Zachtjes gaan de wandelschoentjes,
tippel trappe tippel trap
Trap op, trap af op de Malerweg
In 1999 kroop ik voor de eerste maal in mijn leven in de huid van een toerist en maakte ik tijdens een autotransfer van Berlijn naar Praag kennis met de Duitse deelstaat Saksen. De aanleg van de autosnelweg die heden ten dage, ijs, weder en Stau dienende, een vlotte verbinding tussen beide hoofdsteden garandeert was destijds nog maar net ter hand genomen; de rit verliep over de oude E55, een nauwe tweebaansweg dwars door het Ertsgebergte met het nodige vrachtverkeer. Van de grensovergang tot het grauwe, Noord-Boheemse oord Teplice ontpopte de inmiddels gewezen doorgangsroute zich tot een kilometerslange tippelzone, waar een haag van honderden meisjes en vrouwen hun diensten aanboden aan truckers, Duitse sekstoeristen en andere al dan niet toevallige passanten.
Bijna een kwart eeuw later waag ik mij met M. wederom in Saksen, ditmaal voor een meerdaagse, ruim honderd kilometer lange tippel in de hoedanigheid van de veelgeprezen Malerweg. Was tot nu toe mijn reis naar China mijn ultieme trappenavontuur – een zoekopdracht op het woord trap in het bijbehorende reisdagboek levert niet minder dan 25 treffers op –, in de onvoorwaardelijke liefde voor traptreden zou het Oost-Aziatische land glansrijk overtroffen worden door wat in de reisliteratuur zo nu en dan Saksisch Zwitserland wordt genoemd.
Bijna een kwart eeuw later waag ik mij met M. wederom in Saksen, ditmaal voor een meerdaagse, ruim honderd kilometer lange tippel in de hoedanigheid van de veelgeprezen Malerweg. Was tot nu toe mijn reis naar China mijn ultieme trappenavontuur – een zoekopdracht op het woord trap in het bijbehorende reisdagboek levert niet minder dan 25 treffers op –, in de onvoorwaardelijke liefde voor traptreden zou het Oost-Aziatische land glansrijk overtroffen worden door wat in de reisliteratuur zo nu en dan Saksisch Zwitserland wordt genoemd.
Dag 1: Alverna – Nijmegen – Erfurt
Donderdag 18 mei 2023
Halverwege het Rijk van Nijmegen en het Zwarte Woud, alwaar we anderhalf jaar geleden de Schluchtensteig liepen, ligt een cluster van aardige steden die zich uitstekend leenden voor een aangename tussenstop. Zulke luxe moeten we op weg naar de start- en finishplaats Pirna, precies even ver als Stühlingen, ontberen: in het zielloze Kassel is niets te zien, grootscheepse werkzaamheden aan het omringende wegennet die garant staan voor aanzienlijke vertraging uitgezonderd. We zoeken en vinden ons heil derhalve aan gene zijde van de voormalige Duits-Duitse grens, op de heenweg in Erfurt, op de terugweg in Weimar.
Reeds rond 8.30 uur laten we de Nederlands-Duitse grens onze even respectievelijke als spreekwoordelijke hielen zien. Zonder een zuchtje tegenwind penetreren we de Ruhrpott en de Keulse agglomeratie, om in het relatief spaarzaam bewoonde midden van de federale republiek onverhoeds in de ankers te moeten. Op een eivolle Raststätte trekt een varken dat door zijn eigenaar wordt uitgelaten onze aandacht. Als de klok drie heit, trekken de Plattenbauten van Erfurt aan ons voorbij; het centrum van de hoofdstad van Thüringen is echter een plaatje, weten wij.
Nadat we onze hotelkamer aan een korte inspectie hebben onderworpen, benen we rechtstreeks naar de alleszins bezienswaardige Fischmarkt voor koffie en gebak. Ons tafeltje biedt uitzicht op het compacte stadhuis en ligt binnen gehoorsafstand van een muzikaal trio dat eenvoudige deuntjes aan respectievelijk accordeon, mondharmonica en kazoo laat ontsnappen. Ondanks de aanwezigheid van menig tourgroep in de stad is het niet nodig om op de terrassen aan oud-Hollands handdoekjeleggen te doen. Met de cafeïne- en caloriespiegels opgepookt flaneren we door alle straten en stegen, en beklimmen we, bij wijze van voorbereiding op de zillioenen traptreden op de Malerweg, de trappen bij de Erfurter Dom. De Domplatz lijkt geïnspireerd op het Nijmeegse Kelfkensbos: een kale vlakte met een parkeergarage en een erectie-esk kunstwerk.
Verspreid over het centrum zijn ramen, bloembakken, betonnen palen en allerhande straatmeubilair uitgedost met goudgeel folie. Het zouden de restanten van de actie Gold statt Braun blijken te zijn: de jaarlijkse herdenking van het einde van de Tweede Wereldoorlog en de daarmee samenhangende bevrijding van het nationaalsocialisme.
Tegen de avond vinden we een Biergarten en eten we Thüringer braadworst met friet en aardappelsalade bij Faust Food. Langs de even drukke als tongbrekende Juri-Gagarin-Ring, waar een muur en een elektriciteitskast zijn opgefleurd met portretschilderingen van de kennelijk nog niet gecancelde Russische kosmonaut, kuieren we terug naar ons onderkomen.
Reeds rond 8.30 uur laten we de Nederlands-Duitse grens onze even respectievelijke als spreekwoordelijke hielen zien. Zonder een zuchtje tegenwind penetreren we de Ruhrpott en de Keulse agglomeratie, om in het relatief spaarzaam bewoonde midden van de federale republiek onverhoeds in de ankers te moeten. Op een eivolle Raststätte trekt een varken dat door zijn eigenaar wordt uitgelaten onze aandacht. Als de klok drie heit, trekken de Plattenbauten van Erfurt aan ons voorbij; het centrum van de hoofdstad van Thüringen is echter een plaatje, weten wij.
Nadat we onze hotelkamer aan een korte inspectie hebben onderworpen, benen we rechtstreeks naar de alleszins bezienswaardige Fischmarkt voor koffie en gebak. Ons tafeltje biedt uitzicht op het compacte stadhuis en ligt binnen gehoorsafstand van een muzikaal trio dat eenvoudige deuntjes aan respectievelijk accordeon, mondharmonica en kazoo laat ontsnappen. Ondanks de aanwezigheid van menig tourgroep in de stad is het niet nodig om op de terrassen aan oud-Hollands handdoekjeleggen te doen. Met de cafeïne- en caloriespiegels opgepookt flaneren we door alle straten en stegen, en beklimmen we, bij wijze van voorbereiding op de zillioenen traptreden op de Malerweg, de trappen bij de Erfurter Dom. De Domplatz lijkt geïnspireerd op het Nijmeegse Kelfkensbos: een kale vlakte met een parkeergarage en een erectie-esk kunstwerk.
Verspreid over het centrum zijn ramen, bloembakken, betonnen palen en allerhande straatmeubilair uitgedost met goudgeel folie. Het zouden de restanten van de actie Gold statt Braun blijken te zijn: de jaarlijkse herdenking van het einde van de Tweede Wereldoorlog en de daarmee samenhangende bevrijding van het nationaalsocialisme.
Tegen de avond vinden we een Biergarten en eten we Thüringer braadworst met friet en aardappelsalade bij Faust Food. Langs de even drukke als tongbrekende Juri-Gagarin-Ring, waar een muur en een elektriciteitskast zijn opgefleurd met portretschilderingen van de kennelijk nog niet gecancelde Russische kosmonaut, kuieren we terug naar ons onderkomen.
Dag 2: Erfurt – Pirna
Vrijdag 19 mei 2023
We stellen ons vertrek uit een van Duitslands voornaamste schaatssteden nog een ochtend uit en bekijken de zonovergoten, van oorsprong twaalfde-eeuwse Krämerbrücke – de Ponte Vecchio van Erfurt en naar zeggen de langste met aaneengesloten bebouwing behepte brug van Europa. Aansluitend pakken we nog een resem traptreden mee ter bezichtiging van de citadel Petersberg, een bezoek dat naar aan fundamentalisme grenzende waarschijnlijkheid algauw een kwijnend bestaan zal leiden in deze of gene onherbergzame spelonk van onze respectievelijke hersenpannen. Na enige additionele omzwervingen nemen we plaats op een terras met zware, houten banken en tafels waar zojuist bij wijze van lokkertje een harnas wordt neergezet. We kiezen beiden voor Thüringer Krustenbraten, hetgeen tot onze met gemengde gevoelens gepaard gaande verrassing een sparerib ter grootte van een kentekenplaat blijkt te zijn.
We zoeven verder oostwaarts over de A4, zetten de auto voor een week gratis neer op een parkeerplaats in de Dresdener voorstad Heidenau en reizen per S-Bahn naar Pirna, waar we ons tegen de avond melden aan de receptie van ons prachtige hotel middenin het historische stadshart, dat onder meer beschikt over een lift die een puike imitatie van een cappuccino-apparaat in huis heeft. We laten lokaal gerstenat en Flammkuchen aanrukken op een van de verlaten terrassen op de markt, wandelen door de even wondermooie als avondklokrustige straatjes en belanden ten slotte in een ouderwets gezellig etablissement, waar de mensen gelijk en tevree zijn en koffie en bier wordt geserveerd.
We zoeven verder oostwaarts over de A4, zetten de auto voor een week gratis neer op een parkeerplaats in de Dresdener voorstad Heidenau en reizen per S-Bahn naar Pirna, waar we ons tegen de avond melden aan de receptie van ons prachtige hotel middenin het historische stadshart, dat onder meer beschikt over een lift die een puike imitatie van een cappuccino-apparaat in huis heeft. We laten lokaal gerstenat en Flammkuchen aanrukken op een van de verlaten terrassen op de markt, wandelen door de even wondermooie als avondklokrustige straatjes en belanden ten slotte in een ouderwets gezellig etablissement, waar de mensen gelijk en tevree zijn en koffie en bier wordt geserveerd.
Dag 3: Pirna – Pirna-Liebethal – Stadt Wehlen – Kurort Rathen – Weißig
Zaterdag 20 mei 2023
Wat Pieterburen is voor het Pieterpad, is Liebethal voor de Malerweg. We besparen ons anderhalf uur wandelcorvee langs een doorgaande weg en nemen een lokale bus, vergezeld door niet meer dan een handvol medehikers – opvallend, vermits de partij die we het bagagevervoer en onderdak lieten regelen slechts met bloed, zweet, tranen en enkele kunstgrepen alles rond kreeg, en dat reeds begin maart. Om die reden slapen we vannacht in een hostel aan de verkeerde kant van de Elbe, en keren we al na zeven dagen terug in Pirna in plaats van acht.
Met de Elbe is de rivier genoemd, wier dal we een week lang aan onze zijde hebben; de eerste vijf etappes voeren ten noorden, de resterende twee ten zuiden ervan. Tot en met woensdag zal het landschap worden gedomineerd door bossen, diepe beekdalen, ravijnen en bizarre rotsformaties; richting het volgende weekend, als de Malerweg de Elbe is overgestoken, trekken we door een meer open gebied, dat is bezaaid met markante tafelbergen.
Ter hoogte van een vervallen fabriekspand en een soort tippelzonerotonde vinden we de eerste wegwijzer van de Malerweg. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de Schluchtensteig en de Hermannsweg laat het pad dat is vernoemd naar de schilders uit de romantiek die zich lieten inspireren door de natuurlijke rijkdom van Saksisch Zwitserland zich van meet af aan van zijn beste kant zien: we volgen een weelderig groen paadje pal langs de kabbelende Wesenitz, die op beide oevers geflankeerd wordt door rotswandjes.
Onderhavige vakantie is die van de superlatieven, hetgeen begon met het voornemen te kiezen voor wat de meest geliefde wandelroute van Duitsland heet te wezen, en reeds in Erfurt een vervolg kreeg in de hoedanigheid van de Krämerbrücke. Nu houden we halt bij het oudste monument ter ere van Richard Wagner van Saksen, dat bovendien het grootste ter wereld is: het ruim vier meter hoge standbeeld van de naar verluidt antisemitische deunenpoeper die niet keek op een diep in het rood uitslaand metertje meer of minder is op een acht meter hoge sokkel geplaatst. Het voetstuk bestaat uit zandsteen, afkomstig uit het Elbezandsteengebergte dat we met ingang van vanmiddag zullen doorkruisen. Uit een aan een boom geniete luidspreker galmt aan het brein van Wagner ontsproten bombast; de argeloze passant is in de gelegenheid gesteld met een knop een keuze te maken uit 's mans oeuvre. M. en scribent dezes passen hiervoor en hervatten de tocht.
Ter hoogte van de verwaarloosde Daubemühle verlaten we het oeverpad, klimmen we de altiplano op, volgen we de hoofdstraat door Mühlsdorf en vinden we even verderop de eerste trappen op onze weg, waarmee we de door de Wesenitz gerealiseerde Lohmener Klamm doorkruisen, een fraai, koel beekdalletje. Als we een uur of twee erop hebben zitten – een oogwenk op een Wagneriaanse tijdschaal – nemen we voor de lunch plaats op een bankje met uitzicht op een Twents coulisselandschap; reeds op de eerste zeven kilometer van de Malerweg is de afwisseling bepaald niet van de amper met wolken behepte lucht geweest.
Daarmee houdt de visuele verwennerette niet op: we betreden het Nationalpark Sächsische Schweiz, tevens Elbsandsteingebirge en sisklanksamenscholing, en bereiken al snel een geplaveid, vlak pad dat spectaculair tussen torenhoge rotsformaties voert. De schoonheid van de zogeheten Uttewalder Grund in combinatie met de toegankelijkheid trekt het nodige publiek – we realiseren ons op dat moment nog niet dat we nothing ain't have seen yet. Een rustig asfaltweggetje leidt naar de hoog boven Stadt Wehlen gesitueerde burchtruïne, vanaf waar we uitkijken op het plaatsje pal aan de Elbe, welke laatstgenoemde zich op oogstrelende wijze tussen de hellingen van Saksisch Zwitserland wurmt.
Nadat we een terrasje hebben gepikt en, bij gebrek aan een geopende supermarkt dan wel kruidenier, in een natuurvoedingswinkel een ontbijtje voor morgenochtend bij elkaar hebben gescharreld, wandelen we even stroomopwaarts langs de rivier, om na enkele minuten een stijgend bospad in te slaan. Ten slotte komen we uit bij een van de grote toeristische trekpleisters van het gebied, te weten de Bastei, een vermaard en menigmaal op schildersdoek vastgelegd natuurfenomeen, bestaande uit tientallen grillige rotspilaren die als stenen wachttorens boven het gebladerte uit steken, en waarvan enkele zijn verbonden door middel van een boogbrug van zandsteen. De onvermijdelijke parkeerplaats en de geasfalteerde toegangsweg zijn afgeladen, en rond het hotel-restaurant en op het pas drie maanden geleden geopende panoramaplatform lijkt het wel de inauguratie van president Trump in het oranje hoofd van The Donald. Aan gene zijde van de brug maken we van de gelegenheid gebruik tegen een minimale vergoeding een parcourstje kriskras tussen de rotsformaties door te volgen; dankzij de entreeprijs van een luttele twee euro is de hectiek er ver te zoeken.
Via een lange afdaling over honderden traptreden belanden we in de bebouwde kom van Kurort Rathen, waar we met een pontje de Elbe over moeten. Er staat echter een enorme rij met mensen in gedweeë afwachting op het moment te worden overgezet en we kiezen daarom voor een vroeg diner. We vinden na enig rondkijken en bestuderen van menukaarten een klein verhoogd terras, waar we van mevrouw drie kwartier krijgen om de maaltijd te gebruiken; ruim voldoende, aangezien de hoofdgerechten – schnitzel met frites voor mij, schnitzel met pasta voor M. – in recordtempo uit worden geserveerd.
Aan de overzijde van het water is het nog een kleine kilometer gaans tot ons overnachtingsadres, een hostel dat maximaal contrasteert met ons viersterrenhotel in Pirna: onze kamer is een kaal bezemhok met een stapelbed en het gedeelde sanitair is op de gang; een karakteristieke houten vloer die een smaakvolle inrichting draagt, een opgemaakt ledikant waarop een chocolaatje ligt en zelfs een cappuccinolift moeten we ontberen. Daarentegen beschikt het onderkomen over een koffieautomaat waaraan op de website een hele pagina is gewijd, en kunnen we morgenochtend onze deugcrackers en deugjam aanvullen met een rijkgevulde kom yoghurt. Gedoucht en wel zitten we buiten op een van de picknickbanken, tot het te fris wordt, en te donker om te lezen bovendien.
