Salt-N-Pepa
Een doorsteek van de Andes in Bolivia en Chili
Hoewel de omvang van deze webstek van lieverlee obese proporties heeft aangenomen, is het bij gelegenheid in kwestie pas de tweede keer dat ik de evenaar kruis – zeventien en een half jaar na mijn reis naar Nieuw-Zeeland, waarvan lezer dezes tussen twee haakjes tevergeefs naar een verslag zal zoeken. Aan een vliegreis naar verre oorden hangt vooraleerst een prijskaartje, maar er is ook een zuiver statistische reden voor mijn summiere voetafdruk op het zuidelijk halfrond: van de 197 door Nederland erkende landen bevinden zich er slechts 48 geheel dan wel gedeeltelijk aldaar.
Wat enigszins kort door de bocht gesteld, doch in essentie een doorsteek van de Andes is, zou uitdraaien op, om mijn goede vriend Ivo Niehe aan te halen, unaniem een belachelijk groot succes. De route van de overgangszone van het Amazonegebied naar de langste en op een na hoogste bergketen ter wereld, via de op een na grootste en op een na hoogste hoogvlakte op onze planeet, naar 's werelds langste land herbergde een arsenaal van landschappen en vegetatiezones, hetgeen een continue aanvoer van augenschmaus garandeerde. Ook de menselijke bijdragen in de vorm van uitbundige koloniale steden, de nog immer aanwezige cultus rondom de charismatische guerrillaleider Che Guevara en de Boliviaanse zilvermijnen zagen hun kans schoon hun plek in deze of gene hersenkwab te vinden. Niet het minst blies het universum ten slotte zijn partijtje mee, in eendrachtige samenwerking weliswaar met de vrijwel ideale atmosferische omstandigheden ter bewondering van het met menig hemellichaam bezaaide uitspansel. Met een rijkelijk volgeschoten geheugenkaartje en onderhavig relaas in oervorm op zak liet ik het land van het overvloedige zout en het land dat zijn naam deelt met een in zekere gerechten prominent aanwezig ingrediënt respectievelijk het land van het overvloedige zout en het land dat zijn naam deelt met een in zekere gerechten prominent aanwezig ingrediënt.
Wat enigszins kort door de bocht gesteld, doch in essentie een doorsteek van de Andes is, zou uitdraaien op, om mijn goede vriend Ivo Niehe aan te halen, unaniem een belachelijk groot succes. De route van de overgangszone van het Amazonegebied naar de langste en op een na hoogste bergketen ter wereld, via de op een na grootste en op een na hoogste hoogvlakte op onze planeet, naar 's werelds langste land herbergde een arsenaal van landschappen en vegetatiezones, hetgeen een continue aanvoer van augenschmaus garandeerde. Ook de menselijke bijdragen in de vorm van uitbundige koloniale steden, de nog immer aanwezige cultus rondom de charismatische guerrillaleider Che Guevara en de Boliviaanse zilvermijnen zagen hun kans schoon hun plek in deze of gene hersenkwab te vinden. Niet het minst blies het universum ten slotte zijn partijtje mee, in eendrachtige samenwerking weliswaar met de vrijwel ideale atmosferische omstandigheden ter bewondering van het met menig hemellichaam bezaaide uitspansel. Met een rijkelijk volgeschoten geheugenkaartje en onderhavig relaas in oervorm op zak liet ik het land van het overvloedige zout en het land dat zijn naam deelt met een in zekere gerechten prominent aanwezig ingrediënt respectievelijk het land van het overvloedige zout en het land dat zijn naam deelt met een in zekere gerechten prominent aanwezig ingrediënt.
Dag 0, 1 en 2: Alverna – Amsterdam – Lima – Santa Cruz – Samaipata
Donderdag 18, vrijdag 19 en zaterdag 20 april 2019
Witte Donderdag 2019 zal de geschiedenisboeken in gaan als de dag dat in Nederland de lente ondubbelzinnig uit het ei kroop, met zonuren alsof je een emmer leeggooit en een kwik dat schielijk de kritische ondergrens van een zomerse dag naakt. Onderhavig debuut mijnerzijds in Zuid-Amerika zal volgens klimatologische regelgeving garant staan voor aanzienlijke temperatuurverschillen, heldere, droge omstandigheden in de hooglanden en wellicht nog een staartje van de natte tijd lagerop. De onzekerheden hierin zullen niet ondervangen gaan worden door het bonte palet aan weerapps, vermits ik de ambitie heb uitgesproken de komende weken in een zelfverkozen internetloosheid te beleven, te beginnen met het negeren van de zondvloed aan tweets over #thepassion.
Een zonovergoten, tevens geheel volgens dienstregeling rijdende trein levert me af op Schiphol, alwaar ik tegen een nimmer opdrogende stroom Aziatische toeristen die net een bezoek aan de Keukenhof achter de rug hebben naar het door een door uitbundig busverkeer bezwangerde weg en het luchthavenmortuarium ingeklemde Citizen M wandel. Na het inchecken bij een zowaar Nederlandssprekende receptioniste ga ik sfeer proeven in de terminal. Bij de Starbucks ontwaar ik zonder noemenswaardige inspanning een zogenoemd ANWB-stelletje met even venti als oranje fleecejacks.
De volgende ochtend is een typisch gevalletje de w van wakker, roerei eten. De vrouw aan gene zijde van de lange tafel spreekt haar telefonische gespreksgenoot aan met hassebassie, terwijl een Japanner dermate fotografisch is uitgerust dat er elk moment een krols okapiwijfje vanachter de kar met gebruikte dienbladen vandaan zou kunnen springen. Op het moment dat ik mijn kamer andermaal betreed is het nog exact 24 uur totdat ik land in een van de zes miljoen Santa Cruzzen die de Spaanstalige wereld rijk is.
Een leger Chinezen, deels in maopakblauwe overalls gestoken, is deelgenoot op de lange vlucht naar Lima, naar ik vermoed om in Peru wegen aan te leggen, of iets anders van infrastructurele aard, of een dam, of een casino. De vluchtinformatie op de schermpjes in de vliegtuigstoelen maakt de reiziger er gewag van dat Amsterdam een stad van contrasten is. Lima is zelfs een stad van de nodige contrasten. Twaalf uur na het verlaten van de Polderbaan is mij de eerste van ongetwijfeld vele blikken op de Andes vergund.
De bagage is niet doorgelabeld naar de aansluitende vlucht naar Bolivia. Een en ander heeft tot gevolg dat we onze koffers en tassen moeten afhalen en weer inchecken achter de Peruviaanse douane, en louter hiervoor het hele gedoetje van stempels, vingerafdrukken en foto's dient te worden doorlopen.
"Hoe lang blijft u in Peru?"
"Eh... Een half uurtje?"
"Dan wens ik u toch een aangenaam verblijf in Peru."
In Santa Cruz arriveren we tegen het krieken van de ochtend in ons stadshotel, waar we enkele uren kunnen recupereren van de heenreis. Deze transfer heeft alvast plaats met de bus die is toegerust op de onherbergzame, goeddeels onverharde en met divers kuilenassorti behepte route tussen Santa Cruz en Sucre.
Een simpel ontbijt wordt naadloos opgevolgd door een uurtje of anderhalf stukslaan in hartje Santa Cruz. De tweede stad van Bolivia heeft de verwende toerist niet bijster veel te bieden, maar de pleinen aan weerszijden van de kathedraal zijn aangenaam met veel groen, bankjes, muur- en andere schilderingen en duiven. Daarenboven is er prima koffie scoorbaar.
De start van de klim naar Samaipata is vals: de chauffeur heeft zijn vertrouwen in een der remschijven eenzijdig opgezegd en dat niet geheel ten onrechte, zo blijkt bij een zijner partners in remschijven aan een drukke uitvalsweg van Santa Cruz. Er moeten krikken en dergelijke aan te pas komen en derhalve houden we de oorspronkelijk in de vrije natuur geplande picknicklunch in de van bankjes voorziene middenberm van de zojuist aangehaalde uitvalsweg. Rond klokke twee ruilen we Santa Cruz ten langen leste in voor de Boliviaanse provincie, die vooralsnog wordt gekenmerkt door uitbundige begroeiing en een opeenvolging van rommelige dorpjes waar het tempo van het leven als loom is te kenschetsen. Na de laatste negorij, waar zillioenen mandarijnenverkoopsters als vliegen op elk stilstaand motorvoertuig afkomen, het onze incluis, begint de weg te klimmen. In eerste instantie is de kwaliteit ervan uitmuntend en verdenk ik de Chinezen ervan hiervoor de verantwoordelijkheid te hebben genomen, maar verderop is het gedaan met de retestrakke plakken asfalt en zijn zelfs een aantal onverharde, stoffige wasbordsecties ons deel. Het landschap bestaat uit almaar hogere heuvels met een rijk palet aan groen, waar roofvogels boven zweven, en beekdalen. Tegen de avond maken we een kort ommetje naar een alleraardigste meertrapswaterval en arriveren we een uurtje later bij ons onderkomen in Samaipata (1.640 meter), dat wordt bestierd door een Duitser en daarom Landhaus is gedoopt.
Tout Santa Cruz verschanst zich in het weekend in Samaipata; tot overmaat van muziekoverlast is het het weekend van Pasen en dat zullen we weten ook. Pal tegenover ons pension heeft een plaatselijke dj met een schrijnende voorkeur voor verveelde reggaetondeunen het volume duchtig aan laten wakkeren en ook in het centrum is een openluchtdisco actief. Desondanks eten we er prima; de livemuzikant daarentegen zou zelfs in hipsterkringen een ongenode gast bij een kampvuur zijn. Langs de lokale zuipkeet met de Boliviaanse Red Hot Chili Peppers als muzikaal behang kuieren we terug naar het Landhaus, waartegenover de focus, zonder concessies te doen aan het volume, is verlegd naar ballads met de nodige parlando's en door merg en been gaande blazerspartijen, en andere genres die de smaak van de Boliviaanse jeugd in een kwaad daglicht stellen. Samaipata neemt de rol van city that never sleeps met zowel verve als gogme waar, in elk geval vannacht: het paasfestijn overstemt zelfs het kraaien der hanen.
Een zonovergoten, tevens geheel volgens dienstregeling rijdende trein levert me af op Schiphol, alwaar ik tegen een nimmer opdrogende stroom Aziatische toeristen die net een bezoek aan de Keukenhof achter de rug hebben naar het door een door uitbundig busverkeer bezwangerde weg en het luchthavenmortuarium ingeklemde Citizen M wandel. Na het inchecken bij een zowaar Nederlandssprekende receptioniste ga ik sfeer proeven in de terminal. Bij de Starbucks ontwaar ik zonder noemenswaardige inspanning een zogenoemd ANWB-stelletje met even venti als oranje fleecejacks.
De volgende ochtend is een typisch gevalletje de w van wakker, roerei eten. De vrouw aan gene zijde van de lange tafel spreekt haar telefonische gespreksgenoot aan met hassebassie, terwijl een Japanner dermate fotografisch is uitgerust dat er elk moment een krols okapiwijfje vanachter de kar met gebruikte dienbladen vandaan zou kunnen springen. Op het moment dat ik mijn kamer andermaal betreed is het nog exact 24 uur totdat ik land in een van de zes miljoen Santa Cruzzen die de Spaanstalige wereld rijk is.
Een leger Chinezen, deels in maopakblauwe overalls gestoken, is deelgenoot op de lange vlucht naar Lima, naar ik vermoed om in Peru wegen aan te leggen, of iets anders van infrastructurele aard, of een dam, of een casino. De vluchtinformatie op de schermpjes in de vliegtuigstoelen maakt de reiziger er gewag van dat Amsterdam een stad van contrasten is. Lima is zelfs een stad van de nodige contrasten. Twaalf uur na het verlaten van de Polderbaan is mij de eerste van ongetwijfeld vele blikken op de Andes vergund.
De bagage is niet doorgelabeld naar de aansluitende vlucht naar Bolivia. Een en ander heeft tot gevolg dat we onze koffers en tassen moeten afhalen en weer inchecken achter de Peruviaanse douane, en louter hiervoor het hele gedoetje van stempels, vingerafdrukken en foto's dient te worden doorlopen.
"Hoe lang blijft u in Peru?"
"Eh... Een half uurtje?"
"Dan wens ik u toch een aangenaam verblijf in Peru."
In Santa Cruz arriveren we tegen het krieken van de ochtend in ons stadshotel, waar we enkele uren kunnen recupereren van de heenreis. Deze transfer heeft alvast plaats met de bus die is toegerust op de onherbergzame, goeddeels onverharde en met divers kuilenassorti behepte route tussen Santa Cruz en Sucre.
Een simpel ontbijt wordt naadloos opgevolgd door een uurtje of anderhalf stukslaan in hartje Santa Cruz. De tweede stad van Bolivia heeft de verwende toerist niet bijster veel te bieden, maar de pleinen aan weerszijden van de kathedraal zijn aangenaam met veel groen, bankjes, muur- en andere schilderingen en duiven. Daarenboven is er prima koffie scoorbaar.
De start van de klim naar Samaipata is vals: de chauffeur heeft zijn vertrouwen in een der remschijven eenzijdig opgezegd en dat niet geheel ten onrechte, zo blijkt bij een zijner partners in remschijven aan een drukke uitvalsweg van Santa Cruz. Er moeten krikken en dergelijke aan te pas komen en derhalve houden we de oorspronkelijk in de vrije natuur geplande picknicklunch in de van bankjes voorziene middenberm van de zojuist aangehaalde uitvalsweg. Rond klokke twee ruilen we Santa Cruz ten langen leste in voor de Boliviaanse provincie, die vooralsnog wordt gekenmerkt door uitbundige begroeiing en een opeenvolging van rommelige dorpjes waar het tempo van het leven als loom is te kenschetsen. Na de laatste negorij, waar zillioenen mandarijnenverkoopsters als vliegen op elk stilstaand motorvoertuig afkomen, het onze incluis, begint de weg te klimmen. In eerste instantie is de kwaliteit ervan uitmuntend en verdenk ik de Chinezen ervan hiervoor de verantwoordelijkheid te hebben genomen, maar verderop is het gedaan met de retestrakke plakken asfalt en zijn zelfs een aantal onverharde, stoffige wasbordsecties ons deel. Het landschap bestaat uit almaar hogere heuvels met een rijk palet aan groen, waar roofvogels boven zweven, en beekdalen. Tegen de avond maken we een kort ommetje naar een alleraardigste meertrapswaterval en arriveren we een uurtje later bij ons onderkomen in Samaipata (1.640 meter), dat wordt bestierd door een Duitser en daarom Landhaus is gedoopt.
Tout Santa Cruz verschanst zich in het weekend in Samaipata; tot overmaat van muziekoverlast is het het weekend van Pasen en dat zullen we weten ook. Pal tegenover ons pension heeft een plaatselijke dj met een schrijnende voorkeur voor verveelde reggaetondeunen het volume duchtig aan laten wakkeren en ook in het centrum is een openluchtdisco actief. Desondanks eten we er prima; de livemuzikant daarentegen zou zelfs in hipsterkringen een ongenode gast bij een kampvuur zijn. Langs de lokale zuipkeet met de Boliviaanse Red Hot Chili Peppers als muzikaal behang kuieren we terug naar het Landhaus, waartegenover de focus, zonder concessies te doen aan het volume, is verlegd naar ballads met de nodige parlando's en door merg en been gaande blazerspartijen, en andere genres die de smaak van de Boliviaanse jeugd in een kwaad daglicht stellen. Samaipata neemt de rol van city that never sleeps met zowel verve als gogme waar, in elk geval vannacht: het paasfestijn overstemt zelfs het kraaien der hanen.
Dag 3: Samaipata
Zondag 21 april 2019
Als ik mijn oordoppen uit heb gedaan en de gordijntjes van mijn zowaar met een keukentje geoutilleerde kamer heb opengetrokken, moet ik helaas constateren dat in het aangename en vandaar naar verluidt veelgeprezen microklimaat van Samaipata ook typisch Nederlands grijs en druilerig weer tot de mogelijkheden behoort. Het gemiezer zou met de kennis van nu echter van zeer tijdelijke aard blijken te zijn.
Dat het Landhaus in Duitse handen is was al bekend, maar het wordt ten overvloede ten enenmale bevestigd aan de ontbijtdis, waar een keur aan verse broodjes en dito fruit met smacht wacht op consumptief gebruik. Daarenboven is er roerei voor iedereen, vermits het Pasen is – dat het smeuïge goedje op basis van kippenlegsels tot de standaardgerechten van het Boliviaanse ontbijt behoort moeten we nog aan den lijve ondervinden. Tevens maken we kennis met mate de coca, een kruidenthee gemaakt van cocabladeren, die in een aantal Zuid-Amerikaanse landen, waaronder Bolivia, legaal is en ter plekke in de vertrouwde theezakjes wordt aangeboden. In Nederland is de slogan "Geniet, maar drink met mate" allang dood en begraven, maar hier zou de leus zomaar een tweede leven op poten kunnen zetten.
