Eilandgast
Wandelen op La Palma
In april 2005 heb ik anderhalve week gewandeld op het kleine Canarische eiland La Palma. De gelopen routes staan in onderstaand kaartje ingetekend.
De volgende verhalen heb ik in de periode van oktober tot en met december 2005 geschreven.
Gratis eten en drinken in het Palacio de Salazar
Nadat we overdag bij stralende zonneschijn de vulkaanroute hebben gelopen, gaan Montse (mijn Spaanse vakantievriendinnetje) en ik, zoals elke avond, op zoek naar een leuke eetgelegenheid in het centrum van Santa Cruz de La Palma. We slenteren over de Calle O'Daly, de hoofdstraat. Uit het schitterende oude pand waarin de VVV gevestigd is klinkt klassieke muziek. We besluiten om binnen even een kijkje te nemen. Op de binnenplaats is het een drukte van belang. Iedereen is chic gekleed en heeft zijn beste beentje voorgezet voor de spiegel. Nu ziet Montse er, zoals gebruikelijk, ook weer goed uit, maar ik loop er toch wat sjofel bij in mijn spijkerbroek en T-shirtje en voel me daarom niet helemaal op mijn gemak. Ik wil dan eigenlijk ook weer doorlopen, maar Montse loopt een zaal in waar een kleine tentoonstelling over Don Quichotte is. Dit jaar is het namelijk 400 jaar geleden dat het eerste deel van dit boek verscheen.
We lopen langs de vitrines, waarin tientallen verschillende drukken van de bekende roman van de Spaanse schrijver Cervantes liggen, in evenzovele talen. Montse legt uit waar het boek over gaat. El ingenioso hidalgo Don Quichote de La Mancha (Don Quichotte, de vernuftige edelman van La Mancha) is een parodie op de in de zestiende eeuw immens populaire ridderromans. Door het lezen van ridderromans raakt de hoofdpersoon in de waan dat hij het onrecht in de wereld moet bestrijden. Hij neemt de welluidende naam Don Quichotte aan en hijst zichzelf in een Bart Smit-harnas. Hij trekt er, samen met zijn schildknaapje Sancho Panza, op een kreupele merrie op uit en trekt ten strijde tegen vermeende reuzen, tovenaars en andersoortig ongedierte. Op een gegeven moment is Don Quichotte zo ver heen dat hij zelfs een ingebeeld gevecht levert tegen de windmolens van La Mancha.
Als Montse en ik het wel gezien hebben, lopen we terug naar de binnenplaats van het Palacio de Salazar. Het is al donker en de binnenplaats, die is omringd door hoge muren met de voor de Canarische eilanden karakteristieke houten balkons, is sfeervol verlicht. Op een lange tafel staan allerlei gerechten uit La Mancha en er worden rode wijnen uit de streek bij geserveerd. Ik begin te denken dat we hiervoor eigenlijk uitgenodigd hadden moeten zijn, maar Montse loopt, assertief als ze is, recht op de tafel af, pakt een eerste stokbroodje en belegt het rijkelijk.
"Kom op, Ron, neem ook wat!" wenkt ze.
Ook ik neem een stokbroodje, maar de bescheiden manier waarop ik het beleg zint Montse niet.
"Neem toch meer! Meer! Het is gratis!"
Een ober komt langs en geeft ons uitleg over de verschillende gerechten. Vervolgens schenkt hij ons een glas rode wijn in. Montse ginnegapt wat met de ober. Het blijkt te gaan over hoe ik net mijn stokbroodje karig besmeerde.
"Neem maar zo veel je wilt, hoor, de burgemeester betaalt!" zegt hij.
Vele stokbroodjes en een paar glazen rode wijn later gaan we als een van de laatsten weg. Niet voor de eerste keer ben ik prettig verrast door de gastvrijheid van de Palmero's.
We lopen langs de vitrines, waarin tientallen verschillende drukken van de bekende roman van de Spaanse schrijver Cervantes liggen, in evenzovele talen. Montse legt uit waar het boek over gaat. El ingenioso hidalgo Don Quichote de La Mancha (Don Quichotte, de vernuftige edelman van La Mancha) is een parodie op de in de zestiende eeuw immens populaire ridderromans. Door het lezen van ridderromans raakt de hoofdpersoon in de waan dat hij het onrecht in de wereld moet bestrijden. Hij neemt de welluidende naam Don Quichotte aan en hijst zichzelf in een Bart Smit-harnas. Hij trekt er, samen met zijn schildknaapje Sancho Panza, op een kreupele merrie op uit en trekt ten strijde tegen vermeende reuzen, tovenaars en andersoortig ongedierte. Op een gegeven moment is Don Quichotte zo ver heen dat hij zelfs een ingebeeld gevecht levert tegen de windmolens van La Mancha.
Als Montse en ik het wel gezien hebben, lopen we terug naar de binnenplaats van het Palacio de Salazar. Het is al donker en de binnenplaats, die is omringd door hoge muren met de voor de Canarische eilanden karakteristieke houten balkons, is sfeervol verlicht. Op een lange tafel staan allerlei gerechten uit La Mancha en er worden rode wijnen uit de streek bij geserveerd. Ik begin te denken dat we hiervoor eigenlijk uitgenodigd hadden moeten zijn, maar Montse loopt, assertief als ze is, recht op de tafel af, pakt een eerste stokbroodje en belegt het rijkelijk.
"Kom op, Ron, neem ook wat!" wenkt ze.
Ook ik neem een stokbroodje, maar de bescheiden manier waarop ik het beleg zint Montse niet.
"Neem toch meer! Meer! Het is gratis!"
Een ober komt langs en geeft ons uitleg over de verschillende gerechten. Vervolgens schenkt hij ons een glas rode wijn in. Montse ginnegapt wat met de ober. Het blijkt te gaan over hoe ik net mijn stokbroodje karig besmeerde.
"Neem maar zo veel je wilt, hoor, de burgemeester betaalt!" zegt hij.
Vele stokbroodjes en een paar glazen rode wijn later gaan we als een van de laatsten weg. Niet voor de eerste keer ben ik prettig verrast door de gastvrijheid van de Palmero's.
In de Caldera de Taburiente
Een van de hoogtepunten van mijn wandelvakantie op La Palma was de tocht door de Caldera de Taburiente en de Barranco de las Angustias, de kloof van de doodsangsten. Het was niet de geschiktste dag om mijn traditionele slechte dag te hebben, maar helaas werd deze ongewenste samenloop van omstandigheden wel bewaarheid.
Een kleine week terug had ik vanuit de bus al een eerste blik kunnen werpen in dit immense keteldal dat, in tegenstelling tot wat de naam suggereert, geen vulkanische oorsprong heeft, maar dat door aardverschuivingen en erosie ontstaan is. Via de kloof werd mij een doorkijkje gegund op een gapend gat dat wordt omsloten door rotswanden van twee kilometer hoog. Hier doorheen wandelen moest wel een indrukwekkende ervaring zijn.
