Lost in Translation
For relaxing times, make it Tokyo time!
Tijd voor een fijne stedentrip! M. en ik onderzoeken de mogelijkheden om naar New York te gaan. Dat loopt uit op een sof. December is letterlijk en figuurlijk een piekmaand in De Joekel Van Een Appel en de enige nog te lichten logiesoptie is veertien hoog achter gelegen in de krochten van de Bronx. Nu zal het best zo zijn dat we in de New Yorkse metro onze ogen uit zullen kijken, maar dat is toch niet waar we in eerste instantie de luchtvaartsgewijze oversteek van de grote plas voor maken. In onze speurtocht naar een deugdelijk alternatief botsen we op de digitale snelweg op een Sonderangebot van KRAS Stervakanties: een stiefe midweek Tokio en wel nú te boeken. Daar hoeven we niet lang over na te denken; we zijn wel in voor een stuntje. We hebben er zin in en zelfs de kredietcrisis, die de waarde van de Japanse yen tot grote hoogten opstuwt, kan onze voorpret niet temperen. De nachten zullen we spenderen in een betonnen gevaarte met de welluidende naam Shinjuku Washington Hotel, middenin de wolkenkrabberwijk van Tokio waar ook de film Lost in Translation is opgenomen. De verwachting is dat we in deze duizelingwekkende metropool nog wel eens zullen denken aan de in voornoemde rolprent door hardnekkige jetlag geplaagde Scarlett Johansson en Bill Murray.
Dag 1 en 2: Amsterdam – Tokio
Maandag 8 en dinsdag 9 december 2008
De trein van 14.09 uur naar Schiphol. We checken vroeg in opdat we op zijn elfendertigst nog een postdouaniaire maaltijd kunnen gebruiken in een Thais wokrestaurant. Voor een luchthavenhap is deze heel behoorlijk te pruimen, doch navenant krankzinnig duur. Dit geeft ons de gelegenheid zowel te wennen aan het eten met stokjes als aan de verwachte prijsstelling in het Tokiose. De vliegtuigstoelen zijn behept met een verpletterend saaie, muisgrijze fabrieksbekleding. Hopelijk hebben de overige zaken die zoal met vliegen geassocieerd plegen te worden meer vuurwerk in petto, al moet dat natuurlijk ook weer niet te gek worden. M. heeft toestemming van mij gekregen aan het raampje te mogen zitten; ter compensatie vind ik een fraai glimmende Marie Claire in de kotszak- en veiligheidsinstructiebuidel voor me, wat M. terstond vervult van jaloezie, en dat niet ten onrechte, laat dat ten enenmale duidelijk zijn. Het punctuele opstijgen is vanuit onze niet overdreven luie stoel te volgen via de cockpit cam. De strepen op de landingsbaan schieten almaar rapper onder ons door, de wielen komen los en voor we het redelijkerwijs kunnen beseffen vliegen we de wolken in. Ik vraag aan M. of hij al aan het genieten is van het adembenemende uitzicht. Demonstratief pakt hij zijn Elsevier, mijn attente voorkomen aldus in de wind slaand. Meneer wilde per se aan het raampje zitten en op mijn vraag of het een beetje bevallen wil is slechts chagrijn mijn deel. Dat wordt me het weekje wel, denk ik. Ik stort me op nostalgalia als Pong en Breakout, M. luistert naar de Japanse Weezer, Roxette en Oasis, alsmede naar carnavalsmuziek uit het land van de rijzende zon. De stewardessen zorgen voor drankjes, zoutjes, vochtige handdoekjes, zeer matig eten en douanepaperassen. Het is heel stil in het vliegtuig, dat vol Japanners zit; nu reeds voel ik een buitensporige sympathie voor dat volk. Zelfs op de grote luchthaven van Tokio kun je welhaast een speld horen vallen. De grensformaliteiten behelzen onder meer het maken van een foto en vingerafdrukken, dat alles in een vloek en een zucht. We worden opgevangen door een meneer en een mevrouw die ons naar de bus naar het hotel begeleiden. Het perron bij de bushalte is ingedeeld in vakken. Elke keer als er een bus geweest is en de passagiers in het voorste vak zijn ingestapt mogen wij met onze bagage een vak naar voren, net zolang tot onze bus komt voorgereden. Zoals Herman Finkers even moest wennen aan de frisse lucht in de Ardennen, moeten wij dat op onze beurt aan de orde en efficiëntio van Tokio. En voor een van de grootste stedelijke conglomeraten ter wereld valt hier prima te ademen zonder dat dat meteen in een onbedaarlijke hoestbui ontaardt, al zal het zeker meehelpen dat we hier buiten de verstikkend hete zomermaanden zijn. Kort en goed, voor een ferme teug frisse lucht hoeven we niet per se helemaal naar de Ardennen.