Met de Elbe is de rivier genoemd, wier dal we een week lang aan onze zijde hebben; de eerste vijf etappes voeren ten noorden, de resterende twee ten zuiden ervan. Tot en met woensdag zal het landschap worden gedomineerd door bossen, diepe beekdalen, ravijnen en bizarre rotsformaties; richting het volgende weekend, als de Malerweg de Elbe is overgestoken, trekken we door een meer open gebied, dat is bezaaid met markante tafelbergen.
Ter hoogte van een vervallen fabriekspand en een soort tippelzonerotonde vinden we de eerste wegwijzer van de Malerweg. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de Schluchtensteig en de Hermannsweg laat het pad dat is vernoemd naar de schilders uit de romantiek die zich lieten inspireren door de natuurlijke rijkdom van Saksisch Zwitserland zich van meet af aan van zijn beste kant zien: we volgen een weelderig groen paadje pal langs de kabbelende Wesenitz, die op beide oevers geflankeerd wordt door rotswandjes.
Onderhavige vakantie is die van de superlatieven, hetgeen begon met het voornemen te kiezen voor wat de meest geliefde wandelroute van Duitsland heet te wezen, en reeds in Erfurt een vervolg kreeg in de hoedanigheid van de Krämerbrücke. Nu houden we halt bij het oudste monument ter ere van Richard Wagner van Saksen, dat bovendien het grootste ter wereld is: het ruim vier meter hoge standbeeld van de naar verluidt antisemitische deunenpoeper die niet keek op een diep in het rood uitslaand metertje meer of minder is op een acht meter hoge sokkel geplaatst. Het voetstuk bestaat uit zandsteen, afkomstig uit het Elbezandsteengebergte dat we met ingang van vanmiddag zullen doorkruisen. Uit een aan een boom geniete luidspreker galmt aan het brein van Wagner ontsproten bombast; de argeloze passant is in de gelegenheid gesteld met een knop een keuze te maken uit 's mans oeuvre. M. en scribent dezes passen hiervoor en hervatten de tocht.
Ter hoogte van de verwaarloosde Daubemühle verlaten we het oeverpad, klimmen we de altiplano op, volgen we de hoofdstraat door Mühlsdorf en vinden we even verderop de eerste trappen op onze weg, waarmee we de door de Wesenitz gerealiseerde Lohmener Klamm doorkruisen, een fraai, koel beekdalletje. Als we een uur of twee erop hebben zitten – een oogwenk op een Wagneriaanse tijdschaal – nemen we voor de lunch plaats op een bankje met uitzicht op een Twents coulisselandschap; reeds op de eerste zeven kilometer van de Malerweg is de afwisseling bepaald niet van de amper met wolken behepte lucht geweest.
Daarmee houdt de visuele verwennerette niet op: we betreden het Nationalpark Sächsische Schweiz, tevens Elbsandsteingebirge en sisklanksamenscholing, en bereiken al snel een geplaveid, vlak pad dat spectaculair tussen torenhoge rotsformaties voert. De schoonheid van de zogeheten Uttewalder Grund in combinatie met de toegankelijkheid trekt het nodige publiek – we realiseren ons op dat moment nog niet dat we nothing ain't have seen yet. Een rustig asfaltweggetje leidt naar de hoog boven Stadt Wehlen gesitueerde burchtruïne, vanaf waar we uitkijken op het plaatsje pal aan de Elbe, welke laatstgenoemde zich op oogstrelende wijze tussen de hellingen van Saksisch Zwitserland wurmt.
Nadat we een terrasje hebben gepikt en, bij gebrek aan een geopende supermarkt dan wel kruidenier, in een natuurvoedingswinkel een ontbijtje voor morgenochtend bij elkaar hebben gescharreld, wandelen we even stroomopwaarts langs de rivier, om na enkele minuten een stijgend bospad in te slaan. Ten slotte komen we uit bij een van de grote toeristische trekpleisters van het gebied, te weten de Bastei, een vermaard en menigmaal op schildersdoek vastgelegd natuurfenomeen, bestaande uit tientallen grillige rotspilaren die als stenen wachttorens boven het gebladerte uit steken, en waarvan enkele zijn verbonden door middel van een boogbrug van zandsteen. De onvermijdelijke parkeerplaats en de geasfalteerde toegangsweg zijn afgeladen, en rond het hotel-restaurant en op het pas drie maanden geleden geopende panoramaplatform lijkt het wel de inauguratie van president Trump in het oranje hoofd van The Donald. Aan gene zijde van de brug maken we van de gelegenheid gebruik tegen een minimale vergoeding een parcourstje kriskras tussen de rotsformaties door te volgen; dankzij de entreeprijs van een luttele twee euro is de hectiek er ver te zoeken.
Via een lange afdaling over honderden traptreden belanden we in de bebouwde kom van Kurort Rathen, waar we met een pontje de Elbe over moeten. Er staat echter een enorme rij met mensen in gedweeë afwachting op het moment te worden overgezet en we kiezen daarom voor een vroeg diner. We vinden na enig rondkijken en bestuderen van menukaarten een klein verhoogd terras, waar we van mevrouw drie kwartier krijgen om de maaltijd te gebruiken; ruim voldoende, aangezien de hoofdgerechten – schnitzel met frites voor mij, schnitzel met pasta voor M. – in recordtempo uit worden geserveerd.
Aan de overzijde van het water is het nog een kleine kilometer gaans tot ons overnachtingsadres, een hostel dat maximaal contrasteert met ons viersterrenhotel in Pirna: onze kamer is een kaal bezemhok met een stapelbed en het gedeelde sanitair is op de gang; een karakteristieke houten vloer die een smaakvolle inrichting draagt, een opgemaakt ledikant waarop een chocolaatje ligt en zelfs een cappuccinolift moeten we ontberen. Daarentegen beschikt het onderkomen over een koffieautomaat waaraan op de website een hele pagina is gewijd, en kunnen we morgenochtend onze deugcrackers en deugjam aanvullen met een rijkgevulde kom yoghurt. Gedoucht en wel zitten we buiten op een van de picknickbanken, tot het te fris wordt, en te donker om te lezen bovendien.
Dag 4: Weißig – Kurort Rathen – Hohnstein
Zondag 21 mei 2023
Het is slechts acht kilometer tot het volgende hotel; ik hoef mijn harmonicawandelkaart er zelfs niet voor om te slaan. We ontbijten op ons dooie akkertje in de buitenlucht en kuieren dan op eenzelfde wijze naar Eisenbahnwelten, de omvangrijkste buitenmodelspoorbaan ter wereld, teneinde aldaar een stief uurtje stuk te slaan. De dienstregeling is er zojuist opgestart en we zien een potpourri aan materieel – van westernstoomtreintjes uit het jaar kruik tot hedendaagse Flixtrains en ICE's – door een fraai aangelegde en minutieus onderhouden tuin slingeren. Het gastronomische aanbod omhelst onder meer Brathering (een passende naam voor een Gathering-tributeband), maar voor horeca die daadwerkelijk geopend is ter gebruikmaking van de lunch moeten we ons heil zoeken aan de overkant van de Elbe. Terwijl de hordes hetzij de afslag naar de Bastei nemen, hetzij hun gevoeg doen bij een der souvenirwinkels, bestellen wij soljanka en braadworst bij een Imbiss die het midden houdt tussen een snackbar en een gaarkeuken.
Rond het middaguur is verder uitstel geen optie meer: via een voetgangersgebied klimmen we Kurort Rathen uit en pikken we de Malerweg weer op waar een zijweg naar een populair openluchttheater afbuigt. We volgen de oever van de Amselsee – bepaald geen must-see –, een kunstmatig meertje waar roeibootjes en waterfietsen kunnen worden gehuurd. Het pad voert vervolgens door de Amselgrund, een vredig beekdalletje. Dan lopen we in een fuik: ter hoogte van een waterval heeft een paar jaar geleden een steenlawine plaatsgehad doordat de grond er instabiel geworden was. Over een lengte van tientallen meters is het steile trappenpad door middel van steigerconstructies overdekt. Na onderhavige flessenhals keert de rust weer terug in het frisgroene valleitje.
Een klein uur verderop stuiten we op een voormalige watermolen waar we de mogelijkheid om neer te zijgen op een terras niet onbenut laten. We vragen elk om een halve liter radler ter compensatie van de overdadige uitscheiding der zweetklieren. Er heeft zich een weinig verandering in de atmosfeer voorgedaan: weliswaar zet de zon nog immer haar beste beentje voor, maar tevens houden dreigende wolken zich onledig met samenpakken. Op zeker moment horen we dikke druppels vallen op het doek van de parasols.
Na de pauze klimmen we het dal uit, lopen we door het dorpje Rathewalde en slaan we linksaf waar de Malerweg verder gaat naar rechts. Het is nog twee kilometer omhoog door de open velden naar het hotel. Op het hoogste punt, waar een eenzaam groepje bomen zijn schaduw over enkele bankjes en een monument werpt, kijken we over onze respectievelijke schouders in de richting van het Elbedal; een adembenemend vergezicht, dat morgenochtend nog beter tot zijn recht zal komen, vermits we nu ook de koperen ploert in ons gezichtsveld aantreffen. Als het andermaal begint te druppen en even later zelfs de donder rolt, breien we een eind aan de wandeling.
De naam van het hotel, Einkehr zur Rennstrecke, verwijst naar de enigszins lugubere geschiedenis van de weg waaraan het is gelegen. Onder het nazistische regime van Adolf Hitler was de tegenwoordige Staatsstraße 163 bestemd als onderdeel van een tien kilometer lang racecircuit dat de concurrentie moest aangaan met de Nürburgring. In 1933 werd begonnen met de aanleg van deze zogenoemde Großdeutschlandring, waarbij gevangenen uit de nabijgelegen burcht Hohnstein, die toentertijd fungeerde als concentratiekamp, tot dwangarbeid werden genood. Zes jaar later werd het circuit feestelijk geopend, ruim op tijd voor het verrijden van de Grand Prix van Duitsland in 1940. Zover kwam het door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog echter niet. Nadat de communisten aan de macht waren gekomen, heeft er nog eenmaal een race-evenement plaatsgevonden, waarbij twee coureurs de dood vonden. Dit fatale ongeval is de aanleiding gebleken om het circuit op te nemen in het reguliere wegennet; de volledige lay-out van de gewezen Großdeutschlandring is tot op de dag van vandaag onmiskenbaar.
We hadden ons een andere ontvangst voorgesteld: de deur is gesloten en we treffen een briefje aan met een telefoonnummer, dat we moeten bellen voor de code van het sleutelkluisje. Het kost een aantal pogingen om de eigenaar te spreken te krijgen, maar dan kunnen we erin en zou onze bagage desgevraagd op de kamers moeten staan. Binnen is het donker en muisstil, en de gelagruimte is dicht; we kunnen niets te drinken krijgen en onze tassen zijn in geen velden of wegen te bekennen. Daarnaast maken we ons zorgen over de avondmaaltijd: op de vraag of het pension te eten geeft antwoordde de waard dat hij geen kok in dienst heeft en in de wijde omgeving zijn geen eetgelegenheden.
Ten slotte krijgt het verhaal een gunstige wending: een oudere vrouw, vermoedelijk de moeder van de eigenaar, komt naar de kamers met flessen water en appels; ook licht ze haar denkelijke zoon in over de koffers en ons spookbeeld zonder eten onder de zure lappen te moeten kruipen. Niet veel later verschijnt dan de herbergier zelf ten tonele, zeulend met onze spullen; en alsof dat nog niet voldoende goed nieuws is, belooft hij ook nog zelf een potje voor ons te zullen kokkerellen. Om 18.00 uur zitten we dan, moederziel alleen, met een halve liter lauwe pils en een bord rijst met kip en groente voor onze neus in de eetzaal. Tot tweemaal toe komen gasten informeren naar de whereabouts van de eigenaar; wis en waarachtig vaste klanten, gezien hun ironisch-ootmoedige "Wo is der Chef?" respectievelijk "Ist der Meister in der Kuche?" Het adagium In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister (niet de laatste confrontatie met Johann Wolfgang von Goethe deze vakantie) is beslist op Einkehr zur Rennstrecke van toepassing.
Rond het middaguur is verder uitstel geen optie meer: via een voetgangersgebied klimmen we Kurort Rathen uit en pikken we de Malerweg weer op waar een zijweg naar een populair openluchttheater afbuigt. We volgen de oever van de Amselsee – bepaald geen must-see –, een kunstmatig meertje waar roeibootjes en waterfietsen kunnen worden gehuurd. Het pad voert vervolgens door de Amselgrund, een vredig beekdalletje. Dan lopen we in een fuik: ter hoogte van een waterval heeft een paar jaar geleden een steenlawine plaatsgehad doordat de grond er instabiel geworden was. Over een lengte van tientallen meters is het steile trappenpad door middel van steigerconstructies overdekt. Na onderhavige flessenhals keert de rust weer terug in het frisgroene valleitje.
Een klein uur verderop stuiten we op een voormalige watermolen waar we de mogelijkheid om neer te zijgen op een terras niet onbenut laten. We vragen elk om een halve liter radler ter compensatie van de overdadige uitscheiding der zweetklieren. Er heeft zich een weinig verandering in de atmosfeer voorgedaan: weliswaar zet de zon nog immer haar beste beentje voor, maar tevens houden dreigende wolken zich onledig met samenpakken. Op zeker moment horen we dikke druppels vallen op het doek van de parasols.
Na de pauze klimmen we het dal uit, lopen we door het dorpje Rathewalde en slaan we linksaf waar de Malerweg verder gaat naar rechts. Het is nog twee kilometer omhoog door de open velden naar het hotel. Op het hoogste punt, waar een eenzaam groepje bomen zijn schaduw over enkele bankjes en een monument werpt, kijken we over onze respectievelijke schouders in de richting van het Elbedal; een adembenemend vergezicht, dat morgenochtend nog beter tot zijn recht zal komen, vermits we nu ook de koperen ploert in ons gezichtsveld aantreffen. Als het andermaal begint te druppen en even later zelfs de donder rolt, breien we een eind aan de wandeling.
De naam van het hotel, Einkehr zur Rennstrecke, verwijst naar de enigszins lugubere geschiedenis van de weg waaraan het is gelegen. Onder het nazistische regime van Adolf Hitler was de tegenwoordige Staatsstraße 163 bestemd als onderdeel van een tien kilometer lang racecircuit dat de concurrentie moest aangaan met de Nürburgring. In 1933 werd begonnen met de aanleg van deze zogenoemde Großdeutschlandring, waarbij gevangenen uit de nabijgelegen burcht Hohnstein, die toentertijd fungeerde als concentratiekamp, tot dwangarbeid werden genood. Zes jaar later werd het circuit feestelijk geopend, ruim op tijd voor het verrijden van de Grand Prix van Duitsland in 1940. Zover kwam het door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog echter niet. Nadat de communisten aan de macht waren gekomen, heeft er nog eenmaal een race-evenement plaatsgevonden, waarbij twee coureurs de dood vonden. Dit fatale ongeval is de aanleiding gebleken om het circuit op te nemen in het reguliere wegennet; de volledige lay-out van de gewezen Großdeutschlandring is tot op de dag van vandaag onmiskenbaar.
We hadden ons een andere ontvangst voorgesteld: de deur is gesloten en we treffen een briefje aan met een telefoonnummer, dat we moeten bellen voor de code van het sleutelkluisje. Het kost een aantal pogingen om de eigenaar te spreken te krijgen, maar dan kunnen we erin en zou onze bagage desgevraagd op de kamers moeten staan. Binnen is het donker en muisstil, en de gelagruimte is dicht; we kunnen niets te drinken krijgen en onze tassen zijn in geen velden of wegen te bekennen. Daarnaast maken we ons zorgen over de avondmaaltijd: op de vraag of het pension te eten geeft antwoordde de waard dat hij geen kok in dienst heeft en in de wijde omgeving zijn geen eetgelegenheden.