De naar de vrijheidsstrijder Simón Bolívar genoemde staat kent grofweg drie landschapstypes: hoogland, regen- en nevelwouden en savannes. Dat deze drie ecosystemen elkaar juist ontmoeten in de omgeving van Samaipata komt aan het licht tijdens een wandeling naar een fenomeen genaamd El Fuerte: het glooit dat het een aard heeft en er zijn zowel weelderig begroeide als grassige hellingen. Een gids leidt ons naar een uitzichtpunt over een forse monoliet, waarin door de zogeheten Chané, een volk uit het pre-Incatijdperk, allerhande sleuven, dierenfiguren en geometrische vormen zijn gekerfd. Vanaf de veertiende en vijftiende eeuw is de strategisch gelegen monstersteen ook gebruikt door achtereenvolgens de Inca's en de Spanjaarden. Moderner zijn de legio uitzichtplatforms waar, behalve El Fuerte, genoten kan worden van de omringende bergen en dalen en de door de wolken en mist gecreëerde mystieke sfeer.
Rond het middaguur worden we door jeeps opgepikt en via een onverharde hotsknotsbegoniaweg met somtijds krankzinnige hellingspercentages naar het beginpunt gebracht van een korte wandeltocht door het nevelwoud van het nationaal park Amboró. De route loopt over het privéterrein van lokale boeren en is tot in lengte van jaren niet voor publiek toegankelijk geweest, maar nu worden de hekken met prikkeldraad speciaal voor ons geopend omdat helder is dat we niet helemaal vanuit West-Europa zijn gekomen om de absurd biodiverse flora en fauna van streek te maken middels Queen-hits uitbrakende gettoblasters. Na het verorberen van onze smakelijke, doch enigszins gedesintegreerde broodjes kaas en tonijn volgen we de weg nog een eindje heuvelopwaarts en worden we door een naar schatting tienjarig jongetje op allerminst smakelijke, doch evenzeer gedesintegreerde slippers het struweel in gedirigeerd. Er blijkt zich een smal, karig onderhouden en bovenal glibberig bospaadje op te houden. Terwijl het kereltje met de souplesse van een jaguar het nauwelijks als zodanig herkenbare modderspoor behuppelt, doen wij meestal met de hakken over de sloot geslaagde pogingen niet uit te glijden. Een collectieve zucht van opluchting stijgt op uit het nevelwoud als we een stief kwartiertje later een breder en aanzienlijk begaanbaarder pad bereiken. Dit voert even verderop naar een perceel met indrukwekkende boomvarens, die verder alleen in Nieuw-Zeeland voor schijnen te komen. Hier maken we rechtsomkeert naar de jeeps, die ons afleveren bij de buurvrouw van het Landhaus, niet geheel toevallig de Duitse echtgenote van de eigenaar van ons hostel. Zo kan het gebeuren dat we, gezeten in de lommer- en bloemenrijke achtertuin van het complex, in godbetert Bolivia zitten te smullen van een bourgondisch stuk apfelstrudel met een degelijke bak pleur.
's Avonds begeven we ons naar hartje Samaipata voor een maaltijd in een door Nederlanders bestierd etablissement.
Dat het Landhaus in Duitse handen is was al bekend, maar het wordt ten overvloede ten enenmale bevestigd aan de ontbijtdis, waar een keur aan verse broodjes en dito fruit met smacht wacht op consumptief gebruik. Daarenboven is er roerei voor iedereen, vermits het Pasen is – dat het smeuïge goedje op basis van kippenlegsels tot de standaardgerechten van het Boliviaanse ontbijt behoort moeten we nog aan den lijve ondervinden. Tevens maken we kennis met mate de coca, een kruidenthee gemaakt van cocabladeren, die in een aantal Zuid-Amerikaanse landen, waaronder Bolivia, legaal is en ter plekke in de vertrouwde theezakjes wordt aangeboden. In Nederland is de slogan "Geniet, maar drink met mate" allang dood en begraven, maar hier zou de leus zomaar een tweede leven op poten kunnen zetten.
De naar de vrijheidsstrijder Simón Bolívar genoemde staat kent grofweg drie landschapstypes: hoogland, regen- en nevelwouden en savannes. Dat deze drie ecosystemen elkaar juist ontmoeten in de omgeving van Samaipata komt aan het licht tijdens een wandeling naar een fenomeen genaamd El Fuerte: het glooit dat het een aard heeft en er zijn zowel weelderig begroeide als grassige hellingen. Een gids leidt ons naar een uitzichtpunt over een forse monoliet, waarin door de zogeheten Chané, een volk uit het pre-Incatijdperk, allerhande sleuven, dierenfiguren en geometrische vormen zijn gekerfd. Vanaf de veertiende en vijftiende eeuw is de strategisch gelegen monstersteen ook gebruikt door achtereenvolgens de Inca's en de Spanjaarden. Moderner zijn de legio uitzichtplatforms waar, behalve El Fuerte, genoten kan worden van de omringende bergen en dalen en de door de wolken en mist gecreëerde mystieke sfeer.
Rond het middaguur worden we door jeeps opgepikt en via een onverharde hotsknotsbegoniaweg met somtijds krankzinnige hellingspercentages naar het beginpunt gebracht van een korte wandeltocht door het nevelwoud van het nationaal park Amboró. De route loopt over het privéterrein van lokale boeren en is tot in lengte van jaren niet voor publiek toegankelijk geweest, maar nu worden de hekken met prikkeldraad speciaal voor ons geopend omdat helder is dat we niet helemaal vanuit West-Europa zijn gekomen om de absurd biodiverse flora en fauna van streek te maken middels Queen-hits uitbrakende gettoblasters. Na het verorberen van onze smakelijke, doch enigszins gedesintegreerde broodjes kaas en tonijn volgen we de weg nog een eindje heuvelopwaarts en worden we door een naar schatting tienjarig jongetje op allerminst smakelijke, doch evenzeer gedesintegreerde slippers het struweel in gedirigeerd. Er blijkt zich een smal, karig onderhouden en bovenal glibberig bospaadje op te houden. Terwijl het kereltje met de souplesse van een jaguar het nauwelijks als zodanig herkenbare modderspoor behuppelt, doen wij meestal met de hakken over de sloot geslaagde pogingen niet uit te glijden. Een collectieve zucht van opluchting stijgt op uit het nevelwoud als we een stief kwartiertje later een breder en aanzienlijk begaanbaarder pad bereiken. Dit voert even verderop naar een perceel met indrukwekkende boomvarens, die verder alleen in Nieuw-Zeeland voor schijnen te komen. Hier maken we rechtsomkeert naar de jeeps, die ons afleveren bij de buurvrouw van het Landhaus, niet geheel toevallig de Duitse echtgenote van de eigenaar van ons hostel. Zo kan het gebeuren dat we, gezeten in de lommer- en bloemenrijke achtertuin van het complex, in godbetert Bolivia zitten te smullen van een bourgondisch stuk apfelstrudel met een degelijke bak pleur.
's Avonds begeven we ons naar hartje Samaipata voor een maaltijd in een door Nederlanders bestierd etablissement.
Dag 4: Samaipata – Vallegrande
Maandag 22 april 2019
We vervolgen onze reis over de Ruta del Che, genoemd naar de Argentijnse revolutionair Ernesto Guevara – beter bekend onder zijn koosnaam Che. Behoudens rond zijn sterfdag wordt het traject zelden bereisd, aangezien het een zelfs voor Boliviaanse begrippen afgelegen gebied betreft met beperkte voorzieningen en een allesbehalve op enorme toeristenstromen afgestemde infrastructuur. De dorpen en route zijn dermate onbeduidend dat de lokale ANWB ervoor heeft gekozen af te zien van het vermelden van afzonderlijke plaatsnamen op de bewegwijzering en slechts te volstaan met "Ruta del Che".
Che is beroemd dan wel berucht vanwege de Cubaanse revolutie, maar zijn concert des levens kwam niet bepaald tot een daverende apotheose in het Siberië van Bolivia, waar hij eenzelfde huzarenstukje als in het communistische rum- en sigarenwalhalla wilde bewerkstelligen. Weliswaar had Guevara deze of gene kornuit weten op te trommelen om de strijd aan te gaan, maar sneller dan wellicht gehoopt waren de eerste schermutselingen met het fanatiek met de geheime diensten van Bolivia en de Verenigde Staten samenspannende leger een feit. De uitgedunde rebellenclub zag zich genoodzaakt zich terug te trekken in de wildernis, waar contact met eventuele geïnteresseerde linkse groeperingen echter zo goed als uitgesloten was. De ontdekking van Che en zijn schamele bupsje strijdmakkers in een afgelegen kloof bleek een kwestie van tijd: de roemruchte guerrillero werd naar een schooltje in La Higuera gebracht, waar hij een dag later werd geëxecuteerd. In de wasruimte van het ziekenhuis van Vallegrande werd zijn levenloze lichaam getoond aan de wereldpers, waarna hij onder de landingsbaan van het lokale vliegveld werd begraven. Pas dertig jaar later werd, op aanwijzingen van een getuige uit de tijd van Che's dood, zijn stoffelijk overschot gevonden en overgebracht naar Santa Clara op Cuba, waar het is bijgezet in een mausoleum.
Ofschoon Guevara niet in het minst een lieverdje was, behoeft het geen betoog dat hij onder zekere lieden een mythische figuur is geworden en dat tot op de dag van vandaag is gebleven. Het lijdt geen twijfel dat zijn iconische, door de Cubaanse fotograaf Alberto Korda geschoten plaat, wie weet het sterkste portret uit de geschiedenis van de mensheid, ruimhartig daaraan heeft bijgedragen. Nog altijd dragen talloze T-shirts, al dan niet blinde muren, uitklapposters, aanstekers, koelkastmagneetjes en sleutelhangers zijn karakteristieke tronie. De doorgaans slaperige gehuchten langs de Ruta del Che transformeren jaarlijks op en rond 9 oktober – de dag dat Che Guevara van het leven werd beroofd – in heuse bedevaartsoorden, waarbij menigeen zich voor enig slaapcomfort moet bedienen van een tent.
Drie uur lang kronkelen we over een asfaltweg met gatenassorti om de grens van nevelwoud en minder vochtige contreien. Waar het landschap zich opent, zijn tekenen van landbouw en veeteelt zichtbaar. Het aantal cactussen neemt hand over hand toe en verspreid over de ruimte zijn plukjes graven met plastic bloemen als opsmuk; onze lokale gids vertelt dat de kleur van de bloemen streekgebonden is. Rond het middaguur checken we in bij een alleraardigst koloniaal hotel in Vallegrande (2.030 meter) en gebruiken we de lunch bij een spotgoedkope Boliviaanse chinees, waar menige groep locals zich onder de mierzoete scènes van een telenovela het gebodene goed laat smaken. We laten het eten zakken door middel van een ommetje over het centrale plein, dat de inmiddels vertrouwde ingrediënten herbergt: een voorbeeldig onderhouden plantsoen met grote palmbomen, een kathedraal, een muziekkiosk met jonge stelletjes, flanerende moeders met kinderen, enkele tegen de tand des tijds vechtende koloniale bouwwerken en – als verrassend element – een amusementshal avant la lettre.
Met een gids, die later in de middag zou verklappen dat hij bij wijze van vakantiebaantje twee weken heeft meegeholpen op het plaatselijke vliegveld om het lichaam van Che Guevara op te graven, tijdens welke periode het stoffelijk overschot daadwerkelijk werd gevonden, maken we een Che-rondwandeling in en om Vallegrande. Na een enigszins ongemakkelijke passage door het even lokale als nog volop in bedrijf zijnde ziekenhuis bereiken we de wasruimte waar het journaille kennis nam van het levenloze lichaam van de geboren Argentijn, en het tegenwoordige mortuarium, waar toentertijd zijn handen werden geamputeerd. Even buiten het dorp bezoeken we de laatste rustplaats van een aantal van Che's wapenbroeders en elders een bescheiden Che-museum en een mausoleum dat ter hoogte van de plek is verrezen waar de beroemde, tevens beruchte guerrillaleider is ontdekt – intussen was de landingsbaan van het vliegveld toevalligerwijs verplaatst.
We vinden een eenvoudig restaurant – naar het schijnt het enige aan het plein, vermits, naarmate de avond vordert, de hele groep in plukjes binnenwaait. Er zitten er al zes te smullen van de kip. De vrouw des huizes komt met haar metaforische serveersterspet op – de pet van kokkin staat haar noodgedwongen ook – de bestelling opnemen.
"We horen veel goeds over de kip, dus doet u ons maar vier keer de kip."
"Sorry, maar we hebben vanavond alleen hamburgers."
"Alleen hamburgers?"
"Alleen hamburgers."
"Nou, dan vier hamburgers graag..."
Een stief halfuur later krijgen we onze allesbehalve uit de kluiten gewassen broodjes hamburger en ieder een halve liter half bevroren bier voorgeschoteld, doch dit alles slechts voor een luttele omgerekende drie euro.
De broer en zus van de groep enteren de building. Na enige wederwaardigheden over het voedsel met ons te hebben uitgewisseld kiezen ze een tafeltje en maken ze de dienster gewag van hun wensen.
"We horen veel goeds over de hamburgers, dus doet u ons maar twee keer de hamburger."
"Sorry, maar we hebben vanavond alleen kip."
"Alleen kip?"
"Alleen kip."
"Nou, dan twee maal kip graag..."
Buiten is er nog veel blagig volk op de been, dit alles muzikaal omlijst door een zozoë dj.
Che is beroemd dan wel berucht vanwege de Cubaanse revolutie, maar zijn concert des levens kwam niet bepaald tot een daverende apotheose in het Siberië van Bolivia, waar hij eenzelfde huzarenstukje als in het communistische rum- en sigarenwalhalla wilde bewerkstelligen. Weliswaar had Guevara deze of gene kornuit weten op te trommelen om de strijd aan te gaan, maar sneller dan wellicht gehoopt waren de eerste schermutselingen met het fanatiek met de geheime diensten van Bolivia en de Verenigde Staten samenspannende leger een feit. De uitgedunde rebellenclub zag zich genoodzaakt zich terug te trekken in de wildernis, waar contact met eventuele geïnteresseerde linkse groeperingen echter zo goed als uitgesloten was. De ontdekking van Che en zijn schamele bupsje strijdmakkers in een afgelegen kloof bleek een kwestie van tijd: de roemruchte guerrillero werd naar een schooltje in La Higuera gebracht, waar hij een dag later werd geëxecuteerd. In de wasruimte van het ziekenhuis van Vallegrande werd zijn levenloze lichaam getoond aan de wereldpers, waarna hij onder de landingsbaan van het lokale vliegveld werd begraven. Pas dertig jaar later werd, op aanwijzingen van een getuige uit de tijd van Che's dood, zijn stoffelijk overschot gevonden en overgebracht naar Santa Clara op Cuba, waar het is bijgezet in een mausoleum.
Ofschoon Guevara niet in het minst een lieverdje was, behoeft het geen betoog dat hij onder zekere lieden een mythische figuur is geworden en dat tot op de dag van vandaag is gebleven. Het lijdt geen twijfel dat zijn iconische, door de Cubaanse fotograaf Alberto Korda geschoten plaat, wie weet het sterkste portret uit de geschiedenis van de mensheid, ruimhartig daaraan heeft bijgedragen. Nog altijd dragen talloze T-shirts, al dan niet blinde muren, uitklapposters, aanstekers, koelkastmagneetjes en sleutelhangers zijn karakteristieke tronie. De doorgaans slaperige gehuchten langs de Ruta del Che transformeren jaarlijks op en rond 9 oktober – de dag dat Che Guevara van het leven werd beroofd – in heuse bedevaartsoorden, waarbij menigeen zich voor enig slaapcomfort moet bedienen van een tent.
Drie uur lang kronkelen we over een asfaltweg met gatenassorti om de grens van nevelwoud en minder vochtige contreien. Waar het landschap zich opent, zijn tekenen van landbouw en veeteelt zichtbaar. Het aantal cactussen neemt hand over hand toe en verspreid over de ruimte zijn plukjes graven met plastic bloemen als opsmuk; onze lokale gids vertelt dat de kleur van de bloemen streekgebonden is. Rond het middaguur checken we in bij een alleraardigst koloniaal hotel in Vallegrande (2.030 meter) en gebruiken we de lunch bij een spotgoedkope Boliviaanse chinees, waar menige groep locals zich onder de mierzoete scènes van een telenovela het gebodene goed laat smaken. We laten het eten zakken door middel van een ommetje over het centrale plein, dat de inmiddels vertrouwde ingrediënten herbergt: een voorbeeldig onderhouden plantsoen met grote palmbomen, een kathedraal, een muziekkiosk met jonge stelletjes, flanerende moeders met kinderen, enkele tegen de tand des tijds vechtende koloniale bouwwerken en – als verrassend element – een amusementshal avant la lettre.
Met een gids, die later in de middag zou verklappen dat hij bij wijze van vakantiebaantje twee weken heeft meegeholpen op het plaatselijke vliegveld om het lichaam van Che Guevara op te graven, tijdens welke periode het stoffelijk overschot daadwerkelijk werd gevonden, maken we een Che-rondwandeling in en om Vallegrande. Na een enigszins ongemakkelijke passage door het even lokale als nog volop in bedrijf zijnde ziekenhuis bereiken we de wasruimte waar het journaille kennis nam van het levenloze lichaam van de geboren Argentijn, en het tegenwoordige mortuarium, waar toentertijd zijn handen werden geamputeerd. Even buiten het dorp bezoeken we de laatste rustplaats van een aantal van Che's wapenbroeders en elders een bescheiden Che-museum en een mausoleum dat ter hoogte van de plek is verrezen waar de beroemde, tevens beruchte guerrillaleider is ontdekt – intussen was de landingsbaan van het vliegveld toevalligerwijs verplaatst.