Omdat de luchthaven ongeveer zestig kilometer buiten de stadsgrenzen gelegen is en het hotel op zijn beurt aan gene zijde van Tokio, is het anderhalf uur rijden naar ons tijdelijke onderkomen. Dat we van de avondspits ook een langzaam rijdend graantje zullen meepikken ligt wel in de lijn der verwachtingen, maar dat zal alleszins mee blijken te vallen: de komende dagen zullen we aan den lijve ondervinden dat het gros der Tokioërs van het meesterlijke openbaarvervoernetwerk gebruikmaakt en dat velen tot in de late uurtjes doorezelen. We rijden door een overwegend vlak, rommelig en donker landschap, dat aan somberheid wint door het grijze, regenachtige, maar zachte weer. Een halfuur gaans verder worden we gegrepen door de tentakels van de stedelijke reuzeninktvis die Tokio heet. Opeengestapelde autosnelwegen die behendig tussen de hoogbouw doorkronkelen, grauwe woonblokken en kille kantoortorens, spoorlijnen, waterwegen, industriecomplexen en de nodige havenbedrijvigheid, dat is samengevat de eerste indruk die ik, tussen het vechten tegen de slaap door, van de Japanse hoofdstad krijg. Het hotel. Hoewel de Japanners, die het boeddhisme of het shintoïsme belijden, geen Kerst vieren, zijn de commerciële en decoratieve bijverschijnselen wel overgewaaid uit de Verenigde Staten. Voor het massieve gebouw zijn enkele bomen tot de kleinste twijgjes omwikkeld in paarse lichtjes en in de lobby pronkt een enorme kerstboom. We krijgen een voor Japanse begrippen behoorlijk ruime kamer op de twintigste verdieping. Deze biedt een riant uitzicht op het stadhuis van Tokio, de hoogste wolkenkrabber in de stad.
Het is etenstijd en op goed geluk lopen we Shinjuku in. Dit grote stadsdeel wordt doorsneden door een kloeke bundel spoorlijnen en het kloppende hart wordt gevormd door het drukste spoorwegstation ter wereld. Ten westen van het spoor ligt een zakenwijk met wolkenkrabbers en ons hotel. Naarmate je het spoor nadert krijgt de wijk een rommeliger, commerciëler karakter met grote warenhuizen, restaurants en lawaaiige speelhallen. Het ware sodom en gomorra vind je aan gene zijde van het station: pornobioscopen, peepshows, eettentjes, kroegjes, hoerenbuurten en gigantische speelautomatencentra, gelegen in een oceaan van neon. Ter acclimatisatie houden wij het vanavond beschaafd en passen er derhalve voor het spoor te kruisen. Overigens weerhoudt de inmiddels gestaag doorvallende regen ons ook van zwerftechnische gekkigheid. En dat is, behalve dan dat we zonder opgestoken paraplu toch wel met rasse schreden nat worden, geen probleem, vermits we in de buurt van het hotel al genoeg audiovisueel geprikkeld worden. Allereerst bevindt zich op elke straathoek een roedel drankautomaten met gekoelde en warme dranken te kust en te keur. Koffiezaakjes en supermarkten zijn er ook te over. Van honger, dorst en chronisch cafeïnegebrek hoeven we dus niet om te komen, welke constatering onze innerlijke gemoedstoestand danig "verzent." En dat is nodig ook, want voor het overige voelen we ons behoorlijk Lost in Translation. Onze staafjes en kegeltjes slaan op tilt bij zo veel felle kleuren. Bij de elektronicawinkels staan sandwichmannen met megafoons hun koopwaar aan te prijzen. De pachinkohallen (pachinko is een razend populair verticaal flipperspel zonder flippers, maar wel met hele kleine balletjes) laten een oorverdovende herrie los. Jong en oud zit er zij aan zij te spelen. Boven de zuurstokkleurige flipperkasten zijn zelfs bagagerekken geplaatst om de akte- en laptoptassen neer te leggen. Na een paar blokjes om te zijn geslenterd zoeken we de relatieve knusheid van restaurant Haïti op. Net als vele andere eetgelegenheden staan er goedgelijkende, plastic representaties van de gerechten in de etalage. Dat laat onverlet dat de eerste taalbarrières al opgeworpen worden. Dat we de "Japanse goulash" willen kunnen we met behulp van het plaatjesmenu nog wel duidelijk maken, maar vervolgens stelt de serveerster een vraag waar we echt geen garen van kunnen spinnen, vooral omdat we het niet voor elkaar krijgen te achterhalen of ze Japans of Engels spreekt. Het meisje blijft het echter verpletterend geduldig proberen en na een twintigtal pogingen meen ik te herkennen dat ze vraagt of het "Ice or hot?" moet. Wel, "hot" graag. Iedereen weer gelukkig. (Achteraf bezien blijkt hier sprake te zijn van een klassieke taalvalkuil: het Japanse woord voor heet is hotto, dat voor koud aisu.) Het eten is best aardig en we krijgen er gratis thee en drinkbare koffie bij, en dat voor minder dan een tientje de man. De vraag dringt zich nu al op hoe we door onze ruimhartige voorraad pecunia heen moeten komen.
