst, een metalen kunstwerk met groene en rode bladeren waarop verzoenende oneliners in het Frans, Duits en Engels zijn geschilderd. Een vrouw neemt de meteorologische gelegenheid te baat om haar hond uit te laten, voor het overige is het brede strand verlaten, een kluitje meeuwen daargelaten. De zee is woest, maar het zicht is uitstekend: in de verte ontwaren we de Falaises des Vaches Noires (kliffen van de zwarte koeien), die enig tegenwicht bieden aan de troosteloosheid van de hekken, lichtmasten, containers en gebouwen van de haven.
Alvorens Pluvius andermaal gas op de lolly geeft, lopen we in marstempo naar het Musée du Mur de l'Atlantique, alias Le Grand Bunker, een betonnen ex-vuurgeleidingsbunker die aanvankelijk in handen van de nazi's bleef, maar drie dagen na D-day alsnog ten prooi viel aan de geallieerden. We werpen een blik op het oorlogstuig dat rond het tot de Atlantikwall behorende gebouw is opgesteld en dwalen daarna door de zes verdiepingen tellende, zeventien meter hoge toren, waar alle ruimtes tot in detail zijn gerestaureerd; van de generatorkamer tot de slaapzaal en van de wapenopslagruimte tot het radiocommunicatievertrek. Tweeënvijftig Duitsers waren hier gelegerd; met een vergelijkbaar aantal toeristen nu aanwezig geeft het museum een aardig inkijkje in hoe het dagelijks leven alhier moet zijn geweest – in elk geval claustrofobisch. Bijna bewonderenswaardig is waar de knappe koppen van de nazi's allemaal aan hebben moeten denken bij de uitrusting, inrichting en bevoorrading van de bunker – de paklijst van een verre reis is er niets bij. Bovenin de observatiepost hebben we een weids uitzicht over Sword Beach en de baai waarin de Seine uitmondt, ware het niet dat de inmiddels weer met bakken uit de lucht vallende regen het zicht danig beperkt.
Als we ons de souvenirwinkel hebben doorgeworsteld, is het droog, breekt de zon door en wordt het broeierig. Normandië kent een wispelturig klimaat. Gelijk komt Ouistreham tot leven: er wordt geflaneerd dat het een aard heeft en het terrasmeubilair wordt droog geveegd. We vinden een restaurantje aan de boulevard om de lunch te gebruiken. Met een omelet speel ik op safe, maar M. gaat ruig doen en laat een galette normande aanrukken, een pannenkoek gevuld met andouille, ui, aardappel, camembert en gruyère. De grof gesneden onderdelen van het maag-darmstelsel van een varken die het hoofdingrediënt van andouille vormen verspreiden een kwalijke geur voor de niet-ingewijden, waartoe M. gezien haar gezichtsuitdrukking onmiskenbaar behoort. Ook de smaak kan haar allerminst bekoren, al doet ze nog zo haar best. Na deze onaangename culinaire verrassing doen we boodschappen in het centrum, lopen een rondje om de kerk en halen de auto op bij het pension.
In een poep en een scheet bereiken we Colleville-Montgomery, dat na de Tweede Wereldoorlog is vernoemd naar de veldmaarschalk die tijdens de geallieerde invasie in Normandië het commando voerde over alle grondtroepen. Een buste van Monty kan dan ook niet ontbreken, maar meer aandacht krijgt het even bronzen als op ware grootteë standbeeld even verderop van Bill Millin, de volgens Duitse krijgsgevangenen volslagen mataglappe en vandaar van ondervuurneming gevrijwaarde Schot die in het heetst van de strijd de 1st Special Service Brigade moed in bedoedelzakte. Of de stevige bries op D-day vrij spel had onder Piper Bills kilt laat het inmiddels zonovergoten kunstwerk overigens in het midden.
