Oh oh Ohrid
Dagtochten door onbekend Noord-Macedonië en Albanië
Dag 1: Beuningen – Lagadin
Vrijdag 21 juni 2013
Nog ruim voordat de ochtend überhaupt aan krieken durft te denken worden G. en ik naar Schiphol gebracht. Het vliegtuig waarmee we oorspronkelijk naar Ohrid zouden worden gevlogen heeft een euvel aan de ruitenwissers. De nodige administratieve rompslomp, een busrit naar een uithoek van de luchthaven en drieëneenhalf uur later kiest een vervangend Slowaaks toestel met stalinistisch interieur het luchtruim. Op het pretentieloze, zonder enige toeter of bel geoutilleerde vliegveld van Ohrid lopen we respectievelijk een klamme hitte en een met een glimlach van oor tot oor stempelende douanier tegen het lijf.
Het plaatselijke autoverhuurbedrijf heeft gemeend ons te moeten plezieren met een buitenproportionele slee met een kofferbak waar met gemak vijf zigeuners in passen, terwijl we bewust de keuze hadden laten vallen op een eenvoudig koekblikje. Met de mededeling dat we liever toch voor een klein modelletje gaan scheppen we maximale verwarring. Als het een en ander geregeld is zetten we koers naar de door menig cartograaf over het hoofd geziene nederzetting Lagadin, een kilometer of tien onder Ohrid, pal aan het gelijknamige meer.
De hoofdweg door Ohrid heeft twee maal drie rijstroken. We ontdekken algauw dat die stroken in Noord-Macedonië een andere functie bekleden dan in ons land: de rechterstrook is om te parkeren, op de middelste strook wordt dubbelgeparkeerd en de linkerstrook kan door alle verkeersdeelnemers worden gebruikt in een richting naar keuze. Zebrapaden en rotondes zijn geen onbekend fenomeen in Noord-Macedonië, maar hier vallen ze onder de eenprocentkunstregeling.
Lagadin is een losse verzameling hotels, kleinschalige appartementencomplexen en villa's in diverse staten van verval. Er zijn twee kruideniers en een handjevol restaurants. Aan de rand liggen een paar strandtentjes. Het ligt ingeklemd tussen het meer en de grillige, beboste pieken van het nationale park Galičica. We betrekken ons ruime tweekamerappartement in Villa Kumani. Aan de overzijde van de doorgaande weg (de rondweg om het meer) is een smal, rommelig kiezelstrandje dat betere tijden heeft gekend. De rieten parasols zijn stuk en er liggen enkele sjofele kano's. Het uitzicht is mooi, met rietkragen, de Albanese bergen aan de overkant en dreigende, donkere stapelwolken.
We doen boodschappen en eten op een gezellig druk terras waar we de enige westerlingen zijn. We nemen de twee meest tongbrekende gerechten op de kaart, die eenmaal geserveerd blijken neer te komen op stoofpotjes met varkensvlees. Voor we onder de klamme lappen kruipen drinken we thee op ons balkon en nemen we onze vervangende huurauto in ontvangst.
Het plaatselijke autoverhuurbedrijf heeft gemeend ons te moeten plezieren met een buitenproportionele slee met een kofferbak waar met gemak vijf zigeuners in passen, terwijl we bewust de keuze hadden laten vallen op een eenvoudig koekblikje. Met de mededeling dat we liever toch voor een klein modelletje gaan scheppen we maximale verwarring. Als het een en ander geregeld is zetten we koers naar de door menig cartograaf over het hoofd geziene nederzetting Lagadin, een kilometer of tien onder Ohrid, pal aan het gelijknamige meer.
De hoofdweg door Ohrid heeft twee maal drie rijstroken. We ontdekken algauw dat die stroken in Noord-Macedonië een andere functie bekleden dan in ons land: de rechterstrook is om te parkeren, op de middelste strook wordt dubbelgeparkeerd en de linkerstrook kan door alle verkeersdeelnemers worden gebruikt in een richting naar keuze. Zebrapaden en rotondes zijn geen onbekend fenomeen in Noord-Macedonië, maar hier vallen ze onder de eenprocentkunstregeling.
Lagadin is een losse verzameling hotels, kleinschalige appartementencomplexen en villa's in diverse staten van verval. Er zijn twee kruideniers en een handjevol restaurants. Aan de rand liggen een paar strandtentjes. Het ligt ingeklemd tussen het meer en de grillige, beboste pieken van het nationale park Galičica. We betrekken ons ruime tweekamerappartement in Villa Kumani. Aan de overzijde van de doorgaande weg (de rondweg om het meer) is een smal, rommelig kiezelstrandje dat betere tijden heeft gekend. De rieten parasols zijn stuk en er liggen enkele sjofele kano's. Het uitzicht is mooi, met rietkragen, de Albanese bergen aan de overkant en dreigende, donkere stapelwolken.
We doen boodschappen en eten op een gezellig druk terras waar we de enige westerlingen zijn. We nemen de twee meest tongbrekende gerechten op de kaart, die eenmaal geserveerd blijken neer te komen op stoofpotjes met varkensvlees. Voor we onder de klamme lappen kruipen drinken we thee op ons balkon en nemen we onze vervangende huurauto in ontvangst.
Dag 2: Ohrid
Zaterdag 22 juni 2013
Het ritje naar Ohrid voert langs hotelmastodonten met lugubere namen als Beton en Granit. We parkeren de auto in een wijk die schreeuwt om de sloopkogel. Het idyllische meer en het heuvelachtige, bewerelderfgoede centrum onder de rook van een eeuwenoud fort lijken hier ver weg, maar niets is minder waar: na luttel geknipper met de ogen flaneren we reeds door de kronkelsteegjes, langs het water en over lillend mensenvlees dat speels is besprenkeld over de diverse strandjes. We stuiten op een van de zillioen gebedshuizen die het stadje rijk is, de Sint-Sofiakerk. Tijdens de Ottomaanse periode deed dit monumentale optrekje dienst als moskee en heeft men op nietsontziende wijze de verfroller laten spreken. Tegenwoordig zijn de middeleeuwse fresco's weer in volle glorie te bewonderen. Dat laatste doen we dan ook maar.
Een vlonderpad volgt slaafs de kustlijn, onderlangs kliffen en rotspartijen. De vissersbootjes maken langzaam maar zeker plaats voor hippe barretjes waar balkanhouse uit de luidsprekers schalt. In de grotten worden kratten bier opgeslagen. Ohrid is een badplaats van formaat aan het worden en wij zien het gebeuren. Dat ze er nog niet zijn komt bij het afdingen aan het licht: dat is een fluitje van een cent. Na enig trappenwerk bereiken we de Sint-Johanneskerk, die op een rotspunt boven het meer fotogeniek ligt te wezen. We raggen de ontspanknop af en stijgen door een verkoelend dennenbos, via een amfitheatertje, naar het fort. Daar genieten we van het adembenemende uitzicht op het meer, de bergen en de stad. We slenteren nog wat door de straatjes en dineren vervolgens in een restaurantje tegenover de Sint-Sofiakerk. Er is een huwelijksplechtigheid gaande met Beirut-achtige muziek. De gefrituurde inktvisringen en forel laten zich goed smaken, maar de garnering is een aanfluiting. Dat zal de komende anderhalve week overigens een Macedonisch dingetje blijken te zijn.
Op de terugweg staat een man met een enorme bos takken midden op straat de weg uit te leggen aan een fietser. Flinke golven op het meer.
