Twente in twenty twenty
Een wandelvakantie in tijden van cooorooonaaa
In september 2019 hakte ik nietsvermoedend een knoop door aangaande het wandelen van de Eifelsteig in het daaropvolgende voorjaar. Ik liet de hotels en het bagagevervoer regelen door Aktiva Tours, boekte hotels in Luxemburg-Stad en Charleroi teneinde een additioneel bezoek aan de hoofdstad van het groothertogdom te brengen respectievelijk een wandeling met een gids langs industriële architectuur te maken, schafte de benodigde treinkaartjes aan, viel af en werkte aan mijn conditie. Drieënhalve week onder de pannen, helemaal leuk, meende ik niet geheel ten onrechte.
Een half jaar later stond de wereld op zijn kop. Vanuit een markt in de Chinese miljoenenstad Wuhan had een tot dan toe onbekend coronavirus* zich over de gehele aardkloot verspreid, met ongekend verstrekkende gevolgen. In een poging de pandemie* in te dammen sloten vele landen hun grenzen, werd de bewegingsvrijheid van praktisch de gehele wereldbevolking in meer of mindere mate ingeperkt en werden horecagelegenheden gedwongen hun deuren te sluiten, waardoor de toeristenindustrie nagenoeg geheel stilviel. De annulering van mijn reis kon dan ook niet uitblijven. In plaats van lange, afmattende tochten door de heuvels van de Eifel maakte ik ontspannen dagwandelingen in Limburg en op de Veluwe, onder ideale condities – het leek wel of de weergoden, bovenop ingrijpende coronamaatregelen* als het dringende advies thuis te blijven, extra zout in de wonden wilden strooien door de Nederlanders te trakteren op een droge en recordzonnige lente.
In de loop van het voorjaar, toen the curve al aardig geflattened* was, werden coronaversoepelingen* aangekondigd: #blijfthuis werd #vermijddrukte. Het verzilveren van de voucher* die ik door toedoen van het afgelasten van de Eifelsteig had ontvangen zat er weliswaar nog niet in, maar een wandelarrangement in eigen land kwam weer binnen bereik – op voorwaarde dat je je het een en ander aan coronaprotocollen* liet welgevallen, zoals daar zijn anderhalve meter* afstand tot eenieder houden, zogenoemde checkgesprekken* in restaurants, met kuchschermen* uitgeruste hotelrecepties, verplicht reserveren voor het ontbijt en vloeren welig voorzien van looplijnen*. Er was maar één manier om te ontdekken of ik onderhavige mitsen en maren voor lief zou kunnen en willen nemen, te weten gewoon iets boeken. De keuze viel op een wandelweek in een betrekkelijk bescheiden geproportioneerd gebied in het zuiden van Twente, voor scribent dezes kuiertechnisch een nog onontgonnen contrei.
Een half jaar later stond de wereld op zijn kop. Vanuit een markt in de Chinese miljoenenstad Wuhan had een tot dan toe onbekend coronavirus* zich over de gehele aardkloot verspreid, met ongekend verstrekkende gevolgen. In een poging de pandemie* in te dammen sloten vele landen hun grenzen, werd de bewegingsvrijheid van praktisch de gehele wereldbevolking in meer of mindere mate ingeperkt en werden horecagelegenheden gedwongen hun deuren te sluiten, waardoor de toeristenindustrie nagenoeg geheel stilviel. De annulering van mijn reis kon dan ook niet uitblijven. In plaats van lange, afmattende tochten door de heuvels van de Eifel maakte ik ontspannen dagwandelingen in Limburg en op de Veluwe, onder ideale condities – het leek wel of de weergoden, bovenop ingrijpende coronamaatregelen* als het dringende advies thuis te blijven, extra zout in de wonden wilden strooien door de Nederlanders te trakteren op een droge en recordzonnige lente.
In de loop van het voorjaar, toen the curve al aardig geflattened* was, werden coronaversoepelingen* aangekondigd: #blijfthuis werd #vermijddrukte. Het verzilveren van de voucher* die ik door toedoen van het afgelasten van de Eifelsteig had ontvangen zat er weliswaar nog niet in, maar een wandelarrangement in eigen land kwam weer binnen bereik – op voorwaarde dat je je het een en ander aan coronaprotocollen* liet welgevallen, zoals daar zijn anderhalve meter* afstand tot eenieder houden, zogenoemde checkgesprekken* in restaurants, met kuchschermen* uitgeruste hotelrecepties, verplicht reserveren voor het ontbijt en vloeren welig voorzien van looplijnen*. Er was maar één manier om te ontdekken of ik onderhavige mitsen en maren voor lief zou kunnen en willen nemen, te weten gewoon iets boeken. De keuze viel op een wandelweek in een betrekkelijk bescheiden geproportioneerd gebied in het zuiden van Twente, voor scribent dezes kuiertechnisch een nog onontgonnen contrei.
*In het geval lezer dezes onderhavig reisverslag in het postcoronatijdperk* tot zich neemt, kan het coronawoordenboek voorwaar toegevoegde waarde hebben.
Dag 1: Alverna – Beek – Enschede
Zaterdag 27 juni 2020
Hedenmiddag zou het grand départ van de Tour de France hebben plaatsgevonden, ware het niet dat SARS-CoV-2 in hoogsteigen virus de sportkalender geheel en al in het honderd heeft doen lopen – zouden de ontwerpers van het tracé voorspellende gaven moeten worden toegedicht door het startschot van de wielerronde aller wielerrondes te laten geven in een stad wiens naam wordt uitgesproken als "nies"? Mijn Tour de Twente vindt daarentegen wis en waarachtig doorgang, en ik heb de bijbehorende proloog voorzien ergens halverwege Alverna en Enschede, te weten in het heuvelachtige Montferland. In een van de talrijke Beken die ons land rijk is verruil ik de Twenteroute tijdelijk voor een parkeerplaats onder de rook van uitspanning 't Peeske, waarvandaan de eerste wandelkilometers genoteerd dienen te worden aan de hand van de beschrijving van Trage Tocht Hettenheuvel.
Gisteravond is de provincie die onder meer bekendheid geniet wegens de lange nachten gegeseld door tropisch aandoende hoosbuien, en gezien de even klamme als spreekwoordelijke deken die mijn door menig zweetdruppeltje ontsierde gestalte omhult, het uitspansel dat zwanger is van onweersverklikkers en de onheilspellende briesjes die nu en dan opsteken mag het geen verbazing wekken dat er ook vandaag verspreide bliksem en donder op het meteorologische menu prijken. Vooralsnog is de buienradar echter relatief gevrijwaard van verontrustende neerslagsignalen en blaast de koperen ploert op een immens veelvoud van anderhalve meter haar partijtje mee.
Een halfverhard pad parallel aan de bosrand biedt zicht op subtiel golvende velden, maar algauw word ik het bos in gedirigeerd en melden de eerste hoogtemeters zich aan het front. Naast de flora, die hier en nu wordt gedomineerd door bomen en varens, springt de fauna in het oog, en dan met klem de fauna die het heeft gemunt op mijn kostelijke bloed: als ik mij eens niet onledig hoef te houden met het wegslaan van muggen, dan is het wel de vermaledijde teek die de aandacht opeist. Als ik een kleine bah heb gedaan aan de boorden van een smal zijspoor door struik- en ander gewas, betrap ik een achtpotig monstertje dat zich tevergeefs via een mijner Jerommeke-esk gevormde wandelkuiten een weg tracht te banen naar een donkere, vochtige spelonk in mijn lichaam. Als ik even verderop nog twee van dergelijke bloedzuigertjes de deur heb gewezen, is de maat vol: ik rits mijn broekspijpen aan en stop deze in mijn sokken. Vanaf dat moment banjer ik als een half-geslaagde Bear Grylls door het Achterhoekse woud.
Terwijl onze gevleugelde vrienden kwinkeleren dat het een lieve lust is, doemt in de verte de skyline van Zeddam op, waarin een molen en een kerktoren vechten om aandacht. Tegenover het gebedshuis doe ik een tomatensoepje en werp ik enige blikken op het zwerk, hetgeen zichzelf een dreigender aanzien verschaft, een en ander geaccentueerd door een aantrekkende wind.
Het restant van de wandeling kan worden samengevat als de beklimming en afdaling van de Hettenheuvel, met 92 meter schoon aan de haak het hoogste punt van de stuwwal, maar dat blijkt meer voeten in de aarde te hebben dan uit onderhavige volzin schijnbaar naar voren komt, en de mulle paden en het stijgingspercentage zijn daar niet debet aan. Vermoedelijk door een verkeerde keuze op een in de beschrijving miraculeus achterwege gelaten vorksplitsing raak ik het spoor ter hoogte van de top schrikbarend bijster. Vloekend dool ik over de boswegen, die opeens allemaal als twee druppels water op elkaar lijken, en de grenzen van mijn navigatietalent lijken te zijn overschreden – in elk geval moet ik mijn meerdere erkennen in de echte Bear Grylls. Na een half uur tref ik twee collega-wandelaars, die mij echter met hun hippe route-app onbedoeld nog verder het bos in sturen – letterlijk en figuurlijk. Niet lang daarna zie ik een jong stel met hun trouwe viervoeter een paar honderd meter voor me uit lopen en ik maan ze schreeuwend tot stoppen. Ofschoon de kaart op hun mobiele telefoon meedraait met de looprichting, doen ze een, naar zal blijken geslaagde, poging mij in de richting van de provinciale weg te sturen – de ongetwijfeld fraaiere route van de Trage Tocht kan me inmiddels gestolen worden. Mijn gemoed klaart net als de lucht op, niet het minst door de zak heerlijke kersen die ik van het koppel meekrijg. Ten langen leste sta ik oog in oog met 't Peeske, waar ik onder het genot van een radler moed verzamel voor de rit van een uur over de Twenteroute naar Enschede.
Het hotel ligt in de schaduw van het stadion van FC Twente en serveert mij bij wijze van avondmaal een pompoensoep en biefstuk met onmeunig overvloedig garnituur. Aangezien ik voor morgenochtend een Engels ontbijt heb besteld – het op de lange baan schuiven van het ontbijtbuffet is onderdeel van het maatregelenpakket ter bestrijding van het coronavirus – is voordat ik ook maar één stap op de Twentse wandelpaden heb gezet zonneklaar dat het nog geen sinecure wordt alle genuttigde calorieën er weer af te kuieren.
Gisteravond is de provincie die onder meer bekendheid geniet wegens de lange nachten gegeseld door tropisch aandoende hoosbuien, en gezien de even klamme als spreekwoordelijke deken die mijn door menig zweetdruppeltje ontsierde gestalte omhult, het uitspansel dat zwanger is van onweersverklikkers en de onheilspellende briesjes die nu en dan opsteken mag het geen verbazing wekken dat er ook vandaag verspreide bliksem en donder op het meteorologische menu prijken. Vooralsnog is de buienradar echter relatief gevrijwaard van verontrustende neerslagsignalen en blaast de koperen ploert op een immens veelvoud van anderhalve meter haar partijtje mee.