Aan de rand van de bebouwde kom brengen we een bezoek aan het Hillman-bunkercomplex, zo genoemd door de geallieerden toen het op 7 juni 1944 na de nodige inspanning werd ingenomen – oorspronkelijk was het door de Duitsers Widerstandsnest 17 gedoopt. We dwalen lang door de op een verhoging in het landschap en derhalve strategisch gelegen verzameling deels ondergrondse bunkers en – uiteraard geheel ondergrondse – loopgraven. Ver in de namiddag proberen we het Musée du Radar in de velden net buiten Douvres-la-Délivrande nog voor sluitingstijd te bereiken, maar we zien de lokettiste net op huis aan gaan. Vanbuiten de hekken werpen we een blik op het vlakke terrein, waar een aantal radars staat opgesteld – toentertijd ten behoeve van de Luftwaffe. Ook zijn er bunkers te zien waarmee, naast prikkeldraadversperringen en mijnenvelden, de locatie werd verdedigd. Onvoorzien passeren we een kleine, verstilde oorlogsbegraafplaats, waar we even tussen de witte grafstenen rondlopen. Het is de laatste rustplaats van voornamelijk Britten, maar ook Duitsers en een enkele Pool. We stellen vast dat veel soldaten nog maar net volwassen waren toen ze sneuvelden op het slagveld. Elke rij herbergt wel een paar graven van slachtoffers die slechts known unto God zijn. We worden er even stil van.
Douvres-la-Délivrande blijkt een aantrekkelijk centrum te hebben met een puike kerk en een apotheek die in Barcelona niet had misstaan, qua Gaudí-eskheid. Omdat we er echter geen restaurant vinden dat onze goedkeuring kan wegdragen keren we terug naar Ouistreham. Daar eten we voortreffelijk: allebei mosselen, waarbij we een fles cider soldaat maken.
Dag 3: Ouistreham – Longues-sur-Mer – Commes – Colleville-sur-Mer – Pointe du Hoc – Ouistreham
Vrijdag 11 augustus 2017
We hebben de kilometervreterste dag in het hart van onderhavige trip gepland en zodoende heden voor de boeg. Pointe du Hoc, ons westelijkst gelegen doel, is een slordige zestig kilometer rijden over de D514, de route départementale die de zillioenen plaatsjes aan de invasiekust met het achtervoegsel sur-Mer met elkaar verbindt.
(Oplettende lezers dezes kunnen en mogen hieruit concluderen dat de Mont Saint-Michel ontbreekt in ons huisgemaakte arrangement. Een halve dag rijden voor een hoop oude stenen die door frietgele buiktasjes aan het oog worden onttrokken leek ons bij voorbaat kansloos.)
De Pautonniers sloegen gisteravond achterover van verbazing toen we meldden dat we vanochtend al om 7.30 uur willen vertrekken. Omdat er zo vroeg nog geen ontbijt wordt geserveerd, krijgen we ter compensatie een zak croissants mee en is de heer des huizes zo attent om ons een snelle bak koffie voor te schotelen.
We kronkelen door het ene sur-Mertje na het andere. Nu eens zijn het anonieme, slaperige dorpjes, dan weer mondainerige badplaatsjes – maar zonder uitzondering is er wel een D-daymonument met vlaggen of een Duitse bunker. Later tuffen we door een glooiend boerenlandschap met minder bebouwing, altijd de zee aan onze rechterhand. Na een grijs begin van de dag is het opgeklaard en is het warm in de zon. Nu en dan passeren we oude, uitgestorven dorpjes vol karakter, met prachtige kerkjes en kleine begraafplaatsen. Arromanches. Longues-sur-Mer. Hier bezoeken we een van de best bewaarde geschutsbatterijen van Frankrijk. Een paar honderd meter landinwaarts staan vier logge kazematten op een rij, waarvan er twee nog de originele kanonnen herbergen. Hiervandaan konden de landingsstranden Omaha Beach en Gold Beach onder vuur worden genomen, op aanwijzingen uit de vuurgeleidingsbunker pal boven de kliffen, waar we na een kort ommetje door de velden ook een kijkje nemen. Dan dient de inwendige mens verwend met koffie en croissants.
Een kippeneindje verder landinwaarts, te Commes, is een museum dat kleiner is dan de naam doet vermoeden: het Musée des Épaves Sous-Marines du Débarquement. Hier zijn allerhande tanks en ander wapentuig, gebruiksvoorwerpen en persoonlijke bezittingen tentoongesteld die na de Tweede Wereldoorlog uit zee zijn opgedoken. Het buitenterrein is rommelig en in het gedateerde gebouwtje is het een pot nat, met bijschriften waar nog een typemachine aan te pas heeft moeten komen. Na een halfuurtje geloven we het wel.