Ofschoon we het offensief van Klaas Vaak glansrijk overleefd hebben besluiten we terug te keren naar het hotel, in de stromende regen. In de nacht en het door de paraplu beperkte zicht lijken ineens alle wolkenkrabbers op elkaar en dientengevolge verdwalen we dan ook. We waren van tevoren gewaarschuwd: ondanks het patroon van straten die haaks op elkaar lopen wil het feit dat je op punt A start en vervolgens drie keer rechtsaf slaat niet zeggen dat je als vanzelf weer bij punt A uitkomt. Wanhopig kijk ik rond in de hoop dat ik iets of iemand herken en juist op het moment dat de moed me, net als het regenwater, in de schoenen zinkt valt de wulpse golf in het witte hotelgebouw op mijn netvlies. Gered door de gong! Gelukkig zijn de weersvooruitzichten dusdanig dat deze oriëntatieverstorende regen en wind ons de rest van deze stedentrip bespaard zullen blijven. We kopen een pils in de hotelsupermarkt en maken deze op de kamer soldaat. 's Nachts slaap ik in eerste instantie als een blok, maar vanaf een uur of twee tot het ochtendgloren lig ik wakker.
Omdat de luchthaven ongeveer zestig kilometer buiten de stadsgrenzen gelegen is en het hotel op zijn beurt aan gene zijde van Tokio, is het anderhalf uur rijden naar ons tijdelijke onderkomen. Dat we van de avondspits ook een langzaam rijdend graantje zullen meepikken ligt wel in de lijn der verwachtingen, maar dat zal alleszins mee blijken te vallen: de komende dagen zullen we aan den lijve ondervinden dat het gros der Tokioërs van het meesterlijke openbaarvervoernetwerk gebruikmaakt en dat velen tot in de late uurtjes doorezelen. We rijden door een overwegend vlak, rommelig en donker landschap, dat aan somberheid wint door het grijze, regenachtige, maar zachte weer. Een halfuur gaans verder worden we gegrepen door de tentakels van de stedelijke reuzeninktvis die Tokio heet. Opeengestapelde autosnelwegen die behendig tussen de hoogbouw doorkronkelen, grauwe woonblokken en kille kantoortorens, spoorlijnen, waterwegen, industriecomplexen en de nodige havenbedrijvigheid, dat is samengevat de eerste indruk die ik, tussen het vechten tegen de slaap door, van de Japanse hoofdstad krijg. Het hotel. Hoewel de Japanners, die het boeddhisme of het shintoïsme belijden, geen Kerst vieren, zijn de commerciële en decoratieve bijverschijnselen wel overgewaaid uit de Verenigde Staten. Voor het massieve gebouw zijn enkele bomen tot de kleinste twijgjes omwikkeld in paarse lichtjes en in de lobby pronkt een enorme kerstboom. We krijgen een voor Japanse begrippen behoorlijk ruime kamer op de twintigste verdieping. Deze biedt een riant uitzicht op het stadhuis van Tokio, de hoogste wolkenkrabber in de stad.
Het is etenstijd en op goed geluk lopen we Shinjuku in. Dit grote stadsdeel wordt doorsneden door een kloeke bundel spoorlijnen en het kloppende hart wordt gevormd door het drukste spoorwegstation ter wereld. Ten westen van het spoor ligt een zakenwijk met wolkenkrabbers en ons hotel. Naarmate je het spoor nadert krijgt de wijk een rommeliger, commerciëler karakter met grote warenhuizen, restaurants en lawaaiige speelhallen. Het ware sodom en gomorra vind je aan gene zijde van het station: pornobioscopen, peepshows, eettentjes, kroegjes, hoerenbuurten en gigantische speelautomatencentra, gelegen in een oceaan van neon. Ter acclimatisatie houden wij het vanavond beschaafd en passen er derhalve voor het spoor te kruisen. Overigens weerhoudt de inmiddels gestaag doorvallende regen ons ook van zwerftechnische gekkigheid. En dat is, behalve dan dat we zonder opgestoken paraplu toch wel met rasse schreden nat worden, geen probleem, vermits we in de buurt van het hotel al genoeg audiovisueel geprikkeld worden. Allereerst bevindt zich op elke straathoek een roedel drankautomaten met gekoelde en warme dranken te kust en te keur. Koffiezaakjes en supermarkten zijn er ook te over. Van honger, dorst en chronisch cafeïnegebrek hoeven we dus niet om te komen, welke constatering onze innerlijke gemoedstoestand danig "verzent." En dat is nodig ook, want voor het overige voelen we ons behoorlijk Lost in Translation. Onze staafjes en kegeltjes slaan op tilt bij zo veel felle kleuren. Bij de elektronicawinkels staan sandwichmannen met megafoons hun koopwaar aan te prijzen. De pachinkohallen (pachinko is een razend populair verticaal flipperspel zonder flippers, maar wel met hele kleine balletjes) laten een oorverdovende herrie los. Jong en oud zit er zij aan zij te spelen. Boven de zuurstokkleurige flipperkasten zijn zelfs bagagerekken geplaatst om de akte- en laptoptassen neer te leggen. Na een paar blokjes om te zijn geslenterd zoeken we de relatieve knusheid van restaurant Haïti op. Net als vele andere eetgelegenheden staan er goedgelijkende, plastic representaties van de gerechten in de etalage. Dat laat onverlet dat de eerste taalbarrières al opgeworpen worden. Dat we de "Japanse goulash" willen kunnen we met behulp van het plaatjesmenu nog wel duidelijk maken, maar vervolgens stelt de serveerster een vraag waar we echt geen garen van kunnen spinnen, vooral omdat we het niet voor elkaar krijgen te achterhalen of ze Japans of Engels spreekt. Het meisje blijft het echter verpletterend geduldig proberen en na een twintigtal pogingen meen ik te herkennen dat ze vraagt of het "Ice or hot?" moet. Wel, "hot" graag. Iedereen weer gelukkig. (Achteraf bezien blijkt hier sprake te zijn van een klassieke taalvalkuil: het Japanse woord voor heet is hotto, dat voor koud aisu.) Het eten is best aardig en we krijgen er gratis thee en drinkbare koffie bij, en dat voor minder dan een tientje de man. De vraag dringt zich nu al op hoe we door onze ruimhartige voorraad pecunia heen moeten komen.