Een halfverhard pad parallel aan de bosrand biedt zicht op subtiel golvende velden, maar algauw word ik het bos in gedirigeerd en melden de eerste hoogtemeters zich aan het front. Naast de flora, die hier en nu wordt gedomineerd door bomen en varens, springt de fauna in het oog, en dan met klem de fauna die het heeft gemunt op mijn kostelijke bloed: als ik mij eens niet onledig hoef te houden met het wegslaan van muggen, dan is het wel de vermaledijde teek die de aandacht opeist. Als ik een kleine bah heb gedaan aan de boorden van een smal zijspoor door struik- en ander gewas, betrap ik een achtpotig monstertje dat zich tevergeefs via een mijner Jerommeke-esk gevormde wandelkuiten een weg tracht te banen naar een donkere, vochtige spelonk in mijn lichaam. Als ik even verderop nog twee van dergelijke bloedzuigertjes de deur heb gewezen, is de maat vol: ik rits mijn broekspijpen aan en stop deze in mijn sokken. Vanaf dat moment banjer ik als een half-geslaagde Bear Grylls door het Achterhoekse woud.
Terwijl onze gevleugelde vrienden kwinkeleren dat het een lieve lust is, doemt in de verte de skyline van Zeddam op, waarin een molen en een kerktoren vechten om aandacht. Tegenover het gebedshuis doe ik een tomatensoepje en werp ik enige blikken op het zwerk, hetgeen zichzelf een dreigender aanzien verschaft, een en ander geaccentueerd door een aantrekkende wind.
Het restant van de wandeling kan worden samengevat als de beklimming en afdaling van de Hettenheuvel, met 92 meter schoon aan de haak het hoogste punt van de stuwwal, maar dat blijkt meer voeten in de aarde te hebben dan uit onderhavige volzin schijnbaar naar voren komt, en de mulle paden en het stijgingspercentage zijn daar niet debet aan. Vermoedelijk door een verkeerde keuze op een in de beschrijving miraculeus achterwege gelaten vorksplitsing raak ik het spoor ter hoogte van de top schrikbarend bijster. Vloekend dool ik over de boswegen, die opeens allemaal als twee druppels water op elkaar lijken, en de grenzen van mijn navigatietalent lijken te zijn overschreden – in elk geval moet ik mijn meerdere erkennen in de echte Bear Grylls. Na een half uur tref ik twee collega-wandelaars, die mij echter met hun hippe route-app onbedoeld nog verder het bos in sturen – letterlijk en figuurlijk. Niet lang daarna zie ik een jong stel met hun trouwe viervoeter een paar honderd meter voor me uit lopen en ik maan ze schreeuwend tot stoppen. Ofschoon de kaart op hun mobiele telefoon meedraait met de looprichting, doen ze een, naar zal blijken geslaagde, poging mij in de richting van de provinciale weg te sturen – de ongetwijfeld fraaiere route van de Trage Tocht kan me inmiddels gestolen worden. Mijn gemoed klaart net als de lucht op, niet het minst door de zak heerlijke kersen die ik van het koppel meekrijg. Ten langen leste sta ik oog in oog met 't Peeske, waar ik onder het genot van een radler moed verzamel voor de rit van een uur over de Twenteroute naar Enschede.
Het hotel ligt in de schaduw van het stadion van FC Twente en serveert mij bij wijze van avondmaal een pompoensoep en biefstuk met onmeunig overvloedig garnituur. Aangezien ik voor morgenochtend een Engels ontbijt heb besteld – het op de lange baan schuiven van het ontbijtbuffet is onderdeel van het maatregelenpakket ter bestrijding van het coronavirus – is voordat ik ook maar één stap op de Twentse wandelpaden heb gezet zonneklaar dat het nog geen sinecure wordt alle genuttigde calorieën er weer af te kuieren.
Dag 2: Enschede
Zondag 28 juni 2020
Voor het ontbijt, waarvoor ik bij het inchecken een min of meer strikt gehandhaafde tijdsspanne diende vast te laten leggen, krijg ik een tafeltje toegewezen, opdat eenieder zo gespreid mogelijk in tijd en ruimte gebruikmaakt van de eetzaal. Conform wens wordt een full English breakfast geserveerd, waarbij ik onder meer worstjes op mijn bordje aantref, maar witte bonen in tomatensaus en pudding van kleur schitteren door afwezigheid.
Buien hebben vannacht de broeierige omstandigheden verdreven en een winderig, frisser, bewolkt, maar niettemin droog weertype ervoor in de plaats gebracht. Ik steek een invalsweg over en betreed terstond het grondgebied van wat zich heden ten dage over het inclusieve paard getild University of Twente pleegt te noemen. Het instituut is in de jaren zestig op het voormalige landgoed Drienerlo aangelegd, met aandacht voor het behoud van bospartijen en waterlopen. Al doet de architectuur van de koude grond er enigszins afbreuk aan, het is geenszins een straf om over het weelderig groene universiteitsterrein te lopen, dat naadloos overgaat in een kleinschalig, met joggers, hondenuitlaters en yogagezelschappen besprenkeld landschap dat toebehoort aan het zogeheten Abraham Ledeboerpark. Het draagt de naam van een Enschedese textielfabrikant, wiens familie het in 1880 liet ontwerpen en die in 1944 het leven liet in een concentratiekamp. Naast enige objecten uit de eenprocentkunstregeling, waaronder twee metalen libellen aan de oever van een bescheiden geproportioneerde waterpartij, wordt een der paradepaardjes gevormd door een sequoia, met een hoogte van 35 meter en een stamdiameter van zevenenhalve meter de grootste mammoetboom van ons land. Even verderop is een tweede hoogtepunt een los hoes (in goed Nederlands: open huis), genaamd het Lammerinkswönner. Het los hoes is een typisch Twents boerderijtype, waarin de bewoners in vroeger tijden samenleefden met hun vee. Dit exemplaar stond oorspronkelijk elders, maar is behoedzaam afgebroken en in het park weer opgebouwd, mede mogelijk gemaakt door het geraamte van zware balken van eikenhout die door middel van pennen met elkaar verbonden zijn.
Een passage langs de Roombeek – voor de goede orde: het water waarnaar de in 2000 zo onfortuinlijke wijk is vernoemd – en in de schaduw van houtwallen brengt me op een onverharde weg dwars door het waterwingebied van Enschede. Bomenlanen door Hof Espelo, een landgoed met een aantal fraaie boerderijen en een koetshuis, respectievelijk een bonusommetje leiden naar een terras met uitzicht op een van de Boeings 747 die Lufthansa vanwege het beperkte vliegverkeer tijdens de coronacrisis tijdelijk op Vliegveld Twenthe heeft geparkeerd. Door de anderhalvemetermaatregel is er de nodige ruimte tussen de tafeltjes gecreëerd, hetgeen ik als aangenaam ervaar, welk gevoel echter ongetwijfeld niet door onderhavige uitspanning zal worden gedeeld.
De tweede helft van de dagwandeling kent een climax in de hoedanigheid van smalle, kronkelende oeverpaadjes langs de relatief diep ingesneden Drienerbeek. Gek genoeg maakt een perceel dat is afgebakend met bordjes "Wildernis" het minste indruk; minder zelfs nog dan de vijvers met aan gene zijde de studentenflats van de campus waarmee deze verrassend aantrekkelijke etappe met de spreekwoordelijke hete adem van de grootste stad van Overijssel in de nek afsluit.
Nadat ik een bad heb genomen, installeer ik me met een boek in het hotelrestaurant, waar ik een smakelijke vissoep en een dito visstoofpotje verorber. Mijn leesvoer is een prooi voor een alle coronaregels in de wind slaande samenscholing van vliegen, terwijl de dertien-in-een-dozijnstem van Phil Collins een streepje te hard door de luidsprekers zeurt. Een snob aan het naburige tafeltje blieft buiten de kaart om een kaasplankje bij wijze van dessert en brengt de jonge gerant op de rand van een lethargische slaap met een wijdlopig exposé aangaande zijn gewoonte de rucola als bedje voor de carpaccio te laten fungeren in plaats van het groenvoer over de dungesneden rauwe runderlende te verdelen.
Dag 3: Enschede – Boekelo
Maandag 29 juni 2020
Ofschoon de coronacrisis zonder twijfel met menig ongerief gepaard gaat, zijn er wel degelijk aanpassingen die mijns inziens voortzetting verdienen in het postcoronale era. Een ervan is het reeds gememoreerde à-la-carteontbijt. Scribent dezes zal nooit ofte nimmer een traan laten om een voorgoed adieu van het dekselse lopend buffet, waarbij rondom de broodproducten, het beleg en de cafeïnepomp steevast een onontwarbare kluwen van zich de slaap uit de ogen wrijvende, alle bolletjes en stukken fruit bepotelende medematineuzen pleegt te ontspruiten en deze dan wel gene 's mans persoonlijke ruimte diep penetreert teneinde niet mis te grijpen bij de avocado-kweepeeryoghurtjes met powergranola. Ter wille van de wet van behoud van intieme zone is tevens het uitserveren der maaltijden voor zowel bedienend personeel als gast beduidend veraangenaamd: zo wordt het door mij beoogde continentale ontbijt op de rand van de tafel neergezet in plaats van dat er sprake is van even klef als geforceerd gehannes ten behoeve van het door de culinaire fine fleur voorgeschreven inzetten van het bord ter rechterzijde van uw verslaggever. Daarnaast is het verplichte handen desinfecteren bij het betreden van de eetruimte bepaald geen achteruitgang: het ongewild recycleren van microscopische poepresten ten gevolge van tekortschietende hygiëne was eerder regel dan uitzondering in de horeca. Tot slot durf ik te stellen dat het kant-en-klaarontbijt zal bijdragen aan een reductie van achteloos weggegooid voedsel.
Onder ideale wandelomstandigheden verlaat ik de stad via een bedrijventerrein, het stadion van FC Twente en de zelfverklaard beste fietssnelweg van ons land die bovendien is gepromoveerd tot officieel zangfietspad. Ik steek het Twentekanaal over middels een fiets- en loopbrug en bevind me onverwijld in het coulisselandschap waar landelijk Twente zo om wordt geprezen. Smalle paadjes langs en door houtwallen en grasstroken langs akkers en weiden loodsen me door de buurtschap Twekkelo, een schijnbaar losse verzameling boerderijen waar de bewoners tot op de dag van vandaag echter een hechte onderlinge band hebben. Onderhavig saamhorigheidsgevoel komt onder meer tot uiting in de zogenoemde noaberplichten, een set omgangsvormen die met name tijdens bijzondere gelegenheden, zoals een bruiloft of begrafenis, aan de oppervlakte komen.