Net als op de meeste andere wandeldagen loop ik vandaag in een internationale groep met een gids van Natour Trekking. Dit concept heeft zo zijn voor- en nadelen. In een groep heb je aanspraak, je wordt opgehaald en weer thuisgebracht en tijdens sommige tochten, zoals deze, vind ik het verstandiger om er niet alleen op uit te trekken. Wandelen in een groep houdt echter ook in dat je zelden in je eigen tempo kunt lopen. Bovendien wil de gids af en toe wat over de omgeving vertellen. Hoe vaak dat gebeurt en hoe lang dat duurt hangt erg af van de gids die je hebt, is mijn ervaring inmiddels. Vandaag heb ik spijtig genoeg Carolien als gids, die ik bij een eerdere wandeling heb ervaren als een praatzieke papegaai die haar uitvoerige, gortdroge betogen met luide, monotone stem opdreunt.
Na een ontbijtje en een kopje koffie in een hotel (mijn pension serveert geen ontbijt) word ik door de bus opgepikt. Wanneer iedereen opgehaald is, draaien we een smalle weg tussen de bananenplantages op, de Barranco de las Angustias in. Bij een grote parkeerplaats houdt het asfalt op en stappen we over in twee kleine taxibusjes. Over een uiterst beroerde, onverharde weg schommelen en stuiteren we omhoog naar Los Brecitos op 1.130 meter hoogte, het startpunt van de wandeltocht. Het uitzicht over de kloof en de krater wordt wel steeds fraaier. Na een half uur helemaal suf gedraaid en gekeerd te zijn, gebeurt het onvermijdelijke: pang! Een klapband!
"Dat is al de derde klapband deze week!" zegt Carolien.
De weg ligt ook helemaal bezaaid met losse stenen. La Palma heeft de slechtste winter sinds vijftig jaar achter de rug (op de Roque de los Muchachos, het hoogste punt van het eiland, heeft drie meter sneeuw gelegen) en de rommel die daardoor veroorzaakt is, is nog niet opgeruimd. Beneden in de kloof kunnen we waarschijnlijk ook wel het een en ander verwachten.
Lopend verder dus, er zit niets anders op. Het tweede busje, dat Los Brecitos wel heelhuids heeft bereikt, komt ons echter oppikken. De chauffeur lijkt over zijn toeren en schreeuwt, wild gesticulerend, het een en ander richting Carolien, ondertussen het busje langs diepe ravijnen en door allerlei salto's en haarspeldbochten manoeuvrerend. Zou het gewoon een gesprekje over het weer zijn? Met die zuiderlingen weet je het maar nooit. Shaken, not stirred komen we boven.
Ik ben de enige Nederlander in de groep. Verder zijn er drie Fransen en de rest komt uit België. De wandeling begint eenvoudig met een geleidelijke afdaling door een pijnbomenbos over een goede zandweg. Ik vind algauw aansluiting bij de snelle groep. Na vijf minuten staan we echter alweer stil bij een informatiebord, waar Carolien helemaal van kleppenstein gaat. Terwijl ik voor de zoveelste keer in drie talen krijg te horen hoe La Palma ontstaan is, lopen tientallen wandelaars voorbij, ons een misprijzende blik gunnend. Gelijk hebben ze.
De snelle groep wil doorlopen. Elke keer als Carolien haar mond weer schijnt te moeten opentrekken gaan we demonstratief op een afstandje staan, of we lopen langzaam alvast wat vooruit. Naarmate we dieper de Caldera de Taburiente ingaan, wordt het uitzicht spectaculairder. De verticale en nog steilere rotswanden torenen steeds hoger boven ons uit. Het pad gaat nu af en toe wat steiler bergafwaarts en we passeren diverse kloven. Uiteindelijk komen we op de bodem van het keteldal bij de rivier uit; een mooie plek voor de lunchpauze.
We zijn niet de enigen die deze stek uitverkoren hebben als pleisterplaats. Tientallen wandelaars zitten langs de oevers van het riviertje. Ook een verwilderde kat heeft zich hier verschanst; routineus gaat hij bij iedereen langs, in de hoop een stukje brood te krijgen. De kat ziet er goed doorvoed uit, dus blijkbaar lukt dit meestal wel. Het uitzicht op de kraterwanden is fenomenaal.
Carolien zint het niet dat twee wandelaars gevaarlijk dichtbij een diepte zitten. Ze heeft echter niet in de gaten dat ze niet bij onze groep horen; het zijn onafhankelijke wandelaars. Ze schreeuwt dat ze er weg moeten, maar ze wordt volledig genegeerd. De groep kijkt haar enigszins verbaasd aan.
Na een half uurtje moeten we weer verder, want het hele stuk door de Barranco de las Angustias moet nog gelopen worden. Voordat we beginnen aan dit zwaarste deel van de tocht, vullen we onze waterflessen bij in het gloednieuwe bezoekerscentrum. Door de strenge winter stroomt er veel water door de beek en is de kloof bezaaid met puin en grote rotsblokken. Tientallen keren zullen we over rotspartijen moeten klauteren en het riviertje moeten doorkruisen. Het is heet in de kloof en er staat geen zuchtje wind. Het eerste uur gaat het goed, maar daarna voel ik de concentratie wegvloeien. Ik raak steeds verder achter in de groep en op een gegeven moment kan ik zelfs de achtersten niet meer bijbenen. Ik baal als een stekker, maar ik kan het gewoonweg niet meer opbrengen me te concentreren. Gelukkig helpt iedereen elkaar in de groep. Ik word door een Franse jongen, die ik al bij een eerdere wandeling had gesproken, bij de hand genomen en de kloof doorgesleept.
Een intermezzo over een gemakkelijker slingerpad volgt. We halen twee oudere mannen in, ze zien er vermoeid uit en ze hebben geen goede wandelschoenen aan. Een van de mannen wil op een tak gaan zitten, maar ziet niet dat er onder de tak niets is. Hij maakt dan ook een ongelofelijke smak. Drie jongens snellen toe, maar hij is gelukkig ongedeerd gebleven. De twee mannen zeggen dat ze de wandeling schromelijk onderschat hebben. De gidsen zijn er nu verantwoordelijk voor dat de mannen veilig het uiteinde van de kloof bereiken. Algauw blijkt echter dat ze ons tempo niet kunnen bijhouden. Ze krijgen het mobiele nummer van een van de gidsen.
Voor mij gaat de martelgang nog even door. Gedwee laat ik mij begeleiden over de rotsen en door de beek; de concentratie is volledig weg. Een tijdje later zien we een helikopter boven de kloof cirkelen. Zou die voor de twee oudere mannen zijn?
Om half zeven 's avonds bereiken we het einde van de kloof; de asfaltweg naar Los Llanos komt in zicht. O, goddelijk asfalt, nog nimmer heb ik zo gesmacht naar u! Als ik eenmaal de moeder aller wegdekken onder mijn schoenen voel, loop ik weer als een kievit. Psychisch uitgeput plof ik neer in de bus, die mij brengt naar een welverdiende douche, naar Montse en naar een pizzeria, waar een bunkerfestijn zou plaatsvinden van een uitgehongerde wandelaar.