Ofschoon we het offensief van Klaas Vaak glansrijk overleefd hebben besluiten we terug te keren naar het hotel, in de stromende regen. In de nacht en het door de paraplu beperkte zicht lijken ineens alle wolkenkrabbers op elkaar en dientengevolge verdwalen we dan ook. We waren van tevoren gewaarschuwd: ondanks het patroon van straten die haaks op elkaar lopen wil het feit dat je op punt A start en vervolgens drie keer rechtsaf slaat niet zeggen dat je als vanzelf weer bij punt A uitkomt. Wanhopig kijk ik rond in de hoop dat ik iets of iemand herken en juist op het moment dat de moed me, net als het regenwater, in de schoenen zinkt valt de wulpse golf in het witte hotelgebouw op mijn netvlies. Gered door de gong! Gelukkig zijn de weersvooruitzichten dusdanig dat deze oriëntatieverstorende regen en wind ons de rest van deze stedentrip bespaard zullen blijven. We kopen een pils in de hotelsupermarkt en maken deze op de kamer soldaat. 's Nachts slaap ik in eerste instantie als een blok, maar vanaf een uur of twee tot het ochtendgloren lig ik wakker.
Dag 3: Shinjuku, Harajuku en Shibuya
Woensdag 10 december 2008
Het weer is opgeknapt. Als we de gordijntjes voor onze twee raampjes opentrekken worden we begroet door een blauw firmament met wat vriendelijke, witte wolken. We hadden ook niets anders verwacht in het keizerrijk dat zichzelf de geuzennaam land van de rijzende zon heeft toebedeeld. We hebben vouchers ontvangen voor het ontbijt. Dat kunnen we gebruiken in een van de vijf restaurants die tot onze beschikking staan. Het ontbijtbuffet en andere westerse banaliteiten laten we links liggen en we gaan het doldrieste avontuur tegemoet in het Japanse restaurant. Daar ontbreken de koffie en het sinaasappelsap niet, maar voor het overige is het een op en top Japanse bedoening: groene thee, misusoep, een genereuze kom van kraak en smaak gespeende rijst "in eigen kookvocht," zoals dat heden ten dage van eetcafé tot sterrentent patjepeeërig heten moet, een stukje tonijn en andere op kleine schaaltjes opgediende, overweldigend smakende hapjes die we niet gehinderd door enige kennis van zaken met onze stokjes behendig blootstellen aan onze respectievelijke maag- en darmsappen. Daarbij valt op dat we door zowel het bedienend personeel alsmede onze louter autochtone medeontbijters niet worden aangestaard alsof we afgezanten van een extragalactische intelligente beschaving zijn, maar ons schijnbaar als twee van hen beschouwen.
Ter uitstelling van executie (waarbij het bijbehorende executiepeloton wordt gevormd door de volstrekt ondoorgrondelijke Japanse kaartjesautomaten) besluiten we eerst de omgeving van het hotel per benenwagen grondig uit te kammen. Als amuse nemen we de grootste penduleklok ter wereld in het atrium van het Shinjuku NS-gebouw tot ons, om ons vervolgens per lift gratis en voor niks naar de bovenste verdieping van de Tokyo Metropolitan Government Offices (het stadhuis van Tokio) te laten brengen voor een adembenemend uitzicht over de stad. Bij helder weer zou het landschapsikoon van Japan, de vulkaan de Fuji, ook zichtbaar moeten zijn, maar deze gaat jammer genoeg schuil achter een wolkenbank. We dalen weer af naar zeeniveau en kuieren door opmerkelijk kalme, hellende straatjes naar het grote park rondom het Meiji-heiligdom. De rust in het bos wordt zo nu en dan slechts verstoord door de treinen van de Yamanote-ringlijn en de vele kwinkelerende vogels. We vereren het schrijn met een bezoek en nemen een kijkje bij de saké- en wijnvaten die aan het heiligdom zijn gedoneerd. Rondom een indrukwekkende boom staan rekken vol votiefplaatjes, houten plaquettes waarop bezoekers een wens kunnen doen. We vervolgen het hoofdpad door het park, steken de spoorlijn over en geraken aldus in de wijk Harajuku, die volgens de reisgids van M. een onweerstaanbare aantrekkingskracht uitoefent op hip Tokio vanwege de opeenhoping van onafhankelijke en alternatieve winkeltjes. Die aanbeveling hadden we met een flinke korrel zout moeten nemen, gezien het damrakkerige gehalte van het straatje. Desalniettemin fascineren de zuurstokkleurige kledingzaakjes, rotten snoepautomaten en vitrines met plastic spaghetti en spiegeleieren ons mateloos. Door naar de Champs Elysées van Tokio, de Omote-sando geheten, net als het Parijse equivalent een brede laan, door bomen omzoomd. Eenieder die in de modewereld een rol van betekenis speelt heeft hier een optrekje. Tussen de zielloze betonnen bunkers die Tokio karakteriseren staan de merkwaardigste architectonische hoogstandjes. We vinden een klein eethuisje onder straatniveau waar we een tussen-de-middags stokje prikken. Een pittige lunch, die onze respectievelijke neuzen lopen doet. Je neus snuiten en plein public is in Japan echter not done. Verkouden zijn in Japan moet wel een hele vervelende toestand zijn. Wellicht dat sommige Japanners juist om die reden mond en neus afdekken met een smetteloos wit kapje.
