Wanderful days
Over de Schluchtensteig door het Zwarte Woud
Het pap in mijn benen, aldaar voor de dag gekomen door toedoen van de inspanningen op de Eifelsteig, was koud teruggesijpeld in de daartoe bestemde krochten, of mede-wandelfanatici D. en M. togen naar het Zwarte Woud ter bekuiering van de Schluchtensteig, een langeafstandswandelpad van 119 kilometer dat zich in zes dagmarsen laat bedwingen. Waar ik nog slechts de eerste schroomvallige speldenprikken van het najaarsseizoen mocht beleven, hadden de herfstkleuren in het tegen de Duits-Zwitserse grens gesitueerde klovengebied in vol ornaat bezit genomen van het gebladerte. Op dagdagelijkse basis spatten de gele, rode en bruine tinten van het aan de digitale goegemeente ter beschikking gestelde fotomateriaal, hetgeen garant stond voor even schaamteloos als opzichtig watertanden. Gespeend van zelfs het geringste splintertje ruggengraat zwichtten M. en scribent dezes voor onderhavige verleiding en een laatste duwtje in de rug van de onderwijl in de hand genomen reisorganisatie later was het pleit beslecht: ook M. en ik zouden zich gaan wentelen in het fenomeen Schluchtensteig – toevalligerwijze op dezelfde dagen als D. en M. dat deden. Teneinde de heen- en terugreis behapbaar te houden voor de rijbewijsbezittende boekten we kamers in Worms respectievelijk Speyer, twee aantrekkelijke stadjes in het midden van Duitsland. De trektocht an sich bevond zich in het luxere segment door toedoen van goede middenklassehotels, bagagevervoer, lunchpakketten en vier in de prijs verdisconteerde avondmaaltijden.
Dag 1: Alverna – Nijmegen – Worms
Zaterdag 16 oktober 2021
Zoals de feeërieke mistbanken Gröschenchen tauschen met vol-in-de-bek-zonneschijn, rijden Stau en Baustellen kop over kop op de langste parkeerplaats van Duitsland. A3 in kwestie loodst ons onder meer door het Sauerland, dat in de vorm van volornate herfsttinten en een afspiegeling van bedaard najaarsweer een voorproefje ten beste geeft van wat ons in het Zwarte Woud te wachten staat. Halverwege de middag kruisen we de Rijn via de Nibelungenbrücke en checken we in bij ons hotel met de curieuze naam Boos.
Waar M. voor het eerst kennismaakt met Worms, is in het geval van scribent dezes sprake van een weerzien met een van de oudste nederzettingen in het land der oosterburen: op de kop af tien jaar geleden raakte ik verzeild in de gecombineerde Nibelungen- en Lutherstad wegens panne ter hoogte van een nabijgelegen Rasthof. In gespannen afwachting van reparatie van het afgesleepte voertuig poogde ik de gevoelsmatig zich voortslepende tijd stuk te slaan middels een bliksembezoek aan de historische binnenstad. Ondanks de spreekwoordelijke tegenwind, die door een florerende depressie werd versterkt tot gure neerslachtigheid, was ik met name donders onder de indruk van de joodse begraafplaats, de oudste van Europa. Ook rondom de Dom bleek het aangenaam toeven te zijn.
Het bezoek aan de dodenakker stellen we uit tot morgenochtend – de openingstijden belopen niet zaterdag, oftewel sabbat, de rustdag der joden. We maken een flink ommetje langs de oude stadswal en de gebedshuizen die Worms rijk is – een feest voor het oog, ware het niet dat de tussenliggende voetgangerszones merendeels bestaan uit een paternoster van döner-kebabzaken, hipsterbarbiers en shishalounges. De Dom is in het kader van een cultureel annex gastronomisch festival omringd door een haag van stalletjes en podia, welk evenemententerrein niet openbaar toegankelijk is. Tegenover het van hangjeugd en vogelbepoepte eyecatchers vergeven Luthermonument vinden we een Italiaans koffieparadijsje, waar we het huisgemaakte abrikozengebak vergezeld laten gaan van twee cappuccini, zoals de serveerster van dienst dat zo mooi en correct zegt. (In de dagen van olim, toen de kippetjes keurslijven droegen, werd ik in de Cinque Terre op de vingers getikt door een barman toen ik het waagde due cappuccino te bestellen.)
Met het cafeïnepeil weer op standje strak benen we naar de linkeroever van de Rijn, waar zich een enigszins door de tand des tijds aangetaste slenterpromenade pleegt op te houden. Plompverloren blijkt het tevens een horeca-accentgebied te zijn; bij de lokale Biergarten kunnen we terecht voor, het woord verraadt het deels al, goudgele pretcilinders en dito frites met Duitse porties vlees, welke delicatessen op hun beurt een royaal gekruide pompoensoep sandwichen. In een van de spaarzame cafés gebruiken we ten slotte een tamme dornfelder van een Wormser château.
Waar M. voor het eerst kennismaakt met Worms, is in het geval van scribent dezes sprake van een weerzien met een van de oudste nederzettingen in het land der oosterburen: op de kop af tien jaar geleden raakte ik verzeild in de gecombineerde Nibelungen- en Lutherstad wegens panne ter hoogte van een nabijgelegen Rasthof. In gespannen afwachting van reparatie van het afgesleepte voertuig poogde ik de gevoelsmatig zich voortslepende tijd stuk te slaan middels een bliksembezoek aan de historische binnenstad. Ondanks de spreekwoordelijke tegenwind, die door een florerende depressie werd versterkt tot gure neerslachtigheid, was ik met name donders onder de indruk van de joodse begraafplaats, de oudste van Europa. Ook rondom de Dom bleek het aangenaam toeven te zijn.
Het bezoek aan de dodenakker stellen we uit tot morgenochtend – de openingstijden belopen niet zaterdag, oftewel sabbat, de rustdag der joden. We maken een flink ommetje langs de oude stadswal en de gebedshuizen die Worms rijk is – een feest voor het oog, ware het niet dat de tussenliggende voetgangerszones merendeels bestaan uit een paternoster van döner-kebabzaken, hipsterbarbiers en shishalounges. De Dom is in het kader van een cultureel annex gastronomisch festival omringd door een haag van stalletjes en podia, welk evenemententerrein niet openbaar toegankelijk is. Tegenover het van hangjeugd en vogelbepoepte eyecatchers vergeven Luthermonument vinden we een Italiaans koffieparadijsje, waar we het huisgemaakte abrikozengebak vergezeld laten gaan van twee cappuccini, zoals de serveerster van dienst dat zo mooi en correct zegt. (In de dagen van olim, toen de kippetjes keurslijven droegen, werd ik in de Cinque Terre op de vingers getikt door een barman toen ik het waagde due cappuccino te bestellen.)
Met het cafeïnepeil weer op standje strak benen we naar de linkeroever van de Rijn, waar zich een enigszins door de tand des tijds aangetaste slenterpromenade pleegt op te houden. Plompverloren blijkt het tevens een horeca-accentgebied te zijn; bij de lokale Biergarten kunnen we terecht voor, het woord verraadt het deels al, goudgele pretcilinders en dito frites met Duitse porties vlees, welke delicatessen op hun beurt een royaal gekruide pompoensoep sandwichen. In een van de spaarzame cafés gebruiken we ten slotte een tamme dornfelder van een Wormser château.
Dag 2: Worms – Stühlingen
Zondag 17 oktober 2021
Op een alleszins christelijk tijdstip kuieren we naar Heiliger Sand, zoals de joodse begraafplaats in de volksmond wordt genoemd. De hekken zijn koud open, waardoor we het Werelderfgoed met slechts een enkeling hoeven te delen. De sfeer is zo nodig nog serener dan tien jaar geleden, mede door toedoen van de knoestige bomen in embryonale herfstuitdossing en de kerkklokken die eendrachtig beieren dat het een lieve lust is.
Hotel Boos zou hotel Boos niet zijn als we niet met een vuile blik van de receptioniste uitgeleide zouden worden gedaan – we wilden beiden nog even onze respectievelijke zwagers een dito boks geven alvorens de rit naar Stühlingen een aanvang neemt.
In voornoemd grensstadje nemen we onze intrek bij de Rebstockjes, die weliswaar de ho waarnemen, doch ons voor de reca doorverwijzen naar het centrum wegens Ruhetag. Aan weerszijden van ons onderkomen liggen fraaie panden in pasteltinten, met het raadhuis als architectonisch orgelpunt. Over een rustig asfaltweggetje bovenlangs de bebouwde kom lopen we naar een gelegenheid die ons door mevrouw is aanbevolen – de cappuccino en de Schwarzwälder kirschtorte zijn om door een ringetje te halen, maar we wanen ons in de recreatieruimte van een verzorgingstehuis. Aanmerkelijk knusser is het bij Tanja, in wier eetcafé we na een chillaxsessie op de kamer onze "burgerplicht" doen.
Hotel Boos zou hotel Boos niet zijn als we niet met een vuile blik van de receptioniste uitgeleide zouden worden gedaan – we wilden beiden nog even onze respectievelijke zwagers een dito boks geven alvorens de rit naar Stühlingen een aanvang neemt.