Een vlonderpad volgt slaafs de kustlijn, onderlangs kliffen en rotspartijen. De vissersbootjes maken langzaam maar zeker plaats voor hippe barretjes waar balkanhouse uit de luidsprekers schalt. In de grotten worden kratten bier opgeslagen. Ohrid is een badplaats van formaat aan het worden en wij zien het gebeuren. Dat ze er nog niet zijn komt bij het afdingen aan het licht: dat is een fluitje van een cent. Na enig trappenwerk bereiken we de Sint-Johanneskerk, die op een rotspunt boven het meer fotogeniek ligt te wezen. We raggen de ontspanknop af en stijgen door een verkoelend dennenbos, via een amfitheatertje, naar het fort. Daar genieten we van het adembenemende uitzicht op het meer, de bergen en de stad. We slenteren nog wat door de straatjes en dineren vervolgens in een restaurantje tegenover de Sint-Sofiakerk. Er is een huwelijksplechtigheid gaande met Beirut-achtige muziek. De gefrituurde inktvisringen en forel laten zich goed smaken, maar de garnering is een aanfluiting. Dat zal de komende anderhalve week overigens een Macedonisch dingetje blijken te zijn.
Op de terugweg staat een man met een enorme bos takken midden op straat de weg uit te leggen aan een fietser. Flinke golven op het meer.
Dag 3: Elšani
Zondag 23 juni 2013
Het heeft ons behaagd voor vandaag een excursie te boeken bij Lale Tours, een Macedonisch-Nederlands familiebedrijfje dat heeft begrepen dat Nederlanders weliswaar houden van outside-the-boxe bestemmingen, maar eenmaal ter plekke wel door Nederlandssprekenden aan het handje meegenomen wensen te worden. Verzamelpunt is het hoofdkwartier in Peštani, een toeristenfuik waar de voertaal inmiddels Nederlands is. Met een busje tuffen we naar het bergdorpje Elšani, waar de bevolking op het moment van schrijven vooralsnog geen hekel heeft aan luidruchtige Brabanders, ondanks de aanwezigheid van een groepsgenoot die griezelig nauwkeurig aan voornoemd persoonlijk profiel voldoet. Een vief omaatje meldt zich met ezeltjes. Wie daar behoefte aan heeft wordt op onze balkende vriendjes getild en vervolgens kiezen we een pad langs moestuintjes, glooiende akkers, weilanden en bos. We stijgen recht evenredig met de verspectaculairing van het uitzicht. Het pad versmalt zich tot een soort geitenpaadje met distels en kikkerpoeltjes. Onze opleeftijde gids zet er flink de pas in en houdt de moed erin middels het fluiten van Macedonische volkswijsjes.
Bij oma thuis eten we een stevige en bijzonder smakelijke stoofpot en een salade van tomaat, komkommer, paprika en kaas. 's Avonds staan we nog even langs de oever van het meer naar de golven te kijken. Een flinke bries tempert de warmte en er hangt een dreigende lucht boven de bergen. Later die avond regent het.
Bij oma thuis eten we een stevige en bijzonder smakelijke stoofpot en een salade van tomaat, komkommer, paprika en kaas. 's Avonds staan we nog even langs de oever van het meer naar de golven te kijken. Een flinke bries tempert de warmte en er hangt een dreigende lucht boven de bergen. Later die avond regent het.
Dag 4: Mavrovo N.P.
Maandag 24 juni 2013
We rijden naar het nationale park Mavrovo, dat in het bergachtige grensgebied met Albanië ligt. Teneinde het park aan de noordzijde binnen te gaan nemen we de provinciale weg naar Gostivar, die op het gebied van haakse bochten, voortkruipend vrachtverkeer en natuurschoon ook al de moeite waard is. Na een brede, kaarsrechte oostblokboulevard door Gostivar staan we plotsklaps voor de tolpoortjes van de autosnelweg naar Skopje. Hoe we de afslag naar Debar (sic!) hebben kunnen missen is me een raadsel. We keren om en nadat het verkeer nog even volkomen in de soep loopt dankzij twee ruziënde verkeersagenten blijft een hernieuwde vergissing uit.
Via een letterlijk en figuurlijk toeristische route tuffen we nu terug naar het Meer van Ohrid. De weg slingert langs een ketting van stuwmeren in een indrukwekkend berglandschap met veel bos. Algauw ligt het Mavrovomeer aan onze linkerhand te pronken. In een nederzetting aan het meer houden we onze lunchpauze op een klein buitenterras boven het water. De sympathieke, besnorde eigenaar maakt pannenkoekjes met gehakt, spinazie en kaas voor ons.
De weg voert verder door een kloofdal. Na een eindje stoppen we in het bergdorpje Rostuše voor een wandeling naar de Duf-waterval. Een vriendelijke boer toont ons het startpunt van de tocht. Een mannetje, al dan niet de opzichter van het natuurgebied, int even verderop het toegangsgeld. Het is meteen klimmen en dalen geblazen. We wanen ons op Madeira als het pad op een gegeven moment langs een irrigatiekanaaltje aan de ene kant en een afgrond aan de andere kant loopt. We ontwaren een slangetje in het struweel. Een donkere, smalle kloof met een ruisende beek leidt uiteindelijk naar de waterval, waar we pauzeren.
We rijden verder zuidwaarts, langs de andere stuwmeren. De alhier overwegend Albanese bevolking heeft in het wegdek een natuurgetrouwe maquette van het nationale park gerealiseerd: geen berg of dal is over het hoofd gezien. We scheppen een luchtje bij de dam van het zuidelijkste stuwmeer. Er mag niet worden gefotografeerd, welk verbod mogelijk wordt gehandhaafd vanuit een betonnen commandocentrum in authentieke DDR-stijl. Dan worden we geroepen door de morsige commandocentrumman. We mogen wel even boven van het panorama komen genieten. De commandocentrumman lijkt er zo ongeveer te wonen: er zijn meerdere kamers die vol staan met zoveelstehands meubilair. Uit een kast haalt hij een grote pot honing die zo groezelig is als de man zelf. Die kunnen we kopen voor 4 euro. Onze weigering gaat naadloos over in een onderkoeld afscheid.
Via het stadje Struga rijden we naar Radožda, het gecombineerde Vaals en Lage Vuursche van Noord-Macedonië. Het ligt recht tegenover Lagadin aan het meer, tegen de Macedonisch-Albanese grens. Voor we op het terras van een van de circa vijftien visrestaurants neerzijgen, maken we een ommetje door het lintdorp. Tegen een imposante achtergrond, gevormd door rotswanden en grotkerkjes, zien we slordige huisjes, moestuintjes, hangjongeren, hangouderen en een verdwaald sociaal-realistisch beeldhouwwerk.
Onder de onverwoestbare klanken van Balkanrockbands en het geklots van het meer eten we voortreffelijke vis. We bereiken ons appartement zonder ongelukken, hetgeen gezien de dronken automobilisten zonder licht en de fietsers die midden op straat een peukje paffen een klein wonder mag heten.
Via een letterlijk en figuurlijk toeristische route tuffen we nu terug naar het Meer van Ohrid. De weg slingert langs een ketting van stuwmeren in een indrukwekkend berglandschap met veel bos. Algauw ligt het Mavrovomeer aan onze linkerhand te pronken. In een nederzetting aan het meer houden we onze lunchpauze op een klein buitenterras boven het water. De sympathieke, besnorde eigenaar maakt pannenkoekjes met gehakt, spinazie en kaas voor ons.
De weg voert verder door een kloofdal. Na een eindje stoppen we in het bergdorpje Rostuše voor een wandeling naar de Duf-waterval. Een vriendelijke boer toont ons het startpunt van de tocht. Een mannetje, al dan niet de opzichter van het natuurgebied, int even verderop het toegangsgeld. Het is meteen klimmen en dalen geblazen. We wanen ons op Madeira als het pad op een gegeven moment langs een irrigatiekanaaltje aan de ene kant en een afgrond aan de andere kant loopt. We ontwaren een slangetje in het struweel. Een donkere, smalle kloof met een ruisende beek leidt uiteindelijk naar de waterval, waar we pauzeren.
We rijden verder zuidwaarts, langs de andere stuwmeren. De alhier overwegend Albanese bevolking heeft in het wegdek een natuurgetrouwe maquette van het nationale park gerealiseerd: geen berg of dal is over het hoofd gezien. We scheppen een luchtje bij de dam van het zuidelijkste stuwmeer. Er mag niet worden gefotografeerd, welk verbod mogelijk wordt gehandhaafd vanuit een betonnen commandocentrum in authentieke DDR-stijl. Dan worden we geroepen door de morsige commandocentrumman. We mogen wel even boven van het panorama komen genieten. De commandocentrumman lijkt er zo ongeveer te wonen: er zijn meerdere kamers die vol staan met zoveelstehands meubilair. Uit een kast haalt hij een grote pot honing die zo groezelig is als de man zelf. Die kunnen we kopen voor 4 euro. Onze weigering gaat naadloos over in een onderkoeld afscheid.