We vinden een eenvoudig restaurant – naar het schijnt het enige aan het plein, vermits, naarmate de avond vordert, de hele groep in plukjes binnenwaait. Er zitten er al zes te smullen van de kip. De vrouw des huizes komt met haar metaforische serveersterspet op – de pet van kokkin staat haar noodgedwongen ook – de bestelling opnemen.
"We horen veel goeds over de kip, dus doet u ons maar vier keer de kip."
"Sorry, maar we hebben vanavond alleen hamburgers."
"Alleen hamburgers?"
"Alleen hamburgers."
"Nou, dan vier hamburgers graag..."
Een stief halfuur later krijgen we onze allesbehalve uit de kluiten gewassen broodjes hamburger en ieder een halve liter half bevroren bier voorgeschoteld, doch dit alles slechts voor een luttele omgerekende drie euro.
De broer en zus van de groep enteren de building. Na enige wederwaardigheden over het voedsel met ons te hebben uitgewisseld kiezen ze een tafeltje en maken ze de dienster gewag van hun wensen.
"We horen veel goeds over de hamburgers, dus doet u ons maar twee keer de hamburger."
"Sorry, maar we hebben vanavond alleen kip."
"Alleen kip?"
"Alleen kip."
"Nou, dan twee maal kip graag..."
Buiten is er nog veel blagig volk op de been, dit alles muzikaal omlijst door een zozoë dj.
Dag 5: Vallegrande – La Higuera
Dinsdag 23 april 2019
Het afscheid van de lieve waardin Juanita is lang en aandoenlijk: met de hele groep op de gevoelige plaat moet ze, en met onze niet geheel van charme gespeende lokale gids, ze belooft plechtig de foto's in de receptie op te hangen, iedereen ontvangt knuffels, handjes en aaien over de bol, het hartverscheurende afscheidslied "Vaya con Dios" wordt aangeheven en als onze bus in beweging komt worden we ten overvloede nog eens grondig uitgezwaaid.
Het weer is danig opgeknapt nadat een nachtelijke tropische stortbui de daken geselde. De deelnemers aan de Zevenheuvelenloop van Vallegrande zullen deze meteorologische ommezwaai toejuichen, zoveel is zeker.
Tot leedwezen van de bejaarde, afgeragde motor van de bus is het onverharde, tevens bochtige en sterk geaccidenteerde deel van de Routa del Che heden aangebroken. Zelfs de isohypse van 2.800 meter wordt gestreeld en derhalve houdt de chauffeur op zorgvuldig gekozen punten met fraai uitzicht en/of dito struweel halt om zijn kreupele scheurijzer op adem te laten komen en ons de benen te laten strekken. Het onherbergzame landschap met flinke bergen en diepe kloven, dat daarbovenop aan woestheid wint door mistflarden en gore wolkenluchten, nodigt uit tot het vullen der geheugenkaartjes. Met horten en stoten bereiken we een rotsig plateautje, waar we een verroest bed en enkele zwevende gieren aantreffen. De reusachtige condors, die zich thuis zouden moeten voelen in een leefgebied als dit, laten zich echter vooralsnog niet bewonderen.
Terwijl we voornemens zijn de bus weer in te stappen en ik te elfder ure het welig gecorrodeerde ledikant voor het zuiver hypothetische nageslacht tracht te bewaren, hoor ik pardoes in een luidruchtige mix van enthousiasme en opschudding achter me: "Kijk, een condor! Een condor!"
Een exemplaar van deze met een immense spanwijdte behepte gierensoort scheert luttele meters boven mijn kruin, een speciaal moment dat door menig gerespecteerd musicus, zoals daar zijn James Last, André Rieu en Gheorghe Zamfir, van een instrumentale soundtrack is voorzien, welke wereldvermaarde melodie op zijn beurt als kapstok fungeerde voor teksten van de hand van Simon & Garfunkel en Jannes. Algauw geeft een tweede aaseter acte de présence; het paar voert vervolgens geruime tijd een thermiekgerelateerde choreografie uit op enige tientallen meters afstand.
Hoe nu? Het programma voorziet in een lange afdaling in en dito klim uit de vallei waar Che Guevara en zijn kameraden in de respectievelijke kragen werden gevat, maar het is voorwaar geen sinecure dit kennelijke mekka voor condorspotters te verlaten. Er moeten knopen worden doorgehakt en fluks valt het unanieme besluit dat we de wandeling de wandeling laten en nog een tijdlang alhier vertoeven. Het zal de enige juiste beslissing blijken: we zien nog een hoeveelheid condors waar het aantal duiven op de Dam schril bij afsteekt en poetsen pas de plaat als Pluvius zijn rol meent te moeten opeisen.
De rit blijft onveranderd spectaculair, in de kiosk van de bijkans uitgestorven nederzetting Pucará zetten we een verlate picknicklunch op poten en een uur later hobbelen we de bebouwde kom van La Higuera (1.950 meter) binnen, dat al even stil is: er scharrelen wat kippen en honden rond en een handvol inwoners zit voor hun deur voor zich uit te staren. De Che-cultus komt hier echter tot een climax: zijn beeltenis, al dan niet vergezeld van de Cubaanse vlag, siert talloze muren en de standbeelden zijn zonder uitzondering van de in het lokale schooltje doodgeschoten revolutionaire held. Met een gids bezoeken we het onderhavige klaslokaal en maken, sufgeche'd en wel, een kort namiddagommetje door de onmiddellijke omgeving. Of de duivel ermee speelt lopen we nog twee "hulp-Che's" tegen het lijf – een dubbelganger met koter op de motor en een tweede lookalike met een fototoestel.
We overnachten in het Casa del Telegrafista, vanwaaruit toentertijd het telegram werd verstuurd met de mededeling dat Che Guevara niet meer was, en waarin heden ten dage een eenvoudig, maar sfeervol hostel is gehuisvest. De Franse eigenaar en de jonge Belgische serveerster voorzien ons van drankjes en lasagne om je vingers bij af te likken.
Het weer is danig opgeknapt nadat een nachtelijke tropische stortbui de daken geselde. De deelnemers aan de Zevenheuvelenloop van Vallegrande zullen deze meteorologische ommezwaai toejuichen, zoveel is zeker.
Tot leedwezen van de bejaarde, afgeragde motor van de bus is het onverharde, tevens bochtige en sterk geaccidenteerde deel van de Routa del Che heden aangebroken. Zelfs de isohypse van 2.800 meter wordt gestreeld en derhalve houdt de chauffeur op zorgvuldig gekozen punten met fraai uitzicht en/of dito struweel halt om zijn kreupele scheurijzer op adem te laten komen en ons de benen te laten strekken. Het onherbergzame landschap met flinke bergen en diepe kloven, dat daarbovenop aan woestheid wint door mistflarden en gore wolkenluchten, nodigt uit tot het vullen der geheugenkaartjes. Met horten en stoten bereiken we een rotsig plateautje, waar we een verroest bed en enkele zwevende gieren aantreffen. De reusachtige condors, die zich thuis zouden moeten voelen in een leefgebied als dit, laten zich echter vooralsnog niet bewonderen.
Terwijl we voornemens zijn de bus weer in te stappen en ik te elfder ure het welig gecorrodeerde ledikant voor het zuiver hypothetische nageslacht tracht te bewaren, hoor ik pardoes in een luidruchtige mix van enthousiasme en opschudding achter me: "Kijk, een condor! Een condor!"
Een exemplaar van deze met een immense spanwijdte behepte gierensoort scheert luttele meters boven mijn kruin, een speciaal moment dat door menig gerespecteerd musicus, zoals daar zijn James Last, André Rieu en Gheorghe Zamfir, van een instrumentale soundtrack is voorzien, welke wereldvermaarde melodie op zijn beurt als kapstok fungeerde voor teksten van de hand van Simon & Garfunkel en Jannes. Algauw geeft een tweede aaseter acte de présence; het paar voert vervolgens geruime tijd een thermiekgerelateerde choreografie uit op enige tientallen meters afstand.
Hoe nu? Het programma voorziet in een lange afdaling in en dito klim uit de vallei waar Che Guevara en zijn kameraden in de respectievelijke kragen werden gevat, maar het is voorwaar geen sinecure dit kennelijke mekka voor condorspotters te verlaten. Er moeten knopen worden doorgehakt en fluks valt het unanieme besluit dat we de wandeling de wandeling laten en nog een tijdlang alhier vertoeven. Het zal de enige juiste beslissing blijken: we zien nog een hoeveelheid condors waar het aantal duiven op de Dam schril bij afsteekt en poetsen pas de plaat als Pluvius zijn rol meent te moeten opeisen.
De rit blijft onveranderd spectaculair, in de kiosk van de bijkans uitgestorven nederzetting Pucará zetten we een verlate picknicklunch op poten en een uur later hobbelen we de bebouwde kom van La Higuera (1.950 meter) binnen, dat al even stil is: er scharrelen wat kippen en honden rond en een handvol inwoners zit voor hun deur voor zich uit te staren. De Che-cultus komt hier echter tot een climax: zijn beeltenis, al dan niet vergezeld van de Cubaanse vlag, siert talloze muren en de standbeelden zijn zonder uitzondering van de in het lokale schooltje doodgeschoten revolutionaire held. Met een gids bezoeken we het onderhavige klaslokaal en maken, sufgeche'd en wel, een kort namiddagommetje door de onmiddellijke omgeving. Of de duivel ermee speelt lopen we nog twee "hulp-Che's" tegen het lijf – een dubbelganger met koter op de motor en een tweede lookalike met een fototoestel.
We overnachten in het Casa del Telegrafista, vanwaaruit toentertijd het telegram werd verstuurd met de mededeling dat Che Guevara niet meer was, en waarin heden ten dage een eenvoudig, maar sfeervol hostel is gehuisvest. De Franse eigenaar en de jonge Belgische serveerster voorzien ons van drankjes en lasagne om je vingers bij af te likken.
Dag 6: La Higuera – Villa Serrano
Woensdag 24 april 2019
La Higuera en Villa Serrano liggen hemelsbreed niet al te ver van elkaar vandaan, doch niettemin zijn we de hele dag zoet met de transfer. De grootste boosdoener is de bruinwaterige Rio Grande, die een dal van ruim een kilometer diep heeft uitgesleten in het Andesgebergte, met als gevolg dat onze arme, oude bus enorme hoogteverschillen voor de kiezen krijgt. Op gezette tijden laat de chauffeur de motor even uithijgen, hetgeen ons de mogelijkheid verschaft om een eindje vooruit te lopen over de andermaal belabberde, onverharde weg. Het landschap is onverbiddelijk, maar wonderschoon, met steile hellingen en diepe kloven, waarbij een grote diversiteit aan vegetatiezones wordt doorkruist. Het is een dunbevolkte regio, met slechts luttele boerderijen en nog minder dorpjes. Het aantal gedurende de dage tegenliggers is op één hand te tellen; voor het overige zijn koeien, paarden, gieren en condors ons deel.
Een lekke band levert extra vertraging op. We vinden een werkplaats in Nuevo Mundo, een gehucht op 2.200 meter hoogte met als bijkomende faciliteiten: een zuil met een wereldbol, een buurtsuper, een kerk en op een hoek van het centrale plein een verkooppunt van kip, dat ik terstond Nuevo Mundo Fried Chicken doop. Verder zijn er een aantal hellende, modderige straatjes geflankeerd door lage huisjes, de nodige loslopende kippen, al dan niet met kroost, en een loopse teef met een gevolg van geile, elkaar beconcurrerende reuen. Nadat we de plaatselijke middenstand van een ongehoorde omzet hebben voorzien, zien we het authentieke Boliviaanse plattelandsbestaan aan ons voorbijtrekken. Dat houdt in: in de deuropening hangen, veel kinderen hebben, rondsjouwen in traditionele kledij en rondcrossen op de brommer.
De bus is in een stief halfuur opgelapt, waarna de laatste vijfentwintig kilometer naar Villa Serrano (2.122 meter) kunnen worden afgelegd. Begeleid door een veelkleurige zonsondergang rijden we het stadje zonder bezienswaardigheden binnen. Gegeten wordt er bij de met plastic tuinmeubilair en kale peertjes ingerichte Villa Serrano Fried Chicken.
Een lekke band levert extra vertraging op. We vinden een werkplaats in Nuevo Mundo, een gehucht op 2.200 meter hoogte met als bijkomende faciliteiten: een zuil met een wereldbol, een buurtsuper, een kerk en op een hoek van het centrale plein een verkooppunt van kip, dat ik terstond Nuevo Mundo Fried Chicken doop. Verder zijn er een aantal hellende, modderige straatjes geflankeerd door lage huisjes, de nodige loslopende kippen, al dan niet met kroost, en een loopse teef met een gevolg van geile, elkaar beconcurrerende reuen. Nadat we de plaatselijke middenstand van een ongehoorde omzet hebben voorzien, zien we het authentieke Boliviaanse plattelandsbestaan aan ons voorbijtrekken. Dat houdt in: in de deuropening hangen, veel kinderen hebben, rondsjouwen in traditionele kledij en rondcrossen op de brommer.
De bus is in een stief halfuur opgelapt, waarna de laatste vijfentwintig kilometer naar Villa Serrano (2.122 meter) kunnen worden afgelegd. Begeleid door een veelkleurige zonsondergang rijden we het stadje zonder bezienswaardigheden binnen. Gegeten wordt er bij de met plastic tuinmeubilair en kale peertjes ingerichte Villa Serrano Fried Chicken.
Dag 7: Villa Serrano – Sucre
Donderdag 25 april 2019
Mauro Núñez – het zou een spijkerharde Argentijnse centrumverdediger kunnen zijn met een kaartenpalmares om u tegen te zeggen, maar niets is minder waar: het is een te Villa Serrano ter wereld gekomen kunstschilder, beeldhouwer en bovenal de ongekroonde koning van de charango, een tiensnarig instrument met een klank die wel wat wegheeft van die van de ukelele. De "vader van de folklore", zoals de beste man in eigen land wordt genoemd als we de Wikipedia moeten geloven, heeft een eigen museum in zijn geboorteplaats, en aldaar is toch een heuse bezienswaardigheid te bewonderen, te weten de grootste charango ter wereld – als zodanig opgenomen in het Guinness Book of Records. Naast dit gevaarte springen onder meer een reusachtige trommel en een kolossaal beeldhouwwerk van een hand in het oog, maar zonder Mauro Núñez was de charango de charango niet geweest. Zijn geboortedag wordt thans jaarlijks gevierd in de hoedanigheid van Nationale Charangodag.
We stiefelen terug naar de bus en niet voor het eerst passeren we een kapper voor knotjes-, baarden- en vleestunnelmannen. Zo zoetjesaan begint het op te vallen dat elk dorp in Bolivia, hoe onbeduidend ook, in elk geval de volgende faciliteiten biedt: een hamburgertent, een overdekt basketbalveld – let wel, nagenoeg alle Bolivianen komen niet boven de 1,55 meter uit – en dus een hipsterbarbier.
Na anderhalf uur van stuiterenstein over de extreem brakke Ruta del Che arriveren we in het stadje Tomina, dat om drie redenen vermeldenswaard is: er is een kleine overdekte markt, een van de oudste kerken van het land, met een fraai houten plafond, houdt zich er op, en het is het beginpunt van een retestrakke asfaltweg naar Sucre, met wegmarkeringen, vangrails, glimmende verkeersborden en wat niet al – zou deze door de Chinezen gefinancierd en aangelegd zijn? Een plaats verderop in een bistro zien we louter Boliviaanse werklieden die ontzagwekkende hoeveelheden voedsel door de strot jassen; wij houden het bij een kipschnitzel.
Ofschoon we in het resterende deel van de rit tot maximaal 3.300 meter reiken, zoeven we dankzij de uitstekende kwaliteit van het asfalt in sneltreinvaart naar de wettelijke hoofdstad van Bolivia. De vergezichten zijn nog immer weergaloos, maar het landschap is aan verandering onderhevig: het wordt steeds droger en roder. Tevens zijn er steeds meer dorpjes en route, waarvan er een, naast een hamburgertent, een overdekt basketbalveld en een hipsterbarbier, een gigantisch, maagdelijk wit Jezusbeeld herbergt dat met gemak kan wedijveren met dat van Rio de Janeiro. Uiteindelijk rijden we Sucre (2.810 meter) binnen en checken we in bij ons koloniale hotel op nog geen vijf minuten lopen van het centrale Plaza 25 de Mayo, waar we in de luxueuze omstandigheid verkeren er drie nachten te verblijven.
Met Sucres ripped jeans, street rap battles en ondoorgrondelijke voetgangerslichten kon het contrast met het de afgelopen dagen bereisde Siberië van Bolivia nauwelijks groter zijn. In een zijstraat vinden we een eetgelegenheid met klaarblijkelijk een Nederlandse eigenaar, want de inrichting is aangevuld met allerhande Nijntje-parafernalia en aankondigingen van een feest overmorgen ter ere van Koningsdag. Vandaag is het echter steakdag: voor het lieve sommetje van een stiefe vier euro krijgen we een plakkaat rundvlees ter grootte van een stoeptegel; voor de leuk nemen we er een speciaalbiertje van de lokale Stier-microbrouwerij bij. Vanaf ons tafeltje hebben we onbelemmerd zicht op de belendende binnenplaats, waar een jeugd-tamboer-panfluitkorps driftig aan het repeteren geslagen is. Op de monotone ritmes van de trommels worden dansjes uitgevoerd, terwijl de melodielijnen van de nummers steeds net even iets anders zijn. Je zou haast denken dat ze de mosterd bij Modern Talking vandaan hebben gehaald.