In voornoemd grensstadje nemen we onze intrek bij de Rebstockjes, die weliswaar de ho waarnemen, doch ons voor de reca doorverwijzen naar het centrum wegens Ruhetag. Aan weerszijden van ons onderkomen liggen fraaie panden in pasteltinten, met het raadhuis als architectonisch orgelpunt. Over een rustig asfaltweggetje bovenlangs de bebouwde kom lopen we naar een gelegenheid die ons door mevrouw is aanbevolen – de cappuccino en de Schwarzwälder kirschtorte zijn om door een ringetje te halen, maar we wanen ons in de recreatieruimte van een verzorgingstehuis. Aanmerkelijk knusser is het bij Tanja, in wier eetcafé we na een chillaxsessie op de kamer onze "burgerplicht" doen.
Dag 3: Stühlingen – Blumberg (19 km)
Maandag 18 oktober 2021
Na een even matineuze als vorstelijke ontbijtdis staan we om 8.20 uur, gewapend met lunchpakket, een liter apfelschorle en diverse wandelaarsutensiliën, buiten. Met een bescheiden kwikstand en een deken van mist en wolken die hardnekkiger zal blijken te zijn dan de Duitse weerdienst had voorzien melden we ons bij de kerk, het officiële startpunt van de Schluchtensteig. De mogelijkheid om onszelf bij het informatiepaneel te vereeuwigen laten we schieten, daar onderhavige voorziening door twee aimabele exterieurverzorgers minutieus wordt gesopt.
Reeds na een stiefe kilometer hebben we de bebouwde kom van Stühlingen de rug toegekeerd en maken we kennis met de Wutach, die hier de Duits-Zwitserse grens markeert en die we vandaag, morgen én overmorgen nog veelvuldig zullen horen en zien. Het riviertje ontspringt net onder de top van de Seebuck (met 1.448 meter de op een na hoogste berg van het Zwarte Woud) en mondt 91 kilometer verderop uit in de Rijn. Onderweg heeft het water een verval van liefst 1.125 meter beleefd en is het door drie markante kloven gestroomd, waarvan de zogenoemde Wutachflühen vandaag op ons wandelmenu prijkt.
We volgen een smal oeverpaadje, maar komen al snel uit op een ruime steenslagweg, die door een rommelig natuurontwikkelingsgebied voert. Teneinde onze staafjes en kegeltjes nog enigszins bloot te stellen aan visuele verwennerij dienen we ons uitzicht zo te kadreren dat kabbelend water, bomen in de typische Bob Ross-herfstkleuren en de in de mist priemende heuvels aan gene zijde van de Wutach resteren; buiten dit afgebakende blikveld houden zich een bedroevende kapvlakte met bijbehorend materieelassorti, een industriecomplex en de verkeersrijke Bundesstraße 314 op.
Ter hoogte van een houten brug over de Wutach laat ik de gelegenheid om na op de kop af een kwart eeuw weer Zwitserse grond onder de zolen te hebben niet door de vingers glippen.
We zijn anderhalf uur onderweg als we haltepunt Weizen bereiken. Het is het eindstation van een toeristische museumlijn die in de volksmond bekendstaat als de Sauschwänzlebahn – letterlijk: zeugenstaartspoorweg. Slechts een verveelde blik op het sporenplan volstaat ter opheldering van deze op het eerste gezicht kolderieke benaming: het stoomtreintje dient als een Epke Zonderland op speed te dealen met zowel het lokale reliëf als de alomtegenwoordige Wutach, daarbij geholpen door menig keerlus, tunnel en brug. Buiten het hoogseizoen is het onderhavige baanvak echter doordeweeks niet in bedrijf; zelfs de toiletten van het ontvangstgebouwtje zijn buiten gebruik, zo wordt me door de schoonmaakster duidelijk gemaakt.
Geen ramp – we klimmen terstond het bos in, waar natuurlijke sanitaire voorzieningen bij de vleet zijn. Nadat opluchting zich van mij meester heeft gemaakt door toedoen van een klaterfestijn, moeten we op een driesprong er het nodige met de spreekwoordelijke haren bij slepen – routebeschrijving, wandelkaart, met de kennis van nu vruchteloos heen en weer lopen – om een ontbrekende markering te compenseren. We komen uit bij de rustieke uitspanning Zur Wutachschlucht, die de weekwekelijkse Ruhetag ten deel valt; picknickbank en lunchpakket voorzien gebroederlijk in een aangename foeragering.
Waar tot nu toe een Pieterpad-esk tempo met twee vingers in de neus vol te houden was, gaat na de pauze een aantal kilometers per uur van het kuiermoyenne af. Dit is onder meer te wijten aan de smalle paden in de Wutachflühen, die royaal besprenkeld zijn met stenen, boomwortels en korte, doch steile klimmetjes. Voornoemd ongerief wordt echter ruimschoots tenietgedaan door uitbundig natuurschoon: van het groen, geel, bruin en rood van het bladerdak vallen onze monden zo ver open dat je er paard-en-wagen zonder parkeersensoren in stallen kan. Een voetgangersbrug over de Wutach biedt een fenomenaal uitzicht op het spoorwegviaduct even verderop; het kunstwerk, een van de vele langs de Sauschwänzlebahn, markeert de zuidelijke toegang tot de Wutachflühen. De tekens van de Schluchtensteig leiden ons vanzelf langs een schitterende kloofpassage hoog boven de rivier, op gezette tijden onderlangs even imposante als loodrechte rotswanden. Het water bevindt zich buiten ons gezichtsveld, maar het geruis is in het geluidsspectrum onomstotelijk aanwezig.
Rond 12.30 uur breekt dan eindelijk de zon goed door. In een vloek en een zucht hebben mist en laaghangende bewolking de plaat gepoetst en resteert een diepblauw firmament. We passeren enkele uitzichtpunten en voor we er erg in hebben, staan we op een weidse, glooiende hoogvlakte met eindeloze akkers en graslanden. Na een pittig klimmetje staan we oog in oog met de Buchberg (876 meter), het letterlijke hoogtepunt van deze eerste etappe. Trapsgewijs bedwingen we deze danig uit de kluiten gewassen molshoop in het landschap, totdat we ter hoogte van een hut en een zwerm picknickbanken een opening in het struweel aantreffen. Onze blikken reiken hier ver, tot aan de duidelijk te onderscheiden silhouetten van de Zwitserse Alpenreuzen aan toe; we gaan er maar even een kwartiertje bij zitten.
Via plenty haarspeldbochten die, zo hebben we uit meerdere betrouwbare bronnen mogen vernemen, flink modderig kunnen zijn na slecht weer, arriveren we in het stadje Blumberg, waar ons overnachtingsadres, hotel Hirschen, gelegen is. Het bijbehorende restaurant zou vandaag een rustdag genieten, maar we zijn aangenaam verrast als we vernemen dat hotelgasten van een kleine menukaart gebruik kunnen maken. Na een welverdiende kouwe kletser en een douchebeurt eten we er, hoe toepasselijk, Hirsch.
Reeds na een stiefe kilometer hebben we de bebouwde kom van Stühlingen de rug toegekeerd en maken we kennis met de Wutach, die hier de Duits-Zwitserse grens markeert en die we vandaag, morgen én overmorgen nog veelvuldig zullen horen en zien. Het riviertje ontspringt net onder de top van de Seebuck (met 1.448 meter de op een na hoogste berg van het Zwarte Woud) en mondt 91 kilometer verderop uit in de Rijn. Onderweg heeft het water een verval van liefst 1.125 meter beleefd en is het door drie markante kloven gestroomd, waarvan de zogenoemde Wutachflühen vandaag op ons wandelmenu prijkt.
We volgen een smal oeverpaadje, maar komen al snel uit op een ruime steenslagweg, die door een rommelig natuurontwikkelingsgebied voert. Teneinde onze staafjes en kegeltjes nog enigszins bloot te stellen aan visuele verwennerij dienen we ons uitzicht zo te kadreren dat kabbelend water, bomen in de typische Bob Ross-herfstkleuren en de in de mist priemende heuvels aan gene zijde van de Wutach resteren; buiten dit afgebakende blikveld houden zich een bedroevende kapvlakte met bijbehorend materieelassorti, een industriecomplex en de verkeersrijke Bundesstraße 314 op.
Ter hoogte van een houten brug over de Wutach laat ik de gelegenheid om na op de kop af een kwart eeuw weer Zwitserse grond onder de zolen te hebben niet door de vingers glippen.
We zijn anderhalf uur onderweg als we haltepunt Weizen bereiken. Het is het eindstation van een toeristische museumlijn die in de volksmond bekendstaat als de Sauschwänzlebahn – letterlijk: zeugenstaartspoorweg. Slechts een verveelde blik op het sporenplan volstaat ter opheldering van deze op het eerste gezicht kolderieke benaming: het stoomtreintje dient als een Epke Zonderland op speed te dealen met zowel het lokale reliëf als de alomtegenwoordige Wutach, daarbij geholpen door menig keerlus, tunnel en brug. Buiten het hoogseizoen is het onderhavige baanvak echter doordeweeks niet in bedrijf; zelfs de toiletten van het ontvangstgebouwtje zijn buiten gebruik, zo wordt me door de schoonmaakster duidelijk gemaakt.
Geen ramp – we klimmen terstond het bos in, waar natuurlijke sanitaire voorzieningen bij de vleet zijn. Nadat opluchting zich van mij meester heeft gemaakt door toedoen van een klaterfestijn, moeten we op een driesprong er het nodige met de spreekwoordelijke haren bij slepen – routebeschrijving, wandelkaart, met de kennis van nu vruchteloos heen en weer lopen – om een ontbrekende markering te compenseren. We komen uit bij de rustieke uitspanning Zur Wutachschlucht, die de weekwekelijkse Ruhetag ten deel valt; picknickbank en lunchpakket voorzien gebroederlijk in een aangename foeragering.