Via het stadje Struga rijden we naar Radožda, het gecombineerde Vaals en Lage Vuursche van Noord-Macedonië. Het ligt recht tegenover Lagadin aan het meer, tegen de Macedonisch-Albanese grens. Voor we op het terras van een van de circa vijftien visrestaurants neerzijgen, maken we een ommetje door het lintdorp. Tegen een imposante achtergrond, gevormd door rotswanden en grotkerkjes, zien we slordige huisjes, moestuintjes, hangjongeren, hangouderen en een verdwaald sociaal-realistisch beeldhouwwerk.
Onder de onverwoestbare klanken van Balkanrockbands en het geklots van het meer eten we voortreffelijke vis. We bereiken ons appartement zonder ongelukken, hetgeen gezien de dronken automobilisten zonder licht en de fietsers die midden op straat een peukje paffen een klein wonder mag heten.
Dag 5: Tirana
Dinsdag 25 juni 2013
We gaan vroeg op pad en ronden het meer tegen de wijzers van de klok in richting Albanië. We maken ongepland een extra pirouette bij het tankstation voor Ohrid, nadat we door een plas water zijn gereden waarin zich kennelijk ook olie bevond. Niemand kijkt op of om. Ons mankeert niets en nadat we hebben geconstateerd dat ook onze huurauto geen schrammetje heeft opgelopen vervolgen we onze weg.
Tussen de doorgaande weg en de flats van Struga ingeklemd ligt een heus krottenwijkje waar Roma wonen. De weg buigt van de oever van het meer af, klimt naar een pas en even later passeren we in luttele minuten de grensposten van Noord-Macedonië en Albanië, vergaring van facultatieve stempels incluis.
De afdaling, waarbij de weidse panorama's worden geblokkeerd door een optisch dikke haag van kleineraststättjes en mobiele autowasserettes. Nu we toch niet worden afgeleid door magnifieke berglandschappen nemen we de gelegenheid te baat om wat hardnekkige misverstanden over Albanië uit de weg te ruimen. Nee, het wegdek is niet vergeven van kniediepe gaten; de kwaliteit is juist goed en de weg is zeer breed uitgevoerd opdat de Albanezen hun onbehouwen inhaalmanoeuvres zonder gevaar voor eigen en andermans leven kunnen uitvoeren. En nee, er rijden niet alléén Mercedessen rond in het land der Skippetaren; slechts twee à drie op de tien auto's draagt een ster op de motorkap. En nee, het landschap is niet bezaaid met Enver Hoxha-bunkertjes; reclameborden, verkiezingsposters (eergisteren waren de parlementsverkiezingen), fabrieksruïnes en openbare vuilnisbelten nemen in toenemende mate de plaats in van de wereldvermaarde betonnen champignons.
De weg volgt een ruime riviervallei met akkerland, omsloten door ruige bergkammen. Een aftands dieseltreintje rammelt en puft ons tegemoet op het enkelspoor dat parallel aan de weg loopt. De stadjes zijn een gezellig rommeltje en worden afgewisseld door tankstations en barretjes, variërend van retehip tot verwaarloosd, van kitscherig tot vintage en alles daartussenin. De enige constante factor is het rijgedrag van de Albanezen.
Op onze wegenkaart had ik gezien dat er tussen Elbasan en Tirana een autosnelweg is gepland. De twee spiksplinternieuwe plakken asfalt die inmiddels blijken te zijn aangelegd halen ruim een halfuur van de reistijd af die onze VladVlad aangeeft. De tunnels zien er strak uit en vlak voor de hoofdstad heeft elke rijrichting zelfs de beschikking over drie stroken. Met opzet gebruik ik hier niet de term rijstrook omdat ze ook als zebrapad of parkeerplaats worden gebruikt. Je kunt het de Albanezen nauwelijks euvel duiden: de autosnelweg is een nieuw fenomeen in het bergstaatje; bovendien was autorijden tot de val van het communisme in 1991 überhaupt voorbehouden aan partijbonzen.
Binnen de gemeentegrenzen van Tirana wordt nog volop aan de weg gewerkt, voor zover je al van een weg kan spreken. De vering van onze vierwieler wordt danig op de proef gesteld als we stapvoets door het zand en de kuilen hotsebotsen naar de berg betonrot die nog vaag de contouren heeft van een voetbalstadion. Op de naburige parkeerplaats die is uitgedost als Kalahariwoestijn laten we de huurauto de huurauto en verkennen we het centrum verder te voet.
Tirana is druk, stoffig en foeilelijk, maar ook uitgesproken boeiend door de vele contrasten. De stad is zichzelf opnieuw aan het uitvinden en wij zijn erbij. Het enorme, door sovjetarchitectuur omzoomde Skanderbegplein wordt ingericht om te flaneren in plaats van te marcheren. (Skanderbeg is de Hansje Brinker van Albanië.) Er zijn zelfs fietspaden en een hippe wolkenkrabber in de vorm van een puntzak friet schiet de broeierige lucht in. Elders verrijst een nieuwe orthodoxe megakathedraal. De wijk Blloku was in het communistische tijdperk hermetisch afgesloten voor het volk, maar is tegenwoordig het uitgaansgebied waar tout Tirana gezien wil worden. Op straatniveau zijn het glimmende puien, boetiekjes, kekke terrasjes en terreinwagens wat de klok slaat, maar voor de overige verdiepingen zou de naam Brroku meer van toepassing zijn. We eten er met schaamte een vleesschotel waar een hippo bag bij geleverd had mogen worden. Onze struintocht door de stad eindigt bij de piramide, een betonnen gedrocht dat eind jaren tachtig ter ere van Enver Hoxha is opgetrokken, maar dat nu het verwaarloosde mikpunt is van klimmers en graffitispuiters.
Via dezelfde route rijden we terug naar Noord-Macedonië. We hadden ons voorgenomen om voor het donker terug te zijn; dat lukt wonderwel.
Tussen de doorgaande weg en de flats van Struga ingeklemd ligt een heus krottenwijkje waar Roma wonen. De weg buigt van de oever van het meer af, klimt naar een pas en even later passeren we in luttele minuten de grensposten van Noord-Macedonië en Albanië, vergaring van facultatieve stempels incluis.
De afdaling, waarbij de weidse panorama's worden geblokkeerd door een optisch dikke haag van kleineraststättjes en mobiele autowasserettes. Nu we toch niet worden afgeleid door magnifieke berglandschappen nemen we de gelegenheid te baat om wat hardnekkige misverstanden over Albanië uit de weg te ruimen. Nee, het wegdek is niet vergeven van kniediepe gaten; de kwaliteit is juist goed en de weg is zeer breed uitgevoerd opdat de Albanezen hun onbehouwen inhaalmanoeuvres zonder gevaar voor eigen en andermans leven kunnen uitvoeren. En nee, er rijden niet alléén Mercedessen rond in het land der Skippetaren; slechts twee à drie op de tien auto's draagt een ster op de motorkap. En nee, het landschap is niet bezaaid met Enver Hoxha-bunkertjes; reclameborden, verkiezingsposters (eergisteren waren de parlementsverkiezingen), fabrieksruïnes en openbare vuilnisbelten nemen in toenemende mate de plaats in van de wereldvermaarde betonnen champignons.
De weg volgt een ruime riviervallei met akkerland, omsloten door ruige bergkammen. Een aftands dieseltreintje rammelt en puft ons tegemoet op het enkelspoor dat parallel aan de weg loopt. De stadjes zijn een gezellig rommeltje en worden afgewisseld door tankstations en barretjes, variërend van retehip tot verwaarloosd, van kitscherig tot vintage en alles daartussenin. De enige constante factor is het rijgedrag van de Albanezen.