Een kleine week terug had ik vanuit de bus al een eerste blik kunnen werpen in dit immense keteldal dat, in tegenstelling tot wat de naam suggereert, geen vulkanische oorsprong heeft, maar dat door aardverschuivingen en erosie ontstaan is. Via de kloof werd mij een doorkijkje gegund op een gapend gat dat wordt omsloten door rotswanden van twee kilometer hoog. Hier doorheen wandelen moest wel een indrukwekkende ervaring zijn.
Net als op de meeste andere wandeldagen loop ik vandaag in een internationale groep met een gids van Natour Trekking. Dit concept heeft zo zijn voor- en nadelen. In een groep heb je aanspraak, je wordt opgehaald en weer thuisgebracht en tijdens sommige tochten, zoals deze, vind ik het verstandiger om er niet alleen op uit te trekken. Wandelen in een groep houdt echter ook in dat je zelden in je eigen tempo kunt lopen. Bovendien wil de gids af en toe wat over de omgeving vertellen. Hoe vaak dat gebeurt en hoe lang dat duurt hangt erg af van de gids die je hebt, is mijn ervaring inmiddels. Vandaag heb ik spijtig genoeg Carolien als gids, die ik bij een eerdere wandeling heb ervaren als een praatzieke papegaai die haar uitvoerige, gortdroge betogen met luide, monotone stem opdreunt.
Na een ontbijtje en een kopje koffie in een hotel (mijn pension serveert geen ontbijt) word ik door de bus opgepikt. Wanneer iedereen opgehaald is, draaien we een smalle weg tussen de bananenplantages op, de Barranco de las Angustias in. Bij een grote parkeerplaats houdt het asfalt op en stappen we over in twee kleine taxibusjes. Over een uiterst beroerde, onverharde weg schommelen en stuiteren we omhoog naar Los Brecitos op 1.130 meter hoogte, het startpunt van de wandeltocht. Het uitzicht over de kloof en de krater wordt wel steeds fraaier. Na een half uur helemaal suf gedraaid en gekeerd te zijn, gebeurt het onvermijdelijke: pang! Een klapband!
"Dat is al de derde klapband deze week!" zegt Carolien.
De weg ligt ook helemaal bezaaid met losse stenen. La Palma heeft de slechtste winter sinds vijftig jaar achter de rug (op de Roque de los Muchachos, het hoogste punt van het eiland, heeft drie meter sneeuw gelegen) en de rommel die daardoor veroorzaakt is, is nog niet opgeruimd. Beneden in de kloof kunnen we waarschijnlijk ook wel het een en ander verwachten.
Lopend verder dus, er zit niets anders op. Het tweede busje, dat Los Brecitos wel heelhuids heeft bereikt, komt ons echter oppikken. De chauffeur lijkt over zijn toeren en schreeuwt, wild gesticulerend, het een en ander richting Carolien, ondertussen het busje langs diepe ravijnen en door allerlei salto's en haarspeldbochten manoeuvrerend. Zou het gewoon een gesprekje over het weer zijn? Met die zuiderlingen weet je het maar nooit. Shaken, not stirred komen we boven.
Ik ben de enige Nederlander in de groep. Verder zijn er drie Fransen en de rest komt uit België. De wandeling begint eenvoudig met een geleidelijke afdaling door een pijnbomenbos over een goede zandweg. Ik vind algauw aansluiting bij de snelle groep. Na vijf minuten staan we echter alweer stil bij een informatiebord, waar Carolien helemaal van kleppenstein gaat. Terwijl ik voor de zoveelste keer in drie talen krijg te horen hoe La Palma ontstaan is, lopen tientallen wandelaars voorbij, ons een misprijzende blik gunnend. Gelijk hebben ze.
De snelle groep wil doorlopen. Elke keer als Carolien haar mond weer schijnt te moeten opentrekken gaan we demonstratief op een afstandje staan, of we lopen langzaam alvast wat vooruit. Naarmate we dieper de Caldera de Taburiente ingaan, wordt het uitzicht spectaculairder. De verticale en nog steilere rotswanden torenen steeds hoger boven ons uit. Het pad gaat nu af en toe wat steiler bergafwaarts en we passeren diverse kloven. Uiteindelijk komen we op de bodem van het keteldal bij de rivier uit; een mooie plek voor de lunchpauze.
We zijn niet de enigen die deze stek uitverkoren hebben als pleisterplaats. Tientallen wandelaars zitten langs de oevers van het riviertje. Ook een verwilderde kat heeft zich hier verschanst; routineus gaat hij bij iedereen langs, in de hoop een stukje brood te krijgen. De kat ziet er goed doorvoed uit, dus blijkbaar lukt dit meestal wel. Het uitzicht op de kraterwanden is fenomenaal.
Carolien zint het niet dat twee wandelaars gevaarlijk dichtbij een diepte zitten. Ze heeft echter niet in de gaten dat ze niet bij onze groep horen; het zijn onafhankelijke wandelaars. Ze schreeuwt dat ze er weg moeten, maar ze wordt volledig genegeerd. De groep kijkt haar enigszins verbaasd aan.
Na een half uurtje moeten we weer verder, want het hele stuk door de Barranco de las Angustias moet nog gelopen worden. Voordat we beginnen aan dit zwaarste deel van de tocht, vullen we onze waterflessen bij in het gloednieuwe bezoekerscentrum. Door de strenge winter stroomt er veel water door de beek en is de kloof bezaaid met puin en grote rotsblokken. Tientallen keren zullen we over rotspartijen moeten klauteren en het riviertje moeten doorkruisen. Het is heet in de kloof en er staat geen zuchtje wind. Het eerste uur gaat het goed, maar daarna voel ik de concentratie wegvloeien. Ik raak steeds verder achter in de groep en op een gegeven moment kan ik zelfs de achtersten niet meer bijbenen. Ik baal als een stekker, maar ik kan het gewoonweg niet meer opbrengen me te concentreren. Gelukkig helpt iedereen elkaar in de groep. Ik word door een Franse jongen, die ik al bij een eerdere wandeling had gesproken, bij de hand genomen en de kloof doorgesleept.
Een intermezzo over een gemakkelijker slingerpad volgt. We halen twee oudere mannen in, ze zien er vermoeid uit en ze hebben geen goede wandelschoenen aan. Een van de mannen wil op een tak gaan zitten, maar ziet niet dat er onder de tak niets is. Hij maakt dan ook een ongelofelijke smak. Drie jongens snellen toe, maar hij is gelukkig ongedeerd gebleven. De twee mannen zeggen dat ze de wandeling schromelijk onderschat hebben. De gidsen zijn er nu verantwoordelijk voor dat de mannen veilig het uiteinde van de kloof bereiken. Algauw blijkt echter dat ze ons tempo niet kunnen bijhouden. Ze krijgen het mobiele nummer van een van de gidsen.