Teneinde het eten voor zover mogelijk te laten zakken doen we nog een bondig rondje door de koloniale binnenstad.
We stiefelen terug naar de bus en niet voor het eerst passeren we een kapper voor knotjes-, baarden- en vleestunnelmannen. Zo zoetjesaan begint het op te vallen dat elk dorp in Bolivia, hoe onbeduidend ook, in elk geval de volgende faciliteiten biedt: een hamburgertent, een overdekt basketbalveld – let wel, nagenoeg alle Bolivianen komen niet boven de 1,55 meter uit – en dus een hipsterbarbier.
Na anderhalf uur van stuiterenstein over de extreem brakke Ruta del Che arriveren we in het stadje Tomina, dat om drie redenen vermeldenswaard is: er is een kleine overdekte markt, een van de oudste kerken van het land, met een fraai houten plafond, houdt zich er op, en het is het beginpunt van een retestrakke asfaltweg naar Sucre, met wegmarkeringen, vangrails, glimmende verkeersborden en wat niet al – zou deze door de Chinezen gefinancierd en aangelegd zijn? Een plaats verderop in een bistro zien we louter Boliviaanse werklieden die ontzagwekkende hoeveelheden voedsel door de strot jassen; wij houden het bij een kipschnitzel.
Ofschoon we in het resterende deel van de rit tot maximaal 3.300 meter reiken, zoeven we dankzij de uitstekende kwaliteit van het asfalt in sneltreinvaart naar de wettelijke hoofdstad van Bolivia. De vergezichten zijn nog immer weergaloos, maar het landschap is aan verandering onderhevig: het wordt steeds droger en roder. Tevens zijn er steeds meer dorpjes en route, waarvan er een, naast een hamburgertent, een overdekt basketbalveld en een hipsterbarbier, een gigantisch, maagdelijk wit Jezusbeeld herbergt dat met gemak kan wedijveren met dat van Rio de Janeiro. Uiteindelijk rijden we Sucre (2.810 meter) binnen en checken we in bij ons koloniale hotel op nog geen vijf minuten lopen van het centrale Plaza 25 de Mayo, waar we in de luxueuze omstandigheid verkeren er drie nachten te verblijven.
Met Sucres ripped jeans, street rap battles en ondoorgrondelijke voetgangerslichten kon het contrast met het de afgelopen dagen bereisde Siberië van Bolivia nauwelijks groter zijn. In een zijstraat vinden we een eetgelegenheid met klaarblijkelijk een Nederlandse eigenaar, want de inrichting is aangevuld met allerhande Nijntje-parafernalia en aankondigingen van een feest overmorgen ter ere van Koningsdag. Vandaag is het echter steakdag: voor het lieve sommetje van een stiefe vier euro krijgen we een plakkaat rundvlees ter grootte van een stoeptegel; voor de leuk nemen we er een speciaalbiertje van de lokale Stier-microbrouwerij bij. Vanaf ons tafeltje hebben we onbelemmerd zicht op de belendende binnenplaats, waar een jeugd-tamboer-panfluitkorps driftig aan het repeteren geslagen is. Op de monotone ritmes van de trommels worden dansjes uitgevoerd, terwijl de melodielijnen van de nummers steeds net even iets anders zijn. Je zou haast denken dat ze de mosterd bij Modern Talking vandaan hebben gehaald.
Teneinde het eten voor zover mogelijk te laten zakken doen we nog een bondig rondje door de koloniale binnenstad.
Dag 8: Sucre
Vrijdag 26 april 2019
De tot UNESCO-werelderfgoed gebombardeerde binnenstad van Sucre staat bol van de Spaanse koloniale gebouwen in overwegend wittinten en is als zodanig als het ware het Thorn van Zuid-Amerika. Dat la ciudad blanca echter niet in Europa is gelegen, komt met één enkele oogopslag op de stadsplattegrond onverbiddelijk aan het licht: de straten zijn aangelegd in een onvervalst schaakbordpatroon. Bijgevolg zwoegen we met louter haakse bochten omhoog naar het zeventiende-eeuwse franciscanerklooster La Recoleta, waar we staan ingeroosterd voor een rondleiding. We dwalen door menig gang dan wel zaal, waar de nodige kunstschatten zijn verzameld, en bezichtigen de kloosterkerk, die van recenter datum is en knap houtsnijwerk herbergt. Naar mijn bescheiden mening vormen de lommer- en derhalve schaduwrijke patio's echter het hoogtepunt met hun fonteinen, beelden, sinaasappelbomen en bloemen. Tevens is ons een blik vergund op een boom die hier al haast anderhalf millennium niet weg te slaan is. Het aan het complex grenzende voorplein is het thuis van een kleine toeristische markt, maar die laat ik links liggen ten faveure van een wonderschoon vogelperspectief op de stad.
We dalen af naar de algemene begraafplaats aan de westkant van het centrum, maar we staan goed en wel binnen, of ons wordt de toegangspoort gewezen: siësta. We besluiten de vrijgekomen tijd stuk te slaan middels een lunch, en we vinden in een zijstraat van het Plaza 25 de Mayo een klokkentoren waar bovenin na enig uithijgen een natje en een droogje kunnen worden gebruikt onder het genot van wederom een magnifiek uitzicht.
Onze tweede poging om de begraafplaats te bezoeken slaagt met vlag en wimpel. Het is een bijzondere plek: de rijen met al dan niet protserige familiegraven daargelaten heeft het kerkhof wel wat weg van een sovjetstadje met appartementencomplexen. We lopen tussen muren met nissen ter grootte van een magnetron, welke holtes een verdiepinkje of vijf tot zeven zijn opgetast. In een dergelijke nis kan een soort vitrine worden geschoven – in legio uitvoeringen verkrijgbaar in speciaalzaken rondom de begraafplaats – waarin, naast een urn met de as van de overledene, plastic bloemen, foto's en kleine aandenkens kunnen worden geplaatst. Het opvallendst zijn de zonneschermen die verkoeling brengen aan de gestorvene.
Het restant van de middag slenter ik in mijn allenige eentje zonder duidelijk doel doorheen de stad, nu eens haaks rechtsaf slaand en dan weer haaks linksaf. Op vrijwel iedere straathoek lijkt een fotogenieke kerk te staan. Op spuugafstand van het hostel bekijk ik het enigszins afgeleefde, maar buitengewoon stemmige interieur van de La Merced-kerk en beklim ik het dak, waarvandaan de vergezichten andermaal superieur zijn. De lucht betrekt en boven de bergen hangen donkere, dreigende donderkoppen.
Na enig zoeken vinden we een restaurant met beschikbare tafels in de hoedanigheid van Los Balcones, dat warempel een balkon bezit met uitzicht op het centrale plein. Een fanfare marcheert voorbij met honderden schoolkinderen in uniform in hun kielzog – en wij zitten buiten eerste rang. Maar niet voor lang: het weerlicht is niet van de lucht, het rommelt onophoudelijk en als de wind aantrekt besluiten we eieren voor ons geld te kiezen. We zitten goed en wel binnen, of een geweldig onweer breekt los. Het zal de laatste regen van betekenis van de reis blijken te zijn. Op het moment dat het ergste voorbij lijkt te zijn slaat de bliksem vlakbij in. Zo wordt het regenseizoen uitgeluid met een oorverdovende knal.
We dalen af naar de algemene begraafplaats aan de westkant van het centrum, maar we staan goed en wel binnen, of ons wordt de toegangspoort gewezen: siësta. We besluiten de vrijgekomen tijd stuk te slaan middels een lunch, en we vinden in een zijstraat van het Plaza 25 de Mayo een klokkentoren waar bovenin na enig uithijgen een natje en een droogje kunnen worden gebruikt onder het genot van wederom een magnifiek uitzicht.
Onze tweede poging om de begraafplaats te bezoeken slaagt met vlag en wimpel. Het is een bijzondere plek: de rijen met al dan niet protserige familiegraven daargelaten heeft het kerkhof wel wat weg van een sovjetstadje met appartementencomplexen. We lopen tussen muren met nissen ter grootte van een magnetron, welke holtes een verdiepinkje of vijf tot zeven zijn opgetast. In een dergelijke nis kan een soort vitrine worden geschoven – in legio uitvoeringen verkrijgbaar in speciaalzaken rondom de begraafplaats – waarin, naast een urn met de as van de overledene, plastic bloemen, foto's en kleine aandenkens kunnen worden geplaatst. Het opvallendst zijn de zonneschermen die verkoeling brengen aan de gestorvene.
Het restant van de middag slenter ik in mijn allenige eentje zonder duidelijk doel doorheen de stad, nu eens haaks rechtsaf slaand en dan weer haaks linksaf. Op vrijwel iedere straathoek lijkt een fotogenieke kerk te staan. Op spuugafstand van het hostel bekijk ik het enigszins afgeleefde, maar buitengewoon stemmige interieur van de La Merced-kerk en beklim ik het dak, waarvandaan de vergezichten andermaal superieur zijn. De lucht betrekt en boven de bergen hangen donkere, dreigende donderkoppen.
Na enig zoeken vinden we een restaurant met beschikbare tafels in de hoedanigheid van Los Balcones, dat warempel een balkon bezit met uitzicht op het centrale plein. Een fanfare marcheert voorbij met honderden schoolkinderen in uniform in hun kielzog – en wij zitten buiten eerste rang. Maar niet voor lang: het weerlicht is niet van de lucht, het rommelt onophoudelijk en als de wind aantrekt besluiten we eieren voor ons geld te kiezen. We zitten goed en wel binnen, of een geweldig onweer breekt los. Het zal de laatste regen van betekenis van de reis blijken te zijn. Op het moment dat het ergste voorbij lijkt te zijn slaat de bliksem vlakbij in. Zo wordt het regenseizoen uitgeluid met een oorverdovende knal.
Dag 9: Sucre – Chataquila – Chaunaca – Sucre
Zaterdag 27 april 2019
Na het noodweer van gisteravond is de atmosfeer tot rust gekomen, hetgeen de mogelijkheid biedt een niet door meteorologisch onheil versjteerde wandeling buiten de stad te maken. Met een jeep klimmen we via de buitenwijken van Sucre, die in niets doen denken aan de architectonische rijkdom van het centrum, de stad uit, en klimmen vervolgens langs een steile zandweg door naar 3.650 meter hoogte, waar achter een kapel een geplaveid, dalend pad begint dat door de Boliviaanse VVV en andere commerciële instanties wordt aangeprezen als Incatrail. Of deze route de vergelijking met zijn populaire Peruviaanse naamgenoot kan doorstaan is mij niet bekend, maar feit is dat het genieten geblazen is. In een gemoedelijk tempo duiken we almaar dieper een steeds breder wordend kloofdal in; na elke bocht zijn er panoramische vergezichten op de omliggende bergruggen. De laatste anderhalve kilometer verloopt met een lomper dalingspercentage; uiteindelijk bereiken we een schuilhut aan de reeds gememoreerde zandweg, waar de jeep ons staat op te wachten. Op de terugweg houden we nog even halt bij een uitzichtpunt over Sucre, alvorens we bij ons hostel worden afgezet.
Op de binnenplaats van ons onderkomen is het heerlijk luieren en lezen. Door deze en gene laat ik me toch overhalen om tijdens het zogeheten gouden uurtje het dak van de om de hoeke Templo de San Felipe Neri aan te doen. De lichtval op de witte versierselen van het dak, alsmede op de omringende gebouwen is inderdaad niet te missen, maar ik ben de enige die zich dat wél twee keer heeft moeten laten vertellen: zou ik me hebben afgevraagd waar zich toch al die Instagramdiscipelen ophouden, dan zou het antwoord op het dak van de Templo de San Felipe Neri voor het oprapen hebben gelegen.
Ter ere van Koningsdag krijgen we in de bovenzaal van een café Boliviaanse bitterballen voorgeschoteld, voorwaar een dappere poging de traditionele, keelverschroeiende snack in smaak en beetbeleving te benaderen. Ter mentale voorbereiding op ons bezoek aan de mijnen in Potosí wordt de film The Devil's Miner vertoond. Het is een aangrijpende documentaire over twee jonge broers die, om het vaderloze gezin draaiende te houden, gedwongen zijn tot zware arbeid in de mijnen. De film biedt een onthutsend kijkje in de mensonterende omstandigheden in de mijnschachten en het perspectiefloze leven van de mijnwerkers. De avond, die zo feestelijk begon, eindigt in een diepe stilte.
Op de binnenplaats van ons onderkomen is het heerlijk luieren en lezen. Door deze en gene laat ik me toch overhalen om tijdens het zogeheten gouden uurtje het dak van de om de hoeke Templo de San Felipe Neri aan te doen. De lichtval op de witte versierselen van het dak, alsmede op de omringende gebouwen is inderdaad niet te missen, maar ik ben de enige die zich dat wél twee keer heeft moeten laten vertellen: zou ik me hebben afgevraagd waar zich toch al die Instagramdiscipelen ophouden, dan zou het antwoord op het dak van de Templo de San Felipe Neri voor het oprapen hebben gelegen.
Ter ere van Koningsdag krijgen we in de bovenzaal van een café Boliviaanse bitterballen voorgeschoteld, voorwaar een dappere poging de traditionele, keelverschroeiende snack in smaak en beetbeleving te benaderen. Ter mentale voorbereiding op ons bezoek aan de mijnen in Potosí wordt de film The Devil's Miner vertoond. Het is een aangrijpende documentaire over twee jonge broers die, om het vaderloze gezin draaiende te houden, gedwongen zijn tot zware arbeid in de mijnen. De film biedt een onthutsend kijkje in de mensonterende omstandigheden in de mijnschachten en het perspectiefloze leven van de mijnwerkers. De avond, die zo feestelijk begon, eindigt in een diepe stilte.
Dag 10: Sucre – Tarabuco
Zondag 28 april 2019
Rechtstreeks van Sucre naar Potosí reizen houdt een isohyptische reuzensprong in van 2.810 naar 4.090 meter, oftewel een netto hoogteverschil van 1.280 meter – dat is, om maar een zijstraat te noemen, een hele Vesuvius! Aangezien dat amechtig smeken om hoogteziekte is, leek het de ontwerpers van het dagprogramma wijs om een tussenstop in het op 3.290 meter hoogte gelegen Tarabuco in te gelasten, ook al is dit 65 kilometer terug in de richting van de Ruta del Che. De keuze is bewust op dit plaatsje gevallen, aangezien er een zondagmarkt is, waar menig in klederdracht gestoken Yampara-indiaan uit de wijde omgeving naartoe komt om inkopen te doen dan wel zijn dan wel haar handelswaar te slijten.
Gezien de ter vastlegging op de gevoelige plaat aantrekkelijke mix van kleurenpracht en lokale bevolking was een polonaise van toeristenbussen te verwachten, maar dat valt alleszins mee: eenmaal ter plekke kost het weliswaar weinig moeite buiktasjes en hippiekapsels te ontwaren, doch de sfeer is overwegend authentiek te noemen. Op het centrale plein en de straatjes rondom is het zeer wel mogelijk tegen een financiële tegemoetkoming de trotse eigenaar te worden van traditionele kledij en dito stoffen, of een of meerdere dagrantsoenen aan cocabladeren. Aan de rafelranden van Tarabuco, waar stoffige zandweggetjes de buurtjes vol armoedige huisjes met elkaar verbinden en waar varkens rondscharrelen en zwerfhonden het gevecht met elkaar aangaan, worden groente, fruit, aardappelen, vlees, huishoudelijke artikelen en producten ter persoonlijke verzorging aan de man gebracht. Rond het middaguur staan de busjes, touringcars en vrachtwagens klaar om eenieder te vervoeren naar de omliggende dorpen; anderen verkiezen de volle zon en de benenwagen, al dan niet met kroost en weekboodschappen op de rug.
De rest van de dag houden we ons onledig met lezen, yahtzeeën en tafelvoetballen op de vredige patio van ons hostel. Voor het eerst deze reis koelt het 's avonds gevoelig af, waardoor we al vroeg de zure lappen opzoeken.
Gezien de ter vastlegging op de gevoelige plaat aantrekkelijke mix van kleurenpracht en lokale bevolking was een polonaise van toeristenbussen te verwachten, maar dat valt alleszins mee: eenmaal ter plekke kost het weliswaar weinig moeite buiktasjes en hippiekapsels te ontwaren, doch de sfeer is overwegend authentiek te noemen. Op het centrale plein en de straatjes rondom is het zeer wel mogelijk tegen een financiële tegemoetkoming de trotse eigenaar te worden van traditionele kledij en dito stoffen, of een of meerdere dagrantsoenen aan cocabladeren. Aan de rafelranden van Tarabuco, waar stoffige zandweggetjes de buurtjes vol armoedige huisjes met elkaar verbinden en waar varkens rondscharrelen en zwerfhonden het gevecht met elkaar aangaan, worden groente, fruit, aardappelen, vlees, huishoudelijke artikelen en producten ter persoonlijke verzorging aan de man gebracht. Rond het middaguur staan de busjes, touringcars en vrachtwagens klaar om eenieder te vervoeren naar de omliggende dorpen; anderen verkiezen de volle zon en de benenwagen, al dan niet met kroost en weekboodschappen op de rug.
De rest van de dag houden we ons onledig met lezen, yahtzeeën en tafelvoetballen op de vredige patio van ons hostel. Voor het eerst deze reis koelt het 's avonds gevoelig af, waardoor we al vroeg de zure lappen opzoeken.