Op onze wegenkaart had ik gezien dat er tussen Elbasan en Tirana een autosnelweg is gepland. De twee spiksplinternieuwe plakken asfalt die inmiddels blijken te zijn aangelegd halen ruim een halfuur van de reistijd af die onze VladVlad aangeeft. De tunnels zien er strak uit en vlak voor de hoofdstad heeft elke rijrichting zelfs de beschikking over drie stroken. Met opzet gebruik ik hier niet de term rijstrook omdat ze ook als zebrapad of parkeerplaats worden gebruikt. Je kunt het de Albanezen nauwelijks euvel duiden: de autosnelweg is een nieuw fenomeen in het bergstaatje; bovendien was autorijden tot de val van het communisme in 1991 überhaupt voorbehouden aan partijbonzen.
Binnen de gemeentegrenzen van Tirana wordt nog volop aan de weg gewerkt, voor zover je al van een weg kan spreken. De vering van onze vierwieler wordt danig op de proef gesteld als we stapvoets door het zand en de kuilen hotsebotsen naar de berg betonrot die nog vaag de contouren heeft van een voetbalstadion. Op de naburige parkeerplaats die is uitgedost als Kalahariwoestijn laten we de huurauto de huurauto en verkennen we het centrum verder te voet.
Tirana is druk, stoffig en foeilelijk, maar ook uitgesproken boeiend door de vele contrasten. De stad is zichzelf opnieuw aan het uitvinden en wij zijn erbij. Het enorme, door sovjetarchitectuur omzoomde Skanderbegplein wordt ingericht om te flaneren in plaats van te marcheren. (Skanderbeg is de Hansje Brinker van Albanië.) Er zijn zelfs fietspaden en een hippe wolkenkrabber in de vorm van een puntzak friet schiet de broeierige lucht in. Elders verrijst een nieuwe orthodoxe megakathedraal. De wijk Blloku was in het communistische tijdperk hermetisch afgesloten voor het volk, maar is tegenwoordig het uitgaansgebied waar tout Tirana gezien wil worden. Op straatniveau zijn het glimmende puien, boetiekjes, kekke terrasjes en terreinwagens wat de klok slaat, maar voor de overige verdiepingen zou de naam Brroku meer van toepassing zijn. We eten er met schaamte een vleesschotel waar een hippo bag bij geleverd had mogen worden. Onze struintocht door de stad eindigt bij de piramide, een betonnen gedrocht dat eind jaren tachtig ter ere van Enver Hoxha is opgetrokken, maar dat nu het verwaarloosde mikpunt is van klimmers en graffitispuiters.
Via dezelfde route rijden we terug naar Noord-Macedonië. We hadden ons voorgenomen om voor het donker terug te zijn; dat lukt wonderwel.
Dag 6: Sveti Naum
Woensdag 26 juni 2013
Onder bewolkte en frisse omstandigheden ontbijten we bij het restaurant even verderop. G. krijgt een soort Macedonische kroket met frites voorgeschoteld, ik een plak nijlpaardenkots. Voor ons geëxperimenteer met eten krijgen we vandaag kennelijk de rekening gepresenteerd.
Tot de zon doorbreekt kwijten we ons van diverse taken van huishoudelijke aard. Dan rijden we naar Sveti Naum aan de zuidkant van het meer, op een steenworp afstand van de grens met Albanië. De weg naar het tiende-eeuwse kloostercomplex is prachtig: links bergen, rechts het meer. En voor ons regelmatig een touringcar. Voor Macedonische begrippen is Sveti Naum (Sint-Naum in het Nederlands) een toeristische trekpleister van formaat; in de weinige reisgidsen die tot op heden over dit kleine land zijn verschenen wordt het stevig aangeprezen. Niet ten onrechte, merken we als we ons door de haag van souvenir- en eetstalletjes hebben geworsteld. Pauwen scharrelen door de minutieus onderhouden kloostertuin met waterornamenten. De centraal gelegen kerk is prachtig, maar de grootste attractie is toch de fenomenale ligging.
Op deze locatie bevindt zich ook de bron van het Meer van Ohrid. Het water is afkomstig van het hoger gelegen, naburige Prespameer. We nemen een bootje om de bron te bekijken. Het water van wat op het eerste gezicht een doodnormale schaatsvijver lijkt is kristalhelder. Het fijne zwarte, zilveren en turkooizen zand laat zich goed bewonderen. Als een vulkanische modderpot borrelt het bronwater vanonder het zand omhoog; een bijzonder fenomeen.
De avondmaaltijd gebruiken we in Peštani.
Tot de zon doorbreekt kwijten we ons van diverse taken van huishoudelijke aard. Dan rijden we naar Sveti Naum aan de zuidkant van het meer, op een steenworp afstand van de grens met Albanië. De weg naar het tiende-eeuwse kloostercomplex is prachtig: links bergen, rechts het meer. En voor ons regelmatig een touringcar. Voor Macedonische begrippen is Sveti Naum (Sint-Naum in het Nederlands) een toeristische trekpleister van formaat; in de weinige reisgidsen die tot op heden over dit kleine land zijn verschenen wordt het stevig aangeprezen. Niet ten onrechte, merken we als we ons door de haag van souvenir- en eetstalletjes hebben geworsteld. Pauwen scharrelen door de minutieus onderhouden kloostertuin met waterornamenten. De centraal gelegen kerk is prachtig, maar de grootste attractie is toch de fenomenale ligging.
Op deze locatie bevindt zich ook de bron van het Meer van Ohrid. Het water is afkomstig van het hoger gelegen, naburige Prespameer. We nemen een bootje om de bron te bekijken. Het water van wat op het eerste gezicht een doodnormale schaatsvijver lijkt is kristalhelder. Het fijne zwarte, zilveren en turkooizen zand laat zich goed bewonderen. Als een vulkanische modderpot borrelt het bronwater vanonder het zand omhoog; een bijzonder fenomeen.
De avondmaaltijd gebruiken we in Peštani.
Dag 7: Korça
Donderdag 27 juni 2013
Terwijl we ons in de badkamer aan het optutten zijn horen we plotsklaps een oorverdovend geraas. Nadere inspectie van het een en ander leert ons dat dit veroorzaakt wordt door ons zonnescherm dat gebukt gaat onder een heuse hoosbui. Ook als het weer droog is blijven zowel de bergen achter Lagadin als die aan de overkant goeddeels onttrokken aan het zicht. Het is nog steeds bewolkt en fris als we via dezelfde weg als gisteren koers zetten naar Albanië. Een auto ligt in de kreukels, de politie staat erbij en kijkt ernaar; een tafereeltje dat we eigenlijk pas in Albanië verwachtten aan te treffen. De bescheiden grenspost passeren we in luttele minuten.
Dit is meer het Albanië zoals we het ons van tevoren hadden voorgesteld: kleine, rommelige dorpjes, veel oude Mercedessen en bunkertjes. Een serie haarspeldbochten door de bergen leidt naar een ruime vlakte, waar we een wederom verrassend goed onderhouden, brede weg aantreffen. We doorkruisen een agrarisch gebied met boeren die hun land met de blote knuisten bewerken, paard-en-wagens, ezeltjes en grazende koeien, welk vee overigens ook doodgemoedereerd vanaf het asfalt de bermen begraast.
Een immens Vodafone-reclamebord leidt de aandacht van het verkeer af. Voor maximaal contrast ontwaart G. op de naastgelegen helling een veemarkt op houtje-touwtjebasis die schreeuwt om een kijkje. Die lokroep kunnen en willen we niet weerstaan. Besprenkeld over de heuvel staan wat camionnetjes en Mercedessen, tussen welke wordt onderhandeld over de tevens aanwezige koeien, kippen en konijnen. Ook liggen er twee dode geiten te heb en in een kofferbak krioelen biggetjes. Er zijn ook twee keten met wat plastic tuinmeubilair waar bier wordt gedronken en geklessebest. De boeren trekken zich weinig van ons aan, hoewel we de enige toeristen zijn.