Ten slotte krijgt het verhaal een gunstige wending: een oudere vrouw, vermoedelijk de moeder van de eigenaar, komt naar de kamers met flessen water en appels; ook licht ze haar denkelijke zoon in over de koffers en ons spookbeeld zonder eten onder de zure lappen te moeten kruipen. Niet veel later verschijnt dan de herbergier zelf ten tonele, zeulend met onze spullen; en alsof dat nog niet voldoende goed nieuws is, belooft hij ook nog zelf een potje voor ons te zullen kokkerellen. Om 18.00 uur zitten we dan, moederziel alleen, met een halve liter lauwe pils en een bord rijst met kip en groente voor onze neus in de eetzaal. Tot tweemaal toe komen gasten informeren naar de whereabouts van de eigenaar; wis en waarachtig vaste klanten, gezien hun ironisch-ootmoedige "Wo is der Chef?" respectievelijk "Ist der Meister in der Kuche?" Het adagium In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister (niet de laatste confrontatie met Johann Wolfgang von Goethe deze vakantie) is beslist op Einkehr zur Rennstrecke van toepassing.
Dag 5: Hohnstein – Altendorf
Maandag 22 mei 2023
Op eigen verzoek, waar door de hotelleiding welwillend tegenover wordt gestaan, zitten we om 7.30 uur aan de ontbijtdis. Vandaag belooft namelijk de warmste dag van de reis te worden, waarop bovendien de meeste kilometers dienen te worden afgelegd. De weeë ersatzlatin die het geluidsspectrum doorspekt, toch in de eerste plaats bedoeld ter ontspanning, werkt ons beiden danig op de zenuwen. Ter compensatie worden er door mevrouw potten huisgemaakte jam en extra broodjes aangesleept, en betalen we slechts een schijntje voor het avondeten en de lunchpakketten. Der Meister neemt in hoogsteigen persoon onze bagage over, om maar aan te geven dat het allemaal goedkomt. Ondanks de valse start van gistermiddag en de onorthodoxe wijze waarop het hotel wordt gerund heeft Einkehr zur Rennstrecke onze sympathie gewonnen.
Ruim voor negenen lopen we in de berm van de plak asfalt waar veertig jaar lang Trabi's en aanverwante kunststof tweetaktertjes langskeutelden in plaats van de motoren en bolides die een zekere karakteristiek besnorde oosterbuur ooit in gedachten had. De zon schijnt soeverein en er is geen vuiltje aan de lucht – letterlijk. Het gevolg is dat het Elbedalpanorama om door een ringetje te halen is. Vanaf Rathewalde zagen de routeontwerpers kennelijk geen mogelijkheid anders dan langs de doorgaande weg te wandelen, maar daar stuurt een handwijzer ons alweer het bos in – letterlijk. De toppoging van de 291 meter hoge Hockstein draait uit op een glorieuze triomf, waarna we de eerste stalen trappen op onze weg vinden: door een nauwe rotsspleet dalen we steil af naar de vallei van de Polenz, om algauw weer te klimmen in de richting van Hohnstein.
Het reeds gememoreerde kasteel met dezelfde naam als het stadje, dat we tussen het struweel door kunnen ontwaren en in de loop der tijden, naast concentratiekamp, dienstdeed als rechtbank, gevangenis, museum en jeugdherberg, wordt in de toeristische literatuur grondig bewierookt, maar ik vind er geen moer aan: het slot smoelt esthetisch minder geslaagd met zijn incoherente waaier van architectonische stijlen. De bewegwijzering van het pad rond Hohnstein, of liever gezegd de afwezigheid ervan, helpt ook niet mee. Waar op routes als de Eifelsteig en de Schluchtensteig minimaal op elk punt waar getwijfeld zou kunnen worden over het vervolg een teken is te vinden, is een kaart waarop ook andere gemarkeerde paden staan ingetekend onontbeerlijk voor de Malerweg. Tevens maak ik zo nu en dan, meestal ter bevestiging van het een en ander, gebruik van de gps-faciliteiten van M.'s mobilette.
Tot de lunchonderbreking volgen we brede, vlakke bospaden die ietwat aan de saaie kant zijn. Op een etappe van 21 kilometer schoon aan de haak met de nodige hoogtemeters en andere klemmen en voetangels dienen passages waarop ouderwets meters kunnen worden gemaakt echter met mate en open armen te worden verwelkomd. Daarbij garandeert de grote verscheidenheid die we in Saksisch Zwitserland aantreffen binnen afzienbare tijd weer spektakel.
We zijn elkaar nog zachtjes op onze respectievelijke ruggen aan het kloppen voor het vermaledijde boertje als we het terecht fameuze balkonuitzicht over het Polenzdal bereiken, een kloeke 177 meter boven de waterspiegel van de beek. We stellen het spekken der horeca uit en koersen rechtstreeks af op een even beruchte als verbluffende trappensectie: ruim achthonderd treden omlaag, vervolgens driehonderd meter vals plat over het asfaltweggetje door een kloof met de zelfverklarende naam Tiefer Grund en als kers op de appelmoes een lang, steil trappenpad weer omhoog. Sneller dan gedacht en geenszins met trillende benen en de tong op de schoenen lopen we Waitzdorf in, waar we de verleiding van een Bokma-koude Apfelschorle op het terras niet kunnen weerstaan.
We lopen een tijdje parallel aan de met rotsen behepte steilrand en dalen dan door het bos af naar de nederzetting Kohlmühle, in het dal van de Sebnitz. Het plaatsje lijkt volkomen verlaten: de huizen zijn aan hun lot overgelaten en derhalve rijp voor de sloop; het meest in het oog springt een bakstenen gevaarte in de vorm van een voormalige linoleumfabriek. Op de halteplaats, waar gek genoeg nog elk uur de zogenoemde Wildschwein Express stopt, worden we aangesproken door een oudere man, die "ostalgische" herinneringen ophaalt uit de tijd dat de fabriek nog op volle toeren draaide en zorgde voor werkgelegenheid in Kohlmühle en omstreken. We nemen een pad evenwijdig aan het spoor, waarna een venijnige stijging ons, aanvankelijk onder een bladerdak, maar dan in de volle zon over een hoogvlakte van agrarische snit, tot aan de rand van de bebouwing van Altendorf brengt. In de verte torenen de Schrammsteine, een langgerekte, grillige rotspartij die morgen op het programma staat, hoog boven de vrijstaande huizen uit.
Volgens de papieren kaart zouden we aan gene zijde van het dorp op een splitsing van paden moeten geraken, waarna een pittige afdaling door de Dorfbachklamm ons rapido tot voor ons in het Kirnitzschdal gelegen onderkomen zou moeten brengen. De op maat gemaakte gps-kaart op M.'s telefoon is echter een heel andere mening toegedaan: na de reeds gememoreerde splitsing zouden we nog een royale lus van zeker vijf kilometer moeten maken teneinde de Dorfbachklamm te omzeilen. Inderdaad blijkt even verderop het pad door de kloof afgesloten te zijn; het is onbegaanbaar door toedoen van een noodweer in de zomer van 2021, hetzelfde systeem dat verantwoordelijk was voor de catastrofale overstromingen in onder meer Zuid-Limburg, de Ardennen en de Eifel. Ondanks dat de namiddag reeds is aangebroken, het kwik nog immer reikt tot 26 graden en we ons hemelsbreed minder dan een kilometer van ons doel bevinden, zit er niets anders op dan te accepteren dat we nog minstens anderhalf uur wandelen voor de boeg hebben.
Op de volgende kruising van paden lacht Vrouwe Fortuna ons toe: aan een boom hangt een geplastificeerd A4'tje met een aanmerkelijk kortere omleiding. Zo zitten we een halfuur later met een groot glas Himbeerbrause vom Fass voor onze neus, op het terras van de Gaststätte die op dezelfde uiterwaard van de Kirnitzsch ligt als een camping en ons pension. Op de achtergrond knarst en piept een tram door de bochten; de Kirnitzschtalbahn wordt sinds 1898 geëxploiteerd om het toerisme in Saksisch Zwitserland te bevorderen en is tot op de dag van vandaag in gebruik. Tot onze grote vreugde zien we onze bagage in het restaurant staan; nu kan er niets meer misgaan en is ongebreideld chillaxen het devies.
De receptionist geeft ons te verstaan dat we voor de ingang van het pension moeten wachten op onze sleutels. Zoetjesaan zijn we toe aan een douche en geven onze respectievelijke magen signalen dat er inzake voedsel wel wat mag gaan gebeuren. Zo staan we bij ons onderdak voor de nacht voor een gesloten deur. Enkele ogenblikken nadat enig chagrijn aan de oppervlakte heeft weten te komen, arriveert een snoezig meisje van een jaar of acht met onze sleutels. Conform de aanwijzing op het label sjok ik naar kamer 1, maar hoe ik de sleutel ook draai, hoe ik ook duw, trek, sjor en rammel aan de deur, en hoe kort mijn lontje ook allengs wordt, de toegang tot mijn kamer wordt mij door een mysterieuze hogere macht ontzegd.
"Kom jij er wel in?" vraag ik aan M.
"Nee, ik krijg de deur ook niet open."
"Er zouden toch geen twee kamers 1 zijn?"
Ik wandel door de gangen van het pension, maar een tweede kamer 1 is in geen velden of wegen te bekennen.
Alsof de hachelijke situatie nog niet genoeg wegheeft van een doldwaze deurenscène uit een blijspel van De Mounties, betreedt Brûni Heinke, vermomd als een jonge backpackster, het spreekwoordelijke podium. Doodleuk haalt ze haar sleutel van kamer 1 uit een van haar vele zakken aan de zijkant, en opent ze met een even vanzelfsprekende als soepele handbeweging de deur.
"Heb jij ook een sleutel van deze kamer?" vraag ik haar als een verbouwereerde Piet Bambergen, terwijl ik haar mijn sleutel laat zien en René van Vooren van verbazing omvalt.
"Ik heb geen idee wat er hier aan de hand is, maar dit zijn de slaapzalen."
"De slaapzalen? Maar wij hebben allebei een eenpersoonskamer geboekt!"
Ik wacht een eventueel antwoord van Brûni niet meer af en loop met stomheid geslagen naar buiten. In een laatste gezamenlijke stuiptrekking van mijn waarnemende en verstandelijke vermogens zie ik aan mijn linkerhand een tweede toegangsdeur. Ik zie kans naar binnen te sluipen en loop recht op een daadwerkelijke tweede kamer 1 af. Moeiteloos open ik de deur, waarna zich een vista op een appartement zo groot als mijn eigen woonst aan mij ontsluit, inclusief een badkamer die dermate smetteloos is dat ik vermoedelijk degene ben die deze natte cel mag gaan ontmaagden. Dienaangaande blijk ik de beroerdste niet te zijn.
Het is puik dineren bij de Gaststätte. Na de koffie laten we ons een tweetal gedistilleerde drankjes uit Pirna nog goed smaken. Aangezien het terras een wifivrije zone is, moet de serveerster de duistere krochten van de keuken in om het pinapparaat contact te laten maken met de digitale buitenwereld.
Ruim voor negenen lopen we in de berm van de plak asfalt waar veertig jaar lang Trabi's en aanverwante kunststof tweetaktertjes langskeutelden in plaats van de motoren en bolides die een zekere karakteristiek besnorde oosterbuur ooit in gedachten had. De zon schijnt soeverein en er is geen vuiltje aan de lucht – letterlijk. Het gevolg is dat het Elbedalpanorama om door een ringetje te halen is. Vanaf Rathewalde zagen de routeontwerpers kennelijk geen mogelijkheid anders dan langs de doorgaande weg te wandelen, maar daar stuurt een handwijzer ons alweer het bos in – letterlijk. De toppoging van de 291 meter hoge Hockstein draait uit op een glorieuze triomf, waarna we de eerste stalen trappen op onze weg vinden: door een nauwe rotsspleet dalen we steil af naar de vallei van de Polenz, om algauw weer te klimmen in de richting van Hohnstein.
Het reeds gememoreerde kasteel met dezelfde naam als het stadje, dat we tussen het struweel door kunnen ontwaren en in de loop der tijden, naast concentratiekamp, dienstdeed als rechtbank, gevangenis, museum en jeugdherberg, wordt in de toeristische literatuur grondig bewierookt, maar ik vind er geen moer aan: het slot smoelt esthetisch minder geslaagd met zijn incoherente waaier van architectonische stijlen. De bewegwijzering van het pad rond Hohnstein, of liever gezegd de afwezigheid ervan, helpt ook niet mee. Waar op routes als de Eifelsteig en de Schluchtensteig minimaal op elk punt waar getwijfeld zou kunnen worden over het vervolg een teken is te vinden, is een kaart waarop ook andere gemarkeerde paden staan ingetekend onontbeerlijk voor de Malerweg. Tevens maak ik zo nu en dan, meestal ter bevestiging van het een en ander, gebruik van de gps-faciliteiten van M.'s mobilette.
Tot de lunchonderbreking volgen we brede, vlakke bospaden die ietwat aan de saaie kant zijn. Op een etappe van 21 kilometer schoon aan de haak met de nodige hoogtemeters en andere klemmen en voetangels dienen passages waarop ouderwets meters kunnen worden gemaakt echter met mate en open armen te worden verwelkomd. Daarbij garandeert de grote verscheidenheid die we in Saksisch Zwitserland aantreffen binnen afzienbare tijd weer spektakel.
We zijn elkaar nog zachtjes op onze respectievelijke ruggen aan het kloppen voor het vermaledijde boertje als we het terecht fameuze balkonuitzicht over het Polenzdal bereiken, een kloeke 177 meter boven de waterspiegel van de beek. We stellen het spekken der horeca uit en koersen rechtstreeks af op een even beruchte als verbluffende trappensectie: ruim achthonderd treden omlaag, vervolgens driehonderd meter vals plat over het asfaltweggetje door een kloof met de zelfverklarende naam Tiefer Grund en als kers op de appelmoes een lang, steil trappenpad weer omhoog. Sneller dan gedacht en geenszins met trillende benen en de tong op de schoenen lopen we Waitzdorf in, waar we de verleiding van een Bokma-koude Apfelschorle op het terras niet kunnen weerstaan.
We lopen een tijdje parallel aan de met rotsen behepte steilrand en dalen dan door het bos af naar de nederzetting Kohlmühle, in het dal van de Sebnitz. Het plaatsje lijkt volkomen verlaten: de huizen zijn aan hun lot overgelaten en derhalve rijp voor de sloop; het meest in het oog springt een bakstenen gevaarte in de vorm van een voormalige linoleumfabriek. Op de halteplaats, waar gek genoeg nog elk uur de zogenoemde Wildschwein Express stopt, worden we aangesproken door een oudere man, die "ostalgische" herinneringen ophaalt uit de tijd dat de fabriek nog op volle toeren draaide en zorgde voor werkgelegenheid in Kohlmühle en omstreken. We nemen een pad evenwijdig aan het spoor, waarna een venijnige stijging ons, aanvankelijk onder een bladerdak, maar dan in de volle zon over een hoogvlakte van agrarische snit, tot aan de rand van de bebouwing van Altendorf brengt. In de verte torenen de Schrammsteine, een langgerekte, grillige rotspartij die morgen op het programma staat, hoog boven de vrijstaande huizen uit.
Volgens de papieren kaart zouden we aan gene zijde van het dorp op een splitsing van paden moeten geraken, waarna een pittige afdaling door de Dorfbachklamm ons rapido tot voor ons in het Kirnitzschdal gelegen onderkomen zou moeten brengen. De op maat gemaakte gps-kaart op M.'s telefoon is echter een heel andere mening toegedaan: na de reeds gememoreerde splitsing zouden we nog een royale lus van zeker vijf kilometer moeten maken teneinde de Dorfbachklamm te omzeilen. Inderdaad blijkt even verderop het pad door de kloof afgesloten te zijn; het is onbegaanbaar door toedoen van een noodweer in de zomer van 2021, hetzelfde systeem dat verantwoordelijk was voor de catastrofale overstromingen in onder meer Zuid-Limburg, de Ardennen en de Eifel. Ondanks dat de namiddag reeds is aangebroken, het kwik nog immer reikt tot 26 graden en we ons hemelsbreed minder dan een kilometer van ons doel bevinden, zit er niets anders op dan te accepteren dat we nog minstens anderhalf uur wandelen voor de boeg hebben.
Op de volgende kruising van paden lacht Vrouwe Fortuna ons toe: aan een boom hangt een geplastificeerd A4'tje met een aanmerkelijk kortere omleiding. Zo zitten we een halfuur later met een groot glas Himbeerbrause vom Fass voor onze neus, op het terras van de Gaststätte die op dezelfde uiterwaard van de Kirnitzsch ligt als een camping en ons pension. Op de achtergrond knarst en piept een tram door de bochten; de Kirnitzschtalbahn wordt sinds 1898 geëxploiteerd om het toerisme in Saksisch Zwitserland te bevorderen en is tot op de dag van vandaag in gebruik. Tot onze grote vreugde zien we onze bagage in het restaurant staan; nu kan er niets meer misgaan en is ongebreideld chillaxen het devies.