Langs een drukke winkelstraat lopen we naar Shibuya, misschien wel het kloppende hart van de stad en het Tokio zoals eenieder zich dat voorstelt: neon, lichtreclames, grote warenhuizen, drukke voet- en zebrapaden, en dat helemaal now & wow. Harajuku, eet je hart uit! Als muziekadepten met passie zijn we het aan onze stand verplicht een bezoek te brengen aan de platenzaak van Tower Records. Waar in Nederland alle cd's op genre en alfabet gecatagoriseerd zijn, lijken de neringdoenden er hier een schijnbaar liefdeloos bij elkaar gescharreld allegaartje van te hebben gemaakt, een even bonte als chaotische emulsie van reclamezuilen, felle kleuren, beeldschermen, met de hand geschreven aanprijzingen op veelkleurig papier en, niet het minst, alfabetische anarchie. Zo vinden we, voor zover er in dit geval überhaupt sprake is van vinden, onze illustere landgenoot annex neuzelkoning Wouter "Ivo Niehe van de jazz" Hamel gebroederlijk naast de voor mij onbekende, vreemdbenaamde formaties Super Beaver en Butterfly Inthe Stomach. Nee, voor ons valt er werkelijk geen systeem in te zien, maar het nodigt wel uit eens ouderwets op ontdekkingstocht te gaan en dat doet onze muzikale rikketik sneller kloppen. Bij onderhavige queeste worden we bijgestaan door een hartverwarmende hoeveelheid luisterpalen. Beluistering van enig autochtoon plaatwerk leert ons dat tandglazuuraantastende, aalgladde muzak er in Japan ingaat als sushi. Maar Tower Records staat ook op internationaal muzikaal terrein zijn mannetje en uiteindelijk verlaat ik het pand met de nieuwe platen van Fennesz en The Bird and the Bee op zak. Ons bezoek aan Tower Records heeft duidelijk gemaakt dat men in Japan het antwoord op de dalende verkoopcijfers gevonden lijkt te hebben: laat het winkelend publiek ruimhartig kennismaken met de uitgestalde koopwaar middels een niet mis te verstaan roedel luisterpalen en – Concerto, Waaghals en Plato, knoop het in jullie oren – laat lós, dat hokjesdenken en flikker de hele reut overhoop. Dat snijdt aantoonbaar meer hout dan alleen maar lopen nuilen over die egoïstische, hand op de knip houdende zogenaamde muziekliefhebber "die toch alleen maar thuis illegaal zit te downloaden" en onderwijl de zaak naar de ratsmodee te helpen. De klant heeft haast, zegt u? De klant heeft behoefte aan duidelijkheid, zegt u? Kom u er in Tokio van vergewissen dat de Japanse maatschappij haast vóélt, haast rúíkt, haast ís, en desalniettemin de Japanners prima in staat moeten worden geacht zelf de rust te vinden om eens op hun dooie akkertje de platenbakken uit te kammen. Kom daar maar eens om in ons oververhitte kikkerlandje, waar men ter leegmaking van het hoofd per omgaande zijn of haar heil zoekt bij ontspanningsyoga, klankschaaltherapie of het een of andere medium uit Dreumel!