Het agrarische terrein is besprenkeld met groene hans-en-grietjehuisjes, waarvan de gevels evenwel een bekleding met de complete Haribo- en Peijnenburg-catalogi moeten ontberen. De verklaring voor hun bestaan dient onder het maaiveld te worden gezocht: een stiefe 200 miljoen jaar geleden verdampte door toedoen van een even avant-la-lettreë als Greta Thunberg-loze opwarming van het klimaat een alhier alomtegenwoordige binnenzee, doch bleef het zout achter. De aanwezigheid van de potentiële bloeddrukverhoger in de Twentse bodem kwam gedurende het nakende einde van de negentiende eeuw door een speling van het lot aan het licht toen de baron van Twickel op zijn landgoed een waterput liet slaan en het vochtverlies ten gevolge van overconsumptie van beugelflessen Grolsch teniet trachtte te doen, om kokhalzend tot de conclusie te moeten komen dat hij slechts zout water in plaats van de zoete pendant had aangetroffen. De Zaanse zoutzieder Ko Vis rook geld toen hij lucht kreeg van de opmerkelijke vondst, maar hij had buiten de Nederlandse overheid gerekend: deze gaf pas in 1918 het groene licht voor grootschalige zoutboringen in Twente, min of meer daartoe gedwongen door het stilvallen van de zouttoevoer uit het buitenland als gevolg van de Eerste Wereldoorlog. Vis liet met een aantal medeoprichters alsnog de Koninklijke Nederlandse Zoutindustrie het levenslicht zien, welk bedrijf na een danig pak fusies en overnames zou opgaan in de illustere multinational AkzoNobel. Rondom Boekelo schoten de houten boortorens als paddenstoelen uit de grond, welk stukje horizonvervuiling in de loop der jaren werd geëlimineerd door het optrekken van de meer in de omgeving opgaande zouthuisjes die in onderhavige alinea al even ter sprake kwamen voordat lezer dezes werd overvoerd met menig uitweiding en dito kwinkslag. De speels van Saksische sierelementen voorziene bouwseltjes herbergden een pompinstallatie, waarmee het witte goud werd gedolven.
De zoutwinning in het Siberië van Overijssel heeft legio smaakreceptoren doen kirren en spartelen van genot en winterse ongemakken in het verkeer doen temperen, maar de keerzijde van deze medaille kan niet onder stoelen of banken worden gestoken: evenals bij de gasboringen in Groningen zijn er door de zucht naar zout potentieel instabiele holtes in de Twentse bodem ontstaan, de grootste van het formaat van de Grolsch Veste in Enschede. Ter verdere voorkoming van verzakkingen en instortingen worden de zoutkoepels met alles wat maar voorhanden is gevuld, zoals daar zijn afvalwater, aardgas, stikstof en diesel. Niet zelden komen echter lekkages aan het licht, waardoor de stoffen in de natuur of mogelijk zelfs in het drinkwater terechtkomen.
De afvalbergen van de Hengelose vuilverbrandingsoven worden herschapen in een natuurgebied, en daarbij is het aanleggen van wandelpaden niet aan de aandacht ontsnapt. Zo staat er zowaar nog een, weliswaar pover, aantal hoogtemeters op de teller vooraleer ik neerzijg op een boomstronk ter decimering van het lunchpakket dat ik van het hotel heb mogen ontvangen. Een struise dame met groene naaldhakken schrijdt voorbij over de onverharde bosweg. Nadien zie ik in de verte het Belgische koppel met zevenmijlslaarzen naderen, dat mij in een eerder trilateraaltje gewag heeft gemaakt van het feit dat ze hetzelfde wandelarrangement hebben geboekt als ik. Als door de bliksem getroffen been ik ervantussen, teneinde niet de druk te hoeven voelen een gesprek met hen te moeten aanknopen. Bij tijd en wijle onderneem ik een individuele wandel- of stedentrip om mijn hoofd tot rust te laten komen, welk doel ik mede nastreef door het minimaliseren van intermenselijke communicatie. Ik stel mezelf de vraag of dat in de huidige coronale toestand nog wel een uitgenaste tactiek is, immers, ik had de sociale contacten sedert medio maart niet bepaald aan mijn bevallige kont hangen. Aanvankelijk zag ik enkel M. twee keer per week, en skypeden we met D. en M. tijdens de lunchpauze. Toen de tijd rijp was om de coronaregels enigszins af te schalen, dijde mijn sociale bubbel dan wel een weinig uit, maar dat laat onverlet dat er maandenlang geen concerten en voorstellingen waren, geen festivals en andere evenementen, geen horeca- en bioscoopbezoek en geen groepswandelingen. Collega's sprak ik slechts via het beeldscherm. Kort en goed, elk koetje en kalfje zou in een tijdperk van communicatieve schraalte een feestje moeten zijn.
Via een onverhard dijkje door een houtwal tussen schapenweiden, en even verderop parallel aan een overwoekerd spoorlijntje, bereik ik Boekelo, dat naast een voormalig walhalla van de zoutwinning, het jaarlijkse middelpunt van een internationaal paardensportevenement en de geboorteplaats van de roemrijke jodelgodin Olga Lowina een verleden heeft als textieldorp, getuige de gerestaureerde en herbestemde fabriekspanden van de Boekelosche Stoomblekerij. Ter hoogte van het stationnetje, dat heden ten dage hartje zomer dienstdoet als start- en tevens eindpunt van een toeristisch stoomtreintje, staat nog een monumentale zouttoren. Los daarvan is het gewoon maandag in Boekelo, hetgeen gepaard gaat met een collectieve rustdag van de toch al spaarzame horeca. Ik plunder de vruchtensappenschappen van de buurtsuper en nuttig het een en ander op een zitbank in een amfitheater van aanleunwoningen.
Op luttele honderden meters, aan gene zijde van het spoor, ligt een in een houten opstal gevestigd tex-mexrestaurant in quasi-rustieke stijl een duchtig robbertje te detoneren in een dertien-in-een-dozijnwoonwijk. Nadat ik conform een bordje heb "gewacht op de sheriff" in de weldadige schaduw van een beeld van een bizon, het checkgesprek heb ondergaan en mijn handen heb gedesinfecteerd, word ik door de in een cowboy-outfit getooide serveerster naar mijn tafeltje begeleid. Alle al dan niet inclusieve tex-mexgemeenplaatsen komen aan bod in het in- en exterieur; in contrast hiermee bestaat de bierkaart louter uit een gulle greep uit het assortiment van de lokale brouwer Grolsch. De radler mist zijn verfrissende uitwerking niet.
Mijn onderkomen ligt enige kilometers buiten de bebouwde kom van Boekelo en derhalve staat er nog een riante lus door het landgoed De Weele op het menu. Liefhebbers van statige bomen komen er ruimschoots aan hun trekken, evenals adepten van riante villa's: onderhavig exemplaar is tot op de dag van vandaag eigendom van de Van Heekjes; W.H. van Heek, een van de opperhoofden van de Boekelosche Stoomblekerij, liet het begin twintigste eeuw bouwen. Een lang, slingerend pad langs de oevers van een beek leidt me ten slotte naar het in de bossen gelegen Resort Bad Boekelo, een voormalig natuurzoutbadcomplex dat thans in gebruik is als hotel.
Na een verkwikkende douche en wat rust volgt een driegangendiner. De binnenhuisarchitect is erin geslaagd de kolossale eetzaal donker en toch steriel in te richten. Met de coronamaatregelen is de eigenaar niet over één nacht ijs gegaan, hetgeen het er niet gezelliger op maakt: de tafeltjes staan anderhalve zeemijl uit elkaar, onder meer om ruimte te scheppen voor de even uitbundig als met zwart-gele tape aangebrachte begrenzingen van de eenrichtingslooproutes. Tevens zijn extra tafeltjes neergezet om de gerechten en drankjes op te serveren. Om een lang verhaal kort te maken, corona spat ervan af in deze ruimte, en daar helpt een schijnbaar willekeurig aangebracht spatscherm weinig tegen. Maar geen levende ziel heeft om poespas in kwestie gevraagd, ook het personeel niet. Het eten is prima de luxe en je kunt hier blaffen tot je erin stikt zonder dat de andere gasten gevaar lopen.
Een prettige verrassing is dat het zwembad onlangs is heropend. Aan de balie dient het gebruik ervan in een zeker tijdvak te worden gereserveerd.
"Het loopt nog niet storm," aldus de receptioniste.
In volstrekte eenzaamheid trek ik mijn baantjes.
Onder ideale wandelomstandigheden verlaat ik de stad via een bedrijventerrein, het stadion van FC Twente en de zelfverklaard beste fietssnelweg van ons land die bovendien is gepromoveerd tot officieel zangfietspad. Ik steek het Twentekanaal over middels een fiets- en loopbrug en bevind me onverwijld in het coulisselandschap waar landelijk Twente zo om wordt geprezen. Smalle paadjes langs en door houtwallen en grasstroken langs akkers en weiden loodsen me door de buurtschap Twekkelo, een schijnbaar losse verzameling boerderijen waar de bewoners tot op de dag van vandaag echter een hechte onderlinge band hebben. Onderhavig saamhorigheidsgevoel komt onder meer tot uiting in de zogenoemde noaberplichten, een set omgangsvormen die met name tijdens bijzondere gelegenheden, zoals een bruiloft of begrafenis, aan de oppervlakte komen.
Het agrarische terrein is besprenkeld met groene hans-en-grietjehuisjes, waarvan de gevels evenwel een bekleding met de complete Haribo- en Peijnenburg-catalogi moeten ontberen. De verklaring voor hun bestaan dient onder het maaiveld te worden gezocht: een stiefe 200 miljoen jaar geleden verdampte door toedoen van een even avant-la-lettreë als Greta Thunberg-loze opwarming van het klimaat een alhier alomtegenwoordige binnenzee, doch bleef het zout achter. De aanwezigheid van de potentiële bloeddrukverhoger in de Twentse bodem kwam gedurende het nakende einde van de negentiende eeuw door een speling van het lot aan het licht toen de baron van Twickel op zijn landgoed een waterput liet slaan en het vochtverlies ten gevolge van overconsumptie van beugelflessen Grolsch teniet trachtte te doen, om kokhalzend tot de conclusie te moeten komen dat hij slechts zout water in plaats van de zoete pendant had aangetroffen. De Zaanse zoutzieder Ko Vis rook geld toen hij lucht kreeg van de opmerkelijke vondst, maar hij had buiten de Nederlandse overheid gerekend: deze gaf pas in 1918 het groene licht voor grootschalige zoutboringen in Twente, min of meer daartoe gedwongen door het stilvallen van de zouttoevoer uit het buitenland als gevolg van de Eerste Wereldoorlog. Vis liet met een aantal medeoprichters alsnog de Koninklijke Nederlandse Zoutindustrie het levenslicht zien, welk bedrijf na een danig pak fusies en overnames zou opgaan in de illustere multinational AkzoNobel. Rondom Boekelo schoten de houten boortorens als paddenstoelen uit de grond, welk stukje horizonvervuiling in de loop der jaren werd geëlimineerd door het optrekken van de meer in de omgeving opgaande zouthuisjes die in onderhavige alinea al even ter sprake kwamen voordat lezer dezes werd overvoerd met menig uitweiding en dito kwinkslag. De speels van Saksische sierelementen voorziene bouwseltjes herbergden een pompinstallatie, waarmee het witte goud werd gedolven.