Voor mij gaat de martelgang nog even door. Gedwee laat ik mij begeleiden over de rotsen en door de beek; de concentratie is volledig weg. Een tijdje later zien we een helikopter boven de kloof cirkelen. Zou die voor de twee oudere mannen zijn?
Om half zeven 's avonds bereiken we het einde van de kloof; de asfaltweg naar Los Llanos komt in zicht. O, goddelijk asfalt, nog nimmer heb ik zo gesmacht naar u! Als ik eenmaal de moeder aller wegdekken onder mijn schoenen voel, loop ik weer als een kievit. Psychisch uitgeput plof ik neer in de bus, die mij brengt naar een welverdiende douche, naar Montse en naar een pizzeria, waar een bunkerfestijn zou plaatsvinden van een uitgehongerde wandelaar.
Tonijnkroketjes
Een stevige tippel kan een bijzonder effectieve remedie zijn tegen een fikse kater. Daarom is het goed dat ik vandaag, samen met mijn vakantievriendinnetje Montse en Jean-Louis Cerckel van La Palma Adventure, een flinke wandeling ga maken op de zuidpunt van La Palma. Gebroken, na een veel te korte nachtrust, meld ik mij in de lobby van Montses hotel om haar op te pikken. Gisteravond hebben we met zijn tweeën haar verjaardag uitgebreid gevierd, inclusief etentje, gebaketerij en doordeweekse zaterdagavondslemp. Op mijn lever na, die overuren maakt om alle ingenomen alcohol af te breken, verkeert mijn lichaam nog in slaaptoestand.
Stipt op het afgesproken tijdstip rijdt Jean-Louis' bolide voor en met het nodige gedraai en gekeer tuffen we naar Los Canarios (voor de La Palma-kenners: ex-Fuencaliente). Jean-Louis is niet de enige die wel zin heeft in een kopje koffie, dus lopen we eerst een barretje in om de slaap en de kater weg te spoelen met cafeïne. Montse laat mij in het Spaans een café con leche condensado bestellen, hetgeen mij met het nodige gehakkel en gestuntel nog lukt ook. Het is een soort espresso, met onderin het minuscule kopje een laagje gecondenseerde melk. In elk geval een bakkie dat straf genoeg is om enigszins wakker te worden. We eten er ook amandelkoekjes bij, een lichtelijk overschatte specialiteit van La Palma.
Tijd om de rugzakken om te hangen en te gaan wandelen! Jean-Louis stoeit nog even wat met zijn rommeltjes en besluit dan om maar helemaal geen rugzak mee te nemen. Langs een rustig asfaltweggetje lopen we Los Canarios uit. De heuvels en de bermen zijn begroeid met een uitbundige vegetatie in alle mogelijke en ook enige onmogelijke kleuren. Elk jaargetijde heeft zo zijn charmes, maar wellicht is het het mooist om in het voorjaar te wandelen, omdat alles dan in bloei staat.
Jean-Louis loopt tijdens het grootste deel van de wandeltocht een eindje voor ons uit. Achteraf begreep ik van hem dat dat niet alleen was omdat hij een ervarener wandelaar is, of omdat hij simpelweg wél van quitte af aan wakker was. Hij vond Montse en ik zo goed bij elkaar passen en merkte dat er zo veel gevoelens voor elkaar waren, dat hij dat prille liefdesgeluk niet wilde verstoren.
We slaan rechtsaf en even later lopen we over een een smal, overdekt irrigatiekanaaltje dat her en der flink overwoekerd is. Ik vraag Jean-Louis of dit is wat ik mij moet voorstellen bij het wandelen overlevada's op het Portugese eiland Madeira. Jean-Louis knikt bevestigend. Ik had gelezen dat sommige wandelingen op Madeira niet geschikt zijn voor mensen met hoogtevrees, omdat de irrigatiekanaaltjes soms vlak langs steile hoogtes lopen. Ook nu voel ik me niet voor honderd procent op mijn gemak; de betonnen overdekking is namelijk erg smal en een gapende diepte bevindt zich links van mij. Vooral niet struikelen dus.
Het gebied waar we doorheen lopen valt met één woord te omschrijven: vulkanisch. Asvelden en lavastromen wisselen elkaar af. Her en der groeien er bontgekleurde bloemen en planten, die hevig contrasteren met de zwartgeblakerde omgeving. Ik maak er flink wat foto's van. Het landschap is gevormd in 1971 tijdens een uitbarsting van de vulkaan Teneguía. La Palma is toen ook enkele vierkante kilometers groter geworden. In de toekomst zullen er naar het zuiden toe steeds nieuwe vulkanen ontstaan, en zal la isla bonita almaar groter worden.
We hebben de irrigatiekanaaltjes achter ons gelaten. We lopen nu over een breed pad langs een ashelling. Na een rechtse bocht ontspint zich een fantastisch panorama van de gehele zuidkust van La Palma. Rechts zien we de Teneguía, die zich als een rotte kies verheft boven de aswoestenij. Ten westen daarvan ontwaren we de twee vuurtorens op het zuidelijkste puntje van het eiland. De maagdelijk witte zoutpannen steken helder af tegen het pasgevormde lavalandschap.
We zitten nog flink hoog als Jean-Louis plotseling zegt: "En hier gaan we links naar beneden." Er is geen pad; we worden geacht over een steile ashelling af te dalen naar een kruising van zandwegen. Jean-Louis heeft dit vaker gedaan: nadat hij ons heeft gewaarschuwd om hem vooral niet te imiteren, huppelt hij als een kwieke berggems naar beneden, zijn strohoed losjes in de hand houdend. Montse en ik doen het wat rustiger aan. Onze schoenen zakken diep in de as bij elke stap, zodat er eigenlijk helemaal niks kan gebeuren. Beiden veroorzaken we een flinke stofwolk.
Dan is het tijd voor de beklimming van de Teneguía. Hoewel in de literatuur valt te lezen dat deze klim ook afgeraden wordt voor mensen met hoogtevrees, valt het in de praktijk reuze mee. Het is af en toe flink klauteren, maar de top is in een minuut of tien bereikt. Het uitzicht is geweldig, maar daarvoor moeten we ons wel een stormachtige wind laten welgevallen. "Het winderigste plekje op La Palma," weet Jean-Louis. Hij verbaast zich erover dat ik Aeolus tart door gewoon in mijn T-shirtje op de top te staan. Toegegeven, het is best frisjes boven, maar het is overdreven van Jean-Louis om mij een ijsbeer te noemen. Maar ja, hij woont al twintig jaar op La Palma en is niks meer gewend natuurlijk.
Het gesteente op de Teneguía is op sommige plekken nog warm, ja, zelfs heet te noemen. Jean-Louis heeft de indruk dat de vulkaan de laatste jaren steeds meer warmte produceert en verwacht dat er in de nabije toekomst wel weer een eruptie op het programma staat. Ook vertelt hij dat een warme bron even verderop, die in 1971 door de lava is bedolven, na jarenlang speurwerk weer is teruggevonden.