De receptionist geeft ons te verstaan dat we voor de ingang van het pension moeten wachten op onze sleutels. Zoetjesaan zijn we toe aan een douche en geven onze respectievelijke magen signalen dat er inzake voedsel wel wat mag gaan gebeuren. Zo staan we bij ons onderdak voor de nacht voor een gesloten deur. Enkele ogenblikken nadat enig chagrijn aan de oppervlakte heeft weten te komen, arriveert een snoezig meisje van een jaar of acht met onze sleutels. Conform de aanwijzing op het label sjok ik naar kamer 1, maar hoe ik de sleutel ook draai, hoe ik ook duw, trek, sjor en rammel aan de deur, en hoe kort mijn lontje ook allengs wordt, de toegang tot mijn kamer wordt mij door een mysterieuze hogere macht ontzegd.
"Kom jij er wel in?" vraag ik aan M.
"Nee, ik krijg de deur ook niet open."
"Er zouden toch geen twee kamers 1 zijn?"
Ik wandel door de gangen van het pension, maar een tweede kamer 1 is in geen velden of wegen te bekennen.
Alsof de hachelijke situatie nog niet genoeg wegheeft van een doldwaze deurenscène uit een blijspel van De Mounties, betreedt Brûni Heinke, vermomd als een jonge backpackster, het spreekwoordelijke podium. Doodleuk haalt ze haar sleutel van kamer 1 uit een van haar vele zakken aan de zijkant, en opent ze met een even vanzelfsprekende als soepele handbeweging de deur.
"Heb jij ook een sleutel van deze kamer?" vraag ik haar als een verbouwereerde Piet Bambergen, terwijl ik haar mijn sleutel laat zien en René van Vooren van verbazing omvalt.
"Ik heb geen idee wat er hier aan de hand is, maar dit zijn de slaapzalen."
"De slaapzalen? Maar wij hebben allebei een eenpersoonskamer geboekt!"
Ik wacht een eventueel antwoord van Brûni niet meer af en loop met stomheid geslagen naar buiten. In een laatste gezamenlijke stuiptrekking van mijn waarnemende en verstandelijke vermogens zie ik aan mijn linkerhand een tweede toegangsdeur. Ik zie kans naar binnen te sluipen en loop recht op een daadwerkelijke tweede kamer 1 af. Moeiteloos open ik de deur, waarna zich een vista op een appartement zo groot als mijn eigen woonst aan mij ontsluit, inclusief een badkamer die dermate smetteloos is dat ik vermoedelijk degene ben die deze natte cel mag gaan ontmaagden. Dienaangaande blijk ik de beroerdste niet te zijn.
Het is puik dineren bij de Gaststätte. Na de koffie laten we ons een tweetal gedistilleerde drankjes uit Pirna nog goed smaken. Aangezien het terras een wifivrije zone is, moet de serveerster de duistere krochten van de keuken in om het pinapparaat contact te laten maken met de digitale buitenwereld.
Dag 6: Altendorf – Lichtenhain
Dinsdag 23 mei 2023
De voortreffelijke meteorologische omstandigheden van de afgelopen dagen schenen zo vanzelfsprekend dat elke gedachte aan een weersomslag van weinig realiteitsbesef leek te getuigen. Toch werd ik tijdens het krieken van de dag gewekt door het wilde geraas van regen en onweer, en reppen de weerberichten al enige tijd van nieuwe buien rond het middaguur. Weliswaar verdwenen de bliksemflitsjes gaandeweg uit de weerapps, het matineuze gedonder liet aan duidelijkheid niets te wensen over: Donar laat zich niet de wetten voorschrijven en dus dient er rekening met hem te worden gehouden.
De passage over de Schrammsteine staat bij menigeen te boek als het klapstuk van de Malerweg. Het pad over de graat ligt echter op hoogte, zoals het een pad over een graat betaamt, en om het te bereiken en verlaten bleek een resem metalen trappen en ladders noodzakelijk. Schuilhutten zijn afwezig – deze zijn überhaupt spaarzaam langs de route geplaatst – en de isohypsen zijn onverbiddelijk: naar believen afdalen kommt nicht in Frage. Mochten we overvallen worden door bliksem en donder, dan zijn we derhalve aan de goden – in dit specifieke geval Donar – overgeleverd. Ik houd niet van onweer en mijn spookbeeld is dat de bliksem inslaat op het moment dat M. of ik op een stalen ladder staat. Daarnaast kan de stenige ondergrond spekglad worden bij hevige regenval. En tot slot is er dan nog de visuele beperking van M.; voor hem is deze etappe wellicht onder optimale condities al een hele toer, laat staan als de hel losbreekt.
Lang verhaal kort, ik heb een gematigd vertrouwen in de onderneming.
Als we naar het restaurant lopen om te ontbijten is het zwaar bewolkt, maar droog. Ik gooi mijn zorgen op tafel, maar wil ook niet voorbijgaan aan het feit dat de afgelopen dagen de scherpste randjes uit de weersverwachtingen zijn verdwenen. Als alternatief zouden we na het passeren van de buien de tram kunnen nemen en een paar haltes verderop de Malerweg "tegen het verkeer in" kunnen lopen om de Affensteine te bewonderen, naar verluidt ook een verdraaid fraaie rotsformatie. Ik laat de beslissing aan M.
M. ziet aanmerkelijk minder beren op de weg. Het wegebben van de hevigste weersverschijnselen uit de verwachtingen stemt hem positief, en voor vertrek heeft hij filmpjes over de Malerweg op YouTube bekeken, die hem ervan hebben overtuigd dat hij het pad aankan. Een lichte aarzeling later hakt hij de knoop door: we gaan voor de Schrammsteine.
Hoe dan ook zullen we onderweg niet omkomen van de honger. We krijgen ieder een lunchpakket mee met daarin: twee dik belegde broodjes, yoghurt, fruit, een ei, een tomaat, een stuk komkommer en fruitsap.
Als we achter het pension het bos in klimmen, miezert het een beetje, maar dat houdt snel op, ten faveure van een waterig zonnetje dat zo nu en dan door de wolkenmassa tracht te priemen. Marcherend van je Links 2 3 4 bereiken we halverwege de ochtend probleemloos de natuurlijke toegangspoort tot de Schrammsteine, de Schrammtor. Op de wederzijdse vraag of we hier ons respectievelijke Weisses Fleisch op de spreekwoordelijke gevoelige plaat vast willen leggen, zeggen we beiden Ich will. Onverwijld dient een aanzienlijk hoogteverschil te worden overwonnen door middel van trappen, ladders en een verdwaalde hand en voet, maar de beloning van onderhavige inspanning is navenant: een verrassend geriefelijk pad over de graat, dat van het ene weergaloze vergezicht over de samenscholing van rotskegels na het andere kronkelt. Onze adem stokt bij een weids panorama over het Elbedal met in de verte felgroene weides en menig tafelberg aan de tegenover gelegen oever, en dichterbij een vooruitstekende, beboste heuvelrug die wordt gekroond door een uit de kluiten gewassen representatie van Johan Remkes' bijtspijkers.
We passeren een vrouw van naar schatting dik in de zestig die evenzeer doende is de Malerweg aan haar wandelpalmares toe te voegen, en die we de komende dagen nog enkele malen zullen tegenkomen. We nemen bij voorbaat onze van goudeerlijk wandelzweet doordesemde petjes voor haar af.
Tegen het middaguur komt er vanuit het zuiden plotseling een gitzwarte lucht opzetten; de daad wordt echter niet bij het woord gevoegd. Hierop schuift het opperhoofd der weergoden fluks de zon andermaal naar voren, een kans die de in velerlei opzichten alledaagse hoofdreeksster met beide handen aangrijpt.
We bepotelen onze veldflessen ter hoogte van een kleine verhoging in het landschap, die wordt gesierd door een boom met een enorme kluwen van wortels en een Gummbah-esk rotsviaduct, welke laatste een poor man's Prebischtor is. Een bliksembezoek aan het origineel, net over de grens in Tsjechië en een toeristische trekpleister van formaat, kunnen we ons nu besparen.
Aldus trekken we met louter vreugdevolle gevoelens een uur of twee voort door het gebied van de Schrammsteine, om vervolgens via een stijgend en dalend gravelpad de compactere Affensteine aan te doen. We komen uiteindelijk uit op de dalbodem van de Kirnitzsch, waar we onder de spreekwoordelijke rook van zowel enkele horecagelegenheden als de eindhalte van de tram, en de letterlijke rook van een barbecue waarop een roedel worstjes ligt te garen, op een terras neerploffen – de rook van Johan Remkes blijft ons goddank bespaard. Genoemde concentratie van voorzieningen is niet toevallig: een weinig verscholen ligt hier de Lichtenhainer Wasserfall, die sedert de ingebruikname van de Kirnitzschtalbahn honderdduizenden belangstellenden heeft weten te trekken. Het is een klinkend voorbeeld van Duitse handelsgeest: middels een dam in de bovenloop kon de waterval aan en uit worden gezet; tegen betaling werd de waterkering geopend. Overvloedige regenval in de zomer van 2021 heeft echter korte metten gemaakt met dit verdienmodel; het natuurfenomeen is sindsdien gehavend en daardoor gedecimeerd tot het equivalent van een forse urinestraal. Er hangt een spandoek met een appèl aan eenieder om geld te doneren, opdat de waterval in oude luister kan worden hersteld.
We wijken nogmaals van de Malerweg af en volgen de Lichtenhainer Dorfbach, bronbeek van de dito Wasserfall, stroomopwaarts over een asfaltweggetje, snijden een stuk af door het bos en klimmen dan door de open velden naar Lichtenhain. De eerste opstal aan onze linkerhand is het hotel; meteen in het oog springt de gelagruimte die bomvol zit met koffiedrinkende ouderen.
"Mooi, voor eten en drinken hoeven we de deur niet meer uit," loop ik alvast op de zaken vooruit.
Dat blijkt al snel een misrekening: een natje wil de receptioniste van dienst, met frisse tegenzin weliswaar, nog wel verzorgen, maar voor een droogje verwijst ze resoluut naar het restaurant bij de Lichtenhainer Wasserfall, 130 meter lager, waar we net vandaan komen.
"Of het bowlingcentrum hier in het dorp, tien minuutjes lopen. Maar die houden Ruhetag wanneer het hun uitkomt."
Met één telefoontje weten we ons te behoeden voor een afdaling en een klim te veel. Het is mooi geweest, letterlijk en figuurlijk: vandaag was een van de subliemste dagen uit mijn wandelhistorie, en Pluvius en Donar werden na hun vroege speelkwartier gelukkig aan de ketting gelegd – zoals het hoort.
Met gepaste verwachtingen aanvaarden we de wandeling naar de bowlingbaan. Het gebodene smaakt echter voortreffelijk, hetgeen wijd en zijd bekend moet zijn, want het zit er gezellig vol. Tevergeefs trachten we een mals regenbuitje uit te zitten met een Pirnaas slaapmutsje, zodat we tijdens de terugtocht voor het eerst en voor het laatst deze vakantie nattigheid voelen – letterlijk.
De passage over de Schrammsteine staat bij menigeen te boek als het klapstuk van de Malerweg. Het pad over de graat ligt echter op hoogte, zoals het een pad over een graat betaamt, en om het te bereiken en verlaten bleek een resem metalen trappen en ladders noodzakelijk. Schuilhutten zijn afwezig – deze zijn überhaupt spaarzaam langs de route geplaatst – en de isohypsen zijn onverbiddelijk: naar believen afdalen kommt nicht in Frage. Mochten we overvallen worden door bliksem en donder, dan zijn we derhalve aan de goden – in dit specifieke geval Donar – overgeleverd. Ik houd niet van onweer en mijn spookbeeld is dat de bliksem inslaat op het moment dat M. of ik op een stalen ladder staat. Daarnaast kan de stenige ondergrond spekglad worden bij hevige regenval. En tot slot is er dan nog de visuele beperking van M.; voor hem is deze etappe wellicht onder optimale condities al een hele toer, laat staan als de hel losbreekt.
Lang verhaal kort, ik heb een gematigd vertrouwen in de onderneming.
Als we naar het restaurant lopen om te ontbijten is het zwaar bewolkt, maar droog. Ik gooi mijn zorgen op tafel, maar wil ook niet voorbijgaan aan het feit dat de afgelopen dagen de scherpste randjes uit de weersverwachtingen zijn verdwenen. Als alternatief zouden we na het passeren van de buien de tram kunnen nemen en een paar haltes verderop de Malerweg "tegen het verkeer in" kunnen lopen om de Affensteine te bewonderen, naar verluidt ook een verdraaid fraaie rotsformatie. Ik laat de beslissing aan M.
M. ziet aanmerkelijk minder beren op de weg. Het wegebben van de hevigste weersverschijnselen uit de verwachtingen stemt hem positief, en voor vertrek heeft hij filmpjes over de Malerweg op YouTube bekeken, die hem ervan hebben overtuigd dat hij het pad aankan. Een lichte aarzeling later hakt hij de knoop door: we gaan voor de Schrammsteine.
Hoe dan ook zullen we onderweg niet omkomen van de honger. We krijgen ieder een lunchpakket mee met daarin: twee dik belegde broodjes, yoghurt, fruit, een ei, een tomaat, een stuk komkommer en fruitsap.
Als we achter het pension het bos in klimmen, miezert het een beetje, maar dat houdt snel op, ten faveure van een waterig zonnetje dat zo nu en dan door de wolkenmassa tracht te priemen. Marcherend van je Links 2 3 4 bereiken we halverwege de ochtend probleemloos de natuurlijke toegangspoort tot de Schrammsteine, de Schrammtor. Op de wederzijdse vraag of we hier ons respectievelijke Weisses Fleisch op de spreekwoordelijke gevoelige plaat vast willen leggen, zeggen we beiden Ich will. Onverwijld dient een aanzienlijk hoogteverschil te worden overwonnen door middel van trappen, ladders en een verdwaalde hand en voet, maar de beloning van onderhavige inspanning is navenant: een verrassend geriefelijk pad over de graat, dat van het ene weergaloze vergezicht over de samenscholing van rotskegels na het andere kronkelt. Onze adem stokt bij een weids panorama over het Elbedal met in de verte felgroene weides en menig tafelberg aan de tegenover gelegen oever, en dichterbij een vooruitstekende, beboste heuvelrug die wordt gekroond door een uit de kluiten gewassen representatie van Johan Remkes' bijtspijkers.
We passeren een vrouw van naar schatting dik in de zestig die evenzeer doende is de Malerweg aan haar wandelpalmares toe te voegen, en die we de komende dagen nog enkele malen zullen tegenkomen. We nemen bij voorbaat onze van goudeerlijk wandelzweet doordesemde petjes voor haar af.
Tegen het middaguur komt er vanuit het zuiden plotseling een gitzwarte lucht opzetten; de daad wordt echter niet bij het woord gevoegd. Hierop schuift het opperhoofd der weergoden fluks de zon andermaal naar voren, een kans die de in velerlei opzichten alledaagse hoofdreeksster met beide handen aangrijpt.
We bepotelen onze veldflessen ter hoogte van een kleine verhoging in het landschap, die wordt gesierd door een boom met een enorme kluwen van wortels en een Gummbah-esk rotsviaduct, welke laatste een poor man's Prebischtor is. Een bliksembezoek aan het origineel, net over de grens in Tsjechië en een toeristische trekpleister van formaat, kunnen we ons nu besparen.
Aldus trekken we met louter vreugdevolle gevoelens een uur of twee voort door het gebied van de Schrammsteine, om vervolgens via een stijgend en dalend gravelpad de compactere Affensteine aan te doen. We komen uiteindelijk uit op de dalbodem van de Kirnitzsch, waar we onder de spreekwoordelijke rook van zowel enkele horecagelegenheden als de eindhalte van de tram, en de letterlijke rook van een barbecue waarop een roedel worstjes ligt te garen, op een terras neerploffen – de rook van Johan Remkes blijft ons goddank bespaard. Genoemde concentratie van voorzieningen is niet toevallig: een weinig verscholen ligt hier de Lichtenhainer Wasserfall, die sedert de ingebruikname van de Kirnitzschtalbahn honderdduizenden belangstellenden heeft weten te trekken. Het is een klinkend voorbeeld van Duitse handelsgeest: middels een dam in de bovenloop kon de waterval aan en uit worden gezet; tegen betaling werd de waterkering geopend. Overvloedige regenval in de zomer van 2021 heeft echter korte metten gemaakt met dit verdienmodel; het natuurfenomeen is sindsdien gehavend en daardoor gedecimeerd tot het equivalent van een forse urinestraal. Er hangt een spandoek met een appèl aan eenieder om geld te doneren, opdat de waterval in oude luister kan worden hersteld.