Nee, dan de Amerikaanse militaire begraafplaats in Colleville-sur-Mer; een en al strakheid wat de klok slaat. Maar de 9.387 Amerikanen die op het strand van "Bloody Omaha", onder de klif waarop de begraafplaats is gelegen, het leven lieten verdienen ook niet minder dan dat. Het is een mierenhoop bij het monument, de waterpartij en het minutieus bijgehouden groen. Ondanks de drukte kunnen we een speld horen vallen op de licht naar zee aflopende graspartij waarop zich een schier oneindige zee van kruizen bevindt.
Na enig zoeken vinden we even buiten het dorp een strandtent, waar we ons op een zonovergoten terras een heerlijke maaltijdsalade laten voorzetten. Dan is het nog maar enkele minuten gaans naar Pointe du Hoc, een rotspunt op de grens van Utah en Omaha Beach, waar de geallieerde troepen na de landing zich genoodzaakt zagen kliffen van dertig meter hoog te bedwingen alvorens zich in een geïsoleerde positie geconfronteerd te zien met twee dagen van zware tegenaanvallen. Ter voorbereiding was de locatie, vol Duitse bunkers en kanonnen, voor D-day hevig onder vuur genomen. Sindsdien is er, de eindeloze stroom bezoekers daargelaten, nauwelijks iets veranderd. Het pad slingert door een landschap bezaaid met bomkraters en kapot gebombardeerde verdedigingswerken.
Onder de indruk van alle relicten van bruut oorlogsgeweld aanvaarden we de terugreis naar ons pension. In Colleville-sur-Mer, dat ook los van alle aan D-day gelieerde bezienswaardigheden een alleraardigst dorpje blijkt te zijn, lopen we over het kerkhof rondom de kerk en kopen we een ijsje. We dineren in hetzelfde restaurant als gisteravond, wederom uitstekend.
(Oplettende lezers dezes kunnen en mogen hieruit concluderen dat de Mont Saint-Michel ontbreekt in ons huisgemaakte arrangement. Een halve dag rijden voor een hoop oude stenen die door frietgele buiktasjes aan het oog worden onttrokken leek ons bij voorbaat kansloos.)
De Pautonniers sloegen gisteravond achterover van verbazing toen we meldden dat we vanochtend al om 7.30 uur willen vertrekken. Omdat er zo vroeg nog geen ontbijt wordt geserveerd, krijgen we ter compensatie een zak croissants mee en is de heer des huizes zo attent om ons een snelle bak koffie voor te schotelen.
We kronkelen door het ene sur-Mertje na het andere. Nu eens zijn het anonieme, slaperige dorpjes, dan weer mondainerige badplaatsjes – maar zonder uitzondering is er wel een D-daymonument met vlaggen of een Duitse bunker. Later tuffen we door een glooiend boerenlandschap met minder bebouwing, altijd de zee aan onze rechterhand. Na een grijs begin van de dag is het opgeklaard en is het warm in de zon. Nu en dan passeren we oude, uitgestorven dorpjes vol karakter, met prachtige kerkjes en kleine begraafplaatsen. Arromanches. Longues-sur-Mer. Hier bezoeken we een van de best bewaarde geschutsbatterijen van Frankrijk. Een paar honderd meter landinwaarts staan vier logge kazematten op een rij, waarvan er twee nog de originele kanonnen herbergen. Hiervandaan konden de landingsstranden Omaha Beach en Gold Beach onder vuur worden genomen, op aanwijzingen uit de vuurgeleidingsbunker pal boven de kliffen, waar we na een kort ommetje door de velden ook een kijkje nemen. Dan dient de inwendige mens verwend met koffie en croissants.
Een kippeneindje verder landinwaarts, te Commes, is een museum dat kleiner is dan de naam doet vermoeden: het Musée des Épaves Sous-Marines du Débarquement. Hier zijn allerhande tanks en ander wapentuig, gebruiksvoorwerpen en persoonlijke bezittingen tentoongesteld die na de Tweede Wereldoorlog uit zee zijn opgedoken. Het buitenterrein is rommelig en in het gedateerde gebouwtje is het een pot nat, met bijschriften waar nog een typemachine aan te pas heeft moeten komen. Na een halfuurtje geloven we het wel.
Nee, dan de Amerikaanse militaire begraafplaats in Colleville-sur-Mer; een en al strakheid wat de klok slaat. Maar de 9.387 Amerikanen die op het strand van "Bloody Omaha", onder de klif waarop de begraafplaats is gelegen, het leven lieten verdienen ook niet minder dan dat. Het is een mierenhoop bij het monument, de waterpartij en het minutieus bijgehouden groen. Ondanks de drukte kunnen we een speld horen vallen op de licht naar zee aflopende graspartij waarop zich een schier oneindige zee van kruizen bevindt.