De zoutwinning in het Siberië van Overijssel heeft legio smaakreceptoren doen kirren en spartelen van genot en winterse ongemakken in het verkeer doen temperen, maar de keerzijde van deze medaille kan niet onder stoelen of banken worden gestoken: evenals bij de gasboringen in Groningen zijn er door de zucht naar zout potentieel instabiele holtes in de Twentse bodem ontstaan, de grootste van het formaat van de Grolsch Veste in Enschede. Ter verdere voorkoming van verzakkingen en instortingen worden de zoutkoepels met alles wat maar voorhanden is gevuld, zoals daar zijn afvalwater, aardgas, stikstof en diesel. Niet zelden komen echter lekkages aan het licht, waardoor de stoffen in de natuur of mogelijk zelfs in het drinkwater terechtkomen.
De afvalbergen van de Hengelose vuilverbrandingsoven worden herschapen in een natuurgebied, en daarbij is het aanleggen van wandelpaden niet aan de aandacht ontsnapt. Zo staat er zowaar nog een, weliswaar pover, aantal hoogtemeters op de teller vooraleer ik neerzijg op een boomstronk ter decimering van het lunchpakket dat ik van het hotel heb mogen ontvangen. Een struise dame met groene naaldhakken schrijdt voorbij over de onverharde bosweg. Nadien zie ik in de verte het Belgische koppel met zevenmijlslaarzen naderen, dat mij in een eerder trilateraaltje gewag heeft gemaakt van het feit dat ze hetzelfde wandelarrangement hebben geboekt als ik. Als door de bliksem getroffen been ik ervantussen, teneinde niet de druk te hoeven voelen een gesprek met hen te moeten aanknopen. Bij tijd en wijle onderneem ik een individuele wandel- of stedentrip om mijn hoofd tot rust te laten komen, welk doel ik mede nastreef door het minimaliseren van intermenselijke communicatie. Ik stel mezelf de vraag of dat in de huidige coronale toestand nog wel een uitgenaste tactiek is, immers, ik had de sociale contacten sedert medio maart niet bepaald aan mijn bevallige kont hangen. Aanvankelijk zag ik enkel M. twee keer per week, en skypeden we met D. en M. tijdens de lunchpauze. Toen de tijd rijp was om de coronaregels enigszins af te schalen, dijde mijn sociale bubbel dan wel een weinig uit, maar dat laat onverlet dat er maandenlang geen concerten en voorstellingen waren, geen festivals en andere evenementen, geen horeca- en bioscoopbezoek en geen groepswandelingen. Collega's sprak ik slechts via het beeldscherm. Kort en goed, elk koetje en kalfje zou in een tijdperk van communicatieve schraalte een feestje moeten zijn.
Via een onverhard dijkje door een houtwal tussen schapenweiden, en even verderop parallel aan een overwoekerd spoorlijntje, bereik ik Boekelo, dat naast een voormalig walhalla van de zoutwinning, het jaarlijkse middelpunt van een internationaal paardensportevenement en de geboorteplaats van de roemrijke jodelgodin Olga Lowina een verleden heeft als textieldorp, getuige de gerestaureerde en herbestemde fabriekspanden van de Boekelosche Stoomblekerij. Ter hoogte van het stationnetje, dat heden ten dage hartje zomer dienstdoet als start- en tevens eindpunt van een toeristisch stoomtreintje, staat nog een monumentale zouttoren. Los daarvan is het gewoon maandag in Boekelo, hetgeen gepaard gaat met een collectieve rustdag van de toch al spaarzame horeca. Ik plunder de vruchtensappenschappen van de buurtsuper en nuttig het een en ander op een zitbank in een amfitheater van aanleunwoningen.
Op luttele honderden meters, aan gene zijde van het spoor, ligt een in een houten opstal gevestigd tex-mexrestaurant in quasi-rustieke stijl een duchtig robbertje te detoneren in een dertien-in-een-dozijnwoonwijk. Nadat ik conform een bordje heb "gewacht op de sheriff" in de weldadige schaduw van een beeld van een bizon, het checkgesprek heb ondergaan en mijn handen heb gedesinfecteerd, word ik door de in een cowboy-outfit getooide serveerster naar mijn tafeltje begeleid. Alle al dan niet inclusieve tex-mexgemeenplaatsen komen aan bod in het in- en exterieur; in contrast hiermee bestaat de bierkaart louter uit een gulle greep uit het assortiment van de lokale brouwer Grolsch. De radler mist zijn verfrissende uitwerking niet.
Mijn onderkomen ligt enige kilometers buiten de bebouwde kom van Boekelo en derhalve staat er nog een riante lus door het landgoed De Weele op het menu. Liefhebbers van statige bomen komen er ruimschoots aan hun trekken, evenals adepten van riante villa's: onderhavig exemplaar is tot op de dag van vandaag eigendom van de Van Heekjes; W.H. van Heek, een van de opperhoofden van de Boekelosche Stoomblekerij, liet het begin twintigste eeuw bouwen. Een lang, slingerend pad langs de oevers van een beek leidt me ten slotte naar het in de bossen gelegen Resort Bad Boekelo, een voormalig natuurzoutbadcomplex dat thans in gebruik is als hotel.
Na een verkwikkende douche en wat rust volgt een driegangendiner. De binnenhuisarchitect is erin geslaagd de kolossale eetzaal donker en toch steriel in te richten. Met de coronamaatregelen is de eigenaar niet over één nacht ijs gegaan, hetgeen het er niet gezelliger op maakt: de tafeltjes staan anderhalve zeemijl uit elkaar, onder meer om ruimte te scheppen voor de even uitbundig als met zwart-gele tape aangebrachte begrenzingen van de eenrichtingslooproutes. Tevens zijn extra tafeltjes neergezet om de gerechten en drankjes op te serveren. Om een lang verhaal kort te maken, corona spat ervan af in deze ruimte, en daar helpt een schijnbaar willekeurig aangebracht spatscherm weinig tegen. Maar geen levende ziel heeft om poespas in kwestie gevraagd, ook het personeel niet. Het eten is prima de luxe en je kunt hier blaffen tot je erin stikt zonder dat de andere gasten gevaar lopen.
Een prettige verrassing is dat het zwembad onlangs is heropend. Aan de balie dient het gebruik ervan in een zeker tijdvak te worden gereserveerd.
"Het loopt nog niet storm," aldus de receptioniste.
In volstrekte eenzaamheid trek ik mijn baantjes.
Dag 4: Boekelo – Haaksbergen
Dinsdag 30 juni 2020
In Resort Bad Boekelo is het ontbijtbuffet in ere gehouden, met dien verstande dat niet meer dan een sextet aan vroege vogels gemachtigd zijn rond de uitgestalde waar te dartelen.
In niets doet het weer denken aan de hoogtropische episodes die de Nederlandse zomers steeds vaker plegen te frequenteren: met een wisselende bewolking, een stevige bries, een gematigde temperatuur en het achterwege blijven van neerslag van betekenis worden veeleer de klimaatboeken uit een grijs verleden gerespecteerd – beter kan buitensporter dezes het nauwelijks treffen.
Alvorens ik respectievelijk de nieuwe en de oude Twenteroute kruis, wordt een subtiele streling van het landgoed De Weele gesandwicht tussen wandelcorvee doorheen kleurloos boerenland. Als het geraas van het autoverkeer gaandeweg naar de achtergrond wordt verdrongen, vang ik aan met het doorkruisen van het Buurserzand, een allesbehalve opzienbarend, maar desalniettemin tevredenstellend natuurgebied waarin bos, droge heide en een weinig akkerland elkaar beurtelings de hoofdrol gunnen. Mijn opgeruimde geneurie wordt kortstondig onderbroken door een kluit bejaarde fietssters, die koste wat het kost naast elkaar willen blijven peddelen en op hoge poten eisen dat ik de berm in vlucht. De lucht is alweer geklaard als ik onder de rook van het Buursermeertje en met trosjes jeneverbesstruiken in het blikveld mijn lunch gebruik.
Een kilometer buiten de bebouwing van Haaksbergen buigt het pad om de Harrevelderschans, een eenvoudig verdedigingswerk in de vorm van een vierkant dat aan het eind van de Tachtigjarige Oorlog is aangelegd langs de toenmalige handelsroute naar onze oosterburen. Doordat de gracht tijdens restauratiewerkzaamheden is uitgediept en gevuld met water, is de schans uitstekend als zodanig herkenbaar in het omringende heidelandschap.
Ik stuit op de Buurserbeek en volg graspaden langs de oevers tot aan de rand van Haaksbergen. Algauw passeer ik een fraaie, rietgedekte villa en enkele honderden meters verderop een lelijke, patserige. Via een park laat ik het dorp achter me en bereik ik mijn overnachtingsadres, waar ik een luxe boerenlodge krijg toebedeeld, inclusief een royale badkamer met douche en bad, een keukentje, twee zithoeken en een entresol die fungeert als slaapkamer. Ter ontspanning trek ik wat baantjes in het bijzondere natuurzwembad, waarvan het water een evenzeer bijzondere temperatuur heeft. Ik fiets naar het plein rond de kerk in Haaksbergen, waar ik een tafeltje bemens in de serre van een Grieks restaurant.
In niets doet het weer denken aan de hoogtropische episodes die de Nederlandse zomers steeds vaker plegen te frequenteren: met een wisselende bewolking, een stevige bries, een gematigde temperatuur en het achterwege blijven van neerslag van betekenis worden veeleer de klimaatboeken uit een grijs verleden gerespecteerd – beter kan buitensporter dezes het nauwelijks treffen.
Alvorens ik respectievelijk de nieuwe en de oude Twenteroute kruis, wordt een subtiele streling van het landgoed De Weele gesandwicht tussen wandelcorvee doorheen kleurloos boerenland. Als het geraas van het autoverkeer gaandeweg naar de achtergrond wordt verdrongen, vang ik aan met het doorkruisen van het Buurserzand, een allesbehalve opzienbarend, maar desalniettemin tevredenstellend natuurgebied waarin bos, droge heide en een weinig akkerland elkaar beurtelings de hoofdrol gunnen. Mijn opgeruimde geneurie wordt kortstondig onderbroken door een kluit bejaarde fietssters, die koste wat het kost naast elkaar willen blijven peddelen en op hoge poten eisen dat ik de berm in vlucht. De lucht is alweer geklaard als ik onder de rook van het Buursermeertje en met trosjes jeneverbesstruiken in het blikveld mijn lunch gebruik.