We wijken nogmaals van de Malerweg af en volgen de Lichtenhainer Dorfbach, bronbeek van de dito Wasserfall, stroomopwaarts over een asfaltweggetje, snijden een stuk af door het bos en klimmen dan door de open velden naar Lichtenhain. De eerste opstal aan onze linkerhand is het hotel; meteen in het oog springt de gelagruimte die bomvol zit met koffiedrinkende ouderen.
"Mooi, voor eten en drinken hoeven we de deur niet meer uit," loop ik alvast op de zaken vooruit.
Dat blijkt al snel een misrekening: een natje wil de receptioniste van dienst, met frisse tegenzin weliswaar, nog wel verzorgen, maar voor een droogje verwijst ze resoluut naar het restaurant bij de Lichtenhainer Wasserfall, 130 meter lager, waar we net vandaan komen.
"Of het bowlingcentrum hier in het dorp, tien minuutjes lopen. Maar die houden Ruhetag wanneer het hun uitkomt."
Met één telefoontje weten we ons te behoeden voor een afdaling en een klim te veel. Het is mooi geweest, letterlijk en figuurlijk: vandaag was een van de subliemste dagen uit mijn wandelhistorie, en Pluvius en Donar werden na hun vroege speelkwartier gelukkig aan de ketting gelegd – zoals het hoort.
Met gepaste verwachtingen aanvaarden we de wandeling naar de bowlingbaan. Het gebodene smaakt echter voortreffelijk, hetgeen wijd en zijd bekend moet zijn, want het zit er gezellig vol. Tevergeefs trachten we een mals regenbuitje uit te zitten met een Pirnaas slaapmutsje, zodat we tijdens de terugtocht voor het eerst en voor het laatst deze vakantie nattigheid voelen – letterlijk.
Dag 7: Lichtenhain – Schmilka
Woensdag 24 mei 2023
Onder een gesloten wolkendek dat het kwik aanvankelijk weet te temperen gaan we bergafwaarts tot bij een bruggetje over de Kirnitzsch, waar we de Malerweg weer oppakken. In ons kielzog verschijnt een grote groep even luidruchtige als op leeftijde wandelaars, wellicht dezelfde als die gistermiddag in ons hotel onder sauna-achtige omstandigheden aan de koffietafel zat. In de lange klim naar de Kuhstall zien we onze kans schoon onze achtervolgers af te schudden. Op het hoogste punt treffen we in plaats van een koeienstal een door Moeder Natuur geschapen pendant van de Nijmeegse Hezelpoort aan. Aan gene zijde van de rotstunnel bestaat de mogelijkheid tot een balkonscène, hoog boven de boomkruinen van het Kirnitzschdal; we schrijden naar de balustrade, alwaar we het zwaaien en kussen overlaten aan lieden van koninklijken bloede.
Via een smalle trap tussen loodrechte rotsflanken dalen we af tot Kirnitzsch-hoogte waar we een stelletje tegen het lijf lopen, krasse twintigers waarmee we een groot deel van de dag kop over kop zullen gaan. We houden het inmiddels vertrouwde riviertje in het zicht, passeren twee watermolens en klimmen dan door een slordig bosperceel tot enige tientallen meters boven de verkeersluwe Kirnitzschtalstraße. Nu volgen we enige tijd zonder hoogteverschillen een slingerende, onverharde weg door een licht bos, hier en daar onderlangs rotspartijen, in eerste instantie door het Kirnitzschdal, dan door het valleitje van de Saupsdorfer Bach.
Met rammelende magen bereiken we een flinke schuilhut, waar we een vrouw van naar schatting onze leeftijd verblijden met onze aanwezigheid en vice versa. Weinige minuten later voegt het jonge tweetal zich bij ons, en het spontane lunchgezelschap wordt gecompleteerd door een eenzame fietser die weliswaar sterk oogt, maar op zijn dooie akkertje met zijn tweewieler aan de hand aan komt sjokken in plaats van dat hij, kromgebogen over zijn stuur, tegen de wind zichzelf een weg baant. Er ontvouwt zich een geanimeerde conversatie. Net als ons zag de soliste zich genoodzaakt het officiële etappeschema terzijde te schuiven. Morgen wacht haar een monstertocht van 27 kilometer, met een hoogteprofiel dat smoelt als dat van een horrorbergrit in de Tour de France. Ze zal een van de eerste pontjes over de Elbe moeten nemen teneinde op een enigszins christelijk tijdstip aan de avonddis te kunnen plaatsnemen.
"Maar ik zie vooral op tegen de hitte," puft ze al bij voorbaat.
We kunnen haar geruststellen: het wordt morgen een betamelijke twintig graden.
Onze vriend op de fiets wijst naar het geboomte aan de overkant van het dal: "Ik kom hier uit de buurt en ken het gebied op mijn duimpje. Vorige zomer zijn er vooral aan de Tsjechische zijde van de grens enorme bosbranden geweest door de droogte. Een groot deel van Saskisch Zwitserland moest door de autoriteiten worden afgesloten. Ik kon thuis de blushelikopters af en aan zien vliegen om water uit de Elbe te scheppen."
Dat de gevolgen van klimaatverandering onmiskenbaar zijn, was ons de afgelopen dagen ook al opgevallen. Zoals overal in Duitsland bestaan complete percelen van naaldwoud uit dode bomen die hetzij nog ternauwernood overeind staan, hetzij reeds ter aarde zijn gestort. De oorzaak is de letterzetter, die zich een weg vreet door de boomstam en zo de sapstromen tussen de wortels en de kruin onderbreekt. Het kleine kevertje gedijt bij een opwarmend klimaat; tegelijkertijd is de boom dan ongelukkigerwijs minder goed in staat zich te wapenen tegen het vernietigende werk van het vraatzuchtige schepseltje. De naalden vallen af, en ten slotte valt de boom om, een stervensproces dat door een noodweer zoals in de zomer van 2021 nog kan worden versneld.
Wanneer we alles weer in onze rugzakken hebben opgeborgen, is ieder ander reeds zijns dan wel haars weegs gegaan. Nog een kleine kilometer volgen we de weg door het dal en dan buigen we naar het zuiden af. Tot nu toe is het wandelen van de Malerweg grosso modo van een leien dakje gegaan, maar nu laat het pad even zijn tanden zien: eerst door een kloofdal steil omhoog naar achtereenvolgens het Kleines Pohlshorn (417 meter) en het Großes Pohlshorn (dat, in tegenstelling tot wat de naam suggereert, 38 meter lager is dan haar kleine zusje), waarna de zonderling gedoopte Dreisteigensteig naar beneden kukelt en vervolgens weer vol ornaat hemelwaarts gaat teneinde de Kirnitzsch te kruisen – de laatste keer dat we onderhavige beek zien. We komen uit bij het Altes Zeughaus – tegenwoordig een vredige uitspanning, doch in vroeger tijden een schuur waar jagers hun killersbenodigdheden konden opslaan – waar we ons opladen voor de beklimming van de Großer Winterberg, met een hoogte van 556 meter het hoogste punt van de Malerweg en de op een na hoogste top in Saksisch Zwitserland. Van een prominente berg is overigens geen sprake; eerder is het een heuvelrug die de stroomdalen van de Kirnitzsch en de Elbe van elkaar scheidt. Totdat we een driesprong op een zadel bereiken plengen we menig zweetdruppeltje; hier komen de jongvolwassenen uit het zijpaadje gestoven, die ons attenderen op een fraai uitzichtpunt. Dit Goldsteinaussicht blijkt inderdaad niet te missen: het biedt een weergaloos panorama op het grensgebied van Saksisch en Boheems Zwitserland, met talrijke rotsformaties die hoog boven het bos uittorenen.
De tweede helft van de klim, die deels wordt ontsierd door een door letterzetter, storm en brand verwoest bos en waarin we de Duits-Tsjechische grens haast kunnen aanraken, is behept met een aanmerkelijk minder onguur hellingspercentage; na drie keer met de ogen knipperen worden we al vanuit het terras bij de kiosk bovenop toegezwaaid door het jonge stel. Naast onderhavige gelegenheid ter verpozing is de top getooid met een uitkijktoren, een hotel (permanent gesloten volgens Google) en een tweetal composttoiletten, welke laatste een voorbode zijn van het bioreilen en -zeilen van Schmilka. Ik bestel twee Apfelschorle en een koude Gurkensuppe, waarop we twee zware 75 cl-flessen van de typisch Duitse verfrissing ontvangen, plus een kartonnen emmer met de soep die gemaakt is van yoghurt, augurken, knoflook en munt, maar als twee druppels water lijkt op aangelengde remouladesaus. Tweeënhalve kilometer scheiden ons nu nog van het aan de Elbe gesitueerde Schmilka, een knikkende knieën verschaffende afdaling van 440 meter. Ruim na vijven lopen we de attractieve bebouwde kom binnen van het grensplaatsje, ooit een schippersdorp, heden ten dage een concept: er is een biobierbrouwerij, een biobakkerij, een biorestaurant, een biohotel, dat een bio-ontbijt serveert, en op de achtergrond horen we het kenmerkende geluid van een biokettingzaag. Wij verblijven niet in het biohotel, maar in een enigszins verscholen liggend, Vrienden op de Fiets-achtig onderkomen. Een man met een opgeruimd gemoed doet open; Robin is de naam.
Een noemenswaardig aspect van ons avontuur in het Elbsandsteingebirge is dat bijna elk van onze overnachtingsadressen een verhaal lijkt te hebben. In Schmilka is het echter niet zozeer het logies, maar diens eigenaar die een verhaal heeft – wat heet: verhalen te kust en te keur. Robin is nogal aanwezig en dat uit zich in het bijzonder verbaal. Terwijl wij snakken naar een hygiënische oppepper, schone kleding en een parelend pilsekindje, worden wij ontboden in de keuken, waar Robin eerst in geuren en kleuren zijn trips naar Nederland uit de doeken doet, vervolgens uitvoerig ingaat op de procedure rondom het invullen, printen en uitreiken van de Gästekarte (waarmee we onder meer morgenochtend gratis gebruik kunnen maken van het pontje) en ten slotte alle voorzieningen in zijn pension de revue laat passeren. Met gloeiende oren bespreken we een tafeltje in het biorestaurant, hetgeen evenmin een abc'tje blijkt, en dan mogen we ten langen leste uitrusten – van zowel de wandeling als de orale diarree van Robin.
De eetgelegenheid laat zich net zo min eenvoudig opsporen. De inspanning wordt echter beloond: het huisgebrouwen biobiertje is prima te hachelen, hetgeen evenzeer geldt voor de pasta met asperges, cherrytomaatjes en geroosterde currynootjes waar in een biovlaag van veganistische verstandsverbijstering mijn voorkeur naar uitgaat.
"Ik moet vlees," slaat M. met de vuist op tafel, waar een kip de zure vruchten van moet plukken.
Als nagerecht valt onze keuze op de Kalter Hund, waar geen hond de nadelige gevolgen van hoeft te ondervinden: de Wikipedia zegt dat het arretjescake is.
Via een smalle trap tussen loodrechte rotsflanken dalen we af tot Kirnitzsch-hoogte waar we een stelletje tegen het lijf lopen, krasse twintigers waarmee we een groot deel van de dag kop over kop zullen gaan. We houden het inmiddels vertrouwde riviertje in het zicht, passeren twee watermolens en klimmen dan door een slordig bosperceel tot enige tientallen meters boven de verkeersluwe Kirnitzschtalstraße. Nu volgen we enige tijd zonder hoogteverschillen een slingerende, onverharde weg door een licht bos, hier en daar onderlangs rotspartijen, in eerste instantie door het Kirnitzschdal, dan door het valleitje van de Saupsdorfer Bach.
Met rammelende magen bereiken we een flinke schuilhut, waar we een vrouw van naar schatting onze leeftijd verblijden met onze aanwezigheid en vice versa. Weinige minuten later voegt het jonge tweetal zich bij ons, en het spontane lunchgezelschap wordt gecompleteerd door een eenzame fietser die weliswaar sterk oogt, maar op zijn dooie akkertje met zijn tweewieler aan de hand aan komt sjokken in plaats van dat hij, kromgebogen over zijn stuur, tegen de wind zichzelf een weg baant. Er ontvouwt zich een geanimeerde conversatie. Net als ons zag de soliste zich genoodzaakt het officiële etappeschema terzijde te schuiven. Morgen wacht haar een monstertocht van 27 kilometer, met een hoogteprofiel dat smoelt als dat van een horrorbergrit in de Tour de France. Ze zal een van de eerste pontjes over de Elbe moeten nemen teneinde op een enigszins christelijk tijdstip aan de avonddis te kunnen plaatsnemen.
"Maar ik zie vooral op tegen de hitte," puft ze al bij voorbaat.
We kunnen haar geruststellen: het wordt morgen een betamelijke twintig graden.
Onze vriend op de fiets wijst naar het geboomte aan de overkant van het dal: "Ik kom hier uit de buurt en ken het gebied op mijn duimpje. Vorige zomer zijn er vooral aan de Tsjechische zijde van de grens enorme bosbranden geweest door de droogte. Een groot deel van Saskisch Zwitserland moest door de autoriteiten worden afgesloten. Ik kon thuis de blushelikopters af en aan zien vliegen om water uit de Elbe te scheppen."
Dat de gevolgen van klimaatverandering onmiskenbaar zijn, was ons de afgelopen dagen ook al opgevallen. Zoals overal in Duitsland bestaan complete percelen van naaldwoud uit dode bomen die hetzij nog ternauwernood overeind staan, hetzij reeds ter aarde zijn gestort. De oorzaak is de letterzetter, die zich een weg vreet door de boomstam en zo de sapstromen tussen de wortels en de kruin onderbreekt. Het kleine kevertje gedijt bij een opwarmend klimaat; tegelijkertijd is de boom dan ongelukkigerwijs minder goed in staat zich te wapenen tegen het vernietigende werk van het vraatzuchtige schepseltje. De naalden vallen af, en ten slotte valt de boom om, een stervensproces dat door een noodweer zoals in de zomer van 2021 nog kan worden versneld.
Wanneer we alles weer in onze rugzakken hebben opgeborgen, is ieder ander reeds zijns dan wel haars weegs gegaan. Nog een kleine kilometer volgen we de weg door het dal en dan buigen we naar het zuiden af. Tot nu toe is het wandelen van de Malerweg grosso modo van een leien dakje gegaan, maar nu laat het pad even zijn tanden zien: eerst door een kloofdal steil omhoog naar achtereenvolgens het Kleines Pohlshorn (417 meter) en het Großes Pohlshorn (dat, in tegenstelling tot wat de naam suggereert, 38 meter lager is dan haar kleine zusje), waarna de zonderling gedoopte Dreisteigensteig naar beneden kukelt en vervolgens weer vol ornaat hemelwaarts gaat teneinde de Kirnitzsch te kruisen – de laatste keer dat we onderhavige beek zien. We komen uit bij het Altes Zeughaus – tegenwoordig een vredige uitspanning, doch in vroeger tijden een schuur waar jagers hun killersbenodigdheden konden opslaan – waar we ons opladen voor de beklimming van de Großer Winterberg, met een hoogte van 556 meter het hoogste punt van de Malerweg en de op een na hoogste top in Saksisch Zwitserland. Van een prominente berg is overigens geen sprake; eerder is het een heuvelrug die de stroomdalen van de Kirnitzsch en de Elbe van elkaar scheidt. Totdat we een driesprong op een zadel bereiken plengen we menig zweetdruppeltje; hier komen de jongvolwassenen uit het zijpaadje gestoven, die ons attenderen op een fraai uitzichtpunt. Dit Goldsteinaussicht blijkt inderdaad niet te missen: het biedt een weergaloos panorama op het grensgebied van Saksisch en Boheems Zwitserland, met talrijke rotsformaties die hoog boven het bos uittorenen.