Dag 11: Tarabuco – Potosí
Maandag 29 april 2019
De huis-, tuin- en keukenroute van Tarabuco naar Potosí is kilometerverslindend en voert bovendien dwars door het verkeersinfarct dat Sucre heet. Onze chauffeur is echter niet voor één gat te vangen: op de kaart heeft hij een shortcut ontdekt die een uur reistijd zou moeten schelen. Eenmaal ter plekke blijkt het niet te gaan om een infrastructureel pronkjuweel waarvoor bobo's van de Boliviaanse Rijkswaterstaat een lintje hebben ontvangen, maar om niet veel meer dan een olifantenpaadje, dat in de gids van het Pieterpad zou worden omschreven als een landbouwweg of een karrenspoor, en daar dan de poor man's uitvoering van. De bus giert, stampt, verzet, schrikt, slingert en dempt dat het een aard heeft en wordt daarenboven gegeseld door takken en struikgewassen. Een argeloze boer met twee koeien kijkt alsof hij geen touringcar ziet, maar een roedel vijfogige, gifgroene afgezanten van een extragalactische beschaving. Maar we bereiken heelhuids de doorgaande weg naar Potosí, vermijding van de hoofdstad incluis, steken moeiteloos twee rivierdalen door en blazen door een alras kaler wordend landschap naar de reeds gememoreerde mijnstad, alwaar we rond lunchtijd een hostel midden in het koloniale centrum betrekken.
Met een gemiddelde hoogte van 4.090 meter boven zeeniveau is Potosí de op een na hoogstgelegen stad ter wereld. Slechts in het evenzeer Boliviaanse El Alto – in dit specifieke geval niet onder, maar boven de rook van La Paz – kost ademhalen nog een fractie meer moeite. Hoewel... De gitzwarte uitlaatgassen van de Chinese openbaarvervoerbusjes, die om duistere redenen niet zelden gesierd worden door namen van rockformaties als Motörhead en Guns N' Roses, doen de longen van menig argeloze voetganger meer kwaad dan goed. Naast een stratosfeerkietelende stad is Potosí een bijzonder arme stad, en dat in het armste land van Zuid-Amerika. Een wandeling door het centrum verraadt echter dat de onderhavige werelderfgoednotering ooit betere tijden heeft gekend. Het is weer struikelen geblazen over de statige paleizen, herenhuizen, kloosters, kerken en overheidsgebouwen die er onder auspiciën van de Spanjaarden zijn neergezet. Ik dwaal langs winkels en marktkramen, en word bij zebrapaden geholpen met oversteken door mensen in zebrapak, die hossend en zwaaiend het verkeer regelen – het gaat hier om een project dat tracht de afstand tot de arbeidsmarkt van kansarme jongeren te verkleinen, dat zijn vuurdoop beleefde in La Paz en nu kennelijk is overgewaaid naar Potosí. Jeugdwerkloosheid is er bij de vleet en voor wie niet het geluk heeft gehad in een relatief welvarend gezin te zijn opgegroeid wordt de volledige lokale arbeidsmarkt gerepresenteerd door de berg genaamd Cerro Rico die de horizon domineert.
Met een gemiddelde hoogte van 4.090 meter boven zeeniveau is Potosí de op een na hoogstgelegen stad ter wereld. Slechts in het evenzeer Boliviaanse El Alto – in dit specifieke geval niet onder, maar boven de rook van La Paz – kost ademhalen nog een fractie meer moeite. Hoewel... De gitzwarte uitlaatgassen van de Chinese openbaarvervoerbusjes, die om duistere redenen niet zelden gesierd worden door namen van rockformaties als Motörhead en Guns N' Roses, doen de longen van menig argeloze voetganger meer kwaad dan goed. Naast een stratosfeerkietelende stad is Potosí een bijzonder arme stad, en dat in het armste land van Zuid-Amerika. Een wandeling door het centrum verraadt echter dat de onderhavige werelderfgoednotering ooit betere tijden heeft gekend. Het is weer struikelen geblazen over de statige paleizen, herenhuizen, kloosters, kerken en overheidsgebouwen die er onder auspiciën van de Spanjaarden zijn neergezet. Ik dwaal langs winkels en marktkramen, en word bij zebrapaden geholpen met oversteken door mensen in zebrapak, die hossend en zwaaiend het verkeer regelen – het gaat hier om een project dat tracht de afstand tot de arbeidsmarkt van kansarme jongeren te verkleinen, dat zijn vuurdoop beleefde in La Paz en nu kennelijk is overgewaaid naar Potosí. Jeugdwerkloosheid is er bij de vleet en voor wie niet het geluk heeft gehad in een relatief welvarend gezin te zijn opgegroeid wordt de volledige lokale arbeidsmarkt gerepresenteerd door de berg genaamd Cerro Rico die de horizon domineert.
Piet Hein, Piet Hein, Piet Hein zijn naam is klein
Zijn daden bennen groot, zijn daden bennen groot
Hij heeft gewonnen de zilveren vloot
Het in dit kinderliedje aangehaalde en door de zeeheld (Nederlands perspectief) annex piraat (Spaans perspectief) Piet Hein proletarisch bij elkaar gewinkelde zilver is oorspronkelijk afkomstig uit de Cerro Rico. Dat deze berg een goudmijn was, maar dan met zilver, werd in de zestiende eeuw per toeval ontdekt door een indiaanse schaapsherder, toen hij in een grot ging schuilen voor een naderend onweer, nietsvermoedend de hens stak in een takkenbos en tot zijn verbijstering zag dat de zilveraders shineden dat het een aard had in het licht van zijn kampvuur. Zo gauw de Spanjaarden lucht kregen van de vondst, wisten ze niet hoe snel ze een stad moesten stichten aan de voet van de Cerro Rico en ronselden ze indianen uit de omgeving om mijnschachten te graven en het zilvererts uit de berg te halen. De Spanjaarden, die zich intussen in hartje Potosí wentelden in weelde, trokken tig blikken met Afrikaanse slaven open toen alle indianen de allerbelabberdste arbeidsomstandigheden met de dood hadden bekocht. Het zilver werd per schip naar Europa vervoerd, doch de vaartuigen meerden niet per se aan in Spaanse havens: met de regelmaat van de klok werden de schuiten overvallen door Piet Hein en zijn conculega's.
Hoewel de mijnen heden ten dage zo goed als uitgeput zijn, bieden de schachten nog immer emplooi aan vele duizenden mijnwerkers, die hoop blijven koesteren op de ontdekking van een flinke zilverader en een daarmee samenhangende betere toekomst. Alternatieven zijn er niet of nauwelijks in deze streek, of het moet het toerisme zijn. Zo zijn we vanavond te gast bij het gezin van een gids, die ons morgenochtend rond zal leiden op en rond de Cerro Rico. Na een negenjarige carrière als kompel heeft hij zich weten te ontworstelen aan dit zware bestaan en laat hij nu fulltime toeristen snuffelen aan het leven van mijnwerkers. Niet zonder succes: de familie kan zich een middenklassewoning permitteren en zoon en dochter hebben de mogelijkheid om te studeren. Gezeten aan een lange tafel in de woonkamer smikkelen we met het hele gezin van quinoasoep, een keur aan zoete aardappels, friet, aubergine, salade en lamavlees. Bij wijze van afzakkertje wordt er cocathee geserveerd.
Hoewel de mijnen heden ten dage zo goed als uitgeput zijn, bieden de schachten nog immer emplooi aan vele duizenden mijnwerkers, die hoop blijven koesteren op de ontdekking van een flinke zilverader en een daarmee samenhangende betere toekomst. Alternatieven zijn er niet of nauwelijks in deze streek, of het moet het toerisme zijn. Zo zijn we vanavond te gast bij het gezin van een gids, die ons morgenochtend rond zal leiden op en rond de Cerro Rico. Na een negenjarige carrière als kompel heeft hij zich weten te ontworstelen aan dit zware bestaan en laat hij nu fulltime toeristen snuffelen aan het leven van mijnwerkers. Niet zonder succes: de familie kan zich een middenklassewoning permitteren en zoon en dochter hebben de mogelijkheid om te studeren. Gezeten aan een lange tafel in de woonkamer smikkelen we met het hele gezin van quinoasoep, een keur aan zoete aardappels, friet, aubergine, salade en lamavlees. Bij wijze van afzakkertje wordt er cocathee geserveerd.
Dag 12: Potosí – Uyuni
Dinsdag 30 april 2019
Aangezien het woon-werkverkeer van de stad naar de mijnen al vroeg in de ochtend tot een climax komt, verruilen we onze ledikanten met dikke dekens onder de spreekwoordelijke rook van de op volle kracht loeiende centrale verwarming voor een even matineus als roereiloos ontbijt. Stipt om 7.00 uur worden we door de gids opgepikt – omwille van de hoogte, de droge lucht en de absentie van wolken leidt het kwik vooralsnog een teruggetrokken bestaan. We worden naar een slordige uitvalsweg aan de voet van de Cerro Rico gebracht, waar kiepwagens en busjes, al dan niet gevuld met erts respectievelijk mijnwerkers, af en aan rijden. Naast een Kiss & Ride-zone voor de kompels bevindt zich hier een concentratie van winkels voor mijnwerkersbenodigdheden en door potige dames bestierde kioskjes waar de mannen hun dagelijkse rantsoen aan cocabladeren aanschaffen. Een mijnwerker kauwt per dag al gauw een flink boterhamzakje vol cocabladeren weg; de allerarmsten besteden maar liefst een derde van hun inkomen aan deze routine die hun energie geeft en het hongergevoel wegneemt, en zonder welke de afmattende verrichtingen onder de grond verworden tot een mission impossible.
Het is een curieuze gewaarwording dat de neringdoenden zonder uitzondering dynamiet inclusief de bijbehorende ontstekingsmaterialen in hun assortiment hebben, en zo mogelijk nog absurder dat we door de gids worden aangemoedigd om met een staaf en een lont op de foto te gaan. Het realiseren van nieuwe mijnschachten geschiedt door middel van voormeld explosief, waarbij planning, afstemming en veiligheid een ondergeschikte rol vervullen. In het gunstigste geval komt een mijnwerker te elfde ure het aantal ophanden zijnde ontploffingen ter ore, opdat hij spoorslags een relatief goed heenkomen kan zoeken en de detonaties kan tellen. Het is echter haast meer regel dan uitzondering dat de springstof wat traag van begrip is, met fatale gevolgen. Onder meer dit soort ongelukken zijn er de oorzaak van dat sedert de ontdekking van zilvererts volgens een grove schatting acht miljoen mensen hun leven hebben gelaten in de Cerro Rico; niet voor niets wordt in Potosí gesproken van "de berg die mannen eet". Het is ook een van de redenen dat het, tenzij op eigen risico, niet is toegestaan om tijdens deze excursie een gang in te gaan.
We stijgen per bus door naar de ingang van een actieve mijnschacht. Vanuit de stad scheen de Cerro Rico op esthetisch vlak fraai met allerhande in elkaar overlopende rood-, geel-, bruin- en kopertinten; op 4.400 meter hoogte komt aan het licht dat het een door menselijk ingrijpen pokdalige berg is: hij eet weliswaar mannen, maar de mannen eten hem op hun beurt ook op. Zowel vanbuiten als vanbinnen is sprake van een gatenkaas en de vraag werpt zich dan ook op wanneer de Cerro Rico zal instorten, met de grootste mijnramp uit de geschiedenis tot gevolg. Het uitzicht over de in een komdal gelegen stad is niet veel minder deprimerend: op deze hoogte zou het ademhalingsstelsel schone berglucht mogen verwachten, maar Potosí ligt in plaats daarvan onder een deken van smog. Bovenop een kale, lager gelegen top staan een woud van antennes en een betonnen kerkgebouw, welk woest en ledig tafereel doet denken aan de Mont Ventoux.
Onderwijl is de bedrijvigheid rond de mijnschacht niet van de zuurstofarme, stoffige en vervuilde lucht. Om de haverklap worden lorries met erts in volle vaart over gammele spoortjes geduwd en gelost in vrachtwagens. Her en der zitten mijnwerkers wezenloos voor zich uit te staren, zich mentaal voorbereidend op hun lange dienst en met een hunner wangzakken vol met cocabladeren. Bij sommigen kan er echter wel een glimlach en een koetje dan wel kalfje af als ze een stuk fruit of een zakje cocabladeren krijgen gedoneerd.
Rondom een in onbruik geraakte mijnschacht op 4.200 meter hoogte wonen mensen in kleine, bouwvallige huisjes, waaronder de moeder van de twee jongens die de hoofdrol in The Devil's Miner vertolkten. Met de gids als tolk kunnen we een praatje met haar maken en tevens mogen we even binnenkijken. Mijn oog valt op een kaart waarop "Feliz cumpleaños" staat en ik besluit op even onbeholpen als, naar gauw zal blijken, onbegrepen wijze mijn gebrekkige kennis van het Spaans te etaleren.
"'Feliz cumpleaños', betekent dat 'een hoeraatje voor de mijnwerkers'?"
"Nee, het betekent 'gefeliciteerd met je verjaardag', hoezo?"
"Nou, cumpleaños lijkt nogal op koempel. Zo noemen ze mijnwerkers in de streek waar ik vandaan kom."
"O, oké." Deze reactie gaat gepaard met de met beide schouders uitgevoerde, non-verbale variant op "Whatever..."
De ontdekking van een Limburgs-Spaanse compañero falso rijker, maar de illusie op een gesmeerd lopend, beide levens verrijkend bilateraaltje met een local armer, vind ik na de terugreis en enig zoeken een geopend café, waar ik mij op het terras te goed doe aan een in dit geval multi-interpretabel bakkie troost.
Nadat we de bebouwde kom van Potosí met enig verkeersgerelateerd oponthoud hebben verlaten, rijden we de natuurlijke habitat van de lama binnen. De wat dommig uit hun ogen kijkende fluimmachines houden er een kennelijke voorkeur voor een maanlandschap met enig gras en andere lage begroeiing, zandduinen en een her en derre drinkgelegenheid op na. Terwijl de gedateerde klanken van Baltimora's Tarzan Boy uit de niet te benijden luidsprekertjes schallen, houden we halt om een groep onderhavige hoefdieren te kieken. Wat verderop wordt de set landschapselementen op zijn Lucky Lukes aangevuld met bizarre rotsformaties, grillige kloven, cactussen en een verdwaalde boom, die op uitermate geslaagde wijze contrasteren met het intens blauwe firmament. De perfecte setting voor een mijnstadje, moeten Boliviaanse belanghebbenden ooit hebben gedacht, vermits we ook die passeren. Een half uur gaans voor Uyuni gaan we in de ankers te Pulacayo, dat in de negentiende eeuw is gesticht nabij een grote, thans gesloten zilvermijn, en dat heden ten dage met nog slechts enkele tientallen zielen de status van spookstad met rasse schreden nadert. Op het voormalige station staat voor een kapitaal aan locomotieven, rijtuigen en wagons weg te roesten, waaronder een trein die door de legendarische boefjes Butch Cassidy en de Sundance Kid is overvallen. We lopen langs een speeltuin met een auto die naar verluidt in het bezit is geweest van een van Evo Morales' voorgangers en betreden een industriële zone, die op het eerste gezicht verlaten lijkt, maar nog wel degelijk een in bedrijf zijnde fabriek voor mijnwerkersattributen herbergt. De geplande korte rondleiding ontaardt in een gloedvolle uitlegsessie inclusief demonstraties, waarin elke machine de revue passeert. De zon gaat al onder als we terug wandelen naar de bus; een betoverend licht valt op het haveloze mijnstadje en de omringende heuvels. Tot onze aangename verrassing kunnen we aan de einder met speels gemak de Cerro Rico ontwaren, hemelsbreed zo'n 140 kilometer verderop, badend in het gouden schijnsel van de ter kimme neigende koperen ploert.
We dalen af naar 3.670 meter, ontwijken enige levensmoeë lama's op de weg en zien in de avondschemering de lichtjes van Uyuni in de verte en, aan de horizon als een helderwitte streep, de zoutvlakte die we morgen zullen doorkruisen. Niet lang daarna stuiteren we het stoffige en enigszins naargeestige plaatsje binnen en betrekken we ons hotel van de categorie "pretentieus, doch matig afgewerkt". Dat het in Uyuni steenkoud kan worden bewijst de in de vijfde versnelling loeiende vloerverwarming, in combinatie met de met tape afgeplakte kieren in de kozijnen. We vinden op vijf minuten kuieren een uitstekend en goedlopend restaurant, waar ik mij verlustig aan pindasoep, lamagoulash en een Boliviaanse, prima binnen te houden cabernet sauvignon.
Het is een curieuze gewaarwording dat de neringdoenden zonder uitzondering dynamiet inclusief de bijbehorende ontstekingsmaterialen in hun assortiment hebben, en zo mogelijk nog absurder dat we door de gids worden aangemoedigd om met een staaf en een lont op de foto te gaan. Het realiseren van nieuwe mijnschachten geschiedt door middel van voormeld explosief, waarbij planning, afstemming en veiligheid een ondergeschikte rol vervullen. In het gunstigste geval komt een mijnwerker te elfde ure het aantal ophanden zijnde ontploffingen ter ore, opdat hij spoorslags een relatief goed heenkomen kan zoeken en de detonaties kan tellen. Het is echter haast meer regel dan uitzondering dat de springstof wat traag van begrip is, met fatale gevolgen. Onder meer dit soort ongelukken zijn er de oorzaak van dat sedert de ontdekking van zilvererts volgens een grove schatting acht miljoen mensen hun leven hebben gelaten in de Cerro Rico; niet voor niets wordt in Potosí gesproken van "de berg die mannen eet". Het is ook een van de redenen dat het, tenzij op eigen risico, niet is toegestaan om tijdens deze excursie een gang in te gaan.