Waar tot nu toe een Pieterpad-esk tempo met twee vingers in de neus vol te houden was, gaat na de pauze een aantal kilometers per uur van het kuiermoyenne af. Dit is onder meer te wijten aan de smalle paden in de Wutachflühen, die royaal besprenkeld zijn met stenen, boomwortels en korte, doch steile klimmetjes. Voornoemd ongerief wordt echter ruimschoots tenietgedaan door uitbundig natuurschoon: van het groen, geel, bruin en rood van het bladerdak vallen onze monden zo ver open dat je er paard-en-wagen zonder parkeersensoren in stallen kan. Een voetgangersbrug over de Wutach biedt een fenomenaal uitzicht op het spoorwegviaduct even verderop; het kunstwerk, een van de vele langs de Sauschwänzlebahn, markeert de zuidelijke toegang tot de Wutachflühen. De tekens van de Schluchtensteig leiden ons vanzelf langs een schitterende kloofpassage hoog boven de rivier, op gezette tijden onderlangs even imposante als loodrechte rotswanden. Het water bevindt zich buiten ons gezichtsveld, maar het geruis is in het geluidsspectrum onomstotelijk aanwezig.
Rond 12.30 uur breekt dan eindelijk de zon goed door. In een vloek en een zucht hebben mist en laaghangende bewolking de plaat gepoetst en resteert een diepblauw firmament. We passeren enkele uitzichtpunten en voor we er erg in hebben, staan we op een weidse, glooiende hoogvlakte met eindeloze akkers en graslanden. Na een pittig klimmetje staan we oog in oog met de Buchberg (876 meter), het letterlijke hoogtepunt van deze eerste etappe. Trapsgewijs bedwingen we deze danig uit de kluiten gewassen molshoop in het landschap, totdat we ter hoogte van een hut en een zwerm picknickbanken een opening in het struweel aantreffen. Onze blikken reiken hier ver, tot aan de duidelijk te onderscheiden silhouetten van de Zwitserse Alpenreuzen aan toe; we gaan er maar even een kwartiertje bij zitten.
Via plenty haarspeldbochten die, zo hebben we uit meerdere betrouwbare bronnen mogen vernemen, flink modderig kunnen zijn na slecht weer, arriveren we in het stadje Blumberg, waar ons overnachtingsadres, hotel Hirschen, gelegen is. Het bijbehorende restaurant zou vandaag een rustdag genieten, maar we zijn aangenaam verrast als we vernemen dat hotelgasten van een kleine menukaart gebruik kunnen maken. Na een welverdiende kouwe kletser en een douchebeurt eten we er, hoe toepasselijk, Hirsch.
Dag 4: Blumberg – Schattenmühle (20 km)
Dinsdag 19 oktober 2021
Mogelijk geïnspireerd door een zekere wereldhit van Bachman-Turner Overdrive, appte M. (van D.), bij wijze van respons op onze viersterrenrecensie van de eerste wandeldag, de nu volgende woorden.
"You ain't seen nothing yet!"
Op onze beurt gedreven door een bescheidener succesnummer, te weten Go West van Village People, keren we onze neuzen in genoemde richting en laten we ons de volle twintig kilometer aan de hand van de Wutach van de ene verbazing in de andere vallen – shock and awe, zoals de gisteren overleden PowerPoint-koning Colin Powell dat zo mooi zeggen kon.
Terwijl een dunne bewolking aanvankelijk enig kinderlijk gemiezer loslaat, volgen we de hoofdstraat door Blumberg en dalen we ter hoogte van het laatste huis steil af naar de even fraaie als zeslettergrepige Schleifenbachwasserfall. We rommelen ons een stalen trap af en een glibberige brug over en klimmen door een bos. Aan de bosrand bereiken we een markante verbreding van het beekdal, waar de Wutach vanuit het westen tamelijk abrupt naar het zuiden afbuigt. We wandelen door de vlekken Achdorf en Aselfingen en stuiten na ruim zeven kilometer op de Wutachmühle en een houtzagerij aan het oostelijke uiteinde van de Wutachschlucht. Bij het in de routebeschrijving aangekondigde koffieadres – het laatste tot Schattenmühle – komen we spijtig genoeg op de koffie; lezer dezes raadt het al: Ruhetag.
Tot nu toe was het aantal tegenliggers op de wandelpaden op een of twee handen te tellen, maar de Wutachschlucht is – zoals we zullen ervaren niet geheel ten onrechte – andere koek. Over de gehele lengte van de kloof, die hier diepten tot wel 170 meter weet te bereiken, bevinden zich verscheidene parkeerplaatsen, en we moeten het pad dan ook delen met dagjesmensen, complete gezinnen en, tot overmaat van geluidshinder, een roedel pubers dat een tegen ADHD aan schurende handel en wandel aan de dag legt. Na een stukje acceptatie naar de medewandelaars toe biedt de route optisch vertier in overvloed in de vorm van vele tientallen meters hoge rotswanden en andermaal bos dat zich in bonte najaarsuitdossing heeft gestoken. Het pad loopt nu eens over stenige richels, die vanwege de grote hoogte gezekerd zijn met touwen en staalkabels, en dan weer pal langs de Wutach. Voor we een bruggetje oversteken, eten we broodjes op een "Waalstrandje" van keien.
Ook na de schaft blijft de Wutachschlucht onverdroten ganz großes Kino bieden, en of dat nog niet genoeg is breekt in de loop van de middag de zon door.
De zondvloed die eind juni ernstige overstromingen veroorzaakte in onder meer Zuid-Limburg en de Eifel heeft ook hier zijn sporen nagelaten: het pad is geblokkeerd door een puinlawine. Door middel van twee houten bruggetjes kunnen we de versperring echter eenvoudig omzeilen.
We passeren andermaal een waterval, en even verderop houden we enige minuten halt bij een overhangende rots met op zijn kop een kamerbreed tapijt van mossen, die een douchegordijn van honderden, zo niet duizenden waterstraaltjes loslaat.
Net als gisteren – en net als morgen, maar daar hebben we nu nog geen weet van – zit het venijn in de staart: het is voortdurend klimmen en dalen geblazen, en glibberige keien en dito boomwortels verhinderen een straf wandeltempo. Moe en bezweet stuiten we na een bocht onverwacht op de Schattenmühle, een uit de kluiten gewassen berghut met een knusse eetzaal en relatief eenvoudige, doch ruime kamers. We worden geacht onze bedden zelf op te maken en gordijnen ontbreken bovendien; laatstgenoemd euvel wordt echter geneutraliseerd door het ontbreken van inkijk vanaf zowel wandelpad als doorgaande weg en het late tijdstip van zonsopkomst.
Teneinde een proost uit te kunnen brengen op een grandioze wandeling en de goede afloop waag ik het een cola-weizen te nemen, een eigenaardig goedje met een schuimkraag die onwillekeurig doet denken aan de vuilbruine vlokken die zo nu en dan aanspoelen op het strand. De eenvoudige, doch voedzame maaltijd spoelen we weg met een duo van gedistilleerde versnaperingen, respectievelijk een zogeheten Wutachteufel – die aan tafel in de hens wordt gestoken door een in lokale klederdracht uitgedoste serveerster – en een Schwarzwälder Kuhmilch. Ontegenzeglijk licht aangeschoten kruipen we onder de zure lappen.
Terwijl een dunne bewolking aanvankelijk enig kinderlijk gemiezer loslaat, volgen we de hoofdstraat door Blumberg en dalen we ter hoogte van het laatste huis steil af naar de even fraaie als zeslettergrepige Schleifenbachwasserfall. We rommelen ons een stalen trap af en een glibberige brug over en klimmen door een bos. Aan de bosrand bereiken we een markante verbreding van het beekdal, waar de Wutach vanuit het westen tamelijk abrupt naar het zuiden afbuigt. We wandelen door de vlekken Achdorf en Aselfingen en stuiten na ruim zeven kilometer op de Wutachmühle en een houtzagerij aan het oostelijke uiteinde van de Wutachschlucht. Bij het in de routebeschrijving aangekondigde koffieadres – het laatste tot Schattenmühle – komen we spijtig genoeg op de koffie; lezer dezes raadt het al: Ruhetag.
Tot nu toe was het aantal tegenliggers op de wandelpaden op een of twee handen te tellen, maar de Wutachschlucht is – zoals we zullen ervaren niet geheel ten onrechte – andere koek. Over de gehele lengte van de kloof, die hier diepten tot wel 170 meter weet te bereiken, bevinden zich verscheidene parkeerplaatsen, en we moeten het pad dan ook delen met dagjesmensen, complete gezinnen en, tot overmaat van geluidshinder, een roedel pubers dat een tegen ADHD aan schurende handel en wandel aan de dag legt. Na een stukje acceptatie naar de medewandelaars toe biedt de route optisch vertier in overvloed in de vorm van vele tientallen meters hoge rotswanden en andermaal bos dat zich in bonte najaarsuitdossing heeft gestoken. Het pad loopt nu eens over stenige richels, die vanwege de grote hoogte gezekerd zijn met touwen en staalkabels, en dan weer pal langs de Wutach. Voor we een bruggetje oversteken, eten we broodjes op een "Waalstrandje" van keien.
