Zonder meer
Swalkjen yn Fryslân
Met Friesland had ik al kennisgemaakt, maar zonder uitzondering slechts oppervlakkig: tijdens een weekendje zeilen met de studentenvereniging, met wadlopen, tijdens mijn uitjes naar Vlieland, Ameland en Schiermonnikoog, of met wandelingen in Drenthe en rond het Lauwersmeer die terloops even de Friese grens overstaken. Maar van een heuse vakantie was hoegenaamd nog geen sprake, en derhalve boekte ik een kamer – pardon, stal – in het kleinste toekanhotel van Nederland, gevestigd in Hurdegaryp, onder de rook van Leeuwarden, met een station en supermarkten op spuugafstand. De in de vorige volzin gememoreerde provinciehoofdstad, alsmede de Friese meren laat ik links liggen, ten faveure van wandelingen in de Friese Wouden en De Alde Feanen, een dagtocht naar Terschelling en bezoekjes aan vier van de Friese elf steden.
Dag 1: Alverna – Earnewâld – Hurdegaryp
Vrijdag 27 mei 2022
Volgens de Odyssee Reisgidsenboer is Friesland de eigenzinnigste provincie van Nederland en het mag dan ook geen verbazing wekken dat ik op de eigenzinnigst mogelijke manier wolkom word geheten. Op de A32 vinden wegwerkzaamheden plaats en in de middenberm houdt zich een tot nu toe mij onbekend en met de kennis van nu tevens onbemind gevaarte op dat op die typische nijlpaard-ontvangt-fax-uit-Darmstadt-eske wijze een even Van Dyke browne als drabbige substantie mijn weghelft op spuit. Aldus wordt de volledige linkerflank van mijn voorheen grijze bolide in een bijkans letterlijke poep en een dito scheet herschapen in een abstract schilderij van middels een verfroller uitgesmeerd roedel pralines. Niet veel later zouden op een naburig tankstation alle emmers sop moeten worden ververst.
Ik hang mijn rugzak om in het aan de rand van het Nationaal Park De Alde Feanen gelegen Earnewâld, naast gastheer van het jaarlijkse NK parapluhangen een uitvalsbasis voor watersporters met zijn recreatiehaven, uitspanningen, vakantiepark, campings en zomerhuisjes. Het daarmee gepaard gaande gedoe wordt spoedig verruild voor gekwinkeleer van allerhande vogelspul als ik een resem grasbanen, vlonders en houtsnipperpaden langs de respectievelijke oevers van vaarten en plassen bewandel in het uitgestrekte laagveenmoeras dat De Alde Feanen is. Ik passeer diverse bewoonde ooievaarsnesten, een tweetal Amerikaanse windmolens en enige elzenbroekbosjes. Halverwege maakt het natte natuurgebied tijdelijk ruimte voor een meer huis-tuin-en-keukenboerenlandschap, waarin verrassend plaats is ingeruimd voor een smal paadje door een houtwal, en ik mijn verzameling van bizarre straatnamen kan aanvullen met Alle-Om-Slachte en Utein. De laatste kilometers van de noordwestenwinderige, nu en dan met zon veraangenaamde tocht voeren ten slotte weer door de verruigde graslanden waarin een val in de plomp voor de onoplettende struikplasser nooit ver weg is. Een pontje brengt me terug naar gene zijde van It Wiid, waar ik met zicht op mijn onzindelijke auto een bakje kibbeling soldaat maak bij de lokale viswinkel.
Ik hang mijn rugzak om in het aan de rand van het Nationaal Park De Alde Feanen gelegen Earnewâld, naast gastheer van het jaarlijkse NK parapluhangen een uitvalsbasis voor watersporters met zijn recreatiehaven, uitspanningen, vakantiepark, campings en zomerhuisjes. Het daarmee gepaard gaande gedoe wordt spoedig verruild voor gekwinkeleer van allerhande vogelspul als ik een resem grasbanen, vlonders en houtsnipperpaden langs de respectievelijke oevers van vaarten en plassen bewandel in het uitgestrekte laagveenmoeras dat De Alde Feanen is. Ik passeer diverse bewoonde ooievaarsnesten, een tweetal Amerikaanse windmolens en enige elzenbroekbosjes. Halverwege maakt het natte natuurgebied tijdelijk ruimte voor een meer huis-tuin-en-keukenboerenlandschap, waarin verrassend plaats is ingeruimd voor een smal paadje door een houtwal, en ik mijn verzameling van bizarre straatnamen kan aanvullen met Alle-Om-Slachte en Utein. De laatste kilometers van de noordwestenwinderige, nu en dan met zon veraangenaamde tocht voeren ten slotte weer door de verruigde graslanden waarin een val in de plomp voor de onoplettende struikplasser nooit ver weg is. Een pontje brengt me terug naar gene zijde van It Wiid, waar ik met zicht op mijn onzindelijke auto een bakje kibbeling soldaat maak bij de lokale viswinkel.