De tweede helft van de klim, die deels wordt ontsierd door een door letterzetter, storm en brand verwoest bos en waarin we de Duits-Tsjechische grens haast kunnen aanraken, is behept met een aanmerkelijk minder onguur hellingspercentage; na drie keer met de ogen knipperen worden we al vanuit het terras bij de kiosk bovenop toegezwaaid door het jonge stel. Naast onderhavige gelegenheid ter verpozing is de top getooid met een uitkijktoren, een hotel (permanent gesloten volgens Google) en een tweetal composttoiletten, welke laatste een voorbode zijn van het bioreilen en -zeilen van Schmilka. Ik bestel twee Apfelschorle en een koude Gurkensuppe, waarop we twee zware 75 cl-flessen van de typisch Duitse verfrissing ontvangen, plus een kartonnen emmer met de soep die gemaakt is van yoghurt, augurken, knoflook en munt, maar als twee druppels water lijkt op aangelengde remouladesaus. Tweeënhalve kilometer scheiden ons nu nog van het aan de Elbe gesitueerde Schmilka, een knikkende knieën verschaffende afdaling van 440 meter. Ruim na vijven lopen we de attractieve bebouwde kom binnen van het grensplaatsje, ooit een schippersdorp, heden ten dage een concept: er is een biobierbrouwerij, een biobakkerij, een biorestaurant, een biohotel, dat een bio-ontbijt serveert, en op de achtergrond horen we het kenmerkende geluid van een biokettingzaag. Wij verblijven niet in het biohotel, maar in een enigszins verscholen liggend, Vrienden op de Fiets-achtig onderkomen. Een man met een opgeruimd gemoed doet open; Robin is de naam.
Een noemenswaardig aspect van ons avontuur in het Elbsandsteingebirge is dat bijna elk van onze overnachtingsadressen een verhaal lijkt te hebben. In Schmilka is het echter niet zozeer het logies, maar diens eigenaar die een verhaal heeft – wat heet: verhalen te kust en te keur. Robin is nogal aanwezig en dat uit zich in het bijzonder verbaal. Terwijl wij snakken naar een hygiënische oppepper, schone kleding en een parelend pilsekindje, worden wij ontboden in de keuken, waar Robin eerst in geuren en kleuren zijn trips naar Nederland uit de doeken doet, vervolgens uitvoerig ingaat op de procedure rondom het invullen, printen en uitreiken van de Gästekarte (waarmee we onder meer morgenochtend gratis gebruik kunnen maken van het pontje) en ten slotte alle voorzieningen in zijn pension de revue laat passeren. Met gloeiende oren bespreken we een tafeltje in het biorestaurant, hetgeen evenmin een abc'tje blijkt, en dan mogen we ten langen leste uitrusten – van zowel de wandeling als de orale diarree van Robin.
De eetgelegenheid laat zich net zo min eenvoudig opsporen. De inspanning wordt echter beloond: het huisgebrouwen biobiertje is prima te hachelen, hetgeen evenzeer geldt voor de pasta met asperges, cherrytomaatjes en geroosterde currynootjes waar in een biovlaag van veganistische verstandsverbijstering mijn voorkeur naar uitgaat.
"Ik moet vlees," slaat M. met de vuist op tafel, waar een kip de zure vruchten van moet plukken.
Als nagerecht valt onze keuze op de Kalter Hund, waar geen hond de nadelige gevolgen van hoeft te ondervinden: de Wikipedia zegt dat het arretjescake is.
Dag 8: Schmilka – Kurort Gohrisch
Donderdag 25 mei 2023
Als we de keuken betreden om te ontbijten en een lunchpakketje samen te stellen, heeft Robin alweer praatjes voor tien. Zes andere slapers, die wegens een schrijnend tekort aan ruimte zowat bij elkaar op schoot aan tafel zitten, hangen aan zijn lippen. Schmilka heeft jaren geleden hartstochtelijk de bioniche omarmd. Héél Schmilka? Nee! Want onze onverzettelijke gastheer biedt koppig weerstand aan de overheersende biodoctrine.
"Een paar jaar na de Wende kwam er een ondernemer naar Schmilka, die het wilde transformeren tot een bio-oase," legt Robin uit. "Hij wist de burgemeester en de inwoners te overtuigen van het potentieel en kocht het halve dorp op; iedereen zou er beter van worden. Alles goed en wel, maar wie er niet beter van werden, waren de wandelaars op de Malerweg. Omdat Schmilka niet te ontlopen is, werd iedereen verzocht de prijzen flink te verhogen. Ik weiger daaraan mee te werken; wandelaars hebben recht op een betaalbaar alternatief, en dat bied ik hun. Ik ben zeg maar dat Gallische dorpje..."
Het valt me op dat het brood niet van de biobakkerij komt, maar van de Aldi, net als het beleg.
"Neem nou Stadt Wehlen," vervolgt Robin. "Daar is het ook volledig uit de klauwen gelopen met de tarieven. Niemand met een modaal salaris kan daar nog overnachten. Geef mij één reden waarom dit pad nog door Stadt Wehlen* zou moeten lopen. Maar dan is het gelijk schluss met de Malerweg."
Onderweg zou M. nog opmerken: "Ik denk dat Robin bedoelde dat hij in hoogsteigen persoon de Malerweg van de ondergang heeft gered."
Waarvan akte.
Intussen begin ik zo zoetjesaan gallisch te worden van het gebrek aan rust en ruimte in Robins kookholletje, terwijl we daar de voorbije week juist zoveel van hadden.
"Ik wil hier weg," fluister ik M. toe, en ik weet niet hoe snel ik broodjes voor onderweg moet smeren.
Voor M. zit er weinig anders op dan ook maar het lunchpakket klaar te maken. Een en ander heeft tot gevolg dat er te weinig bolletjes over zijn voor onze tafelgenoten. Een van hen kijkt me met een schuin oog aan.
Had je maar niet zo aandachtig moeten luisteren, denk ik.
Het sextet wordt in wezen dubbel gestraft: hangende het afbakken van nieuwe broodjes moeten ze zich nog langer de eindeloze woordenstroom van Robin laten welgevallen.
Na enige additionele ochtendlijke plichtplegingen van sanitaire aard zeggen we Robin gedag. Aardige kerel, daar niet van, maar hij zou op zoek moeten gaan naar een paar vrienden met een getraind luisterend oor. Dat zal in Schmilka, als het zwarte schaap van de biofamilie, nog niet meevallen.
Op het pontje over de Elbe zwaaien we tevens de noordelijke steilrand van het rivierdal vaarwel; de resterende kilometers zijn op de zuidzijde uitgezet. De zon heeft vrij spel en het is aangenaam warm. Heel even volgen we de zalig vlakke Elberadweg naar links, maar dan is de eerstvolgende wegwijzer onverbiddelijk: via een lange serie treden steil omhoog.
"Nee hè, nu alweer een trap?" hoor ik mezelf uitroepen. Ik moet zo diep zuchten dat elders waarschijnlijk een paar dode bomen zijn omgevallen. Voor het eerst komt aan de oppervlakte dat de afzonderlijke etappes van de Malerweg misschien niet de maximale vijf schoentjes verdienen, maar dat het pad als geheel een fysieke en mentale sloopkogel is. "Ten noorden van de rivier krijg je het meeste klimwerk voor je kiezen," hadden we gelezen; kennelijk is de ene helft van dat klimwerk mijn hoofd in geslopen en de andere helft tersluiks van mijn kiezen tot in mijn benen gezakt.
Eenmaal op de altiplano lijkt het alsof we op een andere planeet zijn beland: in plaats van naaldbossen, diep ingesneden beekdalen en fascinerende rotsgroepen zien we een golvend land met akkers en velden, bloesemhagen en maneges. De eerste tafelbergen melden zich aan het front, al zijn het nu nog bijzettafelbergjes. Ook passeren we enkele dorpjes. Ofschoon Schöna niet bepaald een Tokio of een Cairo is, weten we er de weg kwijt te raken en moeten we terugvallen op gps. Juist in de nederzetting Neue Sorge worden we telefonisch ontzorgd: in Kurort Gohrisch kunnen we vanavond terecht in een van de spaarzame restaurants die er geen volstrekt ondoorgrondelijke Ruhetag-systematiek op nahouden. Opgelucht duiken we het bos in, steken we het dal van de Krippenbach over en vinden we precies op het punt waar we tachtig kilometer van de Malerweg achter de rug hebben een terras bij een voormalige watermolen.
Ten zuiden van de Elbe lijkt het minuscule vandaaltje genaamd de letterzetter nagenoeg te ontbreken in het fauna-aanbod. Op het oog, in ons geval geenszins dat van een kenner, blaken de bomen van gezondheid.
Tussen Kleinhennersdorf en Papstdorf volgen we de bosrand met aan onze twee linkerhanden glooiende weides, met in de verte de Schrammsteine aan gene zijde van de rivier. Dan zijn stante pede de stalen trappen en ladders terug van weggeweest: pal voor ons liggen niet een, maar gelijk maar eventjes twee tafelbergen. De eerste klim brengt ons op het 451 meter hoge tafelblad van de Papststein. Al direct hebben we een fraai uitzicht op Papstdorf met zijn pronte kerkje en omliggende, in de volle zon badende landerijen. Op het plateau is het navigeren allesbehalve een peulenschilletje, maar dat laat onverlet dat het genieten geblazen is van de fantastische panorama's die zich als een kralensnoer aaneenrijgen. Tussendoor nemen we koffie met gebak bij het bergcafé.
Na een relatief korte afdaling volgt direct de tweede beklimming, te weten die van de Gohrisch, die met 440 meter nauwelijks lager is. Daarbij moeten we ons door een aantal zeer nauwe rotsgleuven wurmen; bovenop en tijdens het neerwaarts gaan houdt het apenkooien onverdroten aan. Een gemakkelijk bospad en de alleraardigste graslaan die naar Kurort Gohrisch voert vormen onze welverdiende voetmassage.
De ontvangst in ons pension is vriendelijk en kordaat. Aangezien M. gisteren niet bijster in zijn nopjes was met zijn kamer, neem ik nu vrijwillig de slachtofferrol voor mijn rekening met een douchecabine in de hoek van mijn slaapvertrek en een toilet zonder licht op de gang. M. daarentegen heeft onder meer de beschikking over een smaakvolle loggia, die hij terstond conference room doopt.
We eten goed bij het restaurant verderop in de straat.
"Een paar jaar na de Wende kwam er een ondernemer naar Schmilka, die het wilde transformeren tot een bio-oase," legt Robin uit. "Hij wist de burgemeester en de inwoners te overtuigen van het potentieel en kocht het halve dorp op; iedereen zou er beter van worden. Alles goed en wel, maar wie er niet beter van werden, waren de wandelaars op de Malerweg. Omdat Schmilka niet te ontlopen is, werd iedereen verzocht de prijzen flink te verhogen. Ik weiger daaraan mee te werken; wandelaars hebben recht op een betaalbaar alternatief, en dat bied ik hun. Ik ben zeg maar dat Gallische dorpje..."
Het valt me op dat het brood niet van de biobakkerij komt, maar van de Aldi, net als het beleg.
"Neem nou Stadt Wehlen," vervolgt Robin. "Daar is het ook volledig uit de klauwen gelopen met de tarieven. Niemand met een modaal salaris kan daar nog overnachten. Geef mij één reden waarom dit pad nog door Stadt Wehlen* zou moeten lopen. Maar dan is het gelijk schluss met de Malerweg."
Onderweg zou M. nog opmerken: "Ik denk dat Robin bedoelde dat hij in hoogsteigen persoon de Malerweg van de ondergang heeft gered."
Waarvan akte.
Intussen begin ik zo zoetjesaan gallisch te worden van het gebrek aan rust en ruimte in Robins kookholletje, terwijl we daar de voorbije week juist zoveel van hadden.
"Ik wil hier weg," fluister ik M. toe, en ik weet niet hoe snel ik broodjes voor onderweg moet smeren.
Voor M. zit er weinig anders op dan ook maar het lunchpakket klaar te maken. Een en ander heeft tot gevolg dat er te weinig bolletjes over zijn voor onze tafelgenoten. Een van hen kijkt me met een schuin oog aan.
Had je maar niet zo aandachtig moeten luisteren, denk ik.
Het sextet wordt in wezen dubbel gestraft: hangende het afbakken van nieuwe broodjes moeten ze zich nog langer de eindeloze woordenstroom van Robin laten welgevallen.
Na enige additionele ochtendlijke plichtplegingen van sanitaire aard zeggen we Robin gedag. Aardige kerel, daar niet van, maar hij zou op zoek moeten gaan naar een paar vrienden met een getraind luisterend oor. Dat zal in Schmilka, als het zwarte schaap van de biofamilie, nog niet meevallen.
Op het pontje over de Elbe zwaaien we tevens de noordelijke steilrand van het rivierdal vaarwel; de resterende kilometers zijn op de zuidzijde uitgezet. De zon heeft vrij spel en het is aangenaam warm. Heel even volgen we de zalig vlakke Elberadweg naar links, maar dan is de eerstvolgende wegwijzer onverbiddelijk: via een lange serie treden steil omhoog.
"Nee hè, nu alweer een trap?" hoor ik mezelf uitroepen. Ik moet zo diep zuchten dat elders waarschijnlijk een paar dode bomen zijn omgevallen. Voor het eerst komt aan de oppervlakte dat de afzonderlijke etappes van de Malerweg misschien niet de maximale vijf schoentjes verdienen, maar dat het pad als geheel een fysieke en mentale sloopkogel is. "Ten noorden van de rivier krijg je het meeste klimwerk voor je kiezen," hadden we gelezen; kennelijk is de ene helft van dat klimwerk mijn hoofd in geslopen en de andere helft tersluiks van mijn kiezen tot in mijn benen gezakt.
Eenmaal op de altiplano lijkt het alsof we op een andere planeet zijn beland: in plaats van naaldbossen, diep ingesneden beekdalen en fascinerende rotsgroepen zien we een golvend land met akkers en velden, bloesemhagen en maneges. De eerste tafelbergen melden zich aan het front, al zijn het nu nog bijzettafelbergjes. Ook passeren we enkele dorpjes. Ofschoon Schöna niet bepaald een Tokio of een Cairo is, weten we er de weg kwijt te raken en moeten we terugvallen op gps. Juist in de nederzetting Neue Sorge worden we telefonisch ontzorgd: in Kurort Gohrisch kunnen we vanavond terecht in een van de spaarzame restaurants die er geen volstrekt ondoorgrondelijke Ruhetag-systematiek op nahouden. Opgelucht duiken we het bos in, steken we het dal van de Krippenbach over en vinden we precies op het punt waar we tachtig kilometer van de Malerweg achter de rug hebben een terras bij een voormalige watermolen.
Ten zuiden van de Elbe lijkt het minuscule vandaaltje genaamd de letterzetter nagenoeg te ontbreken in het fauna-aanbod. Op het oog, in ons geval geenszins dat van een kenner, blaken de bomen van gezondheid.
Tussen Kleinhennersdorf en Papstdorf volgen we de bosrand met aan onze twee linkerhanden glooiende weides, met in de verte de Schrammsteine aan gene zijde van de rivier. Dan zijn stante pede de stalen trappen en ladders terug van weggeweest: pal voor ons liggen niet een, maar gelijk maar eventjes twee tafelbergen. De eerste klim brengt ons op het 451 meter hoge tafelblad van de Papststein. Al direct hebben we een fraai uitzicht op Papstdorf met zijn pronte kerkje en omliggende, in de volle zon badende landerijen. Op het plateau is het navigeren allesbehalve een peulenschilletje, maar dat laat onverlet dat het genieten geblazen is van de fantastische panorama's die zich als een kralensnoer aaneenrijgen. Tussendoor nemen we koffie met gebak bij het bergcafé.
Na een relatief korte afdaling volgt direct de tweede beklimming, te weten die van de Gohrisch, die met 440 meter nauwelijks lager is. Daarbij moeten we ons door een aantal zeer nauwe rotsgleuven wurmen; bovenop en tijdens het neerwaarts gaan houdt het apenkooien onverdroten aan. Een gemakkelijk bospad en de alleraardigste graslaan die naar Kurort Gohrisch voert vormen onze welverdiende voetmassage.
De ontvangst in ons pension is vriendelijk en kordaat. Aangezien M. gisteren niet bijster in zijn nopjes was met zijn kamer, neem ik nu vrijwillig de slachtofferrol voor mijn rekening met een douchecabine in de hoek van mijn slaapvertrek en een toilet zonder licht op de gang. M. daarentegen heeft onder meer de beschikking over een smaakvolle loggia, die hij terstond conference room doopt.
We eten goed bij het restaurant verderop in de straat.
*Stadt Wehlen is het officiële eindpunt van de eerste etappe van de Malerweg, en derhalve de meest voor de hand liggende keuze ter overnachting. Wij waren daarentegen te gast in een hostel onder de rook van Weißig.