We rijden door naar Korça en parkeren de auto op een stoffig plein met nieuwbouwappartementen, daarbij gedwee de aanwijzingen opvolgend van de autochtone bevolking die naar we aannemen op de hoogte is van parkeerverboden her en der. Het oorspronkelijke plan was om de middelgrote stad er in een halfuurtje doorheen te jassen en dan met een taxi of busje naar het nabije idyllische bergdorpje Voskopoja te gaan. Maar Korça is een dermate relaxte en bij vlagen ook charmante stad dat we er de hele dag blijven hangen.
We zijn slechts enkele stappen verwijderd van een vervallen industrieterrein waarvan het aannemelijk is dat het ook plaats gaat maken voor flatwoningen. Er is een kledingmarkt en, onder betonnen staketsels, een bazaar. Een bakvorm rijker kuieren we naar het centrale plein van de stad, een gezellig druk allegaartje van kraampjes, stof, winkeltjes, mensen en onverklaarbaar bewoonde gebouwen. Met uitzicht op het chaotische busstation eten we worst met brood bij een vriendelijke, Duitssprekende uitbater. Weer even verderop ligt een sfeervol, gerenoveerd wijkje met Havana-achtige puien. Ook hier is het marktdag. We ontmoeten zowaar een toerist met een Macedonische privégids, die desgevraagd uit Zuid-Korea blijkt te komen. In de loop van de dag zullen we hen nog een paar keer tegen het lijf lopen. Er is een gloednieuw, poepchic winkelcentrum en, Albaneser kan het niet worden, luttele meters hiervandaan ontspint zich een krottenwijk waar het armoe troef is. Een achterafstraatje met ruïnes, openbare vuilnisbelten en sovjetflats. We kopen er een broodje bij het lokale bakkertje en sloffen naar de kathedraal, een fraai staaltje wederopbouw nadat de Albanese Culturele Revolutie zijn vernietigende werk had gedaan in de tijd dat Enver Hoxha twee handen op één communistische buik was met Mao Zedong.
Er ligt een hip panoramaterras naast de kerk. We gebruiken er een frisje en genieten van het uitzicht over de stad en de omringende bergen. Het is open weer, maar boven de westelijke heuvels hangt een dreigende buienlucht. Achter de kathedraal ligt een middeleeuwsig buurtje met lieve slingerstraatjes en pleintjes met kinderkopjes. Een gebied met toeristische potentie van heb ik jou daar, maar nu is er geen kip met afritsbroek en geldbuidel te bekennen. Een omaatje lacht naar ons en geeft ons de vijf. Het begint te druppelen. We zijn net op tijd bij een beparasold terras om te schuilen voor een onweersbui. Als het grote hozen voorbij is lopen we naar de auto.
De terugreis verloopt aanvankelijk als een zonnetje en we zwaaien nog twee keer naar onze Zuid-Koreaanse vriend die kennelijk ook uitgekorçaad was. In de bergen voor de Albanese grensstad Pogradec raken we echter verzeild in een verkeersopstopping. Net als vanochtend aan gene zijde van de grens is een auto in onzachte aanraking gekomen met een rotswand. Op de drukke hoofdstraat van Pogradec missen we de afslag naar Noord-Macedonië. Even buiten de bebouwde kom vinden we een geschikte plek om te keren, maar dan worden we om onduidelijke redenen door een politieagent aan de kant gezet. Ons paspoort wil hij zien, en hij moet nog meer van ons, maar van de Albanese taal kunnen wij geen garen spinnen. Nadat G. in sappig Oxford-Engels onze situatie heeft toegelicht mogen we doorrijden, de agent in opperste staat van wanhoop en verwarring achterlatend.
Even voorbij Pogradec eten we in een restaurantje aan het Meer van Ohrid. Er is een verlaten kermis en de regen valt met bakken uit de lucht. Als de buikjes rond zijn is het weer droog. We stoppen bij een kruidenier om onze laatste Albanese foepen uit te geven en bij een bunkertje om dit te vereeuwigen (twee agenten gebaren van: "Neem maar mee!"). Boven de in een gouden zonlicht badende bergen prijkt een schitterende regenboog. In Lagadin maken we nog een wandelingetje langs het meer.
Dit is meer het Albanië zoals we het ons van tevoren hadden voorgesteld: kleine, rommelige dorpjes, veel oude Mercedessen en bunkertjes. Een serie haarspeldbochten door de bergen leidt naar een ruime vlakte, waar we een wederom verrassend goed onderhouden, brede weg aantreffen. We doorkruisen een agrarisch gebied met boeren die hun land met de blote knuisten bewerken, paard-en-wagens, ezeltjes en grazende koeien, welk vee overigens ook doodgemoedereerd vanaf het asfalt de bermen begraast.
Een immens Vodafone-reclamebord leidt de aandacht van het verkeer af. Voor maximaal contrast ontwaart G. op de naastgelegen helling een veemarkt op houtje-touwtjebasis die schreeuwt om een kijkje. Die lokroep kunnen en willen we niet weerstaan. Besprenkeld over de heuvel staan wat camionnetjes en Mercedessen, tussen welke wordt onderhandeld over de tevens aanwezige koeien, kippen en konijnen. Ook liggen er twee dode geiten te heb en in een kofferbak krioelen biggetjes. Er zijn ook twee keten met wat plastic tuinmeubilair waar bier wordt gedronken en geklessebest. De boeren trekken zich weinig van ons aan, hoewel we de enige toeristen zijn.
We rijden door naar Korça en parkeren de auto op een stoffig plein met nieuwbouwappartementen, daarbij gedwee de aanwijzingen opvolgend van de autochtone bevolking die naar we aannemen op de hoogte is van parkeerverboden her en der. Het oorspronkelijke plan was om de middelgrote stad er in een halfuurtje doorheen te jassen en dan met een taxi of busje naar het nabije idyllische bergdorpje Voskopoja te gaan. Maar Korça is een dermate relaxte en bij vlagen ook charmante stad dat we er de hele dag blijven hangen.
We zijn slechts enkele stappen verwijderd van een vervallen industrieterrein waarvan het aannemelijk is dat het ook plaats gaat maken voor flatwoningen. Er is een kledingmarkt en, onder betonnen staketsels, een bazaar. Een bakvorm rijker kuieren we naar het centrale plein van de stad, een gezellig druk allegaartje van kraampjes, stof, winkeltjes, mensen en onverklaarbaar bewoonde gebouwen. Met uitzicht op het chaotische busstation eten we worst met brood bij een vriendelijke, Duitssprekende uitbater. Weer even verderop ligt een sfeervol, gerenoveerd wijkje met Havana-achtige puien. Ook hier is het marktdag. We ontmoeten zowaar een toerist met een Macedonische privégids, die desgevraagd uit Zuid-Korea blijkt te komen. In de loop van de dag zullen we hen nog een paar keer tegen het lijf lopen. Er is een gloednieuw, poepchic winkelcentrum en, Albaneser kan het niet worden, luttele meters hiervandaan ontspint zich een krottenwijk waar het armoe troef is. Een achterafstraatje met ruïnes, openbare vuilnisbelten en sovjetflats. We kopen er een broodje bij het lokale bakkertje en sloffen naar de kathedraal, een fraai staaltje wederopbouw nadat de Albanese Culturele Revolutie zijn vernietigende werk had gedaan in de tijd dat Enver Hoxha twee handen op één communistische buik was met Mao Zedong.
Er ligt een hip panoramaterras naast de kerk. We gebruiken er een frisje en genieten van het uitzicht over de stad en de omringende bergen. Het is open weer, maar boven de westelijke heuvels hangt een dreigende buienlucht. Achter de kathedraal ligt een middeleeuwsig buurtje met lieve slingerstraatjes en pleintjes met kinderkopjes. Een gebied met toeristische potentie van heb ik jou daar, maar nu is er geen kip met afritsbroek en geldbuidel te bekennen. Een omaatje lacht naar ons en geeft ons de vijf. Het begint te druppelen. We zijn net op tijd bij een beparasold terras om te schuilen voor een onweersbui. Als het grote hozen voorbij is lopen we naar de auto.