Enfin, we zijn in Shibuya en het loopt al tegen de namiddag. Ons plan om tijdens de schemering het ontzettend tot zijn recht komende neon van Oost-Shinjuku tot ons te nemen noopt ons tot doorgronding van een Japanse kaartjesautomaat. De tijd is onze tegenstander en onze voeten voelen inmiddels als rauwe biefstukken, kortom de situatie schreeuwt om het gebruik van de Yamanote-ringlijn. Vooraleer we de gelegenheid hebben gekregen het wel en wee van de helse machine uit te pluizen, staat er al een Japanse mevrouw aan onze zijde om de helpende hand aan te reiken. Met haar steun lukt het ons beiden een zogeheten Suicacard aan te schaffen, een soort OV-chipkaart ter waarde van 2000 yen; aan de Tokiose kaartjesautomaten voorlopig geen hulpeloze polonaise! Vergeleken met de hiervoor beschreven tour de force blijkt het reizen per Yamanote-ringlijn een peuleschilletje in optima forma: de treinen rijden om de drie à vier minuten, stoppen op vaste sporen en bieden ruim voldoende route-informatie in beeld en geluid, ook in het Engels. Tel daarbij op de voorkomendheid van de Japanse forens (hij of zij houdt links op trappen en roltrappen, sluit keurig achter de rij aan en maakt plaats voor uitstappende passagiers) en het feit dat je soms moet staan en je enig lichamelijk contact met deze of gene vreemdeling moet laten welgevallen verwordt aldus tot een futiliteit. Uitmuntende bewegwijzering doet ons schijnbaar routineus de juiste uitgang vinden van het toch als tamelijk driedimensionaal doolhof te boek staande station Shinjuku. Oost-Shinjuku in de schemering is een fenomeen dat je gezien en, vlak het vooral niet uit, gehoord moet hebben als je er toch bent, daar is geen woord van gelogen. Het gekrioel van mensen op straat, fluoriscerende lichtbakken als smakeloze kathedralen en speelautomatenhallen en andere uitspanningen van bedenkelijk allooi die vanuit alle poriën een hels kabaal zweten. En daar middenin, als een stukje kauwgom dat achteloos op de stoep is gekwakt, bevindt zich daar de Golden Gai, een lommerrijk buurtje met steegjes, talloze dwergkroegjes en een schrijn. Het slaat als een dorpse tang op een neonvarken. Spontaan krijgen we zin in een biertje, maar de cafeetjes openen pas hun deuren te klokke zes. We besluiten terug te lopen naar het hotel, onderwijl de blik wendend tot de verlichte wolkenkrabbers van West-Shinjuku, om onze gepijnigde voeten en ogen wat rust te gunnen. Zo gezegd, zo gedaan.
Na de broodnodige recuperatieperiode keren we, zwaar bewapend met fototoestel en statief, terug naar de Tokyo Metropolitan Government Offices teneinde van het spectaculaire vergezicht over nachtelijk Tokio te genieten en het een en ander eens haarscherp op de gevoelige plaat vast te leggen voor het eventuele nageslacht. De liftbediende twijfelt nog even of mijn statief misschien niet bedoeld is als ondersteuning voor de een of andere terroristische activiteit, maar uiteindelijk laat hij zich van zijn vriendelijkste kant zien, dirigeert ons de lift in, drukt op de knop voor de vijfenveertigste verdieping en neemt hartelijk afscheid van ons middels een royale buiging en het uitspreken van een groet waar ik alleen de laatste lettergreep van kan verstaan en waarvan ik derhalve genoodzaakt ben deze plastisch te omschrijven als "hupse-flupse-maaaaass." (Van de Japanse taal kunnen we warempel geen garen spinnen, maar als een woord eindigt op maaaaass, dan is er voorkomendheid in het spel, zo veel is zeker. Ook in de ontbijtzaal werd er door het dienstdoende personeel gemaaaaasst dat het een aard heeft.) De piccolo moet al hebben geweten dat fotograferen bij nacht volkomen nutteloos is vanaf dit uitzichtpunt, omdat de felgeïllumineerde souvenirkraampjes weerspiegelen in de ruiten. Niettemin zijn de verlichte wolkenkrabbers met de vele rode knipperlichten een verpletterend gezicht. Eenmaal weer op de begane grond, lopend naar Oost-Shinjuku, breng ik alsnog mijn apparatuur in stelling ter kieking van de kantoorgebouwen en de uitbundige kerstversieringen, maar nu vanuit kikvorsperspectief. Vanuit alle hoeken en gaten klinkt er kerstmuziek. In een hippe, warmbeïnrichte bar in Oost-Shinjuku gebruiken we een sashimimaaltijd (iets met rauwe vis) en een nogal best smakend Suntory-biertje. Aan het geluidsspectrum wordt een arrenbieversie van Last Christmas van wijlen Wham! gevoegd. Lekker nummer. Rond negenen wandelen we terug naar het hotel, tijdens welke tocht we kunnen constateren dat het gros van het formeel geklede kantoorvolk nu pas huiswaarts keert. Een eenvoudige rekensom, waarvan de uitkomst onze wenkbrauwen doet fronsen, leert ons dat het in Tokio te doen gebruikelijk is het klokje rond te werken. De wolkenkrabbers zijn een plaag voor onze nekspieren: weliswaar niet meer zo veel shock, maar toch nog aanmerkelijk wat awe. In de hotelsupermarkt koopt M. nog een Suntory-biertje en ik een flesje whisky van dezelfde topfirma. Het slapen gaat ondanks de slaapmutsjes andermaal niet bepaald van een leien dakje.