We stijgen per bus door naar de ingang van een actieve mijnschacht. Vanuit de stad scheen de Cerro Rico op esthetisch vlak fraai met allerhande in elkaar overlopende rood-, geel-, bruin- en kopertinten; op 4.400 meter hoogte komt aan het licht dat het een door menselijk ingrijpen pokdalige berg is: hij eet weliswaar mannen, maar de mannen eten hem op hun beurt ook op. Zowel vanbuiten als vanbinnen is sprake van een gatenkaas en de vraag werpt zich dan ook op wanneer de Cerro Rico zal instorten, met de grootste mijnramp uit de geschiedenis tot gevolg. Het uitzicht over de in een komdal gelegen stad is niet veel minder deprimerend: op deze hoogte zou het ademhalingsstelsel schone berglucht mogen verwachten, maar Potosí ligt in plaats daarvan onder een deken van smog. Bovenop een kale, lager gelegen top staan een woud van antennes en een betonnen kerkgebouw, welk woest en ledig tafereel doet denken aan de Mont Ventoux.
Onderwijl is de bedrijvigheid rond de mijnschacht niet van de zuurstofarme, stoffige en vervuilde lucht. Om de haverklap worden lorries met erts in volle vaart over gammele spoortjes geduwd en gelost in vrachtwagens. Her en der zitten mijnwerkers wezenloos voor zich uit te staren, zich mentaal voorbereidend op hun lange dienst en met een hunner wangzakken vol met cocabladeren. Bij sommigen kan er echter wel een glimlach en een koetje dan wel kalfje af als ze een stuk fruit of een zakje cocabladeren krijgen gedoneerd.
Rondom een in onbruik geraakte mijnschacht op 4.200 meter hoogte wonen mensen in kleine, bouwvallige huisjes, waaronder de moeder van de twee jongens die de hoofdrol in The Devil's Miner vertolkten. Met de gids als tolk kunnen we een praatje met haar maken en tevens mogen we even binnenkijken. Mijn oog valt op een kaart waarop "Feliz cumpleaños" staat en ik besluit op even onbeholpen als, naar gauw zal blijken, onbegrepen wijze mijn gebrekkige kennis van het Spaans te etaleren.
"'Feliz cumpleaños', betekent dat 'een hoeraatje voor de mijnwerkers'?"
"Nee, het betekent 'gefeliciteerd met je verjaardag', hoezo?"
"Nou, cumpleaños lijkt nogal op koempel. Zo noemen ze mijnwerkers in de streek waar ik vandaan kom."
"O, oké." Deze reactie gaat gepaard met de met beide schouders uitgevoerde, non-verbale variant op "Whatever..."
De ontdekking van een Limburgs-Spaanse compañero falso rijker, maar de illusie op een gesmeerd lopend, beide levens verrijkend bilateraaltje met een local armer, vind ik na de terugreis en enig zoeken een geopend café, waar ik mij op het terras te goed doe aan een in dit geval multi-interpretabel bakkie troost.
Nadat we de bebouwde kom van Potosí met enig verkeersgerelateerd oponthoud hebben verlaten, rijden we de natuurlijke habitat van de lama binnen. De wat dommig uit hun ogen kijkende fluimmachines houden er een kennelijke voorkeur voor een maanlandschap met enig gras en andere lage begroeiing, zandduinen en een her en derre drinkgelegenheid op na. Terwijl de gedateerde klanken van Baltimora's Tarzan Boy uit de niet te benijden luidsprekertjes schallen, houden we halt om een groep onderhavige hoefdieren te kieken. Wat verderop wordt de set landschapselementen op zijn Lucky Lukes aangevuld met bizarre rotsformaties, grillige kloven, cactussen en een verdwaalde boom, die op uitermate geslaagde wijze contrasteren met het intens blauwe firmament. De perfecte setting voor een mijnstadje, moeten Boliviaanse belanghebbenden ooit hebben gedacht, vermits we ook die passeren. Een half uur gaans voor Uyuni gaan we in de ankers te Pulacayo, dat in de negentiende eeuw is gesticht nabij een grote, thans gesloten zilvermijn, en dat heden ten dage met nog slechts enkele tientallen zielen de status van spookstad met rasse schreden nadert. Op het voormalige station staat voor een kapitaal aan locomotieven, rijtuigen en wagons weg te roesten, waaronder een trein die door de legendarische boefjes Butch Cassidy en de Sundance Kid is overvallen. We lopen langs een speeltuin met een auto die naar verluidt in het bezit is geweest van een van Evo Morales' voorgangers en betreden een industriële zone, die op het eerste gezicht verlaten lijkt, maar nog wel degelijk een in bedrijf zijnde fabriek voor mijnwerkersattributen herbergt. De geplande korte rondleiding ontaardt in een gloedvolle uitlegsessie inclusief demonstraties, waarin elke machine de revue passeert. De zon gaat al onder als we terug wandelen naar de bus; een betoverend licht valt op het haveloze mijnstadje en de omringende heuvels. Tot onze aangename verrassing kunnen we aan de einder met speels gemak de Cerro Rico ontwaren, hemelsbreed zo'n 140 kilometer verderop, badend in het gouden schijnsel van de ter kimme neigende koperen ploert.
We dalen af naar 3.670 meter, ontwijken enige levensmoeë lama's op de weg en zien in de avondschemering de lichtjes van Uyuni in de verte en, aan de horizon als een helderwitte streep, de zoutvlakte die we morgen zullen doorkruisen. Niet lang daarna stuiteren we het stoffige en enigszins naargeestige plaatsje binnen en betrekken we ons hotel van de categorie "pretentieus, doch matig afgewerkt". Dat het in Uyuni steenkoud kan worden bewijst de in de vijfde versnelling loeiende vloerverwarming, in combinatie met de met tape afgeplakte kieren in de kozijnen. We vinden op vijf minuten kuieren een uitstekend en goedlopend restaurant, waar ik mij verlustig aan pindasoep, lamagoulash en een Boliviaanse, prima binnen te houden cabernet sauvignon.
Dag 13: Uyuni – Altiplano
Woensdag 1 mei 2019
Uyuni is het startpunt van een driedaagse tocht over de Altiplano, de immense Andeshoogvlakte die goeddeels in Bolivia ligt, maar zich uitstrekt tot in Chili, Peru en Argentinië. Het wegennet bestaat er hoofdzakelijk uit jeepsporen, hetgeen verklaart dat we met vier jeeps worden opgepikt. Na het inslaan van een enorme hoeveelheid drinkwater – deze voorraad is onderweg slechts op enkele punten aan te vullen en het water in de te passeren bergmeren is ondrinkbaar – gaan we op weg, om even buiten de bebouwde kom weer halt te houden bij een treinenkerkhof. We flaneren een half uurtje te midden van het van roest en graffiti behepte materieel en rijden vervolgens door naar het gehucht Colchani, rustiek gelegen aan de rand van de grootste zoutvlakte op deze aardbol. Het plaatsje an sich is niet bepaald rustiek te noemen: het is een soort Batavia-Stad avant la lettre met talloze marktkramen waar, voor degenen die zich bij het scheiden van de markt realiseren dat het in het alhier heersende kurkdroge hoogvlakteklimaat 's nachts gemeen kan afkoelen, voor een habbekrats wollen truien en mutsen in menig geur en kleur in te slaan zijn. In de schaduw van de neringdoenden bezoeken we de werkplaats van de bescheiden Juanito, waar hij het proces van het realiseren van keukenzout uit de doeken doet. Dat we er voor een scheet en drie knikkers voor zowel consumptie als decoratie geschikte zakjes Juanito-zout op de kop kunnen tikken spreekt vanzelf.
Dan gaan de zonnebrillen op en vangt de rit over de Salar de Uyuni aan, die een oppervlakte heeft van een kwart van Nederland. Welk gevoel voor schaalverhoudingen dan ook verdwijnt fluks als sneeuw voor de zon: het blikveld wordt slechts gevuld met hemelblauw en het witte zout. Aan de horizon, maar Joost mag weten hoe ver of dichtbij, zijn enkele bergruggen en vulkanen te onderscheiden. Lezer dezes heeft wellicht weleens de witte was gedaan met Dato, of de lange latten ondergebonden teneinde een vers pak sneeuw te ontmaagden, maar het wit van de zoutvlakte is wit van een andere orde, van een andere planeet zelfs. Marco Borsato kweelde in een recent verleden over wit licht, maar wie de voormalige kok het van kleur gespeende schijnsel hoort bezingen, weet dat daar heimelijk toch een zweempje John Ewbank-rood doorheen is gemengd. De haarkleur van de schoolboekalbino Heino schurkt tegen een parodie op wit aan. Procol Harum dan? Ze kunnen wel inpakken met hun goedbedoelde Whiter Shade of Pale. Nee, dit wit is wit zoals de Schepper het heeft bedoeld; genadeloos wit, wit zonder compromissen, oogverblindend wit.
We steken op bij een zogeheten zouthotel, waarvan zowel het ex- als het interieur, zoals de naam reeds doet vermoeden, in hun geheel zijn opgetrokken uit zout. We zijn niet bepaald de enigen die hier de lunch gebruiken, een kleine dan wel grote boodschap wensen achter te laten of een potje willen tafelvoetballen: de als plak zout vermomde parkeerplaats staat vol jeeps. Aziaten laten zich vereeuwigen bij een bonte tros vlaggen of een plomp monument dat is opgericht ter ere van de onlangse passage van de Dakar-rally. Onze chauffeurs hebben een copieus noenmaal bereid, waarbij er keuze is uit lasagne, rijst, salade, quinoaburgers en fruit.
Met de buikjes rond vreten we andermaal kilometers over de zoutvlakte. Ter vermaak schieten we kiekjes met doldwaze perspectivische effecten en verderop leggen we aan bij het Isla Incahuasi, dat feitelijk geen eiland is, maar een kloeke plumpudding van rots die boven de witte vlakte uitsteekt. We maken er een rondwandeling van een uur, genieten van de uitzichten over de Salar de Uyuni en bewonderen de honderden metershoge cactussen die hier groeien. In de namiddag naderen we de rand van de zoutvlakte, die iets lager ligt en dientengevolge nog behept is met een laagje water bij wijze van souvenir van de regentijd, waarin de omliggende bergen fotogeniek reflecteren. Bij het verruilen van het zout voor zand en modder rijdt een van onze jeeps zich onverhoopt vast en duurt het even voordat hulptroepen zijn opgetrommeld, ampel overleg is gepleegd en het voertuig uit zijn benarde positie is bevrijd. Onderwijl genieten wij in zomerse kledij en slippers van de zonsondergang en de daarmee gepaard gaande schemering in pasteltinten, maar het kwik wenst niet mee te werken aan een enigszins gecontroleerde temperatuurdaling. Met klapperende tanden en pijnlijke tenen van de kou stappen we weer in en rijden we in het aardedonker naar onze overnachtingsgelegenheid, een zouthotel van recente datum met verrassend goede voorzieningen, maar ook met een föhnverbod. Na een puike driegangenmaaltijd zoek ik met een aantal welwillende reisgenoten de buitenlucht op, waar ik een gloedvolle rondleiding geef door de imposante zuidelijke sterrenhemel, waarin de melkweg zonder enige inspanning dan wel gebruikmaking van optische hulpmiddelen van horizon tot horizon te volgen is. Ik laat de geïnteresseerden kennismaken met onder meer het Zuiderkruis, de Kolenzaknevel, Alpha Centauri en de Grote Magelhaense Wolk, astronomische fenomenen die zich in Nederland dag in, dag uit onder de einder schuilhouden. Bekende sterrenbeelden als de Grote Beer en Orion zijn op deze zuidelijke breedten anders georiënteerd, hetgeen een opmerkelijk gezicht is.
Dan gaan de zonnebrillen op en vangt de rit over de Salar de Uyuni aan, die een oppervlakte heeft van een kwart van Nederland. Welk gevoel voor schaalverhoudingen dan ook verdwijnt fluks als sneeuw voor de zon: het blikveld wordt slechts gevuld met hemelblauw en het witte zout. Aan de horizon, maar Joost mag weten hoe ver of dichtbij, zijn enkele bergruggen en vulkanen te onderscheiden. Lezer dezes heeft wellicht weleens de witte was gedaan met Dato, of de lange latten ondergebonden teneinde een vers pak sneeuw te ontmaagden, maar het wit van de zoutvlakte is wit van een andere orde, van een andere planeet zelfs. Marco Borsato kweelde in een recent verleden over wit licht, maar wie de voormalige kok het van kleur gespeende schijnsel hoort bezingen, weet dat daar heimelijk toch een zweempje John Ewbank-rood doorheen is gemengd. De haarkleur van de schoolboekalbino Heino schurkt tegen een parodie op wit aan. Procol Harum dan? Ze kunnen wel inpakken met hun goedbedoelde Whiter Shade of Pale. Nee, dit wit is wit zoals de Schepper het heeft bedoeld; genadeloos wit, wit zonder compromissen, oogverblindend wit.
We steken op bij een zogeheten zouthotel, waarvan zowel het ex- als het interieur, zoals de naam reeds doet vermoeden, in hun geheel zijn opgetrokken uit zout. We zijn niet bepaald de enigen die hier de lunch gebruiken, een kleine dan wel grote boodschap wensen achter te laten of een potje willen tafelvoetballen: de als plak zout vermomde parkeerplaats staat vol jeeps. Aziaten laten zich vereeuwigen bij een bonte tros vlaggen of een plomp monument dat is opgericht ter ere van de onlangse passage van de Dakar-rally. Onze chauffeurs hebben een copieus noenmaal bereid, waarbij er keuze is uit lasagne, rijst, salade, quinoaburgers en fruit.
Met de buikjes rond vreten we andermaal kilometers over de zoutvlakte. Ter vermaak schieten we kiekjes met doldwaze perspectivische effecten en verderop leggen we aan bij het Isla Incahuasi, dat feitelijk geen eiland is, maar een kloeke plumpudding van rots die boven de witte vlakte uitsteekt. We maken er een rondwandeling van een uur, genieten van de uitzichten over de Salar de Uyuni en bewonderen de honderden metershoge cactussen die hier groeien. In de namiddag naderen we de rand van de zoutvlakte, die iets lager ligt en dientengevolge nog behept is met een laagje water bij wijze van souvenir van de regentijd, waarin de omliggende bergen fotogeniek reflecteren. Bij het verruilen van het zout voor zand en modder rijdt een van onze jeeps zich onverhoopt vast en duurt het even voordat hulptroepen zijn opgetrommeld, ampel overleg is gepleegd en het voertuig uit zijn benarde positie is bevrijd. Onderwijl genieten wij in zomerse kledij en slippers van de zonsondergang en de daarmee gepaard gaande schemering in pasteltinten, maar het kwik wenst niet mee te werken aan een enigszins gecontroleerde temperatuurdaling. Met klapperende tanden en pijnlijke tenen van de kou stappen we weer in en rijden we in het aardedonker naar onze overnachtingsgelegenheid, een zouthotel van recente datum met verrassend goede voorzieningen, maar ook met een föhnverbod. Na een puike driegangenmaaltijd zoek ik met een aantal welwillende reisgenoten de buitenlucht op, waar ik een gloedvolle rondleiding geef door de imposante zuidelijke sterrenhemel, waarin de melkweg zonder enige inspanning dan wel gebruikmaking van optische hulpmiddelen van horizon tot horizon te volgen is. Ik laat de geïnteresseerden kennismaken met onder meer het Zuiderkruis, de Kolenzaknevel, Alpha Centauri en de Grote Magelhaense Wolk, astronomische fenomenen die zich in Nederland dag in, dag uit onder de einder schuilhouden. Bekende sterrenbeelden als de Grote Beer en Orion zijn op deze zuidelijke breedten anders georiënteerd, hetgeen een opmerkelijk gezicht is.
Dag 14: Altiplano
Donderdag 2 mei 2019
Het smetteloze wit van het zout heeft de douche opgezocht en de talloze bruintinten van de woestijn zijn binnen de lijnen gekomen. De enige levenloze elementen in het voor het overige lege, onaardse landschap zijn jeepsporen en een eenzame spoorlijn van niets naar nergens. Toch zien we niet onzelden kleine groepjes lama's en vicuña's, welke dieren zich klaarblijkelijk uitstekend hebben aangepast aan het meedogenloze hoogvlakteklimaat en de barre leefomstandigheden. Aan de horizon verschijnen steeds meer vijfduizenders, in de meeste gevallen vulkanen. We rijden een eenvoudig dorpje met lemen huizen binnen, waar alleen een schooljongetje met een rugzak zich op straat heeft begeven. Er is een kruidenier, waar we gebruik kunnen maken van het toilet en wat cola en snacks voor onderweg kunnen kopen. Enkele uren verderop, waar een robuuste rotspartij een natuurlijk uitzichtpunt op een rokende vulkaan vormt, is een betonnen kiosk waar gebarbecuede lamaworstjes aan de man worden gebracht en degenen die uitgekeken zijn op de buitenaardse omgeving zich kunnen uitleven achter de tafelvoetbaltafel.