Ook na de schaft blijft de Wutachschlucht onverdroten ganz großes Kino bieden, en of dat nog niet genoeg is breekt in de loop van de middag de zon door.
De zondvloed die eind juni ernstige overstromingen veroorzaakte in onder meer Zuid-Limburg en de Eifel heeft ook hier zijn sporen nagelaten: het pad is geblokkeerd door een puinlawine. Door middel van twee houten bruggetjes kunnen we de versperring echter eenvoudig omzeilen.
We passeren andermaal een waterval, en even verderop houden we enige minuten halt bij een overhangende rots met op zijn kop een kamerbreed tapijt van mossen, die een douchegordijn van honderden, zo niet duizenden waterstraaltjes loslaat.
Net als gisteren – en net als morgen, maar daar hebben we nu nog geen weet van – zit het venijn in de staart: het is voortdurend klimmen en dalen geblazen, en glibberige keien en dito boomwortels verhinderen een straf wandeltempo. Moe en bezweet stuiten we na een bocht onverwacht op de Schattenmühle, een uit de kluiten gewassen berghut met een knusse eetzaal en relatief eenvoudige, doch ruime kamers. We worden geacht onze bedden zelf op te maken en gordijnen ontbreken bovendien; laatstgenoemd euvel wordt echter geneutraliseerd door het ontbreken van inkijk vanaf zowel wandelpad als doorgaande weg en het late tijdstip van zonsopkomst.
Teneinde een proost uit te kunnen brengen op een grandioze wandeling en de goede afloop waag ik het een cola-weizen te nemen, een eigenaardig goedje met een schuimkraag die onwillekeurig doet denken aan de vuilbruine vlokken die zo nu en dan aanspoelen op het strand. De eenvoudige, doch voedzame maaltijd spoelen we weg met een duo van gedistilleerde versnaperingen, respectievelijk een zogeheten Wutachteufel – die aan tafel in de hens wordt gestoken door een in lokale klederdracht uitgedoste serveerster – en een Schwarzwälder Kuhmilch. Ontegenzeglijk licht aangeschoten kruipen we onder de zure lappen.
Dag 5: Schattenmühle – Fischbach (18 km)
Woensdag 20 oktober 2021
Vanuit bed zie ik het ochtendgloren in volle luister zijn ding doen en gezien het strakblauwe uitspansel dat zich aan mij ontvouwt komt het mij voor dat een prachtige, zonovergoten nazomerdag in het verschiet dreigt te liggen. De waard die hedenochtend ingeroosterd is treft het daarentegen niet: de enige twee Nederlanders die niet van kaas houden zijn beiden in da house en hun reeds voltooide lunchpakketten behoeven dan ook enige aanpassing – hetzij na enig tegenstribbelen respectievelijk morren.
Naar op z'n elfendertigst warmlopen kunnen we gevoeglijk fluiten: we worden terstond aan het werk gezet met een pittig klimmetje via traptreden. Luttele minuten later stuiten we echter al op een breder pad, dat we naar links opgaan; het leidt ons door een koel bos, hoog boven de Wutach, die we andermaal stroomopwaarts volgen. Ofschoon minder spectaculair dan gisteren, is de Wutachschlucht voor de derde dag in successie de schlucht that keeps on giving. Het alledaagsere karakter van de kloof heeft in ieder geval tot gevolg dat het aantal wandelcollega's vooralsnog beperkt blijft tot twee alleengaande mannen, waarvan er een al van verre herkenbaar is aan zijn even professionele als zuurstokkleurige selectie uit de Bever-catalogus.
Het Räuberschlössle – een kasteelruïne die op zichzelf het vermelden amper waard is – is het eerste van een aantal aantrekkelijke uitzichtpunten waar we in de gelegenheid worden gesteld in de diepte te staren. Na een afdaling vinden we een idyllische plek aan het water om onze voedselvoorraad te bepotelen.
We bereiken het punt waar de Haslach en de Gutach samenvloeien en verder stromen als de Wutach. Na ruim 33 kilometer nemen we dientengevolge afscheid van de Wutachschlucht en trekken we de aanmerkelijk kortere, maar evenzeer bezienswaardige Haslachschlucht in. We stijgen door een stuk wildromantische oernatuur, welke hoogtewinst fluks teniet wordt gedaan door een knieverslindend steil slingerpaadje. De inspanning wordt echter ruimschoots beloond in de vorm van een oeverpaadje doorheen een geheimzinnige wereld van chaotisch woud, grote planten en donkerbruin water dat zich langs talloze keien in vijftig tinten grijs borrelt en bruist; in onze rug wordt het geschetste gebeuren begrensd door een reusachtige rots die door toedoen van de Haslach in tweeën is gespleten.
Een paar honderd meter verderop zigzaggen we het wonderschone dal weer uit; de picknicktafel waar we de lunch gebruiken komt als geroepen. We zijn op ongeveer twee derde van de dagmars als we de eerste opstallen van Lenzkirch bereiken. Het blijkt een langgerekt stadje te zijn, vermits we nog een kwartier moeten sjouwen naar een konditorei die ons van harte is aanbevolen – niet ten onrechte, want de cappuccini en de Schwarzwälder kirschtorte zijn niet te versmaden, zoals dat zo mooi heet.
We hebben nog vijf kilometer voor de boeg, maar de route gebiedt ons van 804 naar 1.110 meter boven zeeniveau te klimmen. Aanvankelijk lopen we kop over kop met een oude, vriendelijke non over een gemoedelijk stijgende grasstrook. We kijken letterlijk neer op Lenzkirch en zien vanuit het noordwesten een gore lucht naderen – de vooraankondiging van sturmtief Ignatz, die in Nederland al de nodige strapatsen heeft uitgehaald. Door het geboomte gaan we verder omhoog; we kruisen de isohypse van 1.000 meter ter hoogte van een buurtschap met een drietal verspreide boerderijen en een kapelletje. We gaan onder de denkbeeldige flamme rouge door, waarna de bosweg zich nog een bruut hellingspercentage meent te moeten aanmeten. De verharde Schluchseestraße, die door de vlek Fischbach voert en waaraan ons hotel is gelegen, laat dan echter niet lang meer op zich wachten.
In de loop van de avond arriveren de striemende regens en de bulderende windstoten van Ignatz.
Naar op z'n elfendertigst warmlopen kunnen we gevoeglijk fluiten: we worden terstond aan het werk gezet met een pittig klimmetje via traptreden. Luttele minuten later stuiten we echter al op een breder pad, dat we naar links opgaan; het leidt ons door een koel bos, hoog boven de Wutach, die we andermaal stroomopwaarts volgen. Ofschoon minder spectaculair dan gisteren, is de Wutachschlucht voor de derde dag in successie de schlucht that keeps on giving. Het alledaagsere karakter van de kloof heeft in ieder geval tot gevolg dat het aantal wandelcollega's vooralsnog beperkt blijft tot twee alleengaande mannen, waarvan er een al van verre herkenbaar is aan zijn even professionele als zuurstokkleurige selectie uit de Bever-catalogus.
Het Räuberschlössle – een kasteelruïne die op zichzelf het vermelden amper waard is – is het eerste van een aantal aantrekkelijke uitzichtpunten waar we in de gelegenheid worden gesteld in de diepte te staren. Na een afdaling vinden we een idyllische plek aan het water om onze voedselvoorraad te bepotelen.
We bereiken het punt waar de Haslach en de Gutach samenvloeien en verder stromen als de Wutach. Na ruim 33 kilometer nemen we dientengevolge afscheid van de Wutachschlucht en trekken we de aanmerkelijk kortere, maar evenzeer bezienswaardige Haslachschlucht in. We stijgen door een stuk wildromantische oernatuur, welke hoogtewinst fluks teniet wordt gedaan door een knieverslindend steil slingerpaadje. De inspanning wordt echter ruimschoots beloond in de vorm van een oeverpaadje doorheen een geheimzinnige wereld van chaotisch woud, grote planten en donkerbruin water dat zich langs talloze keien in vijftig tinten grijs borrelt en bruist; in onze rug wordt het geschetste gebeuren begrensd door een reusachtige rots die door toedoen van de Haslach in tweeën is gespleten.
Een paar honderd meter verderop zigzaggen we het wonderschone dal weer uit; de picknicktafel waar we de lunch gebruiken komt als geroepen. We zijn op ongeveer twee derde van de dagmars als we de eerste opstallen van Lenzkirch bereiken. Het blijkt een langgerekt stadje te zijn, vermits we nog een kwartier moeten sjouwen naar een konditorei die ons van harte is aanbevolen – niet ten onrechte, want de cappuccini en de Schwarzwälder kirschtorte zijn niet te versmaden, zoals dat zo mooi heet.
We hebben nog vijf kilometer voor de boeg, maar de route gebiedt ons van 804 naar 1.110 meter boven zeeniveau te klimmen. Aanvankelijk lopen we kop over kop met een oude, vriendelijke non over een gemoedelijk stijgende grasstrook. We kijken letterlijk neer op Lenzkirch en zien vanuit het noordwesten een gore lucht naderen – de vooraankondiging van sturmtief Ignatz, die in Nederland al de nodige strapatsen heeft uitgehaald. Door het geboomte gaan we verder omhoog; we kruisen de isohypse van 1.000 meter ter hoogte van een buurtschap met een drietal verspreide boerderijen en een kapelletje. We gaan onder de denkbeeldige flamme rouge door, waarna de bosweg zich nog een bruut hellingspercentage meent te moeten aanmeten. De verharde Schluchseestraße, die door de vlek Fischbach voert en waaraan ons hotel is gelegen, laat dan echter niet lang meer op zich wachten.