Weer beneden lopen we via een GR-pad naar de vuurtorens. Er is hier een restaurantje waar we tonijnkroketjes kunnen eten. We bestellen er ook aardappeltjes met mojo-saus bij. We laten het ons goed smaken. Achter ons zit een grote, luidruchtige groep Duitsers waarvoor de laatste dag op het eiland is aangebroken. De hopman houdt een gloedvolle afscheidsspeech en daarna wordt er vol overgave Ein Prosit gezongen. Jean-Louis en Montse hebben ook een grote pul bier genomen; ik houd het voorlopig bij een laf colaatje.
We nemen de lijnbus naar de vulkaan San António voor een betaald uitzicht over bijna het gehele eiland. Tevens is er een bezoekerscentrum waar een videofilm over het vulkanisme op La Palma wordt vertoond. De weg voert dwars door de uitgestrekte bananenplantages. Dan stopt de bus plotseling bij een goddank op La Palma zeldzame uitspatting van massatoerisme. Midden tussen de plantages heeft men een monsterlijk hotelcomplex gebouwd met een groot hek eromheen. Waarschijnlijk zo'n verschrikkelijk all-inresort waar Kras Stervakanties al haar klanten in stopt. Er stapt niemand in of uit. Jean-Louis vertelt dat er nauwelijks gasten zijn. Dat verbaast me niks. Wie wil er nu immers in een veredelde gevangenis zitten midden tussen de bananenplantages? Ik wil er een foto van maken, maar de bus moet verder.
Vanaf de San António wordt ons inderdaad een weidse blik gegund over een groot deel van het eiland. We zien de gehele westkust, inclusief het monsterlijke hotelcomplex, plus de indrukwekkende vulkanische bergrug die over het centrale deel van La Palma loopt. De videofilm valt tegen; het is eigenlijk niet meer dan een commercieel verkooppraatje.
Jean-Louis brengt ons weer terug naar Santa Cruz, waar Montse en ik het een avondje wat rustiger aan doen.
Stipt op het afgesproken tijdstip rijdt Jean-Louis' bolide voor en met het nodige gedraai en gekeer tuffen we naar Los Canarios (voor de La Palma-kenners: ex-Fuencaliente). Jean-Louis is niet de enige die wel zin heeft in een kopje koffie, dus lopen we eerst een barretje in om de slaap en de kater weg te spoelen met cafeïne. Montse laat mij in het Spaans een café con leche condensado bestellen, hetgeen mij met het nodige gehakkel en gestuntel nog lukt ook. Het is een soort espresso, met onderin het minuscule kopje een laagje gecondenseerde melk. In elk geval een bakkie dat straf genoeg is om enigszins wakker te worden. We eten er ook amandelkoekjes bij, een lichtelijk overschatte specialiteit van La Palma.
Tijd om de rugzakken om te hangen en te gaan wandelen! Jean-Louis stoeit nog even wat met zijn rommeltjes en besluit dan om maar helemaal geen rugzak mee te nemen. Langs een rustig asfaltweggetje lopen we Los Canarios uit. De heuvels en de bermen zijn begroeid met een uitbundige vegetatie in alle mogelijke en ook enige onmogelijke kleuren. Elk jaargetijde heeft zo zijn charmes, maar wellicht is het het mooist om in het voorjaar te wandelen, omdat alles dan in bloei staat.
Jean-Louis loopt tijdens het grootste deel van de wandeltocht een eindje voor ons uit. Achteraf begreep ik van hem dat dat niet alleen was omdat hij een ervarener wandelaar is, of omdat hij simpelweg wél van quitte af aan wakker was. Hij vond Montse en ik zo goed bij elkaar passen en merkte dat er zo veel gevoelens voor elkaar waren, dat hij dat prille liefdesgeluk niet wilde verstoren.
We slaan rechtsaf en even later lopen we over een een smal, overdekt irrigatiekanaaltje dat her en der flink overwoekerd is. Ik vraag Jean-Louis of dit is wat ik mij moet voorstellen bij het wandelen overlevada's op het Portugese eiland Madeira. Jean-Louis knikt bevestigend. Ik had gelezen dat sommige wandelingen op Madeira niet geschikt zijn voor mensen met hoogtevrees, omdat de irrigatiekanaaltjes soms vlak langs steile hoogtes lopen. Ook nu voel ik me niet voor honderd procent op mijn gemak; de betonnen overdekking is namelijk erg smal en een gapende diepte bevindt zich links van mij. Vooral niet struikelen dus.
Het gebied waar we doorheen lopen valt met één woord te omschrijven: vulkanisch. Asvelden en lavastromen wisselen elkaar af. Her en der groeien er bontgekleurde bloemen en planten, die hevig contrasteren met de zwartgeblakerde omgeving. Ik maak er flink wat foto's van. Het landschap is gevormd in 1971 tijdens een uitbarsting van de vulkaan Teneguía. La Palma is toen ook enkele vierkante kilometers groter geworden. In de toekomst zullen er naar het zuiden toe steeds nieuwe vulkanen ontstaan, en zal la isla bonita almaar groter worden.
We hebben de irrigatiekanaaltjes achter ons gelaten. We lopen nu over een breed pad langs een ashelling. Na een rechtse bocht ontspint zich een fantastisch panorama van de gehele zuidkust van La Palma. Rechts zien we de Teneguía, die zich als een rotte kies verheft boven de aswoestenij. Ten westen daarvan ontwaren we de twee vuurtorens op het zuidelijkste puntje van het eiland. De maagdelijk witte zoutpannen steken helder af tegen het pasgevormde lavalandschap.
We zitten nog flink hoog als Jean-Louis plotseling zegt: "En hier gaan we links naar beneden." Er is geen pad; we worden geacht over een steile ashelling af te dalen naar een kruising van zandwegen. Jean-Louis heeft dit vaker gedaan: nadat hij ons heeft gewaarschuwd om hem vooral niet te imiteren, huppelt hij als een kwieke berggems naar beneden, zijn strohoed losjes in de hand houdend. Montse en ik doen het wat rustiger aan. Onze schoenen zakken diep in de as bij elke stap, zodat er eigenlijk helemaal niks kan gebeuren. Beiden veroorzaken we een flinke stofwolk.
Dan is het tijd voor de beklimming van de Teneguía. Hoewel in de literatuur valt te lezen dat deze klim ook afgeraden wordt voor mensen met hoogtevrees, valt het in de praktijk reuze mee. Het is af en toe flink klauteren, maar de top is in een minuut of tien bereikt. Het uitzicht is geweldig, maar daarvoor moeten we ons wel een stormachtige wind laten welgevallen. "Het winderigste plekje op La Palma," weet Jean-Louis. Hij verbaast zich erover dat ik Aeolus tart door gewoon in mijn T-shirtje op de top te staan. Toegegeven, het is best frisjes boven, maar het is overdreven van Jean-Louis om mij een ijsbeer te noemen. Maar ja, hij woont al twintig jaar op La Palma en is niks meer gewend natuurlijk.