Na enig zoeken vinden we even buiten het dorp een strandtent, waar we ons op een zonovergoten terras een heerlijke maaltijdsalade laten voorzetten. Dan is het nog maar enkele minuten gaans naar Pointe du Hoc, een rotspunt op de grens van Utah en Omaha Beach, waar de geallieerde troepen na de landing zich genoodzaakt zagen kliffen van dertig meter hoog te bedwingen alvorens zich in een geïsoleerde positie geconfronteerd te zien met twee dagen van zware tegenaanvallen. Ter voorbereiding was de locatie, vol Duitse bunkers en kanonnen, voor D-day hevig onder vuur genomen. Sindsdien is er, de eindeloze stroom bezoekers daargelaten, nauwelijks iets veranderd. Het pad slingert door een landschap bezaaid met bomkraters en kapot gebombardeerde verdedigingswerken.
Onder de indruk van alle relicten van bruut oorlogsgeweld aanvaarden we de terugreis naar ons pension. In Colleville-sur-Mer, dat ook los van alle aan D-day gelieerde bezienswaardigheden een alleraardigst dorpje blijkt te zijn, lopen we over het kerkhof rondom de kerk en kopen we een ijsje. We dineren in hetzelfde restaurant als gisteravond, wederom uitstekend.
Dag 4: Ouistreham – Arromanches – Ranville – Ouistreham
Zaterdag 12 augustus 2017
Arromanches-les-Bains is, benevens bewolking, het hoofdbestanddeel van deze dag. Arromanches-les-Bains – mogen wij Arromanches zeggen? Ja, wij mogen Arromanches zeggen – is een van het massatoerisme levend badplaatsje dat uitpuilt van de horecagelegenheden en souvenirshops. Een oord waar we gewoonlijk met een wijde boog omheen zouden gaan, ware het niet dat het een van de twee plekken is waar de geallieerden direct na de invasie een zogenoemde Mulberryhaven uit het water stampten. Het Musée du Débarquement is gewijd aan deze tijdelijke havens.
Nadat voor de geallieerde invasie de keus op Normandië was gevallen, was tegelijkertijd een logistiek probleem ontstaan: hoe na D-day alle troepen, oorlogsmaterieel, brandstof en voorraden op het continent te krijgen? Daarvoor dienden schepen met een grote diepgang te worden ingezet, en voor zover er al havens waren die zulke vaartuigen konden ontvangen, zouden ze met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid door massa's tot de tanden gewapende Duitsers worden verdedigd. Totdat er een dergelijke haven zou worden veroverd bestond derhalve de behoefte aan tijdelijke faciliteiten, en de oplossing was de aanleg van twee kunstmatige havens, bestaande uit pontons en drijvende wegen, tegen al te woeste golven beschermd door een halve ring van afgezonken betonnen caissons en afdankertjes van schepen. Snel nadat het voorgaande zo gezegd, zo gedaan was bracht een storm echter onherstelbare schade toe aan de Mulberryhaven ter hoogte van Omaha Beach. Die bij Gold Beach kon worden opgekalefaterd en bleef vervolgens in bedrijf totdat de haven van Antwerpen in handen van de geallieerden was gevallen. In een half jaar tijd werden in Arromanches een duizelingwekkende tweeënhalf miljoen soldaten, een half miljoen voertuigen en vier miljoen ton aan materieel gelost. Daarna werden de havens aan hun lot en de elementen overgelaten. Tot op de dag van vandaag echter zijn restanten van de caissons en de drijvende wegen te zien op het strand en in zee, met name bij laagtij.