In de loop van de avond arriveren de striemende regens en de bulderende windstoten van Ignatz.
Dag 6: Fischbach – St. Blasien (20 km)
Donderdag 21 oktober 2021
Dagenlang hebben de weerapps kond gedaan van pijpenstelen en makkers die vriendelijk doch dringend wordt verzocht hun wild geraas te staken; nu echter puntje bij paaltje komt is weliswaar nog menig beaufortje ons deel, maar is het overwegend droog en priemt bij tijd en wijle zelfs een waterig zonnetje door het jagende zwerk.
Ons hotel bevindt zich slechts op een steenworp afstand van de Schluchsee, maar voordat we het grootste stuwmeer van het Zwarte Woud in het vizier krijgen dient er geklommen te worden naar de Bildstein, een uitzichtpunt op 1.134 meter hoogte. Aldaar ontvouwt een beeldschoon panorama zich aan ons, waarin het te midden van de bossen gelegen binnenwater spreekwoordelijk aan onze voeten ligt. Het ligt zelfs letterlijk aan onze voeten na een flinke afdaling via talloze haarspeldbochten. We volgen de noordwestelijke oever een paar kilometer, tijdens welke relatief lichte inspanning de wind gaat liggen en het spectaculair opklaart.
We bereiken een Schwarzwaldboerderij uit het boekje, het zogeheten Unterkrummenhof, waar een overheerlijke pompoensoep op ons zou moeten wachten, ware het niet dat de deuren, in tegenstelling tot wat de elektronische snelweg ons doet geloven, gesloten zijn. Behept met een bescheiden teleurstelling aanvaarden we de gemakkelijke klim naar het hoogste punt van de Schluchtensteig: de Krummenkreuzhütte (1.150 meter).
Vooralsnog is er vandaag in de verste verte geen schlucht te bekennen; de markeringen leiden ons daarentegen door een klassiek Schwarzwaldlandschap van alpiene weides en gemengde hellingbossen. We kuieren bovenlangs Muchenland, een verspreid kwartet fraaie boerderijen. Een eind verderop bewandelen we het asfaltweggetje door het evenzeer bezienswaardige Blasiwald, waar we ons laven en voederen op een bankje bij een houten kapelletje.
We kunnen de stal al ruiken als we stuiten op een korte, maar zeer ruige kloof. Waar de Windbergwasserfall zich meters naar beneden stort begint een zeer aantrekkelijk paadje dat via een aantal bruggetjes steeds wisselt van oever. Storm Ignatz heeft een dennenboom herschapen in een serieus obstakel voor de wandelaar en ons eerste potje Twister met de natuur als opponent is een feit.
Een paar honderd meter nadat we de respectievelijke slangenmensen in ons hebben doen ontwaken bereiken we de bewoonde wereld. St. Blasien telt nog geen 3.000 zielen, maar bezit desondanks een stedelijk aandoend centrum met een weelderige architectuur. Vanaf de slenterpromenade springen het danig uit de kluiten gewassen kloostercomplex en de absurde Domkerk fluks in het oog, welke laatstgenoemde bij de oplevering de op twee na grootste koepelkerk van Europa was. Zelfs een flatgebouw in onvervalste Plattenbau-stijl ontbreekt niet in de skyline van St. Blasien. Bij een konditorei doen we ons kaffee- und kuchengevoeg, alvorens we ons melden bij het enigszins gedateerde, doch vriendelijke Domhotel. Ik krijg een kamer toegewezen met frontaal uitzicht op de Sint-Pieter van het Zwarte Woud.
Ons hotel bevindt zich slechts op een steenworp afstand van de Schluchsee, maar voordat we het grootste stuwmeer van het Zwarte Woud in het vizier krijgen dient er geklommen te worden naar de Bildstein, een uitzichtpunt op 1.134 meter hoogte. Aldaar ontvouwt een beeldschoon panorama zich aan ons, waarin het te midden van de bossen gelegen binnenwater spreekwoordelijk aan onze voeten ligt. Het ligt zelfs letterlijk aan onze voeten na een flinke afdaling via talloze haarspeldbochten. We volgen de noordwestelijke oever een paar kilometer, tijdens welke relatief lichte inspanning de wind gaat liggen en het spectaculair opklaart.
We bereiken een Schwarzwaldboerderij uit het boekje, het zogeheten Unterkrummenhof, waar een overheerlijke pompoensoep op ons zou moeten wachten, ware het niet dat de deuren, in tegenstelling tot wat de elektronische snelweg ons doet geloven, gesloten zijn. Behept met een bescheiden teleurstelling aanvaarden we de gemakkelijke klim naar het hoogste punt van de Schluchtensteig: de Krummenkreuzhütte (1.150 meter).
Vooralsnog is er vandaag in de verste verte geen schlucht te bekennen; de markeringen leiden ons daarentegen door een klassiek Schwarzwaldlandschap van alpiene weides en gemengde hellingbossen. We kuieren bovenlangs Muchenland, een verspreid kwartet fraaie boerderijen. Een eind verderop bewandelen we het asfaltweggetje door het evenzeer bezienswaardige Blasiwald, waar we ons laven en voederen op een bankje bij een houten kapelletje.
We kunnen de stal al ruiken als we stuiten op een korte, maar zeer ruige kloof. Waar de Windbergwasserfall zich meters naar beneden stort begint een zeer aantrekkelijk paadje dat via een aantal bruggetjes steeds wisselt van oever. Storm Ignatz heeft een dennenboom herschapen in een serieus obstakel voor de wandelaar en ons eerste potje Twister met de natuur als opponent is een feit.
Een paar honderd meter nadat we de respectievelijke slangenmensen in ons hebben doen ontwaken bereiken we de bewoonde wereld. St. Blasien telt nog geen 3.000 zielen, maar bezit desondanks een stedelijk aandoend centrum met een weelderige architectuur. Vanaf de slenterpromenade springen het danig uit de kluiten gewassen kloostercomplex en de absurde Domkerk fluks in het oog, welke laatstgenoemde bij de oplevering de op twee na grootste koepelkerk van Europa was. Zelfs een flatgebouw in onvervalste Plattenbau-stijl ontbreekt niet in de skyline van St. Blasien. Bij een konditorei doen we ons kaffee- und kuchengevoeg, alvorens we ons melden bij het enigszins gedateerde, doch vriendelijke Domhotel. Ik krijg een kamer toegewezen met frontaal uitzicht op de Sint-Pieter van het Zwarte Woud.
Dag 7: St. Blasien – Todtmoos (18 km)
Vrijdag 22 oktober 2021
Onder zonnige, koude condities kronkelen we langs de statige opstallen van downtown St. Blasien en verlaten we het ministadje spreekwoordelijk door de achterdeur. Aan gene zijde van een doorgaande weg begint de door schoolkinderen zo genoemde Viktoriaweg – naar prinses Viktoria Luise von Preußen – die, naar alras zal blijken, een victorie voor de wandelkuiten in gang zet: het smalle, stenige paadje stijgt over slechts een kleine drie kilometer zo'n 275 meter. Na enkele memorabele terugblikken op de Dom en een minder tot de verbeelding sprekende boodschap van sanitaire aard bereiken we een typisch Duits roedel picknickbanken en ligstoelen en een uitkijktoren. Over laatstgenoemd bouwwerk, en dan met name het hierdoor geboden panorama, verschillen de twee tot onze beschikking staande routebeschrijvingen danig van mening. Het Duitse Kompass-gidsje geeft een juichende recensie ten beste:
"Der Lehenkopfturm, ein 1.039 m hoher Holzturm, kann innen über Holztreppen bestiegen werden und bietet einen fantastischen Rundumblick in den Schwarzwald."
De Van Paridonnetjes zijn echter aanmerkelijk minder enthousiast:
"U kunt de toren beklimmen, maar het uitzicht vonden wij niet de moeite waard."
Mede gezien de zojuist getrooste inspanning geven we de Twentenaren het voordeel van de twijfel: we laten de houten erectie links liggen.
We dalen kort af en vervolgen de Schluchtensteig over een brede onverharde weg door een dennenbos. De beschutting is van tijdelijke aard, vermits we een opeenvolging van in het zomerseizoen door melkvee begraasde weiden doorkruisen. Op precies 1.000 meter hoogte maken we een klein uitstapje naar een uitzichtpunt waar een onvergetelijk Alpenpanorama tot de mogelijkheden behoort, maar vandaag weigert de Zwitserse bergwereld zijn geheimen prijs te geven.
Laat in de ochtend gelasten we een pauze in bij een gelegenheid aan een vijver, waar we ons te goed doen aan een kruidige pompoensoep en onze cafeïnereserves aanvullen. Direct daarna laten de hoogtemeters zich weer gelden en doorkruisen we om beurten bospercelen en weides. Ter hoogte van de vlek Ibach – die we overigens links laten liggen, waardoor we, met de kennis van nu, het Borstelmuseum aan onze respectievelijke neuzen voorbij laten gaan – voert een verraderlijk steil graspaadje naar het eerste van de twee Ibacher Kreuzen die vandaag op het programma prijken. Een doorstaande wind voorkomt dat we al te lang bij dit uitzichtpunt blijven lanterfanten en derhalve zetten we de pas erin, aanvankelijk via talloze draaihekjes en voetgangerssluisjes door open grasland en later onder het herfstige gebladerte.