De terugreis verloopt aanvankelijk als een zonnetje en we zwaaien nog twee keer naar onze Zuid-Koreaanse vriend die kennelijk ook uitgekorçaad was. In de bergen voor de Albanese grensstad Pogradec raken we echter verzeild in een verkeersopstopping. Net als vanochtend aan gene zijde van de grens is een auto in onzachte aanraking gekomen met een rotswand. Op de drukke hoofdstraat van Pogradec missen we de afslag naar Noord-Macedonië. Even buiten de bebouwde kom vinden we een geschikte plek om te keren, maar dan worden we om onduidelijke redenen door een politieagent aan de kant gezet. Ons paspoort wil hij zien, en hij moet nog meer van ons, maar van de Albanese taal kunnen wij geen garen spinnen. Nadat G. in sappig Oxford-Engels onze situatie heeft toegelicht mogen we doorrijden, de agent in opperste staat van wanhoop en verwarring achterlatend.
Even voorbij Pogradec eten we in een restaurantje aan het Meer van Ohrid. Er is een verlaten kermis en de regen valt met bakken uit de lucht. Als de buikjes rond zijn is het weer droog. We stoppen bij een kruidenier om onze laatste Albanese foepen uit te geven en bij een bunkertje om dit te vereeuwigen (twee agenten gebaren van: "Neem maar mee!"). Boven de in een gouden zonlicht badende bergen prijkt een schitterende regenboog. In Lagadin maken we nog een wandelingetje langs het meer.
Dag 8: Galičica N.P.
Vrijdag 28 juni 2013
Deze zonnige en warme dag leent zich uitstekend voor een beklimming van de Galičica, de berg waar het nationale park achter ons appartement haar naam aan heeft te danken en vanwaar je het Meer van Ohrid en het Prespameer in één oogopslag kunt bewonderen. G. zet me op de pas af; vanhier zijn het ruim vierhonderd hoogtemeters tot de top. Er is geen markering, maar het rotsige pad is steeds vrij duidelijk te onderscheiden. Het slalomt voor een groot deel rond een brakke hoogspanningsleiding en later dienen de zendmasten en barakken op de top als oriëntatiepunt. Het is rustig en stil en er zijn veel bloemen, vlinders en andere insecten te zien. Steeds heb ik een fenomenaal uitzicht op het ovale Meer van Ohrid, maar pas een minuutje of twintig onder het hoogste punt wordt ook het veel grilliger gevormde Prespameer zichtbaar. Op de top eet ik mijn brood.
Via dezelfde weg loop ik terug. Twee minuten nadat ik weer op de pasweg ben pikt G. me op. We rijden nog even naar de oever van het Prespameer. Aan deze kant van de graat is het veel bosrijker. We dineren in Lagadin bij zonsondergang.
Via dezelfde weg loop ik terug. Twee minuten nadat ik weer op de pasweg ben pikt G. me op. We rijden nog even naar de oever van het Prespameer. Aan deze kant van de graat is het veel bosrijker. We dineren in Lagadin bij zonsondergang.
Dag 9: Prespameer – Pelister N.P. – Ohrid
Zaterdag 29 juni 2013
Het is vooralsnog mooi weer, maar de grillige wolkenplukken beloven donder en bliksem.
We staan bijtijds op, omdat onze reisgids aandacht besteedt aan een vogelreservaat bij de nederzetting Ezerani, aan het Prespameer. Willen we naast grazende koeien nog wat gevederde vrienden ontwaren, dan moeten we er vroeg bij zijn. Via de grote weg naar Ezerani derhalve. Zowaar missen we de afslag niet en algauw staan we in het bruisende dorpshart: een kruispunt met kruidenier, waar wat oude baasjes de eerste blikken reeds hebben geopend. Immer geradeaus, orakelt de wegenkaart. Maar we zijn amper uit de bebouwde kom, of we stuiten op een karrenspoor dat in metershoog struweel verdwijnt. Tijd voor een stukje beraadslaging met de kruispuntknarren. Neen, dat daar is een jungle, zeggen ze. Meer dan kniediep waden door het moeras, zeggen ze. Maar in Asamati, zeggen ze, daar is het wél goed vogelen!
Wij slaafs naar Asamati (115 inwoners tijdens de Eerste Wereldoorlog, aldus Wikipedia). Op de spiksplinternieuwe bewegwijzering in de minutieus gemillimeterde berm van de vers geasfalteerde, kuilloze autostrade staat werkelijk elke boom aangegeven. Behalve Asamati. Op goed geluk bereiken we toch de noordoostelijke oevers van het Prespameer. Hier moet het te doen zijn. Alle mannen van de Balkan met sandalen, baarden en grote vogelkijkers komen hierheen. Maar hoe je het ook wendt of keert, dit nog in de kinderschoenen staande, rustige strandplaatsje lijkt op het oog terecht stelselmatig te worden genegeerd door de reeds gememoreerde mannen. Op een verdwaalde en pardoes de benen nemende zilverreiger na lijkt geen vogel onze mening over het verstilde uitzicht over het meer te delen. Voor de vorm duikt G. nog even een toefje riet in. Spotsgewijs zit er vandaag echter niet meer in dan drie roeiboten, een brakke kajak en 948 lege plastic flessen.
Tijd voor cultuur! Op de hellingen van het nationale park Pelister ligt een aantal pittoreske dorpjes. Door een grapje van de cartograaf bereiken we Brajčino iets later dan strikt noodzakelijk. De diverse nieuwbouwprojecten doen een beetje afbreuk aan de authenticiteit. Het dorpje waar we tijdens de klim doorheen kwamen, Ljobojno, vonden we mooier, ondanks de enorme touringcar die zich op natuurwetten tartende wijze door de krappe, kronkelige steegjes heeft weten te wurmen. Na de lunch, die in hoog tempo wordt genuttigd door dreigende donderkoppen en gerommel, dalen we weer af naar de grote weg. De verschillende plaatsjes zijn namelijk niet onderling met elkaar verbonden; elk heeft zijn eigen toegangsweg.
We besluiten voor de grenspassagebeleving te gaan: Griekenland ligt op een steenworp afstand. Volgens de wegenkaart is de grenspost gesloten, maar ondertussen is de weg geüpgraded en staat Griekenland ook op de borden aangegeven, dus wie weet. De tzatzikikegel blijft de Noord-Macedoniërs vooralsnog echter bespaard, vermits de grensovergang nog immer hermetisch afgesloten blijkt. Toch is onderhavig uitstapje niet helemaal voor niets geweest: we redden een schildpad die ondersteboven op het asfalt ligt en bieden twee meisjes, die worden gegeseld door de inmiddels losgebarsten onweersbui, tevergeefs een lift aan.
Hoe nu? Een volgend pittoresk dorpje dan maar: Malovište. Het dienovereenkomstige stukje in de reisgids telt liefst twee alinea's, dus de verwachtingen zijn hooggespannen. Maar de verwachtingen blijven de verwachtingen, want we zullen dat malle Malovište nooit bereiken. Tot Kažani (onaffe orthodoxe kerk in kaal beton, kinderkopjes, geen levende ziel te bekennen) is het appeltje-eitje. Dan voert een aftands betonplatenweggetje van één huurauto breed zonder voor polderbewoners waarneembare uitwijkmogelijkheden de bergen van het nationale park in en wat je dan als polderbewoner vreest gebeurt ook: een tegenligger. En geen Fiat Punto, maar een heuse camion met grote meneren erin. Nu heb ik een magnifieke rijopleiding genoten, maar deze situatie is toch een klein, lief omissietje. Lang verhaal kort, nog voordat een toevallige passant met oog voor uitwijkmogelijkheden de helpende hand kan bieden, geef ik een ruk aan het stuur en parkeer ik onze huurauto bovenop een grote steen. Maar ook deze beproeving overleeft ons arme koekblikje. Na nog een hoop gedoe, waarin versnellingspook en koppelingspedaal vechten om de hoofdrol, kunnen beide partijen hun weg vervolgen. Alleen gaat onze weg ook naar beneden, omdat we niet weten wat de Malovišters camiontechnisch nog meer voor ons in petto hebben. Vijftig meter bergopwaarts maken we rechtsomkeert, op een plek waar een brokkenpiloot eerste klas een dubbelgelede bus met speels gemak kan keren.