Teneinde de overblijfselen onder optimale omstandigheden te kunnen bewonderen had M. met bloed, zweet en tranen een even Franstalige als met de Franse slag opgestelde getijdetabel opgesnord en middels een gewiekst stukje interpolatie bepaald dat het Kanaal vandaag te Arromanches om 8.50 uur op zijn ebst zou zijn. Andermaal moesten we gisteravond de Pautonniers kond doen van het feit dat we verstek gingen laten gaan aan de ontbijttafel. Na een snelle koffie en het in ontvangst nemen van een zak croissants zitten we om 7.15 uur in de auto. Luttele kilometers voor Arromanches zien we de halve cirkel van reusachtige betonblokken in vol ornaat buitengaats liggen. Tegen de verwachting van Météo-France in is het droog met een vaal zonnetje, en het zicht valt voorwaar niet tegen. We zoeken een parkeerplaats op en wandelen via een bungalowpark naar Gold Beach. De vakantievierders liggen kennelijk nog op één oor en ook het strand is volkomen uitgestorven. Terwijl vanuit het zuiden een dreigende lucht opkomt en M. achterblijft, slinger ik tussen grote plassen en muien naar een door natuurlijk vandalisme aangetast betonelement dat in de branding ligt.
Zittend in de auto laten we de bui overtrekken en maken we van de gelegenheid gebruik het ontbijt te verorberen. Dan dalen we steil af naar het strand van Arromanches, dat pittoresk gelegen is tussen twee fraaie kliffenpartijen. De groen uitgeslagen trits pontons die in het zand is achtergelaten bij wijze van monument vormen een ware publiekstrekker. Via een café, waar we krankzinnig dure koffie drinken, en de winkelstraat lopen we naar het museum, waar door middel van een aantal maquettes en overvloedig fotomateriaal de planning, de bouw en de exploitatie van de Mulberryhaven voor het voetlicht wordt gebracht.
Rond lunchtijd is de vloed opgekomen en bevinden de pontons zich vrijwel geheel onder de waterspiegel. Het regent bijwijlen, maar wanneer de zon doorbreekt, is het gelijk warm en drukkend. We zoeken een eetgelegenheid op, waar M. opteert voor een zuurkoolschotel met diverse vissoorten. Mijn oog valt op een afbeelding op de menukaart van het vermeende Franse neefje van de Duitse weißwurst die ik ook al in de winkelstraat had gezien, en me daar appetijtelijk toescheen. Of ik het zeker weet, luidt de lichaamstaal van de ober, welke waarschuwing ik ter harte had moeten nemen, zo blijkt als onze bestelling wordt opgediend.
"Dat ruikt als die pannenkoek van eergisteren!" merkt M. op, niet zonder leedvermaak.
Ik zet het mes in het als weißwurst vermomde gerecht en de grof gesneden onderdelen van het maag-darmstelsel van een varken rollen eruit, mijn geurreceptoren schalks uitnodigend tot het zenden van alarmsignalen naar het kokhalskwabje van mijn bovenkamer.
Ik ben onwillekeurig het duel aangegaan met niet zomaar een huis-tuin-en-keukenworst, en al helemaal niet met een weißwurst, maar met de notoire andouillette, waarvan het met guitige pretoogjes verorberen slechts aan een zeer select gezelschap is voorbehouden. Als een van de zeldzame niet-IJslanders die ooit vrijwillig een tweede blokje hákarl (gefermenteerd en gedroogd haaienvlees) nam én binnenhield laat ik me echter niet kennen en moet driekwart van de akelige delicatesse er toch aan geloven. Pluvius betoont zijn respect voor deze gastronomische prestatie middels een malse regenbui tijdens het klimmetje naar de auto.
Voor de tocht naar Ranville, op een steenworp afstand van Ouistreham, maken we gebruik van het dichte netwerk van weggetjes in het binnenland, die weinig gelegenheid bieden tot ver vooruitkijken en uitwijken, maar waar desalniettemin 80 kilometer per uur mag worden gereden, wat door deze dan wel gene autochtoon chauffeur klaarblijkelijk als excuus voor bumperkleven wordt aangevoerd. Tussen het afschudden van wegpiraten door hebben we de kans het verrassend mooie Normandische land in ons op te nemen, dat bestaat uit een afwisseling van heuvels en beboste, met kronkelende beekjes behepte dalen. Onderweg gaan we graag in de ankers voor de kastelen te Creully en Fontaine-Henry.