Een klein uur gaans voor Todtmoos passeren we het tweede Ibacher Kreuz en dalen we af in de Hohwehraschlucht – vijf h's! – waar de rivier de Wehra nog een Wehraatje is. In onderhavige wildromantische kloof stuiten we wederom op een slachtoffer van storm Ignatz en dienen we onze gewoonlijk verborgen talenten als slangenmens ten tweeden male aan te boren. Al snel na deze Adriaan-eske strapatsen lopen we de bebouwde kom van Todtmoos binnen; daar we echter in het gehucht Strick geacht worden te verblijven, wacht ons nog een lange slotklim naar ons luxe viersterrenhotel. Hier trek ik menig baantje in de infinity pool en worden we vergast op een vijfgangenmenu, dat onze hooggespannen verwachtingen nauwelijks kan waarmaken.
We dalen kort af en vervolgen de Schluchtensteig over een brede onverharde weg door een dennenbos. De beschutting is van tijdelijke aard, vermits we een opeenvolging van in het zomerseizoen door melkvee begraasde weiden doorkruisen. Op precies 1.000 meter hoogte maken we een klein uitstapje naar een uitzichtpunt waar een onvergetelijk Alpenpanorama tot de mogelijkheden behoort, maar vandaag weigert de Zwitserse bergwereld zijn geheimen prijs te geven.
Laat in de ochtend gelasten we een pauze in bij een gelegenheid aan een vijver, waar we ons te goed doen aan een kruidige pompoensoep en onze cafeïnereserves aanvullen. Direct daarna laten de hoogtemeters zich weer gelden en doorkruisen we om beurten bospercelen en weides. Ter hoogte van de vlek Ibach – die we overigens links laten liggen, waardoor we, met de kennis van nu, het Borstelmuseum aan onze respectievelijke neuzen voorbij laten gaan – voert een verraderlijk steil graspaadje naar het eerste van de twee Ibacher Kreuzen die vandaag op het programma prijken. Een doorstaande wind voorkomt dat we al te lang bij dit uitzichtpunt blijven lanterfanten en derhalve zetten we de pas erin, aanvankelijk via talloze draaihekjes en voetgangerssluisjes door open grasland en later onder het herfstige gebladerte.
Een klein uur gaans voor Todtmoos passeren we het tweede Ibacher Kreuz en dalen we af in de Hohwehraschlucht – vijf h's! – waar de rivier de Wehra nog een Wehraatje is. In onderhavige wildromantische kloof stuiten we wederom op een slachtoffer van storm Ignatz en dienen we onze gewoonlijk verborgen talenten als slangenmens ten tweeden male aan te boren. Al snel na deze Adriaan-eske strapatsen lopen we de bebouwde kom van Todtmoos binnen; daar we echter in het gehucht Strick geacht worden te verblijven, wacht ons nog een lange slotklim naar ons luxe viersterrenhotel. Hier trek ik menig baantje in de infinity pool en worden we vergast op een vijfgangenmenu, dat onze hooggespannen verwachtingen nauwelijks kan waarmaken.
Dag 8: Todtmoos – Wehr (24 km)
Zaterdag 23 oktober 2021
De laatste etappe van de Scluchtensteig staat, in elk geval wat betreft afstand, op eenzame hoogte, en dit verklaart onze voor dag en dauwe deelname aan het ontbijtbuffet. Met onder meer onze gratis door het hotel ter beschikking gestelde, tot de rand gevulde baviaanbipsroze broodtrommels in onze dagrugzakken staan we reeds net na achten op de parkeerplaats te speuren naar het juiste pad naar Todtmoos. De ambiance is onversneden winters: het is koud en kraakhelder, de zon moet nog vanachter de heuvels uit klimmen, de grasvelden zijn wit uitgeslagen van de rijp en het Rüttebächle is voorzien van een dun laagje ijs. Voornoemd bescheiden water leidt ons naar het centrum van Todtmoos, een bedevaartsoord naar aanleiding van een Mariaverschijning die er in 1255 zou hebben plaatsgevonden. We passeren de opvallende Onze-Lieve-Vrouwekerk, die op de plaats van de even vermeende als bovennatuurlijke manifestatie is opgetrokken en verlaten de bebouwde kom via een nog onlangs herbestraat asfaltweggetje met in onze rug een fraai panorama over het plaatsje en aan onze linkerhand bereids het dal van de Wehra, welke rivier we tot het eindpunt stoïcijns zullen blijven volgen.
Kilometerslang sturen de markeringen ons over brede boswegen, die gezien de herfstkleuren- en zonneharpenextravaganza allesbehalve saai zijn. Het dorpje Schwarzenbach, met 870 meter boven zeeniveau het hoogste punt van vandaag, vormt hierop een onderbreking; vanaf dit bezienswaardige ensemble van Schwarzwaldboerderijen fluistert het hoogteprofiel zachtjes in ons oor: "Vanaf hier is het alleen nog maar afdalen, hoor." Tussen Schwarzenbach en het op 350 meter hoogte gelegen Wehr zouden zich echter nog een paar matig aangename verrassingen schuilhouden die het label kuitenbijter dubbel en dwars verdienen.
Ter hoogte van een houtzagerij opent het landschap zich opnieuw. We steken er de doorgaande weg tussen Todtmoos en Wehr over die evenals wij de Wehra nimmer uit oog dan wel oor verliest. Het zachte licht van de ochtendzon schampt de kruinen van de hellingbossen; de lage begroeiing gaat schuil onder een dikke laag bevroren dauw. Even verderop wandelen we door het plaatsje Au, waar onze koffiehoop gevestigd is op het Waldhaus – gesloten wegens nog te vroeg.
Een paar honderd meter hebben we asfalt onder de zolen, maar dan gaat het schuin links een brede bosweg op die we stijgend en dalend zo'n tweeënhalve kilometer blijven volgen. Dan nemen we een smaller pad naar rechts, de Wehraschlucht in, een schitterend deel van de route: diep onder ons zien we her en der de slingerende weg door het dal, parallel aan de beekoever, voor en achter ons vergezichten over de kleurrijke heuvels. De stenen en rotsformaties laten menig nog verse herinnering aan de Wutachschlucht opborrelen. Een royale lus door een zijdalletje brengt ons als vanzelf bij een oude stenen brug over de Wehra en de hoofdweg door het dal, welke asfaltserpentine hier sierlijk tussen twee steile rotswanden door kronkelt.
We steken schuin over en traag en puffend bekuieren we een stenig pad dat lange-halen-gauw-thuizerig heuvelopwaarts gaat. En ook daarna is het klimwerk nog niet gedaan, zij het met getemperde hellingspercentages. Uiteindelijk zetten we dan toch onvermijdelijkerwijs de daling naar Wehr in, eerst over smalle paadjes, dan over bredere bosweggetjes. Voor de derde dag in successie moeten we zien te dealen met een wegversperring in de vorm van een gesneuvelde spar. Van de daaropvolgende wegversperring, werkzaamheden ter hoogte van het stuwmeer pal ten noorden van Wehr, waren we reeds op de hoogte: in plaats van langs de oevers loopt de omleiding wat hogerop over saaie grindwegen door een onspectaculair bos. Zo eindigen zowel deze dagmars als de Schluchtensteig in zijn geheel in een anticlimax. Aan de bosrand zien we het Rijndal en de eerste huizen van Wehr voor ons liggen. Het navigeren naar ons onderkomen is voorwaar nog geen sinecure door toedoen van het ontbreken van markeringen en een enorme bouwput, maar even later kunnen we onszelf niettemin feliciteren met het voltooien van de Schluchtensteig – een niet geringe prestatie waar we tot op de dag van vandaag met gepaste trots op terugkijken.
In hotel-restaurant Klosterhof is een bruiloftsfeest gaande en als de dienstdoende waard ons meedeelt dat dit tot in de avond zal voortduren, vrezen we het ergste, namelijk tegen onze zin naar de stad moeten strompelen voor een welverdiende maaltijd. Dat is buiten de waard gerekend: tegen betaling kunnen we eten wat de pot schaft in de aan de feestzaal grenzende erker, een aanbod dat we in dankbaarheid aanvaarden. Zorg nummer twee is de livemuziek: van het te grabbel gooien van het woord vertolken door Limburgse voor-al-uw-bruiloften-en-partijencombo's en het daarmee gepaard gaande sjoenkele wordt scribent dezes nog regelmatig badend in het zweet wakker. Nu dienen er echter prioriteiten gesteld te worden middels het afpilsen van de wandelweek. We doorlopen het incheckproces en brengen onze bagage naar onze kamers, via een opmerkelijk trappenhuis waarin een doordringende rioollucht hangt en dat qua bouwstijl doet denken aan een Nederlandse wederopbouwflat. Nog gehuld in onze Bever-catalogus en met een aura van goudeerlijk wandelzweet zitten we even later aan de ronde tafel in de erker, met uitzicht op het wel zeer ingetogen feestgedruis en twee pilsekindjes. De bruid vraagt ons of we zin hebben in een kloek stuk gebak – dat laten we ons geen twee keer vertellen.