Nieuwe plannen dienen te worden gesmeed. Bitola dan? Geen pittoresk dorpje, maar de op Skopje na grootste stad van Noord-Macedonië. Bitola moet te doen zijn. Maar ook dat project sneuvelt, want terwijl ik nog even een foto trek van de betonnen kerk ontwaart G. een spijker in een onzer banden. Dan wordt Struga van stal gehaald; garages en appartement binnen handbereik. Via Ohrid is nogal om, maar op de kaart ontwaren we een dekselse sluiproute die bovenlangs Ohrid voert. Alles zit nu mee: de bewegwijzering is uitmuntend, tegenliggers ontbreken. Een dorpje, check, staat op de kaart, helemaal goed. Een vrouw en een meisje wachten op de bus. Een dode kat op de weg. Maar even verderop houdt het plaveisel het voor gezien. Zouden we toch weer een afslag hebben gemist? Terug naar de bushalte, vragen. "Struga? Ja nee, ha ha ha, dan moet je via Ohrid!"
Onze lijst met alternatieven is nu zo zoetjesaan uitgeput, evenals wijzelf. We zetten de auto in Ohrid, doen een drankje aan het meer en lopen een rondje door het historische centrum. Tussen de hooggelegen huizen door zien we een enorme bui aankomen. Naar beneden, naar het meer. Een zwarte lucht, het water klotst wild tegen de kades. Bloempotten sneuvelen, plastic terrasstoelen vliegen in het rond. We zoeken dekking op een overdekt terras, waar we dinersgewijs het nuttige met het nuttigen verenigen.
Met bevredigde behoeften sjokken we naar de auto. Die hebben we in een betaaldparkerenzone gezet. Parkeerautomaten kent men hier niet; er surveilleren mannetjes met mobiele kassa's.
We staan bijtijds op, omdat onze reisgids aandacht besteedt aan een vogelreservaat bij de nederzetting Ezerani, aan het Prespameer. Willen we naast grazende koeien nog wat gevederde vrienden ontwaren, dan moeten we er vroeg bij zijn. Via de grote weg naar Ezerani derhalve. Zowaar missen we de afslag niet en algauw staan we in het bruisende dorpshart: een kruispunt met kruidenier, waar wat oude baasjes de eerste blikken reeds hebben geopend. Immer geradeaus, orakelt de wegenkaart. Maar we zijn amper uit de bebouwde kom, of we stuiten op een karrenspoor dat in metershoog struweel verdwijnt. Tijd voor een stukje beraadslaging met de kruispuntknarren. Neen, dat daar is een jungle, zeggen ze. Meer dan kniediep waden door het moeras, zeggen ze. Maar in Asamati, zeggen ze, daar is het wél goed vogelen!
Wij slaafs naar Asamati (115 inwoners tijdens de Eerste Wereldoorlog, aldus Wikipedia). Op de spiksplinternieuwe bewegwijzering in de minutieus gemillimeterde berm van de vers geasfalteerde, kuilloze autostrade staat werkelijk elke boom aangegeven. Behalve Asamati. Op goed geluk bereiken we toch de noordoostelijke oevers van het Prespameer. Hier moet het te doen zijn. Alle mannen van de Balkan met sandalen, baarden en grote vogelkijkers komen hierheen. Maar hoe je het ook wendt of keert, dit nog in de kinderschoenen staande, rustige strandplaatsje lijkt op het oog terecht stelselmatig te worden genegeerd door de reeds gememoreerde mannen. Op een verdwaalde en pardoes de benen nemende zilverreiger na lijkt geen vogel onze mening over het verstilde uitzicht over het meer te delen. Voor de vorm duikt G. nog even een toefje riet in. Spotsgewijs zit er vandaag echter niet meer in dan drie roeiboten, een brakke kajak en 948 lege plastic flessen.
Tijd voor cultuur! Op de hellingen van het nationale park Pelister ligt een aantal pittoreske dorpjes. Door een grapje van de cartograaf bereiken we Brajčino iets later dan strikt noodzakelijk. De diverse nieuwbouwprojecten doen een beetje afbreuk aan de authenticiteit. Het dorpje waar we tijdens de klim doorheen kwamen, Ljobojno, vonden we mooier, ondanks de enorme touringcar die zich op natuurwetten tartende wijze door de krappe, kronkelige steegjes heeft weten te wurmen. Na de lunch, die in hoog tempo wordt genuttigd door dreigende donderkoppen en gerommel, dalen we weer af naar de grote weg. De verschillende plaatsjes zijn namelijk niet onderling met elkaar verbonden; elk heeft zijn eigen toegangsweg.
We besluiten voor de grenspassagebeleving te gaan: Griekenland ligt op een steenworp afstand. Volgens de wegenkaart is de grenspost gesloten, maar ondertussen is de weg geüpgraded en staat Griekenland ook op de borden aangegeven, dus wie weet. De tzatzikikegel blijft de Noord-Macedoniërs vooralsnog echter bespaard, vermits de grensovergang nog immer hermetisch afgesloten blijkt. Toch is onderhavig uitstapje niet helemaal voor niets geweest: we redden een schildpad die ondersteboven op het asfalt ligt en bieden twee meisjes, die worden gegeseld door de inmiddels losgebarsten onweersbui, tevergeefs een lift aan.
Hoe nu? Een volgend pittoresk dorpje dan maar: Malovište. Het dienovereenkomstige stukje in de reisgids telt liefst twee alinea's, dus de verwachtingen zijn hooggespannen. Maar de verwachtingen blijven de verwachtingen, want we zullen dat malle Malovište nooit bereiken. Tot Kažani (onaffe orthodoxe kerk in kaal beton, kinderkopjes, geen levende ziel te bekennen) is het appeltje-eitje. Dan voert een aftands betonplatenweggetje van één huurauto breed zonder voor polderbewoners waarneembare uitwijkmogelijkheden de bergen van het nationale park in en wat je dan als polderbewoner vreest gebeurt ook: een tegenligger. En geen Fiat Punto, maar een heuse camion met grote meneren erin. Nu heb ik een magnifieke rijopleiding genoten, maar deze situatie is toch een klein, lief omissietje. Lang verhaal kort, nog voordat een toevallige passant met oog voor uitwijkmogelijkheden de helpende hand kan bieden, geef ik een ruk aan het stuur en parkeer ik onze huurauto bovenop een grote steen. Maar ook deze beproeving overleeft ons arme koekblikje. Na nog een hoop gedoe, waarin versnellingspook en koppelingspedaal vechten om de hoofdrol, kunnen beide partijen hun weg vervolgen. Alleen gaat onze weg ook naar beneden, omdat we niet weten wat de Malovišters camiontechnisch nog meer voor ons in petto hebben. Vijftig meter bergopwaarts maken we rechtsomkeert, op een plek waar een brokkenpiloot eerste klas een dubbelgelede bus met speels gemak kan keren.
Nieuwe plannen dienen te worden gesmeed. Bitola dan? Geen pittoresk dorpje, maar de op Skopje na grootste stad van Noord-Macedonië. Bitola moet te doen zijn. Maar ook dat project sneuvelt, want terwijl ik nog even een foto trek van de betonnen kerk ontwaart G. een spijker in een onzer banden. Dan wordt Struga van stal gehaald; garages en appartement binnen handbereik. Via Ohrid is nogal om, maar op de kaart ontwaren we een dekselse sluiproute die bovenlangs Ohrid voert. Alles zit nu mee: de bewegwijzering is uitmuntend, tegenliggers ontbreken. Een dorpje, check, staat op de kaart, helemaal goed. Een vrouw en een meisje wachten op de bus. Een dode kat op de weg. Maar even verderop houdt het plaveisel het voor gezien. Zouden we toch weer een afslag hebben gemist? Terug naar de bushalte, vragen. "Struga? Ja nee, ha ha ha, dan moet je via Ohrid!"