Dag 9: Kurtort Gohrisch – Stadt Wehlen – Pirna
Vrijdag 26 mei 2023
Rond het ontbijtbuffet is het een al dan niet biologische oase van rust; toch kunnen we het niet nalaten nog even terug te denken aan gisterochtend.
"Ik denk dat Robin as we speak bezig is met zijn dagdagelijkse zelffelicitatie," gnuift M.
"Ja. Hij is zeg maar dat Gallische dorpje..."
Een kleine 29 kilometer scheiden ons nog van de meet in downtown Pirna, normaliter goed voor nog twee dagen wandelpret. Aangezien er vanavond echter geen dak boven ons hoofd in etappeplaats Weißig beschikbaar is, zouden we deze afstand vandaag in één ruk moeten overbruggen. De reisorganisatie heeft het behaagd er tien kilometer van af te snoepen middels twee lompe shortcuts, waardoor liefst drie tafelbergen en een mooi pad hoog langs de Elbe aan onze respectievelijke neuzen voorbij zouden gaan; ons inziens te veel van het goede. Wij trekken daarom ons eigen plan: we volgen de Malerweg zoals deze is bedoeld tot Pötzscha, ruim 18 kilometer verderop recht tegenover Stadt Wehlen, en varen dan naar de overkant. Daar is een aanlegsteiger van de Sächsische Dampfschifffahrt, de rederij die dagelijks enkele vaarten per raderstoomschip over de Elbe tussen Dresden en Bad Schandau exploiteert. Door de boot naar Pirna te nemen besparen we ons en passant de naar verluidt doodsaaie slotkilometers van de Malerweg, die grotendeels over het verharde fietspad langs de Elbe voeren. Daarnaast lijkt het ons simpelweg een plezierig uitstapje. We mikken op het laatste vertrek vanuit Stadt Wehlen om 16.45 uur, en hebben zo vandaag alle tijd van de wereld.
Neue Sorge zijn er spijtig genoeg ook: beide zolen van M.'s bergpattae zijn in verregaande staat van ontbinding. Het probleem wordt provisorisch verholpen met ducttape. Of het schoeisel het, met nog zo'n 15.000 stappen per voet voor de boeg, zal houden is voor Nike, de godin van de schoenen, een weet, maar voor ons gewone stervelingen vooralsnog een vraag.
We wandelen Kurort Rathen uit langs enkele villa's en hebben dan meteen een breed uitzicht, waarin de massieve tafelbergen Pfaffenstein en Königstein vechten om aandacht. Pal voor ons liggen glooiende weides met het lintdorp Pfaffendorf in een inzinking in het landschap. Het prachtige weer weet van geen wijken; er zijn een paar wolkenvelden die in de loop van de middag zullen oplossen. Algauw staan we aan de voet van de Pfaffenstein. Houten en stalen trappen in een engte tussen de rotsen leiden naar de 435 meter hoge top. Onderhavige bruut steile passage staat te boek als het Nadelöhr, het Duitse woord voor het oog van een naald; letterlijk kruipen we nu dus door het oog van de naald. Ondanks, of misschien wel dankzij deze Bijbelse connotatie slaag ik er ternauwernood in om niet te vloeken. Ik heb het namelijk helemaal gehad met de trappen. Op het tafelblad wordt mijn frustratie echter de kop ingedrukt door de grootse vista's die tot ver voorbij de Elbe reiken. De eenvoudigere en al even meesterlijke afdaling brengt ons langs enkele van de tientallen torenhoge rotsnaalden die de Pfaffenstein kronen.
We bevinden ons nu in hardcore tafelbergenland, want daar doemt de Quirl (350 meter) alweer op. Deze unit ronden we driekwart met de klok mee, meestentijds in de schaduw van dichte bossen. De kerkklokken van Königstein slaan twaalf maal als we het drukke, warme en niet bijster interessante stadje aan de Elbe binnenlopen. Onderaan de klim naar de gelijknamige tafelberg annex vesting vullen we onze maag.
Vesting Königstein is een van de beruchtste toeristenfuiken van Saksisch Zwitserland en massa's dagjesmensen zoals bij de Bastei liggen dan ook in onze lijn der verwachting. Als we hijgend uit het bos komen en stuiten op de imposante vestingmuur, zijn we dan ook verbaasd dat we er slechts een handjevol bezoekers aantreffen, en een goeddeels lege parkeerplaats. De burcht, die zich 240 meter boven het wateroppervlak van de Elbe verheft en meer dan vijftig, in sommige gevallen vierhonderd jaar oude gebouwen herbergt, is nooit genomen, zoals dat zo mooi heet. Ook niet door ons; even verderop is het reusachtige complex gratis en voor niks in volle glorie te bewonderen vanuit de open velden rond het rotsplateau.
Vlak voor het honderdkilometerpunt kronkelen we door Thürmsdorf, waar schijnbaar siësta gehouden wordt; het contrast met het buurplaatsje Königstein kon haast niet groter zijn. In de schaduw van het kasteel drinken we een Apfelschorle. Ter hoogte van een uitzichtpunt, waar we de Elbe in een ruime bocht om de Lilienstein – de moeder aller tafelbergen in het Elbsandsteingebirge – zien stromen en andermaal de Königstein en de Pfaffenstein in het vizier hebben, slaan we een graspaadje bovenlangs de machtige rivier in dat uitkomt bij een lommerrijk bankje in Weißig. Ik werp een blik op de kaart: een luttele vier kilometer te gaan tot de veerstoep in Pötzscha.
"Ik zou daar uiterlijk om 16.00 uur willen zijn," opper ik. "Mogelijk moeten we wachten op het pontje en ik weet niet precies waar het opstappunt is van de stoomboot."
"Prima," knikt M. "Het is nu half drie."
We gaan er derhalve eens uitgebreid voor zitten. We halen onze veldflessen te voorschijn en nemen nog een broodje, waarbij we goed kauwen, zodat het eten gelijkmatig in ons bloed komt. We strekken de benen en rekken ons uit. Het is genieten in optima forma uit de volle zon. Bijna vallen we in slaap; juist op tijd biedt M. een Mentos aan.
Net na drieën beginnen we volkomen zen en in het hier en nu aan het slotakkoord van de wandeling. We zijn twaalf meter opgeschoten, en Leiden is in last: "Stadt Wehlen 1h45min" zegt de wegwijzer. Dat zou betekenen dat we vanuit Pötzscha de boot naar Pirna nog op het nippertje het ruime sop kunnen zien kiezen.
"Hoe kan dat nou?" hef ik de armen ten hemel.
Johann Wolfgang von Goethe heeft een pasklaar antwoord:
"Ik denk dat Robin as we speak bezig is met zijn dagdagelijkse zelffelicitatie," gnuift M.
"Ja. Hij is zeg maar dat Gallische dorpje..."
Een kleine 29 kilometer scheiden ons nog van de meet in downtown Pirna, normaliter goed voor nog twee dagen wandelpret. Aangezien er vanavond echter geen dak boven ons hoofd in etappeplaats Weißig beschikbaar is, zouden we deze afstand vandaag in één ruk moeten overbruggen. De reisorganisatie heeft het behaagd er tien kilometer van af te snoepen middels twee lompe shortcuts, waardoor liefst drie tafelbergen en een mooi pad hoog langs de Elbe aan onze respectievelijke neuzen voorbij zouden gaan; ons inziens te veel van het goede. Wij trekken daarom ons eigen plan: we volgen de Malerweg zoals deze is bedoeld tot Pötzscha, ruim 18 kilometer verderop recht tegenover Stadt Wehlen, en varen dan naar de overkant. Daar is een aanlegsteiger van de Sächsische Dampfschifffahrt, de rederij die dagelijks enkele vaarten per raderstoomschip over de Elbe tussen Dresden en Bad Schandau exploiteert. Door de boot naar Pirna te nemen besparen we ons en passant de naar verluidt doodsaaie slotkilometers van de Malerweg, die grotendeels over het verharde fietspad langs de Elbe voeren. Daarnaast lijkt het ons simpelweg een plezierig uitstapje. We mikken op het laatste vertrek vanuit Stadt Wehlen om 16.45 uur, en hebben zo vandaag alle tijd van de wereld.
Neue Sorge zijn er spijtig genoeg ook: beide zolen van M.'s bergpattae zijn in verregaande staat van ontbinding. Het probleem wordt provisorisch verholpen met ducttape. Of het schoeisel het, met nog zo'n 15.000 stappen per voet voor de boeg, zal houden is voor Nike, de godin van de schoenen, een weet, maar voor ons gewone stervelingen vooralsnog een vraag.
We wandelen Kurort Rathen uit langs enkele villa's en hebben dan meteen een breed uitzicht, waarin de massieve tafelbergen Pfaffenstein en Königstein vechten om aandacht. Pal voor ons liggen glooiende weides met het lintdorp Pfaffendorf in een inzinking in het landschap. Het prachtige weer weet van geen wijken; er zijn een paar wolkenvelden die in de loop van de middag zullen oplossen. Algauw staan we aan de voet van de Pfaffenstein. Houten en stalen trappen in een engte tussen de rotsen leiden naar de 435 meter hoge top. Onderhavige bruut steile passage staat te boek als het Nadelöhr, het Duitse woord voor het oog van een naald; letterlijk kruipen we nu dus door het oog van de naald. Ondanks, of misschien wel dankzij deze Bijbelse connotatie slaag ik er ternauwernood in om niet te vloeken. Ik heb het namelijk helemaal gehad met de trappen. Op het tafelblad wordt mijn frustratie echter de kop ingedrukt door de grootse vista's die tot ver voorbij de Elbe reiken. De eenvoudigere en al even meesterlijke afdaling brengt ons langs enkele van de tientallen torenhoge rotsnaalden die de Pfaffenstein kronen.
We bevinden ons nu in hardcore tafelbergenland, want daar doemt de Quirl (350 meter) alweer op. Deze unit ronden we driekwart met de klok mee, meestentijds in de schaduw van dichte bossen. De kerkklokken van Königstein slaan twaalf maal als we het drukke, warme en niet bijster interessante stadje aan de Elbe binnenlopen. Onderaan de klim naar de gelijknamige tafelberg annex vesting vullen we onze maag.
Vesting Königstein is een van de beruchtste toeristenfuiken van Saksisch Zwitserland en massa's dagjesmensen zoals bij de Bastei liggen dan ook in onze lijn der verwachting. Als we hijgend uit het bos komen en stuiten op de imposante vestingmuur, zijn we dan ook verbaasd dat we er slechts een handjevol bezoekers aantreffen, en een goeddeels lege parkeerplaats. De burcht, die zich 240 meter boven het wateroppervlak van de Elbe verheft en meer dan vijftig, in sommige gevallen vierhonderd jaar oude gebouwen herbergt, is nooit genomen, zoals dat zo mooi heet. Ook niet door ons; even verderop is het reusachtige complex gratis en voor niks in volle glorie te bewonderen vanuit de open velden rond het rotsplateau.
Vlak voor het honderdkilometerpunt kronkelen we door Thürmsdorf, waar schijnbaar siësta gehouden wordt; het contrast met het buurplaatsje Königstein kon haast niet groter zijn. In de schaduw van het kasteel drinken we een Apfelschorle. Ter hoogte van een uitzichtpunt, waar we de Elbe in een ruime bocht om de Lilienstein – de moeder aller tafelbergen in het Elbsandsteingebirge – zien stromen en andermaal de Königstein en de Pfaffenstein in het vizier hebben, slaan we een graspaadje bovenlangs de machtige rivier in dat uitkomt bij een lommerrijk bankje in Weißig. Ik werp een blik op de kaart: een luttele vier kilometer te gaan tot de veerstoep in Pötzscha.
"Ik zou daar uiterlijk om 16.00 uur willen zijn," opper ik. "Mogelijk moeten we wachten op het pontje en ik weet niet precies waar het opstappunt is van de stoomboot."
"Prima," knikt M. "Het is nu half drie."
We gaan er derhalve eens uitgebreid voor zitten. We halen onze veldflessen te voorschijn en nemen nog een broodje, waarbij we goed kauwen, zodat het eten gelijkmatig in ons bloed komt. We strekken de benen en rekken ons uit. Het is genieten in optima forma uit de volle zon. Bijna vallen we in slaap; juist op tijd biedt M. een Mentos aan.
Net na drieën beginnen we volkomen zen en in het hier en nu aan het slotakkoord van de wandeling. We zijn twaalf meter opgeschoten, en Leiden is in last: "Stadt Wehlen 1h45min" zegt de wegwijzer. Dat zou betekenen dat we vanuit Pötzscha de boot naar Pirna nog op het nippertje het ruime sop kunnen zien kiezen.
"Hoe kan dat nou?" hef ik de armen ten hemel.
Johann Wolfgang von Goethe heeft een pasklaar antwoord:
"Die Schwierigkeiten wachsen, je näher mann dem Ziele kommt."
Nadat we de eerste kilometer in marstempo hebben afgelegd, blijkt het stelselmatig negeren van het fenomeen Rauenstein op de kaart een grove inschattingsfout te zijn geweest. Deze tafelberg, want dat is het, is een langgerekte, grillige homp steen en rots die zich slechts door middel van een intensieve workout met trappen, ladders, bruggetjes en slaloms laat bedwingen. Fitboys dezes laten zich echter niet zomaar uit het veld slaan: we ownen de Rauenstein en om klokslag 16.00 uur laten we het kombord van Pötzscha onze hielen zien. De plaatselijke spoorwegovergang hadden we evenmin ingecalculeerd: niet minder dan vier treinen denderen voorbij over het drukke traject tussen Dresden en Praag. Ten slotte ligt het pontje echter voor ons klaar.
Op de andere oever bestuderen we de vertrekstaat van de schepen naar Pirna. In weerwil van de informatie op de website van Sächsische Dampfschifffahrt blijkt dat onze aansluitende afvaart pas om 17.15 uur plaatsheeft. Plenty tijd om het er eens goed van te nemen op het aanpalende terras. We hebben net de laatste hap van onze Apfelstrudel genomen als ik vanuit mijn ooghoeken de onmiskenbare contouren van een raderstoomboot ontwaar. Het historische vaartuig gaat in de ankers ter hoogte van een aanlegsteiger die, vanuit ons tafeltje gerekend, de evenknie is van gate D87 op Schiphol; het klokje tikt 16.44 uur. Zo moeten we bij het scheiden van de markt nog een sprintje trekken om in te schepen; in het voorbijgaan zie ik dat de reeds gememoreerde vertrekstaat van een concurrerende maatschappij is.
De hellingbossen aan weerszijden van de Elbe trekken traag aan ons voorbij. Elke keer als de kapitein meent de scheepstoeter te moeten gebruiken schrik ik me de tandjes. Een kilometer of vijf stroomafwaarts verschijnt de skyline van Pirna in ons blikveld. De cirkel is rond. Het geluid van de cappuccinolift voelt als thuiskomen. De avond is er een van het warme soort, waardoor de terrassen, in tegenstelling tot een week geleden, druk bevolkt zijn. We eten bij het café-restaurant waar we de voorspoedige heenreis afpilsten.
Op de andere oever bestuderen we de vertrekstaat van de schepen naar Pirna. In weerwil van de informatie op de website van Sächsische Dampfschifffahrt blijkt dat onze aansluitende afvaart pas om 17.15 uur plaatsheeft. Plenty tijd om het er eens goed van te nemen op het aanpalende terras. We hebben net de laatste hap van onze Apfelstrudel genomen als ik vanuit mijn ooghoeken de onmiskenbare contouren van een raderstoomboot ontwaar. Het historische vaartuig gaat in de ankers ter hoogte van een aanlegsteiger die, vanuit ons tafeltje gerekend, de evenknie is van gate D87 op Schiphol; het klokje tikt 16.44 uur. Zo moeten we bij het scheiden van de markt nog een sprintje trekken om in te schepen; in het voorbijgaan zie ik dat de reeds gememoreerde vertrekstaat van een concurrerende maatschappij is.
De hellingbossen aan weerszijden van de Elbe trekken traag aan ons voorbij. Elke keer als de kapitein meent de scheepstoeter te moeten gebruiken schrik ik me de tandjes. Een kilometer of vijf stroomafwaarts verschijnt de skyline van Pirna in ons blikveld. De cirkel is rond. Het geluid van de cappuccinolift voelt als thuiskomen. De avond is er een van het warme soort, waardoor de terrassen, in tegenstelling tot een week geleden, druk bevolkt zijn. We eten bij het café-restaurant waar we de voorspoedige heenreis afpilsten.