Gekuisd en wel melden we ons andermaal aan de dis, alwaar we in het gezelschap zijn van nog een hotelgast, naar we uit zijn relaas menen te moeten begrijpen een vertegenwoordiger in buitenzwembaden die morgen afreist naar zijn moederland Kroatië. Hij heeft even uitvoerig als luidruchtig telefonisch contact met zijn gezin en na verloop van tijd zijn de banden aan tafel dusdanig aangehaald dat we naar zijn kroost mogen zwaaien.
Dan posteert de muzikant van dienst, een mediterraans smoelende kerel met een krullende paardenstaart, zich achter zijn lessenaar, microfoon en arsenaal elektronische toverdoosjes. Mijn angst voor het opboeren van het hiervoor gememoreerde trauma blijkt algauw ongegrond: de artiest laat horen over een aardige stem te beschikken en kan bovendien behoorlijk aan de snaren plukken. Zijn vermoedelijke voorliefde voor The Shadows en Dire Straits steekt hij niet onder stoelen of banken en ook met zijn overige oeuvre valt alleszins te leven.
Als het hoofdgerecht wordt uitgeserveerd, sluit de vriendelijke vertolker van gitaargeoriënteerde deunen zich bij de drie musketiers aan en laat merken ook een vlotte babbel in huis te hebben. De geboren en getogen Siciliaan luistert naar de naam Mario Stracuzzi en bevestigt Dire Straits als voornaamste inspiratiebron te hebben. Met name David Knopfler heeft een streepje voor, de broer van murmelkoning Mark die na twee albums de band verliet ten faveure van een solocarrière. Als ik vraag of de tegenwoordige parkeerwacht – in de coronacrisis levert het pure artiestenbestaan amper inkomsten op – ook zelf muziek heeft geschreven, krijgen we alledrie terstond een cd in de handen gedrukt. En glimmend van trots verhaalt hij over zijn contact met David Knopfler, dat onlangs culmineerde in een gezamenlijk gecomponeerd nummer, This Isn't Kansas Anymore.
Als het nagerecht, Walk of Life en toch nog enkele Duitse sjoenkel-kneiters de revue zijn gepasseerd, laten we het ongewoon tamme festijn voor wat het is en zoeken we het onwelriekende jarenvijftigtrappenhuis op.
Kilometerslang sturen de markeringen ons over brede boswegen, die gezien de herfstkleuren- en zonneharpenextravaganza allesbehalve saai zijn. Het dorpje Schwarzenbach, met 870 meter boven zeeniveau het hoogste punt van vandaag, vormt hierop een onderbreking; vanaf dit bezienswaardige ensemble van Schwarzwaldboerderijen fluistert het hoogteprofiel zachtjes in ons oor: "Vanaf hier is het alleen nog maar afdalen, hoor." Tussen Schwarzenbach en het op 350 meter hoogte gelegen Wehr zouden zich echter nog een paar matig aangename verrassingen schuilhouden die het label kuitenbijter dubbel en dwars verdienen.
Ter hoogte van een houtzagerij opent het landschap zich opnieuw. We steken er de doorgaande weg tussen Todtmoos en Wehr over die evenals wij de Wehra nimmer uit oog dan wel oor verliest. Het zachte licht van de ochtendzon schampt de kruinen van de hellingbossen; de lage begroeiing gaat schuil onder een dikke laag bevroren dauw. Even verderop wandelen we door het plaatsje Au, waar onze koffiehoop gevestigd is op het Waldhaus – gesloten wegens nog te vroeg.
Een paar honderd meter hebben we asfalt onder de zolen, maar dan gaat het schuin links een brede bosweg op die we stijgend en dalend zo'n tweeënhalve kilometer blijven volgen. Dan nemen we een smaller pad naar rechts, de Wehraschlucht in, een schitterend deel van de route: diep onder ons zien we her en der de slingerende weg door het dal, parallel aan de beekoever, voor en achter ons vergezichten over de kleurrijke heuvels. De stenen en rotsformaties laten menig nog verse herinnering aan de Wutachschlucht opborrelen. Een royale lus door een zijdalletje brengt ons als vanzelf bij een oude stenen brug over de Wehra en de hoofdweg door het dal, welke asfaltserpentine hier sierlijk tussen twee steile rotswanden door kronkelt.
We steken schuin over en traag en puffend bekuieren we een stenig pad dat lange-halen-gauw-thuizerig heuvelopwaarts gaat. En ook daarna is het klimwerk nog niet gedaan, zij het met getemperde hellingspercentages. Uiteindelijk zetten we dan toch onvermijdelijkerwijs de daling naar Wehr in, eerst over smalle paadjes, dan over bredere bosweggetjes. Voor de derde dag in successie moeten we zien te dealen met een wegversperring in de vorm van een gesneuvelde spar. Van de daaropvolgende wegversperring, werkzaamheden ter hoogte van het stuwmeer pal ten noorden van Wehr, waren we reeds op de hoogte: in plaats van langs de oevers loopt de omleiding wat hogerop over saaie grindwegen door een onspectaculair bos. Zo eindigen zowel deze dagmars als de Schluchtensteig in zijn geheel in een anticlimax. Aan de bosrand zien we het Rijndal en de eerste huizen van Wehr voor ons liggen. Het navigeren naar ons onderkomen is voorwaar nog geen sinecure door toedoen van het ontbreken van markeringen en een enorme bouwput, maar even later kunnen we onszelf niettemin feliciteren met het voltooien van de Schluchtensteig – een niet geringe prestatie waar we tot op de dag van vandaag met gepaste trots op terugkijken.
In hotel-restaurant Klosterhof is een bruiloftsfeest gaande en als de dienstdoende waard ons meedeelt dat dit tot in de avond zal voortduren, vrezen we het ergste, namelijk tegen onze zin naar de stad moeten strompelen voor een welverdiende maaltijd. Dat is buiten de waard gerekend: tegen betaling kunnen we eten wat de pot schaft in de aan de feestzaal grenzende erker, een aanbod dat we in dankbaarheid aanvaarden. Zorg nummer twee is de livemuziek: van het te grabbel gooien van het woord vertolken door Limburgse voor-al-uw-bruiloften-en-partijencombo's en het daarmee gepaard gaande sjoenkele wordt scribent dezes nog regelmatig badend in het zweet wakker. Nu dienen er echter prioriteiten gesteld te worden middels het afpilsen van de wandelweek. We doorlopen het incheckproces en brengen onze bagage naar onze kamers, via een opmerkelijk trappenhuis waarin een doordringende rioollucht hangt en dat qua bouwstijl doet denken aan een Nederlandse wederopbouwflat. Nog gehuld in onze Bever-catalogus en met een aura van goudeerlijk wandelzweet zitten we even later aan de ronde tafel in de erker, met uitzicht op het wel zeer ingetogen feestgedruis en twee pilsekindjes. De bruid vraagt ons of we zin hebben in een kloek stuk gebak – dat laten we ons geen twee keer vertellen.
Gekuisd en wel melden we ons andermaal aan de dis, alwaar we in het gezelschap zijn van nog een hotelgast, naar we uit zijn relaas menen te moeten begrijpen een vertegenwoordiger in buitenzwembaden die morgen afreist naar zijn moederland Kroatië. Hij heeft even uitvoerig als luidruchtig telefonisch contact met zijn gezin en na verloop van tijd zijn de banden aan tafel dusdanig aangehaald dat we naar zijn kroost mogen zwaaien.
Dan posteert de muzikant van dienst, een mediterraans smoelende kerel met een krullende paardenstaart, zich achter zijn lessenaar, microfoon en arsenaal elektronische toverdoosjes. Mijn angst voor het opboeren van het hiervoor gememoreerde trauma blijkt algauw ongegrond: de artiest laat horen over een aardige stem te beschikken en kan bovendien behoorlijk aan de snaren plukken. Zijn vermoedelijke voorliefde voor The Shadows en Dire Straits steekt hij niet onder stoelen of banken en ook met zijn overige oeuvre valt alleszins te leven.
Als het hoofdgerecht wordt uitgeserveerd, sluit de vriendelijke vertolker van gitaargeoriënteerde deunen zich bij de drie musketiers aan en laat merken ook een vlotte babbel in huis te hebben. De geboren en getogen Siciliaan luistert naar de naam Mario Stracuzzi en bevestigt Dire Straits als voornaamste inspiratiebron te hebben. Met name David Knopfler heeft een streepje voor, de broer van murmelkoning Mark die na twee albums de band verliet ten faveure van een solocarrière. Als ik vraag of de tegenwoordige parkeerwacht – in de coronacrisis levert het pure artiestenbestaan amper inkomsten op – ook zelf muziek heeft geschreven, krijgen we alledrie terstond een cd in de handen gedrukt. En glimmend van trots verhaalt hij over zijn contact met David Knopfler, dat onlangs culmineerde in een gezamenlijk gecomponeerd nummer, This Isn't Kansas Anymore.
Als het nagerecht, Walk of Life en toch nog enkele Duitse sjoenkel-kneiters de revue zijn gepasseerd, laten we het ongewoon tamme festijn voor wat het is en zoeken we het onwelriekende jarenvijftigtrappenhuis op.