Een kilometer buiten de bebouwing van Haaksbergen buigt het pad om de Harrevelderschans, een eenvoudig verdedigingswerk in de vorm van een vierkant dat aan het eind van de Tachtigjarige Oorlog is aangelegd langs de toenmalige handelsroute naar onze oosterburen. Doordat de gracht tijdens restauratiewerkzaamheden is uitgediept en gevuld met water, is de schans uitstekend als zodanig herkenbaar in het omringende heidelandschap.
Ik stuit op de Buurserbeek en volg graspaden langs de oevers tot aan de rand van Haaksbergen. Algauw passeer ik een fraaie, rietgedekte villa en enkele honderden meters verderop een lelijke, patserige. Via een park laat ik het dorp achter me en bereik ik mijn overnachtingsadres, waar ik een luxe boerenlodge krijg toebedeeld, inclusief een royale badkamer met douche en bad, een keukentje, twee zithoeken en een entresol die fungeert als slaapkamer. Ter ontspanning trek ik wat baantjes in het bijzondere natuurzwembad, waarvan het water een evenzeer bijzondere temperatuur heeft. Ik fiets naar het plein rond de kerk in Haaksbergen, waar ik een tafeltje bemens in de serre van een Grieks restaurant.
Dag 5: Haaksbergen
Woensdag 1 juli 2020
Vannacht is de regen bijwijlen met bakken uit de lucht gekomen en 's ochtends is de zondvloed van zins stoïcijns aan te houden. Er zit weinig anders op dan op zijn elfendertigst te ontbijten en te wachten tot de blauwe plakkaten op de buienradar minder donker worden. Kennelijk bivakkeren er twee groene spechten in het gras voor de ontbijtruimte: evenzovele vogelaars krijgen de kolder in hun kop van opwinding en halen extatisch een roomwitte teletoeter tevoorschijn, waarbij de loop van Dikke Bertha volledig in het niet valt.
Er is sprake van een verraderlijk fenomeen dat door de diverse weerinstituten hand over hand wordt aangeduid met buiige regen: op het moment dat het enigszins lijkt op te klaren en het massieve regengordijn is gedecimeerd tot enig kinderachtig gemot, begint, zodra ik mijn wandelschoenen in mijn handen heb, het hele spel van voren af aan. Het Belgische stel laat zich door een plaspauze van Pluvius in de luren leggen en hun frietgele ponchi worden koud op weg alweer tot het uiterste gedreven.
Rond lunchtijd lijkt het dan toch definitief gedaan met de ergste nattigheid en waag ook ik me buiten. De utensiliën ten behoeve van de bescherming tegen de vloeibare elementen zijn geenszins onontbeerlijk, vermits ik me onder het bladerdak ophoud van het bosrijke landgoed Het Lankheet, dat ook al in het respectievelijke bezit is van de textielbaron Gerrit Jan van Heek en zijn nazaten. Ik bewandel het zogenoemde klimaatbos, alwaar allerhande boomsoorten te vinden zijn die zich in een toekomstig warmer klimaat vermoedelijk senang zullen voelen. Naderhand beleef ik het landschapskunstwerk Kidney Pools door middel van het stappen over een pad van niervormige stenen die op hun beurt in een niervormige waterpartij zijn geplaatst. Onderhavig staaltje huisvlijt symboliseert de zuivering van het water van de Buurserbeek door het door een aantal rietbekkens te leiden.
Na het doorkruisen van een weinig enerverend gebied met weiden en akkers bereik ik, terwijl de neerslag nog immer in vlagen neerdaalt, het Haaksbergerveen. Een opeenvolging van aantrekkelijke paden is mijn deel, nu eens door hoog gras met fraaie doorkijkjes naar plassen en veenputten, dan weer met weidse vergezichten. Ik stuit op een kudde van een slordige tweehonderd schapen die zich te goed doen aan de vegetatie; de bijkomstige schaapherder is traditioneel gekleed en bezit een imposante, wilde baard, opdat geheel en al aan het clichébeeld wordt voldaan. Even buiten de grenzen van het natuurgebied loop ik langs de schaapskooi. Niet alleen herbergt deze een bezoekerscentrum, de beperkte openingstijden blijken woensdagen te omvatten en alsof dat nog niet genoeg is wordt er voor een zacht prijsje koffie geschonken en appeltaart met slagroom geserveerd. Als ik gelaafd en gevoederd de wandeling hervat, is het droog geworden en bovendien opgeklaard.
Een asfaltweggetje passeert een met roofvogels getooide toegangspoort, die entree biedt tot een tuin die is herschapen in een augiasstal: onder de uitgestalde roerende goederen bevinden zich een Britse telefooncel, een waterput, een parkeermeter, divers houtsnijwerk en een tweetal knipperlichten, ooit behorende bij een spoorwegovergang.
Een voor wandelaars geopend privéterrein geeft steller dezes de gelegenheid via onverharde paadjes de Buurserbeek te bereiken. Na deze enkele kilometers te hebben gevolgd stuit ik op de Oostendorper watermolen, die het bezichtigen alleszins waard is. Oorspronkelijk zou ik in de belendende eetgelegenheid een driegangenmaaltijd gebruiken, ware het niet dat het restaurant failliet is gegaan; door de coronacrisis is een doorstart tot op heden uitgebleven. Buffalo Bill, op uitbuikafstand van mijn boerenlodge, blijkt echter een alleraardigst alternatief. Niet ten onrechte bevindt zich recht tegenover het steakhouse een fitnesscentrum.
Er is sprake van een verraderlijk fenomeen dat door de diverse weerinstituten hand over hand wordt aangeduid met buiige regen: op het moment dat het enigszins lijkt op te klaren en het massieve regengordijn is gedecimeerd tot enig kinderachtig gemot, begint, zodra ik mijn wandelschoenen in mijn handen heb, het hele spel van voren af aan. Het Belgische stel laat zich door een plaspauze van Pluvius in de luren leggen en hun frietgele ponchi worden koud op weg alweer tot het uiterste gedreven.
Rond lunchtijd lijkt het dan toch definitief gedaan met de ergste nattigheid en waag ook ik me buiten. De utensiliën ten behoeve van de bescherming tegen de vloeibare elementen zijn geenszins onontbeerlijk, vermits ik me onder het bladerdak ophoud van het bosrijke landgoed Het Lankheet, dat ook al in het respectievelijke bezit is van de textielbaron Gerrit Jan van Heek en zijn nazaten. Ik bewandel het zogenoemde klimaatbos, alwaar allerhande boomsoorten te vinden zijn die zich in een toekomstig warmer klimaat vermoedelijk senang zullen voelen. Naderhand beleef ik het landschapskunstwerk Kidney Pools door middel van het stappen over een pad van niervormige stenen die op hun beurt in een niervormige waterpartij zijn geplaatst. Onderhavig staaltje huisvlijt symboliseert de zuivering van het water van de Buurserbeek door het door een aantal rietbekkens te leiden.
Na het doorkruisen van een weinig enerverend gebied met weiden en akkers bereik ik, terwijl de neerslag nog immer in vlagen neerdaalt, het Haaksbergerveen. Een opeenvolging van aantrekkelijke paden is mijn deel, nu eens door hoog gras met fraaie doorkijkjes naar plassen en veenputten, dan weer met weidse vergezichten. Ik stuit op een kudde van een slordige tweehonderd schapen die zich te goed doen aan de vegetatie; de bijkomstige schaapherder is traditioneel gekleed en bezit een imposante, wilde baard, opdat geheel en al aan het clichébeeld wordt voldaan. Even buiten de grenzen van het natuurgebied loop ik langs de schaapskooi. Niet alleen herbergt deze een bezoekerscentrum, de beperkte openingstijden blijken woensdagen te omvatten en alsof dat nog niet genoeg is wordt er voor een zacht prijsje koffie geschonken en appeltaart met slagroom geserveerd. Als ik gelaafd en gevoederd de wandeling hervat, is het droog geworden en bovendien opgeklaard.
Een asfaltweggetje passeert een met roofvogels getooide toegangspoort, die entree biedt tot een tuin die is herschapen in een augiasstal: onder de uitgestalde roerende goederen bevinden zich een Britse telefooncel, een waterput, een parkeermeter, divers houtsnijwerk en een tweetal knipperlichten, ooit behorende bij een spoorwegovergang.
Een voor wandelaars geopend privéterrein geeft steller dezes de gelegenheid via onverharde paadjes de Buurserbeek te bereiken. Na deze enkele kilometers te hebben gevolgd stuit ik op de Oostendorper watermolen, die het bezichtigen alleszins waard is. Oorspronkelijk zou ik in de belendende eetgelegenheid een driegangenmaaltijd gebruiken, ware het niet dat het restaurant failliet is gegaan; door de coronacrisis is een doorstart tot op heden uitgebleven. Buffalo Bill, op uitbuikafstand van mijn boerenlodge, blijkt echter een alleraardigst alternatief. Niet ten onrechte bevindt zich recht tegenover het steakhouse een fitnesscentrum.
Dag 6: Haaksbergen – Boekelo
Donderdag 2 juli 2020
In alle relatieve vroegte is het mijns inziens tijd om dag te zeggen tegen mijn luxe boerenlodge, vermits halverwege de middag de passage van een buiengebied is voorzien. Het is overwegend bewolkt, maar nu en dan breekt de zon door, en tezamen met de klamme warmte is het broeinest voor uit de kluiten gewassen cumulonimbi geboren. De route slingert kilometerslang langs en door Haaksbergen en vervolgens moet ik mij nog een portie agrarisch terrein laten welgevallen alvorens ik andermaal een rendez-vous met het Buurserzand onderga. Ter hoogte van een bosperceel laat ik een schuilhut annex uitzichtpunt aan de boorden van de hei niet links liggen, en onvermijdelijkerwijs volgt fluks een kralensnoer van lange, fraaie paden dwars door het natuurgebied.
In de beschrijving van de wandeling wordt met de nodige flair gewag gemaakt van het voorkomen in het Buurserzand van de klokjesgentiaan. Deze plant is in Nederland tamelijk zeldzaam en wordt dan ook beschermd, maar in deze streek zou hij juist welig moeten tieren. Mijn blikveld is rijkelijk gevuld door vegetatie met roze en paarse bloemen, en ik ga er grif van uit dat dit dan wel de vermaledijde klokjesgentianen zullen zijn. Ik grijp enthousiast naar mijn fototoestel en laat mijn wijsvinger een rituele paringsdans met de ontspanknop uitvoeren in de veronderstelling weldra met exclusief beeldmateriaal huiswaarts te keren. Na thuiskomst en enig determineren door welwillende kennissen blijkt het echter te handelen om de even algemene als alledaagse dopheide – in het vrije veld linksom of rechtsom een feest van kleur waar Robijntje nog een puntje aan kan zuigen.