De rest van de ochtend en de middag zijn het de laguna's ofwel de hooggebergtemeren van het uiterste zuidwesten van Bolivia die de hoofdrol opeisen. De ondiepe meren bevatten niet bepaald kinderachtige hoeveelheden zout en mineralen, waardoor ze, mede afhankelijk van de lichtval en de wind, bizarre kleurschakeringen tentoonspreiden, variërend van mintgroen tot turkoois en van crème tot wijnrood. Rondom zijn geheel vegetatieloze bergruggen gesitueerd, voor het eerst deze reis voorzien van een weinig eeuwige sneeuw. Alsof er met het diepblauw van de hemel, het bruin van de bergen en de onwerkelijke kleuren van de laguna's nog niet genoeg contrast is, is er als toetje ook nog het roze van de flamingo's die zich prima thuis voelen in en om het voor mensen ondrinkbare water. Mijn persoonlijke flamingoteller stond tot op heden op een even betreurenswaardige als schamele drie, alle van grote afstand waargenomen in het Zwillbrocker Venn, juist aan gene zijde van de Nederlands-Duitse grens ter hoogte van de Achterhoek. Het in de vorige volzin gememoreerde, hypothetische apparaatje slaat heden echter volkomen op tilt, zo groot is het aantal dikwijls op één poot staande vogels dat zich voedt en laaft in de meren.
Na een voortreffelijke lunch in een bescheiden hotel-restaurant aan de boorden van een laguna doorkruisen we een kleine kloof, waar een van de banden het voor gezien houdt. Tijdens het verwisselen worden we aangestaard door tientallen nieuwsgierige viscacha's, ook wel cuvierhaasmuizen genoemd. Deze aandoenlijke Andesbewoners lijken als twee druppels water op konijnen, maar behoren tot de familie van de wolmuizen. Ze laten zich tot enige decimeters benaderen en gewillig fotograferen. Vermoedelijk zijn de dieren tam geworden, doordat ze gevoerd worden door toeristen. Eenmaal weer op weg zien we een eenzame vos op de jeeps afkomen, zonder angst en zichtbaar hopend op wat koekjes.
In een gebied met zandduinen staan verspreid tientallen enorme rotsformaties, die door de elementen zijn gebeeldhouwd tot Mona-toetjes, kabouterwoningen en Gummbah-eske gebruiksvoorwerpen. De bekendste creatie is echter de Árbol de Piedra, een wat absurdistisch vormgegeven boom van steen. Hield Aeolus zich tot nu toe koest, ondertussen is er een snijdend koude wind opgestoken. Bij het laatste hoogtepunt van de dag, de Laguna Colorada, een visueel hoogstandje van door algen roodgekleurd water en helderwitte zoutbanken met tientallen flamingo's aan de oever, zijn we, naast de doorstaande wind, haast verstoken van de warmte van de zon, waardoor de gevoelstemperatuur door de bodem gaat.
We overnachten in een primitief onderkomen zonder verwarming in een schijnbaar van de rest van de wereld afgesloten uithoek met lemen huisjes, nimmer voltooide opstallen en enkele sobere winkeltjes en dranklokalen. We worden er door de gastheer ontvangen met koffie, thee en koekjes en gebruiken er een basale spaghettimaaltijd. Ik duik nog een uur de kou in om het sprookjesachtige hemelgewelf op me te laten inwerken en kruip ten slotte met kleren en al onder een kloeke stapel beddengoed.
De rest van de ochtend en de middag zijn het de laguna's ofwel de hooggebergtemeren van het uiterste zuidwesten van Bolivia die de hoofdrol opeisen. De ondiepe meren bevatten niet bepaald kinderachtige hoeveelheden zout en mineralen, waardoor ze, mede afhankelijk van de lichtval en de wind, bizarre kleurschakeringen tentoonspreiden, variërend van mintgroen tot turkoois en van crème tot wijnrood. Rondom zijn geheel vegetatieloze bergruggen gesitueerd, voor het eerst deze reis voorzien van een weinig eeuwige sneeuw. Alsof er met het diepblauw van de hemel, het bruin van de bergen en de onwerkelijke kleuren van de laguna's nog niet genoeg contrast is, is er als toetje ook nog het roze van de flamingo's die zich prima thuis voelen in en om het voor mensen ondrinkbare water. Mijn persoonlijke flamingoteller stond tot op heden op een even betreurenswaardige als schamele drie, alle van grote afstand waargenomen in het Zwillbrocker Venn, juist aan gene zijde van de Nederlands-Duitse grens ter hoogte van de Achterhoek. Het in de vorige volzin gememoreerde, hypothetische apparaatje slaat heden echter volkomen op tilt, zo groot is het aantal dikwijls op één poot staande vogels dat zich voedt en laaft in de meren.
Na een voortreffelijke lunch in een bescheiden hotel-restaurant aan de boorden van een laguna doorkruisen we een kleine kloof, waar een van de banden het voor gezien houdt. Tijdens het verwisselen worden we aangestaard door tientallen nieuwsgierige viscacha's, ook wel cuvierhaasmuizen genoemd. Deze aandoenlijke Andesbewoners lijken als twee druppels water op konijnen, maar behoren tot de familie van de wolmuizen. Ze laten zich tot enige decimeters benaderen en gewillig fotograferen. Vermoedelijk zijn de dieren tam geworden, doordat ze gevoerd worden door toeristen. Eenmaal weer op weg zien we een eenzame vos op de jeeps afkomen, zonder angst en zichtbaar hopend op wat koekjes.
In een gebied met zandduinen staan verspreid tientallen enorme rotsformaties, die door de elementen zijn gebeeldhouwd tot Mona-toetjes, kabouterwoningen en Gummbah-eske gebruiksvoorwerpen. De bekendste creatie is echter de Árbol de Piedra, een wat absurdistisch vormgegeven boom van steen. Hield Aeolus zich tot nu toe koest, ondertussen is er een snijdend koude wind opgestoken. Bij het laatste hoogtepunt van de dag, de Laguna Colorada, een visueel hoogstandje van door algen roodgekleurd water en helderwitte zoutbanken met tientallen flamingo's aan de oever, zijn we, naast de doorstaande wind, haast verstoken van de warmte van de zon, waardoor de gevoelstemperatuur door de bodem gaat.
We overnachten in een primitief onderkomen zonder verwarming in een schijnbaar van de rest van de wereld afgesloten uithoek met lemen huisjes, nimmer voltooide opstallen en enkele sobere winkeltjes en dranklokalen. We worden er door de gastheer ontvangen met koffie, thee en koekjes en gebruiken er een basale spaghettimaaltijd. Ik duik nog een uur de kou in om het sprookjesachtige hemelgewelf op me te laten inwerken en kruip ten slotte met kleren en al onder een kloeke stapel beddengoed.
Dag 15: Altiplano – San Pedro de Atacama (Chili)
Vrijdag 3 mei 2019
Het is voorwaar geen sinecure de nacht in één lange ruk slaap door te komen. Het is niet de kou die me nekt, maar een nogal aanwezige hoofdpijn en halsstarrige misselijkheid. Rond zonsopkomst, als we reeds uit de veren zijn en de thermometer –8 °C aanwijst, wordt de diagnose gesteld: lichte verschijnselen van hoogteziekte. Het is een aandoening die wat betreft optreden en verloop elke vorm van logica ontbeert. Ofschoon we de afgelopen nacht op het lieve sommetje van 4.300 meter boven zeeniveau bivakkeerden – slechts zo'n anderhalve Utrechtse Domtoren lager dan de top van de Matterhorn –, hebben de eerste symptomen gemeend bij scribent dezes pas na een week boven 2.500 meter te hebben vertoefd in de openbaarheid te treden, nota bene op de dag dat onder meer een ziedende afdaling naar de Chileense Atacamawoestijn het programma siert. Ik start de behandeling met een pil tegen hoogteziekte en een mok cocathee.
Mijn normaliter niet onverdienstelijke verschijning krijgt in onderhavige matineuze omstandigheden en daarenboven op de nuchtere maag echter per omgaande nog een duchtige stijging te verstouwen, te weten naar het hoogste punt van de hele reis op een slordige 4.900 meter, hoger dan welke Alpenreus dan ook. Hier staan we oog in oog met de fumaroles en doldriest smokende bronnen met kokende modder van Sol de Mañana, onderdeel van een grensoverschrijdend, geothermisch actief gebied waartoe ook de overmorgen te bezoeken geisers van El Tatio behoren. Het riekt er geweldig naar rotte eieren en de lucht is, wat deze reis betreft althans, recordijl, maar de medicatie doet zijn ding: ik voel mij niet beroerder dan voorheen; daarnaast is er thans compensatie in de vorm van unieke, weergaloze natuur. Mijn lichamelijke malheur wordt verder in een hoek gedreven door een heerlijk bad in een nabije thermale poel met frontaal uitzicht op een laguna met flamingo's.
We volgen de jeepsporen door een extreem droge woestenij in talloze bruin-, geel-, rood- en kopertinten die door de Bolivianen treffend Desierto Salvador Dalí is gedoopt. Surrealistische heuvelruggen, zandduinen en rotsen trekken aan ons voorbij, totdat we de tweelingmeren Laguna Verde en Laguna Blanca bereiken, met als meest in het oog springende achtergrondelement de nagenoeg perfecte kegel van de vulkaan de Licancábur, waarvan de top (5.916 meter) zich precies op de Boliviaans-Chileense grens bevindt. De roestbruine hellingen van de slapende vuurspuwende berg weerspiegelen fraai in de lichtgroene wateren van het aangrenzende meer. In noordoostelijke richting houdt zich een heuse keten van bijna zes kilometer hoge vulkanen op, waarvan er een een ranke rookkolom loslaat. Genietend van de zonnewarmte, maar nog wat licht in het hoofd en in een wat melancholische bui wegens het ophanden zijnde vertrek uit Bolivia, doe ik zittend op een rots verwoede pogingen dit potentieel onvergetelijke panorama voor altijd in mijn geheugen te griffen.
Na nog een laatste lunch in het Boliviaanse en de relatief vlot verlopende formaliteiten bij de eenzame douaneposten aan beide zijden van de grens nemen we afscheid van onze jeepchauffeurs en stappen we over in een Chileense bus. Dat het absurd lange land stukken moderner en welvarender is dan zijn armlastige buur is zelfs voor een blinde lama in een vloek en een zucht met een fluitje van een cent te constateren: via een uitmuntende, liniaalrechte weg verlaten we de hoogvlakte en duiken we geleidelijk de Atacamawoestijn in, zo'n 2.000 meter lager gelegen. Daarmee ligt het in een oase gesitueerde backpackersstadje San Pedro de Atacama, waar we onze intrek nemen in een aantrekkelijk pension even buiten de hoofdstraat, nog altijd op een respectabele hoogte van 2.407 meter boven de onmetelijkheid van de Grote Oceaan.
In zomerkleding – sedert zonsopgang is het kwik ruim dertig graden in de lift gegaan – bewandelen we de onverharde winkelstraat Caracoles. We zijn vanaf de Altiplano upgebeamed naar een ander zonnestelsel, lijkt het wel: De louter van horeca, excursiebureaus, wasserettes, fietsverhuurbedrijven en souvenirshops voorziene boulevard wordt bevolkt door hipsters, rugzaktoeristen en beteenslipperde ouden van dagen die ergens in de jaren zeventig zijn blijven hangen. Niettemin is de sfeer er ontspannen, zo relaxed dat zelfs de zwerfhonden geen vlieg kwaad doen. De lokale architectuur is ongewoon en uitgebalanceerd met zijn lage, roodbruine opstallen van wat in de Van Dale als in de zon gedroogde klei wordt omschreven, oftewel in één woord adobe. We vinden het centrale plein en zijgen neer op een terras ter consumptie van een Kunstmann-pils en een ruim bemeten, naar Boliviaanse maatstaven gepeperde, doch vergeleken met het prijspeil van de Nederlandse horeca sympathiek geprijsde steak.
Mijn normaliter niet onverdienstelijke verschijning krijgt in onderhavige matineuze omstandigheden en daarenboven op de nuchtere maag echter per omgaande nog een duchtige stijging te verstouwen, te weten naar het hoogste punt van de hele reis op een slordige 4.900 meter, hoger dan welke Alpenreus dan ook. Hier staan we oog in oog met de fumaroles en doldriest smokende bronnen met kokende modder van Sol de Mañana, onderdeel van een grensoverschrijdend, geothermisch actief gebied waartoe ook de overmorgen te bezoeken geisers van El Tatio behoren. Het riekt er geweldig naar rotte eieren en de lucht is, wat deze reis betreft althans, recordijl, maar de medicatie doet zijn ding: ik voel mij niet beroerder dan voorheen; daarnaast is er thans compensatie in de vorm van unieke, weergaloze natuur. Mijn lichamelijke malheur wordt verder in een hoek gedreven door een heerlijk bad in een nabije thermale poel met frontaal uitzicht op een laguna met flamingo's.
We volgen de jeepsporen door een extreem droge woestenij in talloze bruin-, geel-, rood- en kopertinten die door de Bolivianen treffend Desierto Salvador Dalí is gedoopt. Surrealistische heuvelruggen, zandduinen en rotsen trekken aan ons voorbij, totdat we de tweelingmeren Laguna Verde en Laguna Blanca bereiken, met als meest in het oog springende achtergrondelement de nagenoeg perfecte kegel van de vulkaan de Licancábur, waarvan de top (5.916 meter) zich precies op de Boliviaans-Chileense grens bevindt. De roestbruine hellingen van de slapende vuurspuwende berg weerspiegelen fraai in de lichtgroene wateren van het aangrenzende meer. In noordoostelijke richting houdt zich een heuse keten van bijna zes kilometer hoge vulkanen op, waarvan er een een ranke rookkolom loslaat. Genietend van de zonnewarmte, maar nog wat licht in het hoofd en in een wat melancholische bui wegens het ophanden zijnde vertrek uit Bolivia, doe ik zittend op een rots verwoede pogingen dit potentieel onvergetelijke panorama voor altijd in mijn geheugen te griffen.
Na nog een laatste lunch in het Boliviaanse en de relatief vlot verlopende formaliteiten bij de eenzame douaneposten aan beide zijden van de grens nemen we afscheid van onze jeepchauffeurs en stappen we over in een Chileense bus. Dat het absurd lange land stukken moderner en welvarender is dan zijn armlastige buur is zelfs voor een blinde lama in een vloek en een zucht met een fluitje van een cent te constateren: via een uitmuntende, liniaalrechte weg verlaten we de hoogvlakte en duiken we geleidelijk de Atacamawoestijn in, zo'n 2.000 meter lager gelegen. Daarmee ligt het in een oase gesitueerde backpackersstadje San Pedro de Atacama, waar we onze intrek nemen in een aantrekkelijk pension even buiten de hoofdstraat, nog altijd op een respectabele hoogte van 2.407 meter boven de onmetelijkheid van de Grote Oceaan.
In zomerkleding – sedert zonsopgang is het kwik ruim dertig graden in de lift gegaan – bewandelen we de onverharde winkelstraat Caracoles. We zijn vanaf de Altiplano upgebeamed naar een ander zonnestelsel, lijkt het wel: De louter van horeca, excursiebureaus, wasserettes, fietsverhuurbedrijven en souvenirshops voorziene boulevard wordt bevolkt door hipsters, rugzaktoeristen en beteenslipperde ouden van dagen die ergens in de jaren zeventig zijn blijven hangen. Niettemin is de sfeer er ontspannen, zo relaxed dat zelfs de zwerfhonden geen vlieg kwaad doen. De lokale architectuur is ongewoon en uitgebalanceerd met zijn lage, roodbruine opstallen van wat in de Van Dale als in de zon gedroogde klei wordt omschreven, oftewel in één woord adobe. We vinden het centrale plein en zijgen neer op een terras ter consumptie van een Kunstmann-pils en een ruim bemeten, naar Boliviaanse maatstaven gepeperde, doch vergeleken met het prijspeil van de Nederlandse horeca sympathiek geprijsde steak.
Dag 16: San Pedro de Atacama
Zaterdag 4 mei 2019
Op fietsafstand van San Pedro de Atacama zijn twee superbe valleien gelegen: de Valle de la Luna (Maanvallei) en de Valle de la Muerte (Dodenvallei). Laatstgenoemd toponiem is tussen twee haakjes in een morbide vlaag van spraakverwarring ontstaan; zonder deze aanval van al dan niet Oost-Indische doofheid zou de kloof als Valle de Marte (Marsvallei) door het leven zijn gegaan, welke naam het op de rode planeet gelijkende landschap aanmerkelijk meer eer aandoet. Het heeft Sawadee behaagd een mountainbiketocht in het gebied aan te bevelen, maar de combinatie van de laatste stuiptrekkingen van mijn in de kinderschoenen staande hoogteziekte, de naar verwachting thermische uitspattingen en de nagenoeg geheel van beschutting gespeende route heeft mij doen besluiten in de loop van de middag bij een van de vele busexcursies aan te sluiten.
Een en ander geeft mij de gelegenheid een weinig uit te slapen, op zijn elfendertigst te ontbijten, mijn stoffige kleding naar de wasserette te brengen en op het gemak door het stadje te slenteren. In een van de legio, door zweverige elektronische muziek bezwangerde cafeetjes drink ik met reisgenoot P. een cappuccino en een fruitsapje, ons verbazend over de uiteenlopende, met knotjes, neusringen dan wel wijde broeken met Incamotief uitgedoste types die voorbijkomen. We wippen een moment de zeventiende-eeuwse, adobe kerk binnen, die is uitgerust met kitscherige beelden en een plafond van cactushout.