Het gesteente op de Teneguía is op sommige plekken nog warm, ja, zelfs heet te noemen. Jean-Louis heeft de indruk dat de vulkaan de laatste jaren steeds meer warmte produceert en verwacht dat er in de nabije toekomst wel weer een eruptie op het programma staat. Ook vertelt hij dat een warme bron even verderop, die in 1971 door de lava is bedolven, na jarenlang speurwerk weer is teruggevonden.
Weer beneden lopen we via een GR-pad naar de vuurtorens. Er is hier een restaurantje waar we tonijnkroketjes kunnen eten. We bestellen er ook aardappeltjes met mojo-saus bij. We laten het ons goed smaken. Achter ons zit een grote, luidruchtige groep Duitsers waarvoor de laatste dag op het eiland is aangebroken. De hopman houdt een gloedvolle afscheidsspeech en daarna wordt er vol overgave Ein Prosit gezongen. Jean-Louis en Montse hebben ook een grote pul bier genomen; ik houd het voorlopig bij een laf colaatje.
We nemen de lijnbus naar de vulkaan San António voor een betaald uitzicht over bijna het gehele eiland. Tevens is er een bezoekerscentrum waar een videofilm over het vulkanisme op La Palma wordt vertoond. De weg voert dwars door de uitgestrekte bananenplantages. Dan stopt de bus plotseling bij een goddank op La Palma zeldzame uitspatting van massatoerisme. Midden tussen de plantages heeft men een monsterlijk hotelcomplex gebouwd met een groot hek eromheen. Waarschijnlijk zo'n verschrikkelijk all-inresort waar Kras Stervakanties al haar klanten in stopt. Er stapt niemand in of uit. Jean-Louis vertelt dat er nauwelijks gasten zijn. Dat verbaast me niks. Wie wil er nu immers in een veredelde gevangenis zitten midden tussen de bananenplantages? Ik wil er een foto van maken, maar de bus moet verder.
Vanaf de San António wordt ons inderdaad een weidse blik gegund over een groot deel van het eiland. We zien de gehele westkust, inclusief het monsterlijke hotelcomplex, plus de indrukwekkende vulkanische bergrug die over het centrale deel van La Palma loopt. De videofilm valt tegen; het is eigenlijk niet meer dan een commercieel verkooppraatje.
Jean-Louis brengt ons weer terug naar Santa Cruz, waar Montse en ik het een avondje wat rustiger aan doen.
De terugreis
Terug naar Nederland. Omdat ik een week op La Palma te kort vond, heb ik de wekelijkse rechtstreekse chartervlucht aan me voorbij laten gaan en reis ik vandaag via Tenerife. Ik ontbijt in een barretje schuin tegenover het pension. Een zakenman, strak in het pak, staat aan de bar, leest de krant, drinkt een espresso en rookt een Palmese sigaar. In de Spar koop ik twee flessen wijn van La Palma, voor thuis.
Terug in het pension pak ik mijn rugzak in en wacht op Jean-Louis die me naar de boot brengt. Een telefoontje van Jean-Louis. Hij kan me niet komen ophalen, omdat hij met een wandelaarster in het ziekenhuis zit die een enkel verstuikt heeft. Nu kan ik hem niet persoonlijk de hand schudden, dus bedank ik hem telefonisch voor alle hulp die hij gratis en voor niets geboden heeft. Ik betaal de rekening, neem allerhartelijkst afscheid van de oude pensionhoudster en wandel met mijn rugzak naar de haven. Een flinke afdaling met al die ballast, maar het kost me geen moeite meer na al dat geklim en gedaal op La Palma.
Als ik het haventerrein oploop, weet ik niet waar ik een kaartje moet kopen. Op goed geluk loop ik naar de rij wachtende auto's, in de hoop dat daar een mannetje staat die kaartjes verkoopt. Geen mannetje. Ik vraag aan een automobilist of hij Engels spreekt. "No," is het kortaffe, maar duidelijke antwoord. Ik raak geïrriteerd. Waarom spreekt hij verdomme geen Engels? Een rare gedachte, want niemand spreekt hier Engels. Ik vraag: "Tickets?" waarop de jongen wijst naar een gebouwtje, waarvan ik zelf ook wel had kunnen verzinnen dat daar de loketten moeten zijn. Luid vloekend loop ik dat hele kolere-eind (200 meter) naar het gebouwtje.
Ik heb een humeur om op te schieten. Voor mijn gevoel was de vakantie eigenlijk eergisteravond al voorbij, toen ik afscheid moest nemen van Montse, mijn Spaanse vakantievriendinnetje. Gelukkig had Jean-Louis mij aangeboden dat ik gisteren met een Belgisch stelletje (aardige mensen) kon meelopen in het laurierbos van Los Tilos. Een prachtige wandeling. Maar daarna was ik alleen. Anderhalf uur in de lijnbus terug naar de stad, samen met een schreeuwend en blèrend kind. Ik kon me er gisteravond niet toe zetten om een fatsoenlijke maaltijd te nuttigen. Ik zou me alleen maar nog allener hebben gevoeld. In een areperia at ik een paar broodjes en uit pure verveling liep ik een paar rondjes door Santa Cruz. Ik miste Montse. Maar nu realiseer ik me dat het echt afgelopen is; ik moet afscheid nemen van La Palma, een eiland waarop ik in meedere opzichten verliefd ben geworden. Ik ben compleet van slag; het relaxte gevoel dat ik hier de gehele vakantie had ben ik kwijt.
Aan het loket koop ik een krankzinnig duur (40 euro) kaartje voor de snelle boot naar Tenerife. Daarna eet ik brood. Waar blijft de boot? Ik had me voorgenomen om op Tenerife een verbijsterende fotoreportage te maken van de lelijkheid aldaar, waarover ik al veel gelezen en gehoord had. Ik had immers toch nog uren de tijd voordat het vliegtuig zou vertrekken. Maar de boot is te laat. Net als iedereen hang ik maar een beetje te lummelen in het gebouwtje. Een goed teken: we worden met de bus naar de kade gebracht, naar precies hetzelfde punt waar ik dacht dat er een mannetje stond. Maar nog steeds geen boot. Nog meer gelummel. Anderhalf uur vertraagd komt de veerboot aan, een hypermodern, spuuglelijk schip.
De boot is enorm en nagenoeg leeg. Geen wonder dat die kaartjes zo duur zijn. De overtocht verloopt voorspoedig. De Teide komt steeds dichterbij en wordt almaar machtiger. We varen vlak langs La Gomera. Langs de kustlijn van Tenerife is een ononderbroken witte streep te zien. Naarmate we Los Christianos meer en meer naderen, valt de streep uiteen in allemaal losse blokjes. Hotelcomplexen, gigantische hotelcomplexen. Een kilometerslang lint van hotelkamers en appartementen.