Ik heb het Buurserzand voor mij alleen, totdat ik aan de bosrand een fietspad kruis. Even verderop bekijk ik een los hoes genaamd de Bommelas, dat halverwege de negentiende eeuw is opgetrokken door ene Gerrit Jan Keizers, die volgens de annalen wijd en zijd bekend stond als iemand die regelmatig aan de boemel ging en als een dondersteen – oas in het Twents. De boerderij kwam in 1905 in het bezit van Jan Bernard van Heek, zoon van de reeds gememoreerde Gerrit Jan en eveneens een puissant rijke textielfabrikant. Eerstgenoemde speelde met het onzalige idee om de Bommelas onderdeel te laten zijn van een omvangrijk openluchtmuseum, doch door een benedengemiddeld vroeg intredende dood is deze droom nooit ofte nimmer werkelijkheid geworden.
Van Enschedeër A. ontving ik na publicatie van mijn kiekjes navolgend essay aangaande de Van Heekjes en concurrerende textielfamilies.
In de beschrijving van de wandeling wordt met de nodige flair gewag gemaakt van het voorkomen in het Buurserzand van de klokjesgentiaan. Deze plant is in Nederland tamelijk zeldzaam en wordt dan ook beschermd, maar in deze streek zou hij juist welig moeten tieren. Mijn blikveld is rijkelijk gevuld door vegetatie met roze en paarse bloemen, en ik ga er grif van uit dat dit dan wel de vermaledijde klokjesgentianen zullen zijn. Ik grijp enthousiast naar mijn fototoestel en laat mijn wijsvinger een rituele paringsdans met de ontspanknop uitvoeren in de veronderstelling weldra met exclusief beeldmateriaal huiswaarts te keren. Na thuiskomst en enig determineren door welwillende kennissen blijkt het echter te handelen om de even algemene als alledaagse dopheide – in het vrije veld linksom of rechtsom een feest van kleur waar Robijntje nog een puntje aan kan zuigen.
Ik heb het Buurserzand voor mij alleen, totdat ik aan de bosrand een fietspad kruis. Even verderop bekijk ik een los hoes genaamd de Bommelas, dat halverwege de negentiende eeuw is opgetrokken door ene Gerrit Jan Keizers, die volgens de annalen wijd en zijd bekend stond als iemand die regelmatig aan de boemel ging en als een dondersteen – oas in het Twents. De boerderij kwam in 1905 in het bezit van Jan Bernard van Heek, zoon van de reeds gememoreerde Gerrit Jan en eveneens een puissant rijke textielfabrikant. Eerstgenoemde speelde met het onzalige idee om de Bommelas onderdeel te laten zijn van een omvangrijk openluchtmuseum, doch door een benedengemiddeld vroeg intredende dood is deze droom nooit ofte nimmer werkelijkheid geworden.
Van Enschedeër A. ontving ik na publicatie van mijn kiekjes navolgend essay aangaande de Van Heekjes en concurrerende textielfamilies.
"Twente kijkt met gemengde gevoelens naar haar textielverleden. De textielfamilies hebben veel achtergelaten aan oude fabriekspanden, villa's en parken, en dat vormt een belangrijk deel van de identiteit van Enschede en omstreken. Maar tegelijkertijd kwam van de opbrengsten verdomd weinig bij de arbeiders terecht. De families voerden een waar schrikbewind, en oproerkraaiers onder het personeel werden ontslagen en kwamen op een zwarte lijst, waardoor ze nergens meer aan de slag kwamen. Dat gold ook voor meedoen aan een staking.
"Arbeiders maakten lange dagen en werkten met gevaarlijke chemicaliën in snikhete ruimtes, met een enorme herrie van de weefgetouwen. Ergens in onze familie circuleert nog een ontslagbrief van mijn opa, omdat hij communist was.
"Er zijn ook positieve punten: zo introduceerde een van de in Engeland studerende telgen van Van Heek het voetbal in Nederland toen hij een leren bal in de zomervakantie meenam naar huis. De eerste Nederlandse voetbalwedstrijd vond in 1865 plaats op een veld bij een van hun landgoederen."
In het gelijknamige landgoed passeer ik de imposante villa Zonnebeek, die Jan Bernard van Heek heeft laten bouwen voor zijn Amerikaanse echtgenote, dochter van een kapitaalkrachtige olietycoon luidend naar de naam Ewing – wonderbaarlijk genoeg dezelfde achternaam als die van de in de olie-industrie acterende, buitensporig gefortuneerde familie uit de hitserie Dallas. Het ontwerp van zowel het buitenverblijf als de aangrenzende tuin is geschoeid op Amerikaanse leest. Na het passeren van een heidegebiedje, met nog enkele mooie uitzichten op het optrekje, bereik ik net op tijd het Resort Bad Boekelo: ik heb koud ingecheckt, of een malse regenbui daalt neer. In het zwembad word ik alsnog nat.
Dag 7: Boekelo – Delden
Vrijdag 3 juli 2020
Met het aangename vooruitzicht op dito weersomstandigheden neem ik afscheid van het Resort Bad Boekelo en word ik door de routebeschrijving letterlijk – niet figuurlijk – het bos in gestuurd. Een halfuur gaans verderop loop ik tussen twee zuilen met het gebroederlijke opschrift "Stepelerveld" door, die de entree tot een natuurgebied aankondigen dat onderdeel is van het landgoed Twickel. Met een oppervlakte van 4.400 hectare is deze eeuwenoude buitenplaats zo omvangrijk dat de mogelijkheid om er drie dagen kriskras doorheen te wandelen met beide handen is aangegrepen. Benevens het pronkjuweel in de hoedanigheid van het kasteel en de omringende tuinen omvat het landgoed niet minder dan 148 pachtboerderijen die uit duizenden herkenbaar zijn aan de blinden die in de wapenkleuren van Twickel zijn geschilderd: wit met zwarte randen. Tussen de bedrijven van het karakteristieke coulisselandschap door steek ik, niet gehinderd door woedend geblaf van kingsize waakhonden, de erven van enkele Twickel-boerenhoeves over.
Het gefluit der vogels moet het kortstondig afleggen tegen het verkeerslawaai van een drukke voorrangsweg die de nederzetting Beckum in tweeën splijt. Het plaatsje herbergt enige tientallen opstallen, een opgedoekte buurtsuper, een café en een bedehuis incluis, een voetgangerstunnel en voorwaar een onvervalst masterplan dat door middel van een uit de kluiten gewassen informatiepaneel aan het kerkplein in comic sans-lettertype ter beschikking wordt gesteld aan het volk. Het dranklokaal schijnt weliswaar gesloten te zijn, maar ter stilling van de kleine trek en ter bevrediging van de behoefte om lauw water af te wisselen met iets anders staan mij een viskraam en een germanisme ter vervoeging. De verleiding om een broodje haring met uitjes op te peuzelen kan ik geenszins weerstaan en zulks heeft dan ook dadelijk plaats op een bankje dat getuige een plaquette aan de Beckumse gemeenschap is gedoneerd door de lokale dartvereniging Anti-Roos. Een gothic stelletje, het laatste wat een argeloze buitenstaander verwacht in onderhavig kerkdorp, groet allervriendelijkst in het voorbijgaan.
Achter buurthuis 't Proggiehoes – vermoedelijk het voormalige parochiehuis – begint het smalle, kilometerslange Kerkveldervoetpad, dat Beckumers in vroeger tijden in de gelegenheid stelde te Delden ter kerke te gaan. Het is voorbeeldig aangelegd, afwisselend langs houtwallen en door heidegebiedjes. Ik steek een bielzenbruggetje over om op een beschutte plek aan gene zijde van een greppel mijn kostelijke urine aan de oale groond toe te vertrouwen, doch ik zie me genoodzaakt de kleine boodschap op de lange baan te schuiven door de aanwezigheid van een bankje en een grafmonumentje voor een zekere Johan Pot.
Na het kerkenpad gaat het rechttoe rechtaan verder over landwegen, met als tussendoortje een fraai pad tussen een sloot en de bosrand, en ten langen leste passeer ik het Jodenkerkhof van Delden, dat het formaat van een postzegel heeft, maar niettemin nogal fotogeniek is. Algauw bedwing ik via een brug het Twentekanaal en volg ik de rand van de bebouwde kom van Delden.
Aangekomen bij de rondweg wacht mij een keuzemoment. Enerzijds zou ik via het centrum van Delden linea recta naar het hotel kunnen banjeren, anderzijds zou ik de voetgangersbrug naar kasteel Twickel kunnen nemen. Het omgrachte optrekje is dan wel opgenomen in de route van morgen, het is echter nog vroeg in de middag en het weer nodigt uit tot buiten zijn, in tegenstelling tot de verwachte meteorologische omstandigheden voor komende dag. Het matig toonvast opzeggen van "Iene miene mutte" kan zodoende achterwege blijven en in een vloek en een zucht sta ik het magnum opus van het grootste landgoed van Nederland op waarde te schatten. Ofschoon ik bij het prenatale distributiecentrum voor groene vingers niet bepaald vooraan in de rij stond en mijn thuisbasis tuin noch balkon bezit, verleid ik mijzelf in een vlaag van verstandsverbijstering tot de aanschaf van een entreebewijs voor de siertuinen en het omringende park. Tot op heden zag ik mijzelf als een tuinbarbaar, maar wellicht dat ik deze onbarmhartige zelfanalyse op een daartoe geschikt moment tegen het licht zal moeten houden, vermits ik met volle teugen geniet van de tot in de puntjes verzorgde kleurenpracht der bloemen, de waterpartijen, de bruggetjes, prieeltjes en bankjes, de boomgroepen en de uitzichten op de havezate. Op het terrasje bij de oranjerie, in het winterseizoen fungerend als berging voor de sinaasappelbomen, doch nu een theeschenkerij, consumeer ik met instemming van menig smaakpapil een veganistisch citroengebakje en een bosbessensap.
Tegen het einde van de middag wend ik mij alsnog tot downtown Delden, waarvan lezer dezes op grond van de dubieuze reputatie van de Twentse steden zou kunnen vermoeden dat een en ander de moeite van het bekijken amper waard is. Op de keper beschouwd wordt aangehaald vooroordeel bevestigd in het volkslied van Twente, waarin, benevens het breedvoerig opsnijden over het landschap en de mentaliteit en het patriottisme der Tukkers, nog geen handvol regels urbaan Twente onder de loep nemen:
Het gefluit der vogels moet het kortstondig afleggen tegen het verkeerslawaai van een drukke voorrangsweg die de nederzetting Beckum in tweeën splijt. Het plaatsje herbergt enige tientallen opstallen, een opgedoekte buurtsuper, een café en een bedehuis incluis, een voetgangerstunnel en voorwaar een onvervalst masterplan dat door middel van een uit de kluiten gewassen informatiepaneel aan het kerkplein in comic sans-lettertype ter beschikking wordt gesteld aan het volk. Het dranklokaal schijnt weliswaar gesloten te zijn, maar ter stilling van de kleine trek en ter bevrediging van de behoefte om lauw water af te wisselen met iets anders staan mij een viskraam en een germanisme ter vervoeging. De verleiding om een broodje haring met uitjes op te peuzelen kan ik geenszins weerstaan en zulks heeft dan ook dadelijk plaats op een bankje dat getuige een plaquette aan de Beckumse gemeenschap is gedoneerd door de lokale dartvereniging Anti-Roos. Een gothic stelletje, het laatste wat een argeloze buitenstaander verwacht in onderhavig kerkdorp, groet allervriendelijkst in het voorbijgaan.