In Ranville doen we het Mémorial Pegasus aan, een museum gewijd aan de verovering van de Pegasusbrug over het Canal de Caen à la Mer, alsmede de daaropvolgende schermutselingen. De inname van deze oeververbinding maakte deel uit van de voorbereidingen op de geallieerde invasie en moest voorkomen dat de vijand nog versterkingen vanuit het oosten kon aanvoeren. De Britse strijdkrachten werden met mathematische precisie ter plekke afgeleverd door middel van zes gesleepte Horsa-zweefvliegtuigen en de klus werd vervolgens in een kwartiertje geklaard. Ook de verovering van de brug over de rivier de Orne, enkele honderden meters verderop, bleek een fluitje van een centime. Het museum is zeer informatief, vol persoonlijke anekdotes. Op het buitenterrein is onder meer een replica van een Horsa-zweefvliegtuig te zien, alsmede de originele Pegasusbrug – in 1994 vervangen door een moderner exemplaar. Aan gene zijde van de nieuwe brug drinken we wat in café Gondrée, het eerste huis dat op D-day werd bevrijd.
In een van de etablissementen tegenover ons pension eten we mosselen met frites, vergezeld van een fles cider. We worden bediend door een charmante vrouw met een tatoeage. De Pautonniers hebben ons een prachtige, ruime zolderkamer toebedeeld met zware houten balken, vanwaar we uitzicht hebben op de vuurtoren, waarnaar de bed and breakfast is vernoemd.
Nadat voor de geallieerde invasie de keus op Normandië was gevallen, was tegelijkertijd een logistiek probleem ontstaan: hoe na D-day alle troepen, oorlogsmaterieel, brandstof en voorraden op het continent te krijgen? Daarvoor dienden schepen met een grote diepgang te worden ingezet, en voor zover er al havens waren die zulke vaartuigen konden ontvangen, zouden ze met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid door massa's tot de tanden gewapende Duitsers worden verdedigd. Totdat er een dergelijke haven zou worden veroverd bestond derhalve de behoefte aan tijdelijke faciliteiten, en de oplossing was de aanleg van twee kunstmatige havens, bestaande uit pontons en drijvende wegen, tegen al te woeste golven beschermd door een halve ring van afgezonken betonnen caissons en afdankertjes van schepen. Snel nadat het voorgaande zo gezegd, zo gedaan was bracht een storm echter onherstelbare schade toe aan de Mulberryhaven ter hoogte van Omaha Beach. Die bij Gold Beach kon worden opgekalefaterd en bleef vervolgens in bedrijf totdat de haven van Antwerpen in handen van de geallieerden was gevallen. In een half jaar tijd werden in Arromanches een duizelingwekkende tweeënhalf miljoen soldaten, een half miljoen voertuigen en vier miljoen ton aan materieel gelost. Daarna werden de havens aan hun lot en de elementen overgelaten. Tot op de dag van vandaag echter zijn restanten van de caissons en de drijvende wegen te zien op het strand en in zee, met name bij laagtij.
Teneinde de overblijfselen onder optimale omstandigheden te kunnen bewonderen had M. met bloed, zweet en tranen een even Franstalige als met de Franse slag opgestelde getijdetabel opgesnord en middels een gewiekst stukje interpolatie bepaald dat het Kanaal vandaag te Arromanches om 8.50 uur op zijn ebst zou zijn. Andermaal moesten we gisteravond de Pautonniers kond doen van het feit dat we verstek gingen laten gaan aan de ontbijttafel. Na een snelle koffie en het in ontvangst nemen van een zak croissants zitten we om 7.15 uur in de auto. Luttele kilometers voor Arromanches zien we de halve cirkel van reusachtige betonblokken in vol ornaat buitengaats liggen. Tegen de verwachting van Météo-France in is het droog met een vaal zonnetje, en het zicht valt voorwaar niet tegen. We zoeken een parkeerplaats op en wandelen via een bungalowpark naar Gold Beach. De vakantievierders liggen kennelijk nog op één oor en ook het strand is volkomen uitgestorven. Terwijl vanuit het zuiden een dreigende lucht opkomt en M. achterblijft, slinger ik tussen grote plassen en muien naar een door natuurlijk vandalisme aangetast betonelement dat in de branding ligt.
Zittend in de auto laten we de bui overtrekken en maken we van de gelegenheid gebruik het ontbijt te verorberen. Dan dalen we steil af naar het strand van Arromanches, dat pittoresk gelegen is tussen twee fraaie kliffenpartijen. De groen uitgeslagen trits pontons die in het zand is achtergelaten bij wijze van monument vormen een ware publiekstrekker. Via een café, waar we krankzinnig dure koffie drinken, en de winkelstraat lopen we naar het museum, waar door middel van een aantal maquettes en overvloedig fotomateriaal de planning, de bouw en de exploitatie van de Mulberryhaven voor het voetlicht wordt gebracht.