We meren aan in Los Christianos en ik verlaat de veerboot. Een cultuurschok. Het is vochtig warm, drukkend. Het zweet breekt me nu al uit. Honderden lege strandstoelen in keurige rijen, het hoogseizoen moet nog beginnen. Toch al veel mensen. Lelijke mensen, oude mensen, met ontblote, dikke, roodverbrande buiken. Niet gehinderd door stijl of smaak sjokken ze rond met hun verveelde, chagrijnige koppen. Ik heb geen zin meer in een verbijsterende fotoreportage, ik heb al gegeten en gedronken. Ik heb nog maar het topje van de ijsberg gezien en ik wil nu al weg uit dit vreselijke oord. En volgens de Allenige Planeet is dit nog een van de rustigere kustplaatsen; Playa de las Americas schijnt nog veel erger te zijn.
Ik moet nog eten. Jean-Louis had me de houten visstalletjes aan het strand aangeraden, maar die zijn allemaal gesloten. Even verderop zijg ik neer op het verlaten terras van een visrestaurant. Ik heb enkel gezelschap van drie oudere, Spaans sprekende heren, waarschijnlijk autochtonen. Ik bekijk vol afgrijzen de niet aflatende stoet bejaarden met blote buiken en badslippers. Het eten is slecht. Ik werk een kilopak zout naar binnen, dat zich heeft vermomd als een gegrilde zalm met aardappeltjes.
Nu moet ik op zoek naar het busstation. Aan de hand van het stadsplattegrondje in de Allenige Planeet begin ik te lopen, te klimmen. Eerst door het centrum met McDonalds, Kentucky Fried Chicken en tientallen andere vreetschuren van bedenkelijk allooi, dan door een oerwoud van appartementencomplexen en hotelkolossen. Maar door al die kronkelweggetjes raak ik het spoor algauw bijster. Wat is het warm, wat is het drukkend; een totaal ander klimaat dan op La Palma. Ik zweet me kapot en ik voel me vies. Mijn rugzak is mijn vijand geworden, hij lijkt steeds zwaarder te worden. Ik vraag de weg in gebrekkig Spaans: "Autobus, aeroport?" In het Engels krijg ik antwoord, het is die kant op, naar beneden, richting dat hotel. Dus ik loop die kant op, naar beneden, richting dat hotel. Maar naar beneden is naar het strand, dat kan toch niet goed zijn? Na een aantal haarspeldbochten en driesprongen geef ik het op en vraag opnieuw. Nu word ik weer de andere kant opgestuurd, in het Engels. Ik loop de andere kant op en herken even later de trap waar ik een kwartier eerder ook al was. Nog maar eens gevraagd, en nog eens. Iedereen spreekt hier Engels, ook als je in het Spaans een vraag stelt, of althans probeert te stellen. Nu kom ik wat hoger in de stad, ik lijk op de goede weg te zijn. Ik vraag nog eens aan een aardige oudere meneer. Hè hè, ik zit vlakbij. Op het kruispunt naar links, dan omhoog, en na een paar honderd meter is het aan de linkerkant. En inderdaad, eindelijk is daar het busstation!
De tijd begint te dringen. Hoe laat vertrekt de bus naar het vliegveld? Op zoek naar de bustijden. Niet te vinden, want op de plekken waar bustijden hadden moeten hangen, zijn menu's van pizzarestaurants geplakt. Ik kan een cynisch glimlachje niet onderdrukken. Ik weet niet hoe vaak er bussen naar het vliegveld rijden, dus ik begin nu toch een beetje zenuwachtig te worden. Maar nu zit het mee, daar is de bus! Over de autosnelweg rijden we naar het vliegveld. Rechts de zee en appartementencomplexen, links de onaantrekkelijke, kale, rotsige hellingen van de Teide. Op het vliegveld blijkt mijn vlucht geannuleerd, maar op ongeveer hetzelfde tijdstip vertrekt een ander vliegtuig naar Amsterdam, ik blijk al omgeboekt te zijn. Een Nederlandstalige stewardess helpt bij het inchecken, want dat is natuurlijk hartstikke moeilijk, inchecken. Vijf minuten winkels kijken, wachten, het systeemplafond wordt minutieus schoongemaakt, nog meer wachten. Het vliegtuig in, we stijgen op, de schemering valt. Als we hoog genoeg zitten kan ik in de verte het silhouet van La Palma zien, de laatste blik op dit eiland dat me bij de lurven heeft gepakt. Tegen mijn verwachting in is het erg rustig in het vliegtuig, er wordt zelfs door niemand geapplaudisseerd na de landing. Voor de verandering heb ik op Schiphol mijn rugzak al snel en ik heb een mooie aansluiting op de nachttrein van 2.00 uur. Een taxi in, naar huis. Ik slaap lang en diep.
Terug in het pension pak ik mijn rugzak in en wacht op Jean-Louis die me naar de boot brengt. Een telefoontje van Jean-Louis. Hij kan me niet komen ophalen, omdat hij met een wandelaarster in het ziekenhuis zit die een enkel verstuikt heeft. Nu kan ik hem niet persoonlijk de hand schudden, dus bedank ik hem telefonisch voor alle hulp die hij gratis en voor niets geboden heeft. Ik betaal de rekening, neem allerhartelijkst afscheid van de oude pensionhoudster en wandel met mijn rugzak naar de haven. Een flinke afdaling met al die ballast, maar het kost me geen moeite meer na al dat geklim en gedaal op La Palma.
Als ik het haventerrein oploop, weet ik niet waar ik een kaartje moet kopen. Op goed geluk loop ik naar de rij wachtende auto's, in de hoop dat daar een mannetje staat die kaartjes verkoopt. Geen mannetje. Ik vraag aan een automobilist of hij Engels spreekt. "No," is het kortaffe, maar duidelijke antwoord. Ik raak geïrriteerd. Waarom spreekt hij verdomme geen Engels? Een rare gedachte, want niemand spreekt hier Engels. Ik vraag: "Tickets?" waarop de jongen wijst naar een gebouwtje, waarvan ik zelf ook wel had kunnen verzinnen dat daar de loketten moeten zijn. Luid vloekend loop ik dat hele kolere-eind (200 meter) naar het gebouwtje.
Ik heb een humeur om op te schieten. Voor mijn gevoel was de vakantie eigenlijk eergisteravond al voorbij, toen ik afscheid moest nemen van Montse, mijn Spaanse vakantievriendinnetje. Gelukkig had Jean-Louis mij aangeboden dat ik gisteren met een Belgisch stelletje (aardige mensen) kon meelopen in het laurierbos van Los Tilos. Een prachtige wandeling. Maar daarna was ik alleen. Anderhalf uur in de lijnbus terug naar de stad, samen met een schreeuwend en blèrend kind. Ik kon me er gisteravond niet toe zetten om een fatsoenlijke maaltijd te nuttigen. Ik zou me alleen maar nog allener hebben gevoeld. In een areperia at ik een paar broodjes en uit pure verveling liep ik een paar rondjes door Santa Cruz. Ik miste Montse. Maar nu realiseer ik me dat het echt afgelopen is; ik moet afscheid nemen van La Palma, een eiland waarop ik in meedere opzichten verliefd ben geworden. Ik ben compleet van slag; het relaxte gevoel dat ik hier de gehele vakantie had ben ik kwijt.