Met een personenbusje dan wel de benenwagen doen we een aantal met zorg gekozen uitzichtpunten aan in de Maan- en Dodenvalleien. In een gebied ter grootte van een spreekwoordelijke postzegel hebben bizarre rotsformaties, diepe canyons en zandduinen in een onnoemelijk breed kleurengamma elkaar weten te vinden. De muur van vulkanen op de rand van de Boliviaanse Altiplano weet van geen ophouden als het gaat om de kijker trachten af te leiden van het Chileense natuurschoon. Een zacht roze licht valt op de bergketen in de verte als de zon het voor gezien houdt voor vandaag.
Het diner heeft plaats in wat vermoedelijk de tochtigste binnentuin van San Pedro de Atacama pleegt te zijn, terwijl een licht-experimenteel panfluitensemble ons op de zenuwen probeert te werken.
Een en ander geeft mij de gelegenheid een weinig uit te slapen, op zijn elfendertigst te ontbijten, mijn stoffige kleding naar de wasserette te brengen en op het gemak door het stadje te slenteren. In een van de legio, door zweverige elektronische muziek bezwangerde cafeetjes drink ik met reisgenoot P. een cappuccino en een fruitsapje, ons verbazend over de uiteenlopende, met knotjes, neusringen dan wel wijde broeken met Incamotief uitgedoste types die voorbijkomen. We wippen een moment de zeventiende-eeuwse, adobe kerk binnen, die is uitgerust met kitscherige beelden en een plafond van cactushout.
Met een personenbusje dan wel de benenwagen doen we een aantal met zorg gekozen uitzichtpunten aan in de Maan- en Dodenvalleien. In een gebied ter grootte van een spreekwoordelijke postzegel hebben bizarre rotsformaties, diepe canyons en zandduinen in een onnoemelijk breed kleurengamma elkaar weten te vinden. De muur van vulkanen op de rand van de Boliviaanse Altiplano weet van geen ophouden als het gaat om de kijker trachten af te leiden van het Chileense natuurschoon. Een zacht roze licht valt op de bergketen in de verte als de zon het voor gezien houdt voor vandaag.
Het diner heeft plaats in wat vermoedelijk de tochtigste binnentuin van San Pedro de Atacama pleegt te zijn, terwijl een licht-experimenteel panfluitensemble ons op de zenuwen probeert te werken.
Dag 17: San Pedro de Atacama
Zondag 5 mei 2019
Zo ontspannen als de dag van gisteren was, zo gekarakteriseerd door een bombardement van ervaringen en indrukken zal vandaag zijn. Midden in de nacht worden de dagrugzakjes al gepakt en steken we ons in menig laagje kleding, daar we op het onchristelijke tijdstip van 5.00 uur worden opgehaald teneinde de gevoelig koude zonsopkomst bij de geisers van El Tatio te beleven.
El Tatio ligt op 95 kilometer rijden van San Pedro de Atacama op een hoogte van 4.300 meter. Daarmee is het niet alleen het op twee na grootste geiserveld ter wereld en het grootste van het zuidelijk halfrond, maar ook het hoogstgelegen. Helemaal des El Tatio's is dat de krachtig uitgespoten kolommen van superverhit water zelden een hoogte van meer dan een meter weten te bereiken.
In een lange stoet van rode achterlichten klimmen we in het pikdonker de Altiplano weer op. Vlak boven de silhouetten van de bergen is de heldere planeet Venus te zien, vergezeld van duizenden sterren. Naarmate de lucht ijler wordt en het kwik onder nul zakt, zet de schemer almaar fanatieker zijn beste beentje voor. Het is licht als we in de verte, gelegen in een kom te midden van heuvels in vijftig tinten rood, bruin en geel, tientallen door de geisers gefabriekte rookpluimen zien. Met een gids maken we in de vrieskou een tour langs de geisers en andere vulkanische verschijnselen. Midden in het pad zijn de contouren van enkele uitgedoofde geisers te zien. Mijn adem stokt even als het eerste zonlicht van de dag op de omliggende hellingen valt; ik ervaar dit moment als betoverender dan de eigenlijke opkomst van onze moederster vanachter de bergen. De rondwandeling wordt besloten met een ontbijt, waarbij roerei uiteraard niet mag ontbreken – inmiddels loop ik in T-shirt rond, nog geen uur nadat de thermometer nog –6 °C aangaf.
Via een even toeristische als oogstrelende route tuffen we weer de relatief zuurstofrijke omgeving van San Pedro de Atacama tegemoet. Frequent verlaten we de gebaande annex geasfalteerde paden om de boomloze hoogvlaktes met aan de horizon toppen tot zesduizend meter een stevig robbertje hoog te schatten. Ofschoon het neerslagarmste gebied ter wereld om de hoek ligt, is water een niet te geringschatten element in het hedenochtend van toepassing zijnde vertoefsel: het hemelgewelf spreidt voor de broodnodige variatie een bedekkingsgraad van groter dan nul tentoon, een drietal vicuña's drinkt uit een klaterende beek en een eindje verderop is er zowaar sprake van heuse wetlands, waar de grote broer van de meerkoet en ander vogelspul zich senang voelen.
We bereiken de rand van een diepe kloof, die deze middag het decor zal vormen van diverse avonturen. De steile wanden zijn rotsachtig met een verdwaalde cactus als Remi-eske vegetatie, om ongenadig te contrasteren met een door toedoen van een kronkelende stroom intens groene bodem. De weg daalt de canyon in, hetgeen een korte, maar bloedmooie wandeling naar een kleine waterval mogelijk maakt. Het smalle pad, de klauterpassages, het uitbundige groen om ons heen en het cactussengeweld hogerop stellen alles in het ellebogenwerk om onze aandacht niet te verliezen. De fysieke en mentale inspanning wordt rijkelijk beloond met taco's en een uitgebreid assortiment beleg. Ik buik met een aantal reisgenoten uit in Puritama, een in onderhavige fantastische setting gelegen, trapsgewijs gesitueerde serie van natuurlijke thermale baden op een nog immer respectabele hoogte van 3.475 meter. De bassins zijn verbonden door beekjes, watervalletjes en plankieren, welke laatste een blauwbekaanstichtende, maar voor het overige comfortabele klim naar het volgende, iets warmere bad mogelijk maken. Ook het hoogstgelegen en warmste bad, normaliter exclusief toegankelijk voor de gasten van een te duur hotel, is voor de gelegenheid bedobberbaar voor plebs dezes.
Met een perzikzacht, doch ietwat naar rotte eieren riekend huidje en kleine oogjes worden we naar San Pedro de Atacama gebracht, waar een douche wacht en we een snelle daghap scoren in een dunbevolkt eetcafé om de hoek. Alsof er vandaag nog niet genoeg spanning, sensatie, vertier en jolijt is geweest, brengen we nog een bezoek aan een amateursterrenwacht even buiten het stadje. De Atacamawoestijn en de omliggende bergketens zijn, ook onder professionele sterrenkundigen, wereldvermaard om hun nagenoeg ideale omstandigheden om astronomische waarnemingen te doen. Naar de combinatie van ijle lucht en krankzinnig lage luchtvochtigheid kan men elders zoeken tot men een ons weegt. Niet voor niets zijn de lokale Andestoppen besprenkeld met kekke toeters aan het oog onttrekkende koepels en verwante state-of-the-art optische hulpmiddelen. Wij moeten het doen met een trio voor Pablo met de alpacawollen muts financieel haalbaardere kijkers, maar dit houdt ons geenszins tegen de monden uit puur ontzag open te laten vallen. Het licht van Jupiter en zijn vier grote manen, de Orionnevel, de bolhoop Omega Centauri en de Vlindernevel passeert de lenzen en laten we gewillig onze staafjes en kegeltjes kietelen, terwijl de vrijwilliger van dienst in een half uurtje de complete sterevolutietheorie erdoorheen probeert te jassen, afgewisseld met devote mijmeringen over het lot van de mensheid als het bestaan van Betelgeuze middels een supernova tot een weinig subtiel einde komt. Nu het nog kan, laten we ons de rode wijn, salami en andere hapjes goed smaken.
El Tatio ligt op 95 kilometer rijden van San Pedro de Atacama op een hoogte van 4.300 meter. Daarmee is het niet alleen het op twee na grootste geiserveld ter wereld en het grootste van het zuidelijk halfrond, maar ook het hoogstgelegen. Helemaal des El Tatio's is dat de krachtig uitgespoten kolommen van superverhit water zelden een hoogte van meer dan een meter weten te bereiken.
In een lange stoet van rode achterlichten klimmen we in het pikdonker de Altiplano weer op. Vlak boven de silhouetten van de bergen is de heldere planeet Venus te zien, vergezeld van duizenden sterren. Naarmate de lucht ijler wordt en het kwik onder nul zakt, zet de schemer almaar fanatieker zijn beste beentje voor. Het is licht als we in de verte, gelegen in een kom te midden van heuvels in vijftig tinten rood, bruin en geel, tientallen door de geisers gefabriekte rookpluimen zien. Met een gids maken we in de vrieskou een tour langs de geisers en andere vulkanische verschijnselen. Midden in het pad zijn de contouren van enkele uitgedoofde geisers te zien. Mijn adem stokt even als het eerste zonlicht van de dag op de omliggende hellingen valt; ik ervaar dit moment als betoverender dan de eigenlijke opkomst van onze moederster vanachter de bergen. De rondwandeling wordt besloten met een ontbijt, waarbij roerei uiteraard niet mag ontbreken – inmiddels loop ik in T-shirt rond, nog geen uur nadat de thermometer nog –6 °C aangaf.
Via een even toeristische als oogstrelende route tuffen we weer de relatief zuurstofrijke omgeving van San Pedro de Atacama tegemoet. Frequent verlaten we de gebaande annex geasfalteerde paden om de boomloze hoogvlaktes met aan de horizon toppen tot zesduizend meter een stevig robbertje hoog te schatten. Ofschoon het neerslagarmste gebied ter wereld om de hoek ligt, is water een niet te geringschatten element in het hedenochtend van toepassing zijnde vertoefsel: het hemelgewelf spreidt voor de broodnodige variatie een bedekkingsgraad van groter dan nul tentoon, een drietal vicuña's drinkt uit een klaterende beek en een eindje verderop is er zowaar sprake van heuse wetlands, waar de grote broer van de meerkoet en ander vogelspul zich senang voelen.
We bereiken de rand van een diepe kloof, die deze middag het decor zal vormen van diverse avonturen. De steile wanden zijn rotsachtig met een verdwaalde cactus als Remi-eske vegetatie, om ongenadig te contrasteren met een door toedoen van een kronkelende stroom intens groene bodem. De weg daalt de canyon in, hetgeen een korte, maar bloedmooie wandeling naar een kleine waterval mogelijk maakt. Het smalle pad, de klauterpassages, het uitbundige groen om ons heen en het cactussengeweld hogerop stellen alles in het ellebogenwerk om onze aandacht niet te verliezen. De fysieke en mentale inspanning wordt rijkelijk beloond met taco's en een uitgebreid assortiment beleg. Ik buik met een aantal reisgenoten uit in Puritama, een in onderhavige fantastische setting gelegen, trapsgewijs gesitueerde serie van natuurlijke thermale baden op een nog immer respectabele hoogte van 3.475 meter. De bassins zijn verbonden door beekjes, watervalletjes en plankieren, welke laatste een blauwbekaanstichtende, maar voor het overige comfortabele klim naar het volgende, iets warmere bad mogelijk maken. Ook het hoogstgelegen en warmste bad, normaliter exclusief toegankelijk voor de gasten van een te duur hotel, is voor de gelegenheid bedobberbaar voor plebs dezes.
Met een perzikzacht, doch ietwat naar rotte eieren riekend huidje en kleine oogjes worden we naar San Pedro de Atacama gebracht, waar een douche wacht en we een snelle daghap scoren in een dunbevolkt eetcafé om de hoek. Alsof er vandaag nog niet genoeg spanning, sensatie, vertier en jolijt is geweest, brengen we nog een bezoek aan een amateursterrenwacht even buiten het stadje. De Atacamawoestijn en de omliggende bergketens zijn, ook onder professionele sterrenkundigen, wereldvermaard om hun nagenoeg ideale omstandigheden om astronomische waarnemingen te doen. Naar de combinatie van ijle lucht en krankzinnig lage luchtvochtigheid kan men elders zoeken tot men een ons weegt. Niet voor niets zijn de lokale Andestoppen besprenkeld met kekke toeters aan het oog onttrekkende koepels en verwante state-of-the-art optische hulpmiddelen. Wij moeten het doen met een trio voor Pablo met de alpacawollen muts financieel haalbaardere kijkers, maar dit houdt ons geenszins tegen de monden uit puur ontzag open te laten vallen. Het licht van Jupiter en zijn vier grote manen, de Orionnevel, de bolhoop Omega Centauri en de Vlindernevel passeert de lenzen en laten we gewillig onze staafjes en kegeltjes kietelen, terwijl de vrijwilliger van dienst in een half uurtje de complete sterevolutietheorie erdoorheen probeert te jassen, afgewisseld met devote mijmeringen over het lot van de mensheid als het bestaan van Betelgeuze middels een supernova tot een weinig subtiel einde komt. Nu het nog kan, laten we ons de rode wijn, salami en andere hapjes goed smaken.
Dag 18: San Pedro de Atacama – Calama – Santiago de Chile
Maandag 6 mei 2019
Na een laatste ochtend chillaxen in een traag ontwakend San Pedro de Atacama reizen we naar de Chileense hoofdstad Santiago. Dat is zeer wel mogelijk met over de Panamericana doorblazende nachtbussen, maar wij verkiezen het relatieve gemak van het vliegtuig. Een busje rijdt ons door een goeddeels leeg landschap met steeds spatscherp aan de horizon de keten van Andesvulkanen naar het kleine vliegveld van Calama, een middelgrote mijnstad te midden van het grote niets. De avond is reeds gevallen als we de krappe kamers betrekken van ons stadshotel in een wijk net buiten het centrum. Goede restaurants liggen op een halfuur gaans per benenwagen en we vervoegen ons dan ook tot de eetzaal van ons onderkomen.
Dag 19: Santiago de Chile
Dinsdag 7 mei 2019
Na een week in de wildernis te hebben doorgebracht, zijn we terechtgekomen in de hoofdstad van Chili, met ruim zeven miljoen inwoners een van de grootste metropolen van Zuid-Amerika. Ik heb excursies overwogen naar een wijnboerderij en de kleurrijke kuststad Valparaíso, maar na bijna drie weken vol gekkigheid is het idee om in de lentezon gewoon een beetje door Santiago te sjokken zonder concrete doelen te aanlokkelijk. Met een select gezelschap neem ik de metro naar het centrum, om daar wat toeristische hoogtepunten te bekijken, afgewisseld met een drankje hier en daar. We lopen om het Palacio de la Moneda heen, het presidentieel paleis, en stuiten aan de achterkant op een vredig verlopende demonstratie tegen van alles en nog wat; wellicht is het de Chileense variant op de beweging der gele hesjes, maar dan zonder het bij panne te dragen kledingstuk. Het Plaza de Armas is het centrale plein, dat gekenmerkt wordt door een doldwaze potpourri van bouwstijlen: pal naast de oude kathedraal staat een relatief moderne kantoortoren te glimmen. We slenteren door een cluster van overdekte markten aan beide oevers van de gekanaliseerde, vervuilde en welhaast drooggevallen stadsrivier, en lunchen bij een visrestaurant boven de markt ter verhandeling van kostelijkheden uit de oceaan. Enkele blokken verderop bewandelen we de bekinderkopte straatjes van een buurt met Europesige opstallen en vleien neer op een terras van een microbrouwerij. Barrio Brasil, een voorheen wat verlopen wijk die danig aan het verhippen en -yuppen is en waar de nodige graffitikunstwerken de boel opleuken, ontsnapt niet aan mijn aandacht. Er wordt een aantal verdraaid fraaie oude brandweerauto's aan het publiek gepresenteerd, zoals in de hele stad de spuitgasten met een charmeoffensief onledig lijken te zijn; we zijn ons er niet van bewust dat het Nationale Brandweerdag is.
Tegen etenstijd lopen we als de brandweer naar een uitstekende eetgelegenheid voor het afsluitende diner met de hele groep.
Tegen etenstijd lopen we als de brandweer naar een uitstekende eetgelegenheid voor het afsluitende diner met de hele groep.
Dag 20 en 21: Santiago de Chile – Amsterdam – Alverna
Woensdag 8 en donderdag 9 mei 2019
De terugvlucht van een kleine vijftien uur, exclusief een tussenstop in Buenos Aires. Op de lijst van gelukkigste landen ter wereld prijkt Argentinië in 2019 op een bescheiden zevenenveertigste plaats, achter landen als Nicaragua, El Salvador en Oezbekistan. Dat de geboortegrond van Messi en Máxima niet tussen de gave, West-Europese lachen-gieren-brullenstaten te vinden is, is louter te wijten aan het restaurant van onze keuze op de luchthaven van de Argentijnse hoofdstad: de begrippen chagrijn en klantonvriendelijkheid worden er door de lummelende serveersters van diverse nieuwe dimensies voorzien. Na het verorberen van de tigste portie roerei, die zonder brood wordt opgediend, rest ons de oversteek van achtereenvolgens Brazilië en de grote plas, tijdens welke door zowel passagiers als crew hartstochtelijk wordt meegeleefd met Ajax, dat een horrornederlaag lijdt tegen de Spurs.