Dag 2: Hurdegaryp – Wâlterswâld – Dokkum – Hurdegaryp
Zaterdag 28 mei 2022
Aeolus geeft onverminderd gas op de spreekwoordelijke lolly en bijrollen in het meteorologische theater worden gespeeld door lange, felle opklaringen en enkele kinderachtige spetterbuitjes die vanuit zee komen binnendrijven. Al deze fenomenen beletten mij niet in het minst om de monumentale Dokkumer binnenstad eens duchtig te gaan uitkammen; de auto laat ik echter achter in Wâlterswâld, even buiten de Bonifatiusstad, een niet onaardige vlek met vrijstaande opstallen en een pastorie met een imposante beukenboom in de voortuin. De route kronkelt over graspaden en uitgestorven asfaltweggetjes door een weids polderlandschap met wat bescheiden bospercelen. De koeien staan buiten en in de slootjes zwemmen zwanen en eenden met hun recentste aanwinsten.
Na een stief uur kuieren bereik ik de stadsrand van Dokkum, met non-descripte bedrijfspanden, maar algauw bewandel ik de even ongeschonden als groene vestingwallen en bekijk ik de zes bolwerken, waarvan er twee worden gesierd door een molen. Vervolgens loop ik kriskras door het werkelijk asociaal schilderachtige centrum, tjokvol oude huisjes en grachtjes. In de smalle straatjes en steegjes kun je ook op een zaterdag in het lange Hemelvaartsweekend een kanon afschieten; langs het Dokkumergrootdiep is het wat drukker, hoewel ik het terras aanvankelijk slechts met twee Duitse dagjesmensen hoef te delen. Via groenstroken in een nieuwbouwwijk loop ik welhaast ongemerkt Dokkum uit, waarna het niet lang meer is naar het kerkje van Wâlterswâld.
Na een stief uur kuieren bereik ik de stadsrand van Dokkum, met non-descripte bedrijfspanden, maar algauw bewandel ik de even ongeschonden als groene vestingwallen en bekijk ik de zes bolwerken, waarvan er twee worden gesierd door een molen. Vervolgens loop ik kriskras door het werkelijk asociaal schilderachtige centrum, tjokvol oude huisjes en grachtjes. In de smalle straatjes en steegjes kun je ook op een zaterdag in het lange Hemelvaartsweekend een kanon afschieten; langs het Dokkumergrootdiep is het wat drukker, hoewel ik het terras aanvankelijk slechts met twee Duitse dagjesmensen hoef te delen. Via groenstroken in een nieuwbouwwijk loop ik welhaast ongemerkt Dokkum uit, waarna het niet lang meer is naar het kerkje van Wâlterswâld.
Dag 3: Hurdegaryp – Terschelling – Hurdegaryp
Zondag 29 mei 2022
Voor het eerst sinds tweeënhalf jaar ligt het eilandgevoel op de loer, in de vorm van het completeren van mijn TVTAS. Het is dan ook de dag van nautische begrippen als inschepen, afvaart en ruim sop. Nog voor half negen verlaat ik het hotel, om op het middaguur voet aan wal te zetten op Terschelling.
Het Brandaris-eiland kent een uitgebreid knooppuntennetwerk van wandelpaden en ik had enige tijd geleden een boekje door de plaatselijke VVV laten aanrukken met kaarten van voornoemde totaalvoorziening teneinde een dagtocht van zo'n twintig kilometer te kunnen uitzetten. Zoals gepland wandel ik direct vanaf de boot westwaarts het dorp uit en volg ik ruwweg de strandpalen op de Noordsvaarder, een enorme zandplaat met uitzicht op Vlieland aan de einder. Na een kilometer of anderhalf zou ik landinwaarts moeten afbuigen aan de hand van op de palen geschroefde aanwijzingen ter bekuiering van een pad langs een strandmeertje. Maar het is kwaad cranberry's eten met de markering; na verloop van tijd ben ik er zeker van de afslag te hebben gemist en kan het VVV-gidsje al in de rugzak.