Ter uitstelling van executie (waarbij het bijbehorende executiepeloton wordt gevormd door de volstrekt ondoorgrondelijke Japanse kaartjesautomaten) besluiten we eerst de omgeving van het hotel per benenwagen grondig uit te kammen. Als amuse nemen we de grootste penduleklok ter wereld in het atrium van het Shinjuku NS-gebouw tot ons, om ons vervolgens per lift gratis en voor niks naar de bovenste verdieping van de Tokyo Metropolitan Government Offices (het stadhuis van Tokio) te laten brengen voor een adembenemend uitzicht over de stad. Bij helder weer zou het landschapsikoon van Japan, de vulkaan de Fuji, ook zichtbaar moeten zijn, maar deze gaat jammer genoeg schuil achter een wolkenbank. We dalen weer af naar zeeniveau en kuieren door opmerkelijk kalme, hellende straatjes naar het grote park rondom het Meiji-heiligdom. De rust in het bos wordt zo nu en dan slechts verstoord door de treinen van de Yamanote-ringlijn en de vele kwinkelerende vogels. We vereren het schrijn met een bezoek en nemen een kijkje bij de saké- en wijnvaten die aan het heiligdom zijn gedoneerd. Rondom een indrukwekkende boom staan rekken vol votiefplaatjes, houten plaquettes waarop bezoekers een wens kunnen doen. We vervolgen het hoofdpad door het park, steken de spoorlijn over en geraken aldus in de wijk Harajuku, die volgens de reisgids van M. een onweerstaanbare aantrekkingskracht uitoefent op hip Tokio vanwege de opeenhoping van onafhankelijke en alternatieve winkeltjes. Die aanbeveling hadden we met een flinke korrel zout moeten nemen, gezien het damrakkerige gehalte van het straatje. Desalniettemin fascineren de zuurstokkleurige kledingzaakjes, rotten snoepautomaten en vitrines met plastic spaghetti en spiegeleieren ons mateloos. Door naar de Champs Elysées van Tokio, de Omote-sando geheten, net als het Parijse equivalent een brede laan, door bomen omzoomd. Eenieder die in de modewereld een rol van betekenis speelt heeft hier een optrekje. Tussen de zielloze betonnen bunkers die Tokio karakteriseren staan de merkwaardigste architectonische hoogstandjes. We vinden een klein eethuisje onder straatniveau waar we een tussen-de-middags stokje prikken. Een pittige lunch, die onze respectievelijke neuzen lopen doet. Je neus snuiten en plein public is in Japan echter not done. Verkouden zijn in Japan moet wel een hele vervelende toestand zijn. Wellicht dat sommige Japanners juist om die reden mond en neus afdekken met een smetteloos wit kapje.
Langs een drukke winkelstraat lopen we naar Shibuya, misschien wel het kloppende hart van de stad en het Tokio zoals eenieder zich dat voorstelt: neon, lichtreclames, grote warenhuizen, drukke voet- en zebrapaden, en dat helemaal now & wow. Harajuku, eet je hart uit! Als muziekadepten met passie zijn we het aan onze stand verplicht een bezoek te brengen aan de platenzaak van Tower Records. Waar in Nederland alle cd's op genre en alfabet gecatagoriseerd zijn, lijken de neringdoenden er hier een schijnbaar liefdeloos bij elkaar gescharreld allegaartje van te hebben gemaakt, een even bonte als chaotische emulsie van reclamezuilen, felle kleuren, beeldschermen, met de hand geschreven aanprijzingen op veelkleurig papier en, niet het minst, alfabetische anarchie. Zo vinden we, voor zover er in dit geval überhaupt sprake is van vinden, onze illustere landgenoot annex neuzelkoning Wouter "Ivo Niehe van de jazz" Hamel gebroederlijk naast de voor mij onbekende, vreemdbenaamde formaties Super Beaver en Butterfly Inthe Stomach. Nee, voor ons valt er werkelijk geen systeem in te zien, maar het nodigt wel uit eens ouderwets op ontdekkingstocht te gaan en dat doet onze muzikale rikketik sneller kloppen. Bij onderhavige queeste worden we bijgestaan door een hartverwarmende hoeveelheid luisterpalen. Beluistering van enig autochtoon plaatwerk leert ons dat tandglazuuraantastende, aalgladde muzak er in Japan ingaat als sushi. Maar Tower Records staat ook op internationaal muzikaal terrein zijn mannetje en uiteindelijk verlaat ik het pand met de nieuwe platen van Fennesz en The Bird and the Bee op zak. Ons bezoek aan Tower Records heeft duidelijk gemaakt dat men in Japan het antwoord op de dalende verkoopcijfers gevonden lijkt te hebben: laat het winkelend publiek ruimhartig kennismaken met de uitgestalde koopwaar middels een niet mis te verstaan roedel luisterpalen en – Concerto, Waaghals en Plato, knoop het in jullie oren – laat lós, dat hokjesdenken en flikker de hele reut overhoop. Dat snijdt aantoonbaar meer hout dan alleen maar lopen nuilen over die egoïstische, hand op de knip houdende zogenaamde muziekliefhebber "die toch alleen maar thuis illegaal zit te downloaden" en onderwijl de zaak naar de ratsmodee te helpen. De klant heeft haast, zegt u? De klant heeft behoefte aan duidelijkheid, zegt u? Kom u er in Tokio van vergewissen dat de Japanse maatschappij haast vóélt, haast rúíkt, haast ís, en desalniettemin de Japanners prima in staat moeten worden geacht zelf de rust te vinden om eens op hun dooie akkertje de platenbakken uit te kammen. Kom daar maar eens om in ons oververhitte kikkerlandje, waar men ter leegmaking van het hoofd per omgaande zijn of haar heil zoekt bij ontspanningsyoga, klankschaaltherapie of het een of andere medium uit Dreumel!