Dag 9: Wehr – Stühlingen – Neuhausen am Rheinfall – Stühlingen
Zondag 24 oktober 2021
We slapen een weinig uit en als we ons ten langen leste melden voor het ontbijt, wijst niets erop dat hier gisteravond het dak een soort van eraf ging. Dan nemen we rolkoffer respectievelijk plunjezak ter hand en vangt onze reis naar Stühlingen aan met een korte tippel naar de bushalte. In de reisinformatie van Van Paridon lazen we het volgende:
"Vlakbij het hotel vertrekt de bus naar Stühlingen. Wij kwamen hier op zondagmorgen en hadden een verbinding zonder overstappen naar het hotel in Stühlingen (ca. 2 uur). De kosten voor de busreis bedroegen slechts € 4,50 (!) per persoon."
Ofschoon het ontegenzeglijk zondagmorgen is, moeten wij de luxe van een rechtstreekse verbinding met Stühlingen ontberen: drie keer overstappen, luidt het devies, eerst een kort stukje per bus naar het busstation van Wehr, dan een tweede busrit naar het station van Bad Säckingen, vervolgens met de trein naar Lauchringen en ten slotte andermaal een bus die ons pal voor het hotel zal afzetten. Waar de Van Paridonnetjes echter hun portemonnee mochten trekken, is de transfer voor ons kosteloos: in elk hotel ontvingen we een ticket waarmee we de volgende dag gratis en voor niets met het openbaar vervoer door het hele Zwarte Woud mochten reizen.
Ondanks het relatieve ongemak van het aldoor moeten wisselen van vervoermiddel, verloopt het een en ander vlekkeloos. Enkel het tapijtbombardement van welkomst-sms'jes van KPN kan me maar matig bekoren: het spoortraject verloopt pal langs de noordelijke oever van de Rijn, die hier de rol van grens tussen Duitsland en Zwitserland met verve op zich neemt. Het station in Lauchringen is gespeend van welke voorziening dan ook, maar de koddige naam van het plaatsje doet menig op culinaire leest geschoeide witz opborrelen.
Zodra mevrouw Rebstock ons onze kamers heeft toegewezen, besteden we de middag aan een bliksembezoek aan de bekende Rheinfall, net over de grens in het kanton Schaffhausen, naar verluidt de grootste en krachtigste waterval van Europa – groter en krachtiger nog dan de IJslandse Dettifoss, die ik in 2003 tot twee keer toe met een langswippen vereerde en waar ik evenzovele malen amper weg te slaan was qua shock and awe. Vanaf een der enorme parkeerplaatsen vinden we een geasfalteerd pad langs de Rijn; in de verte zien en horen we het kolkende water al. We komen uit in een toeristische onderwereld van krioelende mensenmassa's en fastfoodetablissementen – corona lijkt hier iets uit een ver verleden. Met gezwinde spoed lopen we door, trap op, trap af, van uitzichtplatform naar uitzichtplatform, maar nergens is het uitzicht op het natuurfenomeen ideaal. Aan de voet van Schloss Laufen am Rheinfall, dat zich technisch gezien ophoudt in het kanton Zürich, stuiten we ten slotte op een platform dat enkel tegen betaling te betreden is. Vanaf hier is het uitzicht ronduit spectaculair, mede doordat we hier de stroomversnellingen haast letterlijk kunnen aanraken.
De Zwitserse vreetschuren laten we verder voor wat ze zijn; we dineren 's avonds in het vertrouwde Stühlingse restaurantje, waar een ontmoeting met Tanja ons weer niet vergund is.
Ondanks het relatieve ongemak van het aldoor moeten wisselen van vervoermiddel, verloopt het een en ander vlekkeloos. Enkel het tapijtbombardement van welkomst-sms'jes van KPN kan me maar matig bekoren: het spoortraject verloopt pal langs de noordelijke oever van de Rijn, die hier de rol van grens tussen Duitsland en Zwitserland met verve op zich neemt. Het station in Lauchringen is gespeend van welke voorziening dan ook, maar de koddige naam van het plaatsje doet menig op culinaire leest geschoeide witz opborrelen.
Zodra mevrouw Rebstock ons onze kamers heeft toegewezen, besteden we de middag aan een bliksembezoek aan de bekende Rheinfall, net over de grens in het kanton Schaffhausen, naar verluidt de grootste en krachtigste waterval van Europa – groter en krachtiger nog dan de IJslandse Dettifoss, die ik in 2003 tot twee keer toe met een langswippen vereerde en waar ik evenzovele malen amper weg te slaan was qua shock and awe. Vanaf een der enorme parkeerplaatsen vinden we een geasfalteerd pad langs de Rijn; in de verte zien en horen we het kolkende water al. We komen uit in een toeristische onderwereld van krioelende mensenmassa's en fastfoodetablissementen – corona lijkt hier iets uit een ver verleden. Met gezwinde spoed lopen we door, trap op, trap af, van uitzichtplatform naar uitzichtplatform, maar nergens is het uitzicht op het natuurfenomeen ideaal. Aan de voet van Schloss Laufen am Rheinfall, dat zich technisch gezien ophoudt in het kanton Zürich, stuiten we ten slotte op een platform dat enkel tegen betaling te betreden is. Vanaf hier is het uitzicht ronduit spectaculair, mede doordat we hier de stroomversnellingen haast letterlijk kunnen aanraken.
De Zwitserse vreetschuren laten we verder voor wat ze zijn; we dineren 's avonds in het vertrouwde Stühlingse restaurantje, waar een ontmoeting met Tanja ons weer niet vergund is.
Dag 10: Stühlingen – Speyer
Maandag 25 oktober 2021
Geruime tijd voor de daadwerkelijke reis meende ik er goed aan te doen de potentie van een zeker sociaal medium ten maximale uit te nutten:
"Vraagje voor de Duitslandkenners: naast Worms ben ik op zoek naar nog een alleraardigst stadje waar je een paar uurtjes aangenaam kan vertoeven. Dat stadje moet aan de volgende eisen voldoen:
• ongeveer op de helft tussen Nijmegen en Zürich, met de nadruk op ongeveer;
• er moet een hotel en een restaurant zijn;
• vlakbij de snelweg [...];
• en dus een vertoefbaar centrum.
Aanbevelingen worden bijzonder gewaardeerd en in overweging genomen. Danke schön!"
Dat heb ik voorwaar geweten! Uit de zillioenen voorgeslagen opties – zoals daar zijn Speyer, Limburgerhof, Heidelberg, Koblenz, Mainz, Limburg an der Lahn en praktisch alles tussen Boppard en Bingen – viel na ampel beraad de eerstgenoemde het meest in de smaak.
Het is tijd om dag te zeggen tegen het Zwarte Woud. Ruim drie uur na onderhavig uitzwaaimoment kruisen we ter hoogte van de Hockenheimring de Rijn en rijden we de bebouwde kom binnen van de provinciestad die in een ver verleden Noviomagus werd genoemd – frappant, vermits hetzelfde opgeld doet voor Nijmegen. Ons vriendelijke hotel bevindt zich in de slagschaduw van de Altpörtel, de dertiende-eeuwse westelijke toegangspoort tot de binnenstad.
Aan gene zijde van de monumentale toren lunchen we even zonovergoten als uitgebreid op het terras van Amalie Genusskult, welke Amalie overigens een Tanjaatje doet – geen spoor van Amalie. 's Middags flaneren we over de winkel- en horecarijke Maximilianstraße en omcirkelen we de imposante Dom, een kathedraal en de grootste kerk in romaanse stijl ter wereld. Pal aan de Rijn vinden we een Biergarten, waar we met behulp van een koel glas gerstenat proosten op een geslaagde vakantie en het bijzonder fraaie en aangename Speyer – hoewel het klinken der glazen overstemd wordt door laag overvliegende propellervliegtuigjes en een overenthousiaste waterskiër.
In een knus restaurantje – gezien de coronale omstandigheden wellicht iets te knus – laten we ons de laatste oer-Duitse maaltijd prima smaken.
Het is tijd om dag te zeggen tegen het Zwarte Woud. Ruim drie uur na onderhavig uitzwaaimoment kruisen we ter hoogte van de Hockenheimring de Rijn en rijden we de bebouwde kom binnen van de provinciestad die in een ver verleden Noviomagus werd genoemd – frappant, vermits hetzelfde opgeld doet voor Nijmegen. Ons vriendelijke hotel bevindt zich in de slagschaduw van de Altpörtel, de dertiende-eeuwse westelijke toegangspoort tot de binnenstad.
Aan gene zijde van de monumentale toren lunchen we even zonovergoten als uitgebreid op het terras van Amalie Genusskult, welke Amalie overigens een Tanjaatje doet – geen spoor van Amalie. 's Middags flaneren we over de winkel- en horecarijke Maximilianstraße en omcirkelen we de imposante Dom, een kathedraal en de grootste kerk in romaanse stijl ter wereld. Pal aan de Rijn vinden we een Biergarten, waar we met behulp van een koel glas gerstenat proosten op een geslaagde vakantie en het bijzonder fraaie en aangename Speyer – hoewel het klinken der glazen overstemd wordt door laag overvliegende propellervliegtuigjes en een overenthousiaste waterskiër.
In een knus restaurantje – gezien de coronale omstandigheden wellicht iets te knus – laten we ons de laatste oer-Duitse maaltijd prima smaken.
Dag 11: Speyer – Nijmegen – Alverna
Dinsdag 26 oktober 2021
De rit van Noviomagus, Duitsland naar Noviomagus, Nederland en verder door naar huis.