Rond lunchtijd is de vloed opgekomen en bevinden de pontons zich vrijwel geheel onder de waterspiegel. Het regent bijwijlen, maar wanneer de zon doorbreekt, is het gelijk warm en drukkend. We zoeken een eetgelegenheid op, waar M. opteert voor een zuurkoolschotel met diverse vissoorten. Mijn oog valt op een afbeelding op de menukaart van het vermeende Franse neefje van de Duitse weißwurst die ik ook al in de winkelstraat had gezien, en me daar appetijtelijk toescheen. Of ik het zeker weet, luidt de lichaamstaal van de ober, welke waarschuwing ik ter harte had moeten nemen, zo blijkt als onze bestelling wordt opgediend.
"Dat ruikt als die pannenkoek van eergisteren!" merkt M. op, niet zonder leedvermaak.
Ik zet het mes in het als weißwurst vermomde gerecht en de grof gesneden onderdelen van het maag-darmstelsel van een varken rollen eruit, mijn geurreceptoren schalks uitnodigend tot het zenden van alarmsignalen naar het kokhalskwabje van mijn bovenkamer.
Ik ben onwillekeurig het duel aangegaan met niet zomaar een huis-tuin-en-keukenworst, en al helemaal niet met een weißwurst, maar met de notoire andouillette, waarvan het met guitige pretoogjes verorberen slechts aan een zeer select gezelschap is voorbehouden. Als een van de zeldzame niet-IJslanders die ooit vrijwillig een tweede blokje hákarl (gefermenteerd en gedroogd haaienvlees) nam én binnenhield laat ik me echter niet kennen en moet driekwart van de akelige delicatesse er toch aan geloven. Pluvius betoont zijn respect voor deze gastronomische prestatie middels een malse regenbui tijdens het klimmetje naar de auto.
Voor de tocht naar Ranville, op een steenworp afstand van Ouistreham, maken we gebruik van het dichte netwerk van weggetjes in het binnenland, die weinig gelegenheid bieden tot ver vooruitkijken en uitwijken, maar waar desalniettemin 80 kilometer per uur mag worden gereden, wat door deze dan wel gene autochtoon chauffeur klaarblijkelijk als excuus voor bumperkleven wordt aangevoerd. Tussen het afschudden van wegpiraten door hebben we de kans het verrassend mooie Normandische land in ons op te nemen, dat bestaat uit een afwisseling van heuvels en beboste, met kronkelende beekjes behepte dalen. Onderweg gaan we graag in de ankers voor de kastelen te Creully en Fontaine-Henry.
In Ranville doen we het Mémorial Pegasus aan, een museum gewijd aan de verovering van de Pegasusbrug over het Canal de Caen à la Mer, alsmede de daaropvolgende schermutselingen. De inname van deze oeververbinding maakte deel uit van de voorbereidingen op de geallieerde invasie en moest voorkomen dat de vijand nog versterkingen vanuit het oosten kon aanvoeren. De Britse strijdkrachten werden met mathematische precisie ter plekke afgeleverd door middel van zes gesleepte Horsa-zweefvliegtuigen en de klus werd vervolgens in een kwartiertje geklaard. Ook de verovering van de brug over de rivier de Orne, enkele honderden meters verderop, bleek een fluitje van een centime. Het museum is zeer informatief, vol persoonlijke anekdotes. Op het buitenterrein is onder meer een replica van een Horsa-zweefvliegtuig te zien, alsmede de originele Pegasusbrug – in 1994 vervangen door een moderner exemplaar. Aan gene zijde van de nieuwe brug drinken we wat in café Gondrée, het eerste huis dat op D-day werd bevrijd.
In een van de etablissementen tegenover ons pension eten we mosselen met frites, vergezeld van een fles cider. We worden bediend door een charmante vrouw met een tatoeage. De Pautonniers hebben ons een prachtige, ruime zolderkamer toebedeeld met zware houten balken, vanwaar we uitzicht hebben op de vuurtoren, waarnaar de bed and breakfast is vernoemd.
Dag 5: Ouistreham – 's Gravenmoer
Zondag 13 augustus 2017
We ontbijten op ons gemak, zeggen de Pautonniers gedag, kopen brood en worst voor onderweg en rijden zonder verdere toeristische besognes terug naar Nederland.