Aan het loket koop ik een krankzinnig duur (40 euro) kaartje voor de snelle boot naar Tenerife. Daarna eet ik brood. Waar blijft de boot? Ik had me voorgenomen om op Tenerife een verbijsterende fotoreportage te maken van de lelijkheid aldaar, waarover ik al veel gelezen en gehoord had. Ik had immers toch nog uren de tijd voordat het vliegtuig zou vertrekken. Maar de boot is te laat. Net als iedereen hang ik maar een beetje te lummelen in het gebouwtje. Een goed teken: we worden met de bus naar de kade gebracht, naar precies hetzelfde punt waar ik dacht dat er een mannetje stond. Maar nog steeds geen boot. Nog meer gelummel. Anderhalf uur vertraagd komt de veerboot aan, een hypermodern, spuuglelijk schip.
De boot is enorm en nagenoeg leeg. Geen wonder dat die kaartjes zo duur zijn. De overtocht verloopt voorspoedig. De Teide komt steeds dichterbij en wordt almaar machtiger. We varen vlak langs La Gomera. Langs de kustlijn van Tenerife is een ononderbroken witte streep te zien. Naarmate we Los Christianos meer en meer naderen, valt de streep uiteen in allemaal losse blokjes. Hotelcomplexen, gigantische hotelcomplexen. Een kilometerslang lint van hotelkamers en appartementen.
We meren aan in Los Christianos en ik verlaat de veerboot. Een cultuurschok. Het is vochtig warm, drukkend. Het zweet breekt me nu al uit. Honderden lege strandstoelen in keurige rijen, het hoogseizoen moet nog beginnen. Toch al veel mensen. Lelijke mensen, oude mensen, met ontblote, dikke, roodverbrande buiken. Niet gehinderd door stijl of smaak sjokken ze rond met hun verveelde, chagrijnige koppen. Ik heb geen zin meer in een verbijsterende fotoreportage, ik heb al gegeten en gedronken. Ik heb nog maar het topje van de ijsberg gezien en ik wil nu al weg uit dit vreselijke oord. En volgens de Allenige Planeet is dit nog een van de rustigere kustplaatsen; Playa de las Americas schijnt nog veel erger te zijn.
Ik moet nog eten. Jean-Louis had me de houten visstalletjes aan het strand aangeraden, maar die zijn allemaal gesloten. Even verderop zijg ik neer op het verlaten terras van een visrestaurant. Ik heb enkel gezelschap van drie oudere, Spaans sprekende heren, waarschijnlijk autochtonen. Ik bekijk vol afgrijzen de niet aflatende stoet bejaarden met blote buiken en badslippers. Het eten is slecht. Ik werk een kilopak zout naar binnen, dat zich heeft vermomd als een gegrilde zalm met aardappeltjes.
Nu moet ik op zoek naar het busstation. Aan de hand van het stadsplattegrondje in de Allenige Planeet begin ik te lopen, te klimmen. Eerst door het centrum met McDonalds, Kentucky Fried Chicken en tientallen andere vreetschuren van bedenkelijk allooi, dan door een oerwoud van appartementencomplexen en hotelkolossen. Maar door al die kronkelweggetjes raak ik het spoor algauw bijster. Wat is het warm, wat is het drukkend; een totaal ander klimaat dan op La Palma. Ik zweet me kapot en ik voel me vies. Mijn rugzak is mijn vijand geworden, hij lijkt steeds zwaarder te worden. Ik vraag de weg in gebrekkig Spaans: "Autobus, aeroport?" In het Engels krijg ik antwoord, het is die kant op, naar beneden, richting dat hotel. Dus ik loop die kant op, naar beneden, richting dat hotel. Maar naar beneden is naar het strand, dat kan toch niet goed zijn? Na een aantal haarspeldbochten en driesprongen geef ik het op en vraag opnieuw. Nu word ik weer de andere kant opgestuurd, in het Engels. Ik loop de andere kant op en herken even later de trap waar ik een kwartier eerder ook al was. Nog maar eens gevraagd, en nog eens. Iedereen spreekt hier Engels, ook als je in het Spaans een vraag stelt, of althans probeert te stellen. Nu kom ik wat hoger in de stad, ik lijk op de goede weg te zijn. Ik vraag nog eens aan een aardige oudere meneer. Hè hè, ik zit vlakbij. Op het kruispunt naar links, dan omhoog, en na een paar honderd meter is het aan de linkerkant. En inderdaad, eindelijk is daar het busstation!
De tijd begint te dringen. Hoe laat vertrekt de bus naar het vliegveld? Op zoek naar de bustijden. Niet te vinden, want op de plekken waar bustijden hadden moeten hangen, zijn menu's van pizzarestaurants geplakt. Ik kan een cynisch glimlachje niet onderdrukken. Ik weet niet hoe vaak er bussen naar het vliegveld rijden, dus ik begin nu toch een beetje zenuwachtig te worden. Maar nu zit het mee, daar is de bus! Over de autosnelweg rijden we naar het vliegveld. Rechts de zee en appartementencomplexen, links de onaantrekkelijke, kale, rotsige hellingen van de Teide. Op het vliegveld blijkt mijn vlucht geannuleerd, maar op ongeveer hetzelfde tijdstip vertrekt een ander vliegtuig naar Amsterdam, ik blijk al omgeboekt te zijn. Een Nederlandstalige stewardess helpt bij het inchecken, want dat is natuurlijk hartstikke moeilijk, inchecken. Vijf minuten winkels kijken, wachten, het systeemplafond wordt minutieus schoongemaakt, nog meer wachten. Het vliegtuig in, we stijgen op, de schemering valt. Als we hoog genoeg zitten kan ik in de verte het silhouet van La Palma zien, de laatste blik op dit eiland dat me bij de lurven heeft gepakt. Tegen mijn verwachting in is het erg rustig in het vliegtuig, er wordt zelfs door niemand geapplaudisseerd na de landing. Voor de verandering heb ik op Schiphol mijn rugzak al snel en ik heb een mooie aansluiting op de nachttrein van 2.00 uur. Een taxi in, naar huis. Ik slaap lang en diep.
Naschrift 12 februari 2008
Onlangs stuitte ik per toeval op een artikel uit De Standaard met het trieste bericht dat Jean-Louis Cerckel op 31 maart 2007 is omgekomen bij een ongeval op La Palma. Hij is slechts 43 jaar geworden. Ik zal hem herinneren als een toffe, hulpvaardige kerel die erin geslaagd is zijn onvoorwaardelijke liefde voor het eiland op mij (en ongetwijfeld vele anderen) over te brengen.
In memoriam Jean-Louis Cerckel.
In memoriam Jean-Louis Cerckel.