Achter buurthuis 't Proggiehoes – vermoedelijk het voormalige parochiehuis – begint het smalle, kilometerslange Kerkveldervoetpad, dat Beckumers in vroeger tijden in de gelegenheid stelde te Delden ter kerke te gaan. Het is voorbeeldig aangelegd, afwisselend langs houtwallen en door heidegebiedjes. Ik steek een bielzenbruggetje over om op een beschutte plek aan gene zijde van een greppel mijn kostelijke urine aan de oale groond toe te vertrouwen, doch ik zie me genoodzaakt de kleine boodschap op de lange baan te schuiven door de aanwezigheid van een bankje en een grafmonumentje voor een zekere Johan Pot.
Na het kerkenpad gaat het rechttoe rechtaan verder over landwegen, met als tussendoortje een fraai pad tussen een sloot en de bosrand, en ten langen leste passeer ik het Jodenkerkhof van Delden, dat het formaat van een postzegel heeft, maar niettemin nogal fotogeniek is. Algauw bedwing ik via een brug het Twentekanaal en volg ik de rand van de bebouwde kom van Delden.
Aangekomen bij de rondweg wacht mij een keuzemoment. Enerzijds zou ik via het centrum van Delden linea recta naar het hotel kunnen banjeren, anderzijds zou ik de voetgangersbrug naar kasteel Twickel kunnen nemen. Het omgrachte optrekje is dan wel opgenomen in de route van morgen, het is echter nog vroeg in de middag en het weer nodigt uit tot buiten zijn, in tegenstelling tot de verwachte meteorologische omstandigheden voor komende dag. Het matig toonvast opzeggen van "Iene miene mutte" kan zodoende achterwege blijven en in een vloek en een zucht sta ik het magnum opus van het grootste landgoed van Nederland op waarde te schatten. Ofschoon ik bij het prenatale distributiecentrum voor groene vingers niet bepaald vooraan in de rij stond en mijn thuisbasis tuin noch balkon bezit, verleid ik mijzelf in een vlaag van verstandsverbijstering tot de aanschaf van een entreebewijs voor de siertuinen en het omringende park. Tot op heden zag ik mijzelf als een tuinbarbaar, maar wellicht dat ik deze onbarmhartige zelfanalyse op een daartoe geschikt moment tegen het licht zal moeten houden, vermits ik met volle teugen geniet van de tot in de puntjes verzorgde kleurenpracht der bloemen, de waterpartijen, de bruggetjes, prieeltjes en bankjes, de boomgroepen en de uitzichten op de havezate. Op het terrasje bij de oranjerie, in het winterseizoen fungerend als berging voor de sinaasappelbomen, doch nu een theeschenkerij, consumeer ik met instemming van menig smaakpapil een veganistisch citroengebakje en een bosbessensap.
Tegen het einde van de middag wend ik mij alsnog tot downtown Delden, waarvan lezer dezes op grond van de dubieuze reputatie van de Twentse steden zou kunnen vermoeden dat een en ander de moeite van het bekijken amper waard is. Op de keper beschouwd wordt aangehaald vooroordeel bevestigd in het volkslied van Twente, waarin, benevens het breedvoerig opsnijden over het landschap en de mentaliteit en het patriottisme der Tukkers, nog geen handvol regels urbaan Twente onder de loep nemen:
"De rookwolk, die stijgt aan de horizon op
Die wijst ons de nijvere steden
Met mensen arbeidzaam en degelijk, bewoond
De zetels van 't krachtige heden"
Jazeker, er wordt hard gewerkt en de industrie draait op volle toeren, maar over stedelijk schoon wordt in alle toonaarden gezwegen. Geenszins ten onrechte, maar het stadje Delden is een uitzondering op de regel: het centrum, en dan met name de Markt, mag er zijn en telt een niet te veronachtzamen aantal monumentale bezienswaardigheden.
Ik betrek een eenvoudige kamer in het hotel, dat in het buitengebied is gelegen. Het hoofdgerecht is daarentegen een zeldzaam complex palet van een sukadelap in eigen jus, een lik aardappelpuree die als een bedje dienstdoet voor een ratatouille van bloemkool, wortel en sugarsnaps, en een garnituurtrio van pommes duchesse, bleekselderijsalade en tomatenrijst.
Ik betrek een eenvoudige kamer in het hotel, dat in het buitengebied is gelegen. Het hoofdgerecht is daarentegen een zeldzaam complex palet van een sukadelap in eigen jus, een lik aardappelpuree die als een bedje dienstdoet voor een ratatouille van bloemkool, wortel en sugarsnaps, en een garnituurtrio van pommes duchesse, bleekselderijsalade en tomatenrijst.
Dag 8: Delden
Zaterdag 4 juli 2020
Vandaag staat een poor man's Annapurna Circuit op het programma, te weten een rondwandeling van een kilometer of negentien om de Deldener Es, een subtiele verhoging in het landschap. Ik ga op pad zonder sjerpa's, maar met Gore-Texjas, vermits een winderige regenepisode pas zo-even tot een eind is gekomen. Tot nader orde biedt de tocht een verscheidenheid aan boswegen en brede paden door kleinschalig boerenland, alle binnen de grenzen van landgoed Twickel gelegen. Ter vergroting van de biodiversiteit, maar zeker ook om de ogen te pleasen, wordt rond sommige weilanden een strook niet gemaaid, opdat daar de veldbloemen kunnen groeien, bloeien en boeien dat het een lieve lust is – voorwaar een sympathiek initiatief van diverse boeren en natuurorganisaties. Aan een akkerrand duiken twee reeën panikerend en al het bos in.
Ik volg een poosje de Twickelervaart, die tegen het einde van de achttiende eeuw is gegraven in opdracht van de toenmalige eigenaar van de havezate Twickel, graaf Carel George van Wassenaer Obdam. Waar de steile oevers heden ten dage een onderkomen aan de zeldzame, schuchtere ijsvogel bieden, diende de waterweg toentertijd om Twente en haar opkomende industrie te ontsluiten aan Zwolle en de Zuiderzee verderop. De aanleg werd geheel door de heer van Twickel uit eigen zak betaald, maar verliep niet zonder slag of stoot: omdat het aan de rivier de Regge gelegen Enter haar functie als havenplaats dreigde te moeten prijsgeven aan Delden, kwam het meer dan eens voor dat boze Enternaren in het holst van de nacht uitgegraven gedeeltes weer dichtgooiden of sluizen openzetten. De waterverbinding was aanvankelijk van eminent belang voor de streek, maar na verloop van tijd verzandde het kanaal en halverwege de negentiende eeuw was het gedaan met de scheepvaart, ten faveure van het vervoer over de weg.
Ik laat enkele Twickel-boerderijen links liggen en volg een leuk pad langs een beek in de richting van een plek waar ik volgens de routebeschrijving koffie kan drinken. Eenmaal daar aangekomen blijkt het niet om een café te gaan, maar om een kar waar je desgewenst zelf een senseootje kan zetten. Ook andere non-alcoholische dorstlessers behoren tot de opties, en tevens wordt er honing en jam in alle mogelijke en ook enkele onmogelijke smaken aan de man gebracht. Mijn keuze valt op een chocomel en tegenover het mobiele verkooppunt zijg ik neer op een boomstam om een bij lunchtijd passende activiteit te ontplooien, maar niet voordat ik mij heb ontdaan van mijn regenkleding. Ik raak in gesprek met een fietsster, en even later breidt het Belgische koppel onderhavig bilateraaltje uit tot een gesprek onder acht ogen.
Via een heideveldje bereik ik de Noordmolen, een volledig gerestaureerde, veertiende-eeuwse oliemolen. Terstond betreed ik het parkachtige landschap rond kasteel Twickel, met talrijke fraai aangelegde paden en evenzovele bruggetjes. Nadat ik voor de tweede dag in successie oog in oog heb gestaan met het imposante pièce de résistance van het landgoed, drink ik koffie op het terras van een hotel in Delden.
Als ik het centrum van het stadje in loop, begint het gestaag te motregenen. Naast enkele monumentale koopmanshuizen wordt de Markt gesierd door een waterpomp en de niet meer in gebruik zijnde Oude Blasiuskerk – de diensten vinden tegenwoordig plaats in een relatief nieuwe kerk: de Nieuwe Blasiuskerk. Om het plein rond de oude kerk te bereiken moet je over een zogeheten varkensrooster, dat in de bestrating is verwerkt omdat varkens de onhebbelijke gewoonte hadden de in de tijden van weleer van verharding gespeende, maar niet minder gewijde grond om te woelen.
Ondanks de nattigheid verkies ik een vermetele toppoging van de Deldener Es (31 meter boven zeeniveau) boven de doorgaande weg die even rechtstreeks als zonder hoogteverschillen naar het hotel voert. In de lobby vier ik de geslaagde beklimming met een lokaal gebrouwen weizenbier. Net als gisteren is het driegangenmaal niet van de zuinige: het lijdt geen twijfel dat de kabeljauw per vanavond op de rode lijst staat. De schabouwelijke vis komt ter tafel met aardappel op vier wijzen bereid: gekookte piepers, aardappelpuree, aardappelblokjes en aardappelkroketjes.
Op de kamer bekijk ik de Duitse bekerfinale, die door de coronacrisis in een uitgestorven Olympisch stadion van Berlijn wordt afgewerkt.
Ik volg een poosje de Twickelervaart, die tegen het einde van de achttiende eeuw is gegraven in opdracht van de toenmalige eigenaar van de havezate Twickel, graaf Carel George van Wassenaer Obdam. Waar de steile oevers heden ten dage een onderkomen aan de zeldzame, schuchtere ijsvogel bieden, diende de waterweg toentertijd om Twente en haar opkomende industrie te ontsluiten aan Zwolle en de Zuiderzee verderop. De aanleg werd geheel door de heer van Twickel uit eigen zak betaald, maar verliep niet zonder slag of stoot: omdat het aan de rivier de Regge gelegen Enter haar functie als havenplaats dreigde te moeten prijsgeven aan Delden, kwam het meer dan eens voor dat boze Enternaren in het holst van de nacht uitgegraven gedeeltes weer dichtgooiden of sluizen openzetten. De waterverbinding was aanvankelijk van eminent belang voor de streek, maar na verloop van tijd verzandde het kanaal en halverwege de negentiende eeuw was het gedaan met de scheepvaart, ten faveure van het vervoer over de weg.