Ik blijf langs de duinenrij lopen en krijg de straffe noordwestenwind vol in het gezicht. Op goed geluk neem ik de eerste duinovergang, waarna ik een beschutte zandvlakte oversteek. Ik bereik een vochtige duinvallei met een paar meertjes en rietkragen. Ik kan geen pad ontdekken en het navigeren valt me dan ook niet licht, hoewel de Brandaris steeds in het gezichtsveld vertoeft en verdwalen daarom praktisch onmogelijk is. Aanvankelijk lukt het me amper om een logisch vervolg aan de wandeling te geven; ik cirkel een paar keer rond en bezorg de halve Terschellinger vogelpopulatie de schrik van hun leven. Ik betwijfel zelfs of ik hier wel legaal loop, of wat daarvoor momenteel door moet gaan, maar behalve waarschuwingen dat onderhavig gebied een gewezen militair schietterrein is heb ik geen bordjes gezien.
Na veel vijven en zessen stuit ik op een smal, zanderig spoor door het riet en ik besluit het te volgen. Later wordt het een duidelijker pad door een duinpan, dwars door de duinflora die dermate welig tiert dat ik de Brandaris geruime tijd uit het oog verlies. Ofschoon ik het gevoel heb dat ik in de gewenste richting wandel, ben ik enigszins opgelucht als ik de beroemde vuurtoren weer ontwaar, precies op twaalf uur.
Ik kruis ten langen leste een rodepaaltjesroute, die ik besluit te gaan volgen tot in West-Terschelling. Het pad voert langs een broedgebied voor vogels en duikt dan de bossen in. Het geboomte wordt afgewisseld met wat heidestruiken. Her en der worden tribunes en podia opgebouwd ten behoeve van het ophanden zijnde Oerol-festival. Ik passeer de plas Doodemanskisten en heb ten slotte vanaf een duin en bovenop een bunker een prachtig uitzicht over het dorp rond de Brandaris. Bij een viskraam aan de haven eet ik kibbeling met friet in afwachting van de snelle boot naar continentaal Friesland.
Het Brandaris-eiland kent een uitgebreid knooppuntennetwerk van wandelpaden en ik had enige tijd geleden een boekje door de plaatselijke VVV laten aanrukken met kaarten van voornoemde totaalvoorziening teneinde een dagtocht van zo'n twintig kilometer te kunnen uitzetten. Zoals gepland wandel ik direct vanaf de boot westwaarts het dorp uit en volg ik ruwweg de strandpalen op de Noordsvaarder, een enorme zandplaat met uitzicht op Vlieland aan de einder. Na een kilometer of anderhalf zou ik landinwaarts moeten afbuigen aan de hand van op de palen geschroefde aanwijzingen ter bekuiering van een pad langs een strandmeertje. Maar het is kwaad cranberry's eten met de markering; na verloop van tijd ben ik er zeker van de afslag te hebben gemist en kan het VVV-gidsje al in de rugzak.
Ik blijf langs de duinenrij lopen en krijg de straffe noordwestenwind vol in het gezicht. Op goed geluk neem ik de eerste duinovergang, waarna ik een beschutte zandvlakte oversteek. Ik bereik een vochtige duinvallei met een paar meertjes en rietkragen. Ik kan geen pad ontdekken en het navigeren valt me dan ook niet licht, hoewel de Brandaris steeds in het gezichtsveld vertoeft en verdwalen daarom praktisch onmogelijk is. Aanvankelijk lukt het me amper om een logisch vervolg aan de wandeling te geven; ik cirkel een paar keer rond en bezorg de halve Terschellinger vogelpopulatie de schrik van hun leven. Ik betwijfel zelfs of ik hier wel legaal loop, of wat daarvoor momenteel door moet gaan, maar behalve waarschuwingen dat onderhavig gebied een gewezen militair schietterrein is heb ik geen bordjes gezien.