Onze lijst met alternatieven is nu zo zoetjesaan uitgeput, evenals wijzelf. We zetten de auto in Ohrid, doen een drankje aan het meer en lopen een rondje door het historische centrum. Tussen de hooggelegen huizen door zien we een enorme bui aankomen. Naar beneden, naar het meer. Een zwarte lucht, het water klotst wild tegen de kades. Bloempotten sneuvelen, plastic terrasstoelen vliegen in het rond. We zoeken dekking op een overdekt terras, waar we dinersgewijs het nuttige met het nuttigen verenigen.
Met bevredigde behoeften sjokken we naar de auto. Die hebben we in een betaaldparkerenzone gezet. Parkeerautomaten kent men hier niet; er surveilleren mannetjes met mobiele kassa's.
Dag 10: Struga
Zondag 30 juni 2013
Een Korça-déjà vu: om redenen van aardigheid blijven we de hele dag in Struga, terwijl het oorspronkelijke plan was ook wat bergdorpjes in de buurt aan te doen.
Struga is het kleine neefje van Ohrid. Op het brede kiezelstrand verrijzen steeds meer hippe strandtentjes. Verder ontspringt hier de rivier de Zwarte Drin, die de afwatering van het Meer van Ohrid voor zijn rekening neemt. Langs beide oevers kun je flaneren tot je er scheel van ziet. In de schaduw van het vele groen kun je neerzijgen op een van de vele terrasjes om je voeten wat rust te gunnen. Goed, zo ver komen de reisbrochures ook. Er zijn ook communistische flats en hotels. In een overdekt winkelcentrum wordt een nieuwe dimensie toegevoegd aan het begrip leegstand. Net buiten het commerciële gebied treffen we een buurtje aan dat wel wat aan Havana doet denken. Er staan statige panden in diverse staten van verval: "opknappertje" in het gunstigste geval, "voor 98% ingestort" de keerzijde van de medaille. Afzettingen zijn een onbekend fenomeen in Noord-Macedonië. We slenteren wat door de kronkelsteegjes totdat we worden geroepen. We worden spontaan uitgenodigd voor koffie en thee door een gepensioneerd echtpaar. Het is prima toeven in hun bloementuin, maar communicatie is een dingetje. Wij spreken geen woord Macedonisch, zij geen woord Engels. We vinden elkaar in onze zeer beperkte woordenschat van het Frans. Zo lukt het G. om thee te bestellen en mij om deze unieke kans te grijpen om Macedonische koffie te proeven.
Wat voor smaakje G. heeft gekregen blijft vooralsnog een raadsel. Het staat op de theebus, maar in het Macedonisch, dat bovendien in het cyrillische alfabet wordt geschreven. Maar daar is de woest bekrulspelde vrouw des huizes met het Macedonisch-Franse woordenboek! En bingo, het woord staat erin! Nu weten we nog steeds niets, maar dat niets is in elk geval in ons schrift geschreven. Een paar blagen die aan het voetballen zijn verschijnen ten tonele. "Google Translate," oppert er een. We krijgen hun wifi-wachtwoord, eentje woont aan de overkant van de straat.
"Where are you from?"
"Holland."
Plenty analoge likes. "Arjen Robben! Robin van Persie!"
Een amusant halfuur later zijn we eruit: G. heeft lindethee.
Meneer is kinderarts geweest en zit voor Macedonische begrippen aardig in de slappe was. Ze hebben nog een huis in Skopje en een vakantiewoning in de bergen. In december zijn ze vijftig jaar getrouwd. Verder wisselen we informatie uit via fotoalbums. Franse woordjes schieten tekort.
Na een vrolijke paar uurtjes wisselen we adressen uit, worden we Facebookvrienden en nemen we allerhartelijkst afscheid.
We lopen naar de bron van de rivier, waar een stroomversnelling is. Oude mannen vissen, jonge mannen springen vanaf de brug in het kristalheldere water. We zien een enorme hoeveelheid visjes, een waterslang en een krab. We zoeken een restaurantje op en gaan dan naar het appartement om de tassen te pakken.
Struga is het kleine neefje van Ohrid. Op het brede kiezelstrand verrijzen steeds meer hippe strandtentjes. Verder ontspringt hier de rivier de Zwarte Drin, die de afwatering van het Meer van Ohrid voor zijn rekening neemt. Langs beide oevers kun je flaneren tot je er scheel van ziet. In de schaduw van het vele groen kun je neerzijgen op een van de vele terrasjes om je voeten wat rust te gunnen. Goed, zo ver komen de reisbrochures ook. Er zijn ook communistische flats en hotels. In een overdekt winkelcentrum wordt een nieuwe dimensie toegevoegd aan het begrip leegstand. Net buiten het commerciële gebied treffen we een buurtje aan dat wel wat aan Havana doet denken. Er staan statige panden in diverse staten van verval: "opknappertje" in het gunstigste geval, "voor 98% ingestort" de keerzijde van de medaille. Afzettingen zijn een onbekend fenomeen in Noord-Macedonië. We slenteren wat door de kronkelsteegjes totdat we worden geroepen. We worden spontaan uitgenodigd voor koffie en thee door een gepensioneerd echtpaar. Het is prima toeven in hun bloementuin, maar communicatie is een dingetje. Wij spreken geen woord Macedonisch, zij geen woord Engels. We vinden elkaar in onze zeer beperkte woordenschat van het Frans. Zo lukt het G. om thee te bestellen en mij om deze unieke kans te grijpen om Macedonische koffie te proeven.
Wat voor smaakje G. heeft gekregen blijft vooralsnog een raadsel. Het staat op de theebus, maar in het Macedonisch, dat bovendien in het cyrillische alfabet wordt geschreven. Maar daar is de woest bekrulspelde vrouw des huizes met het Macedonisch-Franse woordenboek! En bingo, het woord staat erin! Nu weten we nog steeds niets, maar dat niets is in elk geval in ons schrift geschreven. Een paar blagen die aan het voetballen zijn verschijnen ten tonele. "Google Translate," oppert er een. We krijgen hun wifi-wachtwoord, eentje woont aan de overkant van de straat.
"Where are you from?"
"Holland."
Plenty analoge likes. "Arjen Robben! Robin van Persie!"
Een amusant halfuur later zijn we eruit: G. heeft lindethee.
Meneer is kinderarts geweest en zit voor Macedonische begrippen aardig in de slappe was. Ze hebben nog een huis in Skopje en een vakantiewoning in de bergen. In december zijn ze vijftig jaar getrouwd. Verder wisselen we informatie uit via fotoalbums. Franse woordjes schieten tekort.
Na een vrolijke paar uurtjes wisselen we adressen uit, worden we Facebookvrienden en nemen we allerhartelijkst afscheid.
We lopen naar de bron van de rivier, waar een stroomversnelling is. Oude mannen vissen, jonge mannen springen vanaf de brug in het kristalheldere water. We zien een enorme hoeveelheid visjes, een waterslang en een krab. We zoeken een restaurantje op en gaan dan naar het appartement om de tassen te pakken.
Dag 11: Lagadin – Vevčani – Beuningen
Maandag 1 juli 2013
Op weg naar de luchthaven. We maken echter een lange tussenstop in Vevčani, een van de bergdorpjes waar we gisteren niet aan toe kwamen. Het is het Slenaken van Noord-Macedonië. Fraai gelegen, dito huizen, en daarnaast heeft het het wereldrecord zoveel mogelijk schotelantennes op een klein dak poten op zijn naam staan. We maken een korte klim door een verkoelend bos naar een grot. Hier ontspringt het riviertje dat Vevčani irrigeert. Elders in het dorp eten we een voortreffelijk stoofpotje bij een leuk hotel-restaurant. Mocht het vliegtuigeten niet te hachelen zijn, dan hebben we dat probleem bij dezen getackeld.