Ik laat enkele Twickel-boerderijen links liggen en volg een leuk pad langs een beek in de richting van een plek waar ik volgens de routebeschrijving koffie kan drinken. Eenmaal daar aangekomen blijkt het niet om een café te gaan, maar om een kar waar je desgewenst zelf een senseootje kan zetten. Ook andere non-alcoholische dorstlessers behoren tot de opties, en tevens wordt er honing en jam in alle mogelijke en ook enkele onmogelijke smaken aan de man gebracht. Mijn keuze valt op een chocomel en tegenover het mobiele verkooppunt zijg ik neer op een boomstam om een bij lunchtijd passende activiteit te ontplooien, maar niet voordat ik mij heb ontdaan van mijn regenkleding. Ik raak in gesprek met een fietsster, en even later breidt het Belgische koppel onderhavig bilateraaltje uit tot een gesprek onder acht ogen.
Via een heideveldje bereik ik de Noordmolen, een volledig gerestaureerde, veertiende-eeuwse oliemolen. Terstond betreed ik het parkachtige landschap rond kasteel Twickel, met talrijke fraai aangelegde paden en evenzovele bruggetjes. Nadat ik voor de tweede dag in successie oog in oog heb gestaan met het imposante pièce de résistance van het landgoed, drink ik koffie op het terras van een hotel in Delden.
Als ik het centrum van het stadje in loop, begint het gestaag te motregenen. Naast enkele monumentale koopmanshuizen wordt de Markt gesierd door een waterpomp en de niet meer in gebruik zijnde Oude Blasiuskerk – de diensten vinden tegenwoordig plaats in een relatief nieuwe kerk: de Nieuwe Blasiuskerk. Om het plein rond de oude kerk te bereiken moet je over een zogeheten varkensrooster, dat in de bestrating is verwerkt omdat varkens de onhebbelijke gewoonte hadden de in de tijden van weleer van verharding gespeende, maar niet minder gewijde grond om te woelen.
Ondanks de nattigheid verkies ik een vermetele toppoging van de Deldener Es (31 meter boven zeeniveau) boven de doorgaande weg die even rechtstreeks als zonder hoogteverschillen naar het hotel voert. In de lobby vier ik de geslaagde beklimming met een lokaal gebrouwen weizenbier. Net als gisteren is het driegangenmaal niet van de zuinige: het lijdt geen twijfel dat de kabeljauw per vanavond op de rode lijst staat. De schabouwelijke vis komt ter tafel met aardappel op vier wijzen bereid: gekookte piepers, aardappelpuree, aardappelblokjes en aardappelkroketjes.
Op de kamer bekijk ik de Duitse bekerfinale, die door de coronacrisis in een uitgestorven Olympisch stadion van Berlijn wordt afgewerkt.
Dag 9: Delden – Enschede – Alverna
Zondag 5 juli 2020
Oorspronkelijk zou de wandelvakantie gisteren zijn afgesloten met een treinrit naar Enschede, om aldaar de terugreis per auto te vervolgen. Toen ik het arrangement echter boekte, was het openbaar vervoer in verband met de coronapandemie uitsluitend bedoeld voor noodzakelijke verplaatsingen. Dit dringende advies werd weliswaar per 1 juli losgelaten, maar de andere kant van de medaille was dat het dragen van een mondkapje verplicht werd in trein, bus en tram. Al met al leek het me een wijs besluit om een extra overnachting in Delden te boeken en de circa twintig kilometer die mij nog scheidden van mijn bolide met de benenwagen af te leggen. Zo bevind ik mij, in plaats van onder mijn eigen zure lappen, in de ontbijtruimte van het hotel in Delden, waar in het kielzog van "Soldier on" van Di-rect de complete coronasoundtrack de trommelvliezen doet vibreren.
Onder een bewolkt zwerk en met een straffe wind door de haren onderga ik andermaal de binnenstad van Delden. Aan de zuidzijde van het Twentekanaal loodst de routebeschrijving me door een afwisseling van aantrekkelijke paden door het bos en rustige landweggetjes. De laatste Twickel-boerderijen trekken aan me voorbij, maar bij een kluitje hoeves vlak voor de buurtschap Oele ontbreken de zwart-witte luiken, ten teken dat ik het enorme landgoed heb verlaten. Een tiental ouderen houdt zich op het stille asfaltweggetje onledig met klootschieten. Een ervan houdt een schepnet in de hand om de kogel indien nodig uit de greppel te vissen; het is me een raadsel waarom dit attribuut niet klootzak is gedoopt. Voordat ik het spel zou kunnen hinderen sla ik een smal pad in dat naar de watermolen van Oele leidt. Aldaar begint het duchtig te miezeren.
Oorspronkelijk was de in de volksmond zogenoemde Oelemölle onderdeel van een dubbele watermolen: de nog bestaande korenmolen werd geflankeerd door een oliemolen, die aan het eind van de negentiende eeuw is afgebroken. In de jaren tachtig waren er plannen om de verdwenen oliemolen te herbouwen, dit tot enthousiasme van sommigen, maar tot leedwezen van anderen, welke laatstgenoemden de mening waren toegedaan dat hier sprake was van een flagrant stukje geschiedvervalsing, immers, tekeningen of gegevens om het bouwwerk waarheidsgetrouw op te trekken waren in geen velden of wegen te bekennen. Daarnaast zou de inbedrijfstelling van een tweede waterrad de waterhuishouding in het gebied danig op zijn kop zetten en zou het herenigde molenkoppel mogelijk een overlopen recreatiepunt kunnen worden. Een en ander heeft zowel de grondeigenaar als de gemeente Hengelo doen besluiten een negatief advies uit te vaardigen voor de herbouw en werden er geen subsidiegelden verstrekt. De stichting die tot doel had de wederopbouw te financieren en realiseren werd hierop ten grave gedragen. Lezer dezes vergeve mij dat bij onderhavige verhandeling de langlopende soap rondom de ten slotte afgeblazen reconstructie van de donjon in Nijmegen niet voor het eerst onwillekeurig door mijn hoofd schoot.
Oele blijkt een bezienswaardig gehucht met een even fraai als ouderwets kruidenierswinkeltje. Al snel loopt de route kilometerslang langs de rechtgetrokken Berflobeek, die op zijn beurt alle zuidelijke buitenwijken van Hengelo aandoet. Aan mijn linkerhand wordt het uitzicht gedomineerd door fantasieloze arbeidershuisjes, aan mijn rechterhand worden industriepanden aan de oever van het Twentekanaal te elfder ure afgewisseld door een verkeerstuin. In het niemandsland tussen Hengelo en Enschede is een nieuw natuurgebied ontstaan, het Kristalbad. De plassen, waarboven inmiddels een donkere, gore lucht hangt, worden bevolkt door honderden watervogels, zo constateer ik vanaf een van de uitzichttorens. Ter hoogte van de Grolsch Veste word ik overvallen door de bui en krijg ik aldus, minder dan vijf minuten gaans van het eindpunt, de grootste neerslagintensiteit van de hele trektocht voor mijn rijkelijk met vullingen geoutilleerde kiezen. In het hotel waar de serie overnachtingen een aanvang nam bereidt de kok een satéschotel voor me, alvorens ik mijn scheurijzer de Twenteroute op draai.
Onder een bewolkt zwerk en met een straffe wind door de haren onderga ik andermaal de binnenstad van Delden. Aan de zuidzijde van het Twentekanaal loodst de routebeschrijving me door een afwisseling van aantrekkelijke paden door het bos en rustige landweggetjes. De laatste Twickel-boerderijen trekken aan me voorbij, maar bij een kluitje hoeves vlak voor de buurtschap Oele ontbreken de zwart-witte luiken, ten teken dat ik het enorme landgoed heb verlaten. Een tiental ouderen houdt zich op het stille asfaltweggetje onledig met klootschieten. Een ervan houdt een schepnet in de hand om de kogel indien nodig uit de greppel te vissen; het is me een raadsel waarom dit attribuut niet klootzak is gedoopt. Voordat ik het spel zou kunnen hinderen sla ik een smal pad in dat naar de watermolen van Oele leidt. Aldaar begint het duchtig te miezeren.
Oorspronkelijk was de in de volksmond zogenoemde Oelemölle onderdeel van een dubbele watermolen: de nog bestaande korenmolen werd geflankeerd door een oliemolen, die aan het eind van de negentiende eeuw is afgebroken. In de jaren tachtig waren er plannen om de verdwenen oliemolen te herbouwen, dit tot enthousiasme van sommigen, maar tot leedwezen van anderen, welke laatstgenoemden de mening waren toegedaan dat hier sprake was van een flagrant stukje geschiedvervalsing, immers, tekeningen of gegevens om het bouwwerk waarheidsgetrouw op te trekken waren in geen velden of wegen te bekennen. Daarnaast zou de inbedrijfstelling van een tweede waterrad de waterhuishouding in het gebied danig op zijn kop zetten en zou het herenigde molenkoppel mogelijk een overlopen recreatiepunt kunnen worden. Een en ander heeft zowel de grondeigenaar als de gemeente Hengelo doen besluiten een negatief advies uit te vaardigen voor de herbouw en werden er geen subsidiegelden verstrekt. De stichting die tot doel had de wederopbouw te financieren en realiseren werd hierop ten grave gedragen. Lezer dezes vergeve mij dat bij onderhavige verhandeling de langlopende soap rondom de ten slotte afgeblazen reconstructie van de donjon in Nijmegen niet voor het eerst onwillekeurig door mijn hoofd schoot.
Oele blijkt een bezienswaardig gehucht met een even fraai als ouderwets kruidenierswinkeltje. Al snel loopt de route kilometerslang langs de rechtgetrokken Berflobeek, die op zijn beurt alle zuidelijke buitenwijken van Hengelo aandoet. Aan mijn linkerhand wordt het uitzicht gedomineerd door fantasieloze arbeidershuisjes, aan mijn rechterhand worden industriepanden aan de oever van het Twentekanaal te elfder ure afgewisseld door een verkeerstuin. In het niemandsland tussen Hengelo en Enschede is een nieuw natuurgebied ontstaan, het Kristalbad. De plassen, waarboven inmiddels een donkere, gore lucht hangt, worden bevolkt door honderden watervogels, zo constateer ik vanaf een van de uitzichttorens. Ter hoogte van de Grolsch Veste word ik overvallen door de bui en krijg ik aldus, minder dan vijf minuten gaans van het eindpunt, de grootste neerslagintensiteit van de hele trektocht voor mijn rijkelijk met vullingen geoutilleerde kiezen. In het hotel waar de serie overnachtingen een aanvang nam bereidt de kok een satéschotel voor me, alvorens ik mijn scheurijzer de Twenteroute op draai.