Na veel vijven en zessen stuit ik op een smal, zanderig spoor door het riet en ik besluit het te volgen. Later wordt het een duidelijker pad door een duinpan, dwars door de duinflora die dermate welig tiert dat ik de Brandaris geruime tijd uit het oog verlies. Ofschoon ik het gevoel heb dat ik in de gewenste richting wandel, ben ik enigszins opgelucht als ik de beroemde vuurtoren weer ontwaar, precies op twaalf uur.
Ik kruis ten langen leste een rodepaaltjesroute, die ik besluit te gaan volgen tot in West-Terschelling. Het pad voert langs een broedgebied voor vogels en duikt dan de bossen in. Het geboomte wordt afgewisseld met wat heidestruiken. Her en der worden tribunes en podia opgebouwd ten behoeve van het ophanden zijnde Oerol-festival. Ik passeer de plas Doodemanskisten en heb ten slotte vanaf een duin en bovenop een bunker een prachtig uitzicht over het dorp rond de Brandaris. Bij een viskraam aan de haven eet ik kibbeling met friet in afwachting van de snelle boot naar continentaal Friesland.
Dag 4: Hurdegaryp – Franeker – Bolsward – Hindeloopen – Hurdegaryp
Maandag 30 mei 2022
Aangezien scribent dezes zich niet of nauwelijks heeft bekwaamd in vee houden, spruitjes kweken of hard zwemmen in open water, houdt hij het vandaag bij een Driestedentocht; Franeker, Bolsward en Hindeloopen zijn de respectievelijke lijdende voorwerpen in dezen. De Groene Wissel-catalogus puilt uit van rondwandelingen van een paar kilometer door aantrekkelijke binnensteden, die als bijkomend voordeel hebben niet alleen de platgetreden paden aan te doen, maar ook onopvallende steegjes en schijnbaar conventionele straten niet over het hoofd zien.
Een rit van een halfuur brengt me in de voormalige universiteitsstad Franeker, waar de Groene Wissel me, zoals in Dokkum, eerst rond het centrum leidt via de stadswal, en vervolgens pas enkele flinke slingers door de met menig grachtje behepte, historische stadskern maakt. Waar in Dokkum alles Kampioen-waardig was opgekalefaterd, is downtown Franeker niet overal even gepolijst: sommige panden schreeuwen om een likje verf of twee, en in de jaren zeventig en tachtig is niet geschroomd enkele kavels binnen de singels op te vullen met architectuur die toentertijd in zwang was, waaronder een inmiddels verpauperd winkelcentrum met kunststof overkappingen.
Ik passeer het Wembley van het kaatsen, en terwijl ik even een kijkje neem in een intiem hofje besluit de buienwolk die ik al aan zag komen drijven zich te ontsluiten. Op naar de Sint-Pieter onder de planetaria dan maar: het Koninklijk Eise Eisinga Planetarium, het oudste, nog werkende schaalmodel van het zonnestelsel ter wereld. Ik had een kaartje voor 10.30 uur besteld, maar nu puntje bij paaltje komt, moet er door een toevallig passerende medewerkster iemand uit een vergadering worden gehaald om de boel te openen. Het misverstand is gauw uit de weg geruimd, en niet veel later sta ik in de gecombineerde woonkamer, slaapkamer en keuken van de wolkammer en amateurastronoom Eise Eisinga vol bewondering naar het plafond te staren, waar zich het sinds 1781 – toevalligerwijs het jaar waarin Uranus is ontdekt, welke gasreus niet meer paste in de kleine ruimte – functionerende planetarium ophoudt. De aanleiding van onderhavig noeste stukje huisvlijt was de voorspelling van een dominee annex wappie avant la lettre dat de maan en de planeten Mercurius, Venus, Mars en Jupiter tijdens een onderlinge samenstand in 1774 op elkaar zouden botsen en de aarde hierdoor in de richting van de zon gekatapulteerd zou worden. Eisinga meende in een paar maanden het planetarium te kunnen voltooien waarmee hij voornoemde hypothese wilde ontkrachten, maar pas zeven jaar na de met de kennis van nu allesbehalve catastrofale conjunctie legde hij de laatste hand aan het mirakelse huzarenstukje.