Dag 10: Pirna – Dresden – Pirna
Zaterdag 27 mei 2023
We hebben een extra overnachting in Pirna laten boeken teneinde een essentiële dagtrip naar Dresden mogelijk te maken, een halfuur stroomafwaarts langs de Elbe per S-Bahn. Het gros van de Fahrgäste gaat getooid in een geel-zwart T-shirt, het tricot van de plaatselijke trots Dynamo Dresden; de derdeklasser speelt hedenmiddag in een uitverkocht huis voor 32.000 toeschouwers – kom daar maar eens om in Nederland, waar menig eredivisionist zijn thuiswedstrijden afwerkt in een veredelde fietsenstalling.
De hoofdstad van Saksen, met 560.000 inwoners ongeveer even groot als mede-tapijtgebombardeerde Rotterdam, ligt aan beide oevers van de Elbe: de uit de as herrezen monumentale binnenstad aan de zuidzijde en de Innere en Äußere Neustadt ten noorden ervan. We stappen op station Mitte uit, maar bewaren het lekkerste voor later. Eerst steken we de Elbe over en bekijken we de Neustadt, waar we een potpourri van zowel verwaarloosde achenebbisjbuurten als prachtige boulevards met voorbeeldig gerestaureerde barokgevels aantreffen. Op een straathoek in de als hip ende happening te boek gestelde Louisenstraße gebruiken we de lunch. Op het belendende kruispunt krioelt het van het leven: tout alternatief Dresden trekt voorbij in een grandioze lofzang op tatoeages, regenbooghaar, ironisch gedragen Crocs, Uggs en Birkenstocks, en vleestunnels als deeltjesversnellers. Even verderop vinden we met enige moeite de populaire Kunsthofpassage, een resem kleine binnenplaatsen met snuisterijenwinkeltjes en horeca, waar de gevels speels onder handen zijn genomen door kunstenaars. Via een park bereiken we het fietspad langs de Elbe, dat we stroomafwaarts volgen onder het genot van panorama's op de historische Altstadt.
Aan de overzijde lessen we de dorst alvorens kriskras tussen de pracht en praal van Dresden te wandelen. De barokke kerken en paleizen zijn een feest voor het oog, en ondanks dat het pinksterweekeinde is aangebroken, worden de uitzichten amper belemmerd door frietgele buiktasjes en zuiver praktische Teva's. Een weinig buiten de gebaande paden is ook zichtbaar dat het regime van de DDR van zins was het verwoeste Dresden te herstructureren tot een communistische modelstad: de Oostblokarchitectuur dringt tot diep in het hart van de stad door, met als het meest tot de verbeelding sprekende voorbeeld het Kulturpalast, een royaal geproportioneerde blokkendoos die wordt opgeleukt door twee panoramamuurschilderingen die de heilstaat en het leven onder het socialistische juk bewieroken. Ten slotte staan we oog in oog met het symbool van de wederopbouw van Dresden: de tijdens het bombardement met de grond gelijk gemaakte en pas na de Duitse hereniging opnieuw opgebouwde Frauenkirche met haar imposante koepel.
Andermaal kruisen we de Elbe voor de avondmaaltijd en de bijzondere sfeer in Neustadt. Een afsluitend cafeïne-opkontje is ons niet vergund: om 19.00 uur pünktlich vangen alle barista's eendrachtig aan met het schoonmaken van de espressomachines. Zelfs op het station is een Verzeihung ons deel; we zullen het moeten stellen met het geluid van de cappuccinolift.
De hoofdstad van Saksen, met 560.000 inwoners ongeveer even groot als mede-tapijtgebombardeerde Rotterdam, ligt aan beide oevers van de Elbe: de uit de as herrezen monumentale binnenstad aan de zuidzijde en de Innere en Äußere Neustadt ten noorden ervan. We stappen op station Mitte uit, maar bewaren het lekkerste voor later. Eerst steken we de Elbe over en bekijken we de Neustadt, waar we een potpourri van zowel verwaarloosde achenebbisjbuurten als prachtige boulevards met voorbeeldig gerestaureerde barokgevels aantreffen. Op een straathoek in de als hip ende happening te boek gestelde Louisenstraße gebruiken we de lunch. Op het belendende kruispunt krioelt het van het leven: tout alternatief Dresden trekt voorbij in een grandioze lofzang op tatoeages, regenbooghaar, ironisch gedragen Crocs, Uggs en Birkenstocks, en vleestunnels als deeltjesversnellers. Even verderop vinden we met enige moeite de populaire Kunsthofpassage, een resem kleine binnenplaatsen met snuisterijenwinkeltjes en horeca, waar de gevels speels onder handen zijn genomen door kunstenaars. Via een park bereiken we het fietspad langs de Elbe, dat we stroomafwaarts volgen onder het genot van panorama's op de historische Altstadt.
Aan de overzijde lessen we de dorst alvorens kriskras tussen de pracht en praal van Dresden te wandelen. De barokke kerken en paleizen zijn een feest voor het oog, en ondanks dat het pinksterweekeinde is aangebroken, worden de uitzichten amper belemmerd door frietgele buiktasjes en zuiver praktische Teva's. Een weinig buiten de gebaande paden is ook zichtbaar dat het regime van de DDR van zins was het verwoeste Dresden te herstructureren tot een communistische modelstad: de Oostblokarchitectuur dringt tot diep in het hart van de stad door, met als het meest tot de verbeelding sprekende voorbeeld het Kulturpalast, een royaal geproportioneerde blokkendoos die wordt opgeleukt door twee panoramamuurschilderingen die de heilstaat en het leven onder het socialistische juk bewieroken. Ten slotte staan we oog in oog met het symbool van de wederopbouw van Dresden: de tijdens het bombardement met de grond gelijk gemaakte en pas na de Duitse hereniging opnieuw opgebouwde Frauenkirche met haar imposante koepel.
Andermaal kruisen we de Elbe voor de avondmaaltijd en de bijzondere sfeer in Neustadt. Een afsluitend cafeïne-opkontje is ons niet vergund: om 19.00 uur pünktlich vangen alle barista's eendrachtig aan met het schoonmaken van de espressomachines. Zelfs op het station is een Verzeihung ons deel; we zullen het moeten stellen met het geluid van de cappuccinolift.
Dag 11: Pirna – Weimar
Zondag 28 mei 2023
Per spoor reizen we naar Heidenau, waar we de auto ophalen en afreizen naar Weimar.
Zoals Erfurt bekend is van het bisdom dat er door ene Bonifatius werd gesticht en de universiteit die onder anderen reformator Maarten Luther voortbracht – "... én schaatsen!" zoals een piepjonge Evert van Benthem te berde bracht in een reclame voor Calvé-pindakaas –, is Weimar een bolwerk van kunst en cultuur: denk aan het Bauhaus, Friedrich Schiller, Franz Liszt, Friedrich Nietzsche en niet het minst Johann Wolfgang von Goethe. Op het Frauenplan, een zonovergoten plein bomvol terrassen, vinden we een tafeltje dat uitkijkt op het huis waar laatstgenoemde – we mogen Goethe zeggen – bijna een halve eeuw resideerde. Op deze magische plek zouden we eigenlijk Boudewijn Büch zaliger dienen na te volgen in zijn aanstekelijke aanbidding van Goethe, maar niets is minder waar als een oud baasje met een hels kabaal zijn DDR-rollator over de kinderkopjes laat stuiteren. Voor een man als ik is het dan een kleine stap naar Lodewyck van Avezaath – en, toegegeven, een enorme gedachtesprong voor de mensheid, al zegt dat meer over mijn brein dan over de mensheid.
M. pakt nieuwsgierig de Wikipedia erbij.
Lodewyck van Avezaath, die buiten de schijnwerpers als Aad Klaris het levenspad bewandelt, blijkt in de eerste plaats nog springlevend te zijn, mijn overtuiging dat de vertolker van Verrek! zeg kerel, ben jij 't reeds was overleden naar het rijk der fabelen verwijzend. Voorts blijkt Van Avezaath over een verrassend imposant cv te beschikken. Een kleine bloemlezing: tekstschrijver voor Ria Valk, André van Duin, Gerard Cox, Maywood, Renée "Vuile huichelaar" de Haan en de Zangeres Zonder Naam, huiscomponist van Bassie en Adriaan, resulterend in zeven gouden platen, en ontdekker van Teach-In en in die hoedanigheid indirect verantwoordelijk voor de Nederlandse winst op het Eurovisiesongfestival van 1975.
Wie is Goethe nou helemaal, ben ik geneigd te denken, onderwijl een hap nemend uit mijn Flammkuchen.
Losjes gebaseerd op de informatie uit een reisgidsje kuieren we min of meer op de bonnefooi langs de charmante opstallen in de stad, die door UNESCO zijn erkend als Werelderfgoed. Het niet van wijken wetende hogedrukweer weerhoudt ons ervan het woonhuis van Goethe of een der andere essentiële bezienswaardigheden binnen te gaan. In plaats daarvan profiteren we optimaal van de diverse levendige pleinen die zijn herschapen in horeca-accentgebieden. Aan weerszijden van het kabbelende riviertje de Ilm bevindt zich een in Engelse landschapsstijl aangelegd park, waar het aangenaam toeven is; het tuinhuisje van Goethe is er een toeristische trekpleister – voor ons geen verplichte kost. Maar zoals alle hoofdverkeersaders in Nijmegen naar het Keizer Karelplein leiden, komen alle wandelpaden in de openbare tuin uit bij het vermaledijde buitenverblijf van de beroemdste inwoner van de stad. Rond het tuinhuisje cirkelen legio cultuurliefhebbers, als een zwerm bijen, zonder twijfel koekeloerend naar de schoffel van Goethe, de tuinslang van Goethe en de verticuteermachine van Goethe.
Tijdens de voorbereiding op onderhavige onderneming hadden we ergens gelezen dat kastelen, vestingen en ruïnes van de buitenkant en vanaf een afstandje veel interessanter zouden zijn dan als je er vanbinnen met je neus bovenop staat. Zou dat ook voor tuinhuisjes opgaan?
Hoe ver we ook van Goethes tuinhuisje gaan staan, het is en blijft een tuinhuisje van dertien in een dozijn.
Hoe zou het tuinhuisje van Lodewyck van Avezaath er eigenlijk uitzien?
We vervolgen onze weg langs de weelderige oevers van de Ilm, maar steeds valt het tuinhuisje van Goethe binnen het kader van ons gezichtsveld.
"We worden gewoon gestalkt door dat verdomde tuinhuisje!" laat M. zich op een gegeven moment rillend ontvallen.
Op den duur komen we uit bij de invalsweg van Weimar. Via de gebouwen van de Bauhaus-Universität geraken we weer in het oude centrum, waar we maar weer eens plaatsnemen op een terras. Na het verorberen van een Thüringer worst met aardappelpuree en bruine zuurkool ("bruinkool") melden we ons aan de receptie van ons in een authentiek Oostblokpand gevestigde hotel.
Zoals Erfurt bekend is van het bisdom dat er door ene Bonifatius werd gesticht en de universiteit die onder anderen reformator Maarten Luther voortbracht – "... én schaatsen!" zoals een piepjonge Evert van Benthem te berde bracht in een reclame voor Calvé-pindakaas –, is Weimar een bolwerk van kunst en cultuur: denk aan het Bauhaus, Friedrich Schiller, Franz Liszt, Friedrich Nietzsche en niet het minst Johann Wolfgang von Goethe. Op het Frauenplan, een zonovergoten plein bomvol terrassen, vinden we een tafeltje dat uitkijkt op het huis waar laatstgenoemde – we mogen Goethe zeggen – bijna een halve eeuw resideerde. Op deze magische plek zouden we eigenlijk Boudewijn Büch zaliger dienen na te volgen in zijn aanstekelijke aanbidding van Goethe, maar niets is minder waar als een oud baasje met een hels kabaal zijn DDR-rollator over de kinderkopjes laat stuiteren. Voor een man als ik is het dan een kleine stap naar Lodewyck van Avezaath – en, toegegeven, een enorme gedachtesprong voor de mensheid, al zegt dat meer over mijn brein dan over de mensheid.
M. pakt nieuwsgierig de Wikipedia erbij.
Lodewyck van Avezaath, die buiten de schijnwerpers als Aad Klaris het levenspad bewandelt, blijkt in de eerste plaats nog springlevend te zijn, mijn overtuiging dat de vertolker van Verrek! zeg kerel, ben jij 't reeds was overleden naar het rijk der fabelen verwijzend. Voorts blijkt Van Avezaath over een verrassend imposant cv te beschikken. Een kleine bloemlezing: tekstschrijver voor Ria Valk, André van Duin, Gerard Cox, Maywood, Renée "Vuile huichelaar" de Haan en de Zangeres Zonder Naam, huiscomponist van Bassie en Adriaan, resulterend in zeven gouden platen, en ontdekker van Teach-In en in die hoedanigheid indirect verantwoordelijk voor de Nederlandse winst op het Eurovisiesongfestival van 1975.
Wie is Goethe nou helemaal, ben ik geneigd te denken, onderwijl een hap nemend uit mijn Flammkuchen.
Losjes gebaseerd op de informatie uit een reisgidsje kuieren we min of meer op de bonnefooi langs de charmante opstallen in de stad, die door UNESCO zijn erkend als Werelderfgoed. Het niet van wijken wetende hogedrukweer weerhoudt ons ervan het woonhuis van Goethe of een der andere essentiële bezienswaardigheden binnen te gaan. In plaats daarvan profiteren we optimaal van de diverse levendige pleinen die zijn herschapen in horeca-accentgebieden. Aan weerszijden van het kabbelende riviertje de Ilm bevindt zich een in Engelse landschapsstijl aangelegd park, waar het aangenaam toeven is; het tuinhuisje van Goethe is er een toeristische trekpleister – voor ons geen verplichte kost. Maar zoals alle hoofdverkeersaders in Nijmegen naar het Keizer Karelplein leiden, komen alle wandelpaden in de openbare tuin uit bij het vermaledijde buitenverblijf van de beroemdste inwoner van de stad. Rond het tuinhuisje cirkelen legio cultuurliefhebbers, als een zwerm bijen, zonder twijfel koekeloerend naar de schoffel van Goethe, de tuinslang van Goethe en de verticuteermachine van Goethe.
Tijdens de voorbereiding op onderhavige onderneming hadden we ergens gelezen dat kastelen, vestingen en ruïnes van de buitenkant en vanaf een afstandje veel interessanter zouden zijn dan als je er vanbinnen met je neus bovenop staat. Zou dat ook voor tuinhuisjes opgaan?
Hoe ver we ook van Goethes tuinhuisje gaan staan, het is en blijft een tuinhuisje van dertien in een dozijn.
Hoe zou het tuinhuisje van Lodewyck van Avezaath er eigenlijk uitzien?
We vervolgen onze weg langs de weelderige oevers van de Ilm, maar steeds valt het tuinhuisje van Goethe binnen het kader van ons gezichtsveld.
"We worden gewoon gestalkt door dat verdomde tuinhuisje!" laat M. zich op een gegeven moment rillend ontvallen.
Op den duur komen we uit bij de invalsweg van Weimar. Via de gebouwen van de Bauhaus-Universität geraken we weer in het oude centrum, waar we maar weer eens plaatsnemen op een terras. Na het verorberen van een Thüringer worst met aardappelpuree en bruine zuurkool ("bruinkool") melden we ons aan de receptie van ons in een authentiek Oostblokpand gevestigde hotel.
Dag 12: Weimar – Nijmegen – Alverna
Maandag 29 mei 2023
Reeds een week geleden had het hotel laten weten hedenochtend geen ontbijt te kunnen serveren in verband met een mysterieuze uitbraak van een dito ziekte onder het personeel. Ons plan om in downtown Weimar aan te schuiven wordt voorlopig echter gedwarsboomd door een lekke band. Omdat het een christelijke feestdag is, moeten we drie uur lang de komst van de pechhulp verbeiden op de gestaag heter wordende parkeerplaats. Het euvel, een kaduuk ventiel, wordt vervolgens in een minuutje of twintig op doortastende en creatieve wijze verholpen door een aardig mannetje van de ADAC.
We zijn nog juist op tijd in het centrum om van de ontbijtkaart gebruik te mogen maken. De lange rit naar Nederland, met een tussenstop bij de Burger King van Raststätte Ohligser Heide, verloopt ten slotte nagenoeg zonder Stau dan wel andere centjes pijn.
We zijn nog juist op tijd in het centrum om van de ontbijtkaart gebruik te mogen maken. De lange rit naar Nederland, met een tussenstop bij de Burger King van Raststätte Ohligser Heide, verloopt ten slotte nagenoeg zonder Stau dan wel andere centjes pijn.