Na het bezoek is het weer opgeknapt en slalom ik door het centrum naar mijn auto om naar Bolsward te tuffen, waar ik, nadat ik buitenom de binnenstad driekwart heb gerond over kades en lommerrijke paden, langs de statige panden zigzag. Het slotakkoord is voor het kleine IJsselmeerstadje Hindeloopen, dat waarlijk zo schilderachtig is als in de spreekwoordelijke boekjes staat. Bij een viskraam eet ik gefrituurde mosselen met friet en doe een robbertje schapenpoepslalommen op de grasdijk.
Een rit van een halfuur brengt me in de voormalige universiteitsstad Franeker, waar de Groene Wissel me, zoals in Dokkum, eerst rond het centrum leidt via de stadswal, en vervolgens pas enkele flinke slingers door de met menig grachtje behepte, historische stadskern maakt. Waar in Dokkum alles Kampioen-waardig was opgekalefaterd, is downtown Franeker niet overal even gepolijst: sommige panden schreeuwen om een likje verf of twee, en in de jaren zeventig en tachtig is niet geschroomd enkele kavels binnen de singels op te vullen met architectuur die toentertijd in zwang was, waaronder een inmiddels verpauperd winkelcentrum met kunststof overkappingen.
Ik passeer het Wembley van het kaatsen, en terwijl ik even een kijkje neem in een intiem hofje besluit de buienwolk die ik al aan zag komen drijven zich te ontsluiten. Op naar de Sint-Pieter onder de planetaria dan maar: het Koninklijk Eise Eisinga Planetarium, het oudste, nog werkende schaalmodel van het zonnestelsel ter wereld. Ik had een kaartje voor 10.30 uur besteld, maar nu puntje bij paaltje komt, moet er door een toevallig passerende medewerkster iemand uit een vergadering worden gehaald om de boel te openen. Het misverstand is gauw uit de weg geruimd, en niet veel later sta ik in de gecombineerde woonkamer, slaapkamer en keuken van de wolkammer en amateurastronoom Eise Eisinga vol bewondering naar het plafond te staren, waar zich het sinds 1781 – toevalligerwijs het jaar waarin Uranus is ontdekt, welke gasreus niet meer paste in de kleine ruimte – functionerende planetarium ophoudt. De aanleiding van onderhavig noeste stukje huisvlijt was de voorspelling van een dominee annex wappie avant la lettre dat de maan en de planeten Mercurius, Venus, Mars en Jupiter tijdens een onderlinge samenstand in 1774 op elkaar zouden botsen en de aarde hierdoor in de richting van de zon gekatapulteerd zou worden. Eisinga meende in een paar maanden het planetarium te kunnen voltooien waarmee hij voornoemde hypothese wilde ontkrachten, maar pas zeven jaar na de met de kennis van nu allesbehalve catastrofale conjunctie legde hij de laatste hand aan het mirakelse huzarenstukje.
Na het bezoek is het weer opgeknapt en slalom ik door het centrum naar mijn auto om naar Bolsward te tuffen, waar ik, nadat ik buitenom de binnenstad driekwart heb gerond over kades en lommerrijke paden, langs de statige panden zigzag. Het slotakkoord is voor het kleine IJsselmeerstadje Hindeloopen, dat waarlijk zo schilderachtig is als in de spreekwoordelijke boekjes staat. Bij een viskraam eet ik gefrituurde mosselen met friet en doe een robbertje schapenpoepslalommen op de grasdijk.
Dag 5: Hurdegaryp – Eastermar – Alverna
Dinsdag 31 mei 2022
Via een toeristische route dirigeer ik mijn auto naar de beroemdste wasstraat van Nijmegen en omstreken om het bijzondere welkomstcadeau der Friezen aan de roterende borstels toe te vertrouwen. De omweg in dezen betreft er een naar Eastermar, waar ik een ochtendwandeling maak in een omgeving die landschappelijk sterk afwijkt van wat te doen gebruikelijk is in de provincie der pompeblêden. De Noordelijke Friese Wouden zijn namelijk een heus houtwallenwalhalla, en de tocht voert dan ook over voornamelijk onverharde zandwegen door een kleinschalig boerenland, waarin – Friesland blijft Friesland – waterpartijtjes en koeien niet ontbreken. Rond lunchtijd wandel ik Eastermar weer in, waar ik bij de plaatselijke snackput de vakantie afsluit met een uitsmijter.