Enfin, we zijn in Shibuya en het loopt al tegen de namiddag. Ons plan om tijdens de schemering het ontzettend tot zijn recht komende neon van Oost-Shinjuku tot ons te nemen noopt ons tot doorgronding van een Japanse kaartjesautomaat. De tijd is onze tegenstander en onze voeten voelen inmiddels als rauwe biefstukken, kortom de situatie schreeuwt om het gebruik van de Yamanote-ringlijn. Vooraleer we de gelegenheid hebben gekregen het wel en wee van de helse machine uit te pluizen, staat er al een Japanse mevrouw aan onze zijde om de helpende hand aan te reiken. Met haar steun lukt het ons beiden een zogeheten Suicacard aan te schaffen, een soort OV-chipkaart ter waarde van 2000 yen; aan de Tokiose kaartjesautomaten voorlopig geen hulpeloze polonaise! Vergeleken met de hiervoor beschreven tour de force blijkt het reizen per Yamanote-ringlijn een peuleschilletje in optima forma: de treinen rijden om de drie à vier minuten, stoppen op vaste sporen en bieden ruim voldoende route-informatie in beeld en geluid, ook in het Engels. Tel daarbij op de voorkomendheid van de Japanse forens (hij of zij houdt links op trappen en roltrappen, sluit keurig achter de rij aan en maakt plaats voor uitstappende passagiers) en het feit dat je soms moet staan en je enig lichamelijk contact met deze of gene vreemdeling moet laten welgevallen verwordt aldus tot een futiliteit. Uitmuntende bewegwijzering doet ons schijnbaar routineus de juiste uitgang vinden van het toch als tamelijk driedimensionaal doolhof te boek staande station Shinjuku. Oost-Shinjuku in de schemering is een fenomeen dat je gezien en, vlak het vooral niet uit, gehoord moet hebben als je er toch bent, daar is geen woord van gelogen. Het gekrioel van mensen op straat, fluoriscerende lichtbakken als smakeloze kathedralen en speelautomatenhallen en andere uitspanningen van bedenkelijk allooi die vanuit alle poriën een hels kabaal zweten. En daar middenin, als een stukje kauwgom dat achteloos op de stoep is gekwakt, bevindt zich daar de Golden Gai, een lommerrijk buurtje met steegjes, talloze dwergkroegjes en een schrijn. Het slaat als een dorpse tang op een neonvarken. Spontaan krijgen we zin in een biertje, maar de cafeetjes openen pas hun deuren te klokke zes. We besluiten terug te lopen naar het hotel, onderwijl de blik wendend tot de verlichte wolkenkrabbers van West-Shinjuku, om onze gepijnigde voeten en ogen wat rust te gunnen. Zo gezegd, zo gedaan.
Na de broodnodige recuperatieperiode keren we, zwaar bewapend met fototoestel en statief, terug naar de Tokyo Metropolitan Government Offices teneinde van het spectaculaire vergezicht over nachtelijk Tokio te genieten en het een en ander eens haarscherp op de gevoelige plaat vast te leggen voor het eventuele nageslacht. De liftbediende twijfelt nog even of mijn statief misschien niet bedoeld is als ondersteuning voor de een of andere terroristische activiteit, maar uiteindelijk laat hij zich van zijn vriendelijkste kant zien, dirigeert ons de lift in, drukt op de knop voor de vijfenveertigste verdieping en neemt hartelijk afscheid van ons middels een royale buiging en het uitspreken van een groet waar ik alleen de laatste lettergreep van kan verstaan en waarvan ik derhalve genoodzaakt ben deze plastisch te omschrijven als "hupse-flupse-maaaaass." (Van de Japanse taal kunnen we warempel geen garen spinnen, maar als een woord eindigt op maaaaass, dan is er voorkomendheid in het spel, zo veel is zeker. Ook in de ontbijtzaal werd er door het dienstdoende personeel gemaaaaasst dat het een aard heeft.) De piccolo moet al hebben geweten dat fotograferen bij nacht volkomen nutteloos is vanaf dit uitzichtpunt, omdat de felgeïllumineerde souvenirkraampjes weerspiegelen in de ruiten. Niettemin zijn de verlichte wolkenkrabbers met de vele rode knipperlichten een verpletterend gezicht. Eenmaal weer op de begane grond, lopend naar Oost-Shinjuku, breng ik alsnog mijn apparatuur in stelling ter kieking van de kantoorgebouwen en de uitbundige kerstversieringen, maar nu vanuit kikvorsperspectief. Vanuit alle hoeken en gaten klinkt er kerstmuziek. In een hippe, warmbeïnrichte bar in Oost-Shinjuku gebruiken we een sashimimaaltijd (iets met rauwe vis) en een nogal best smakend Suntory-biertje. Aan het geluidsspectrum wordt een arrenbieversie van Last Christmas van wijlen Wham! gevoegd. Lekker nummer. Rond negenen wandelen we terug naar het hotel, tijdens welke tocht we kunnen constateren dat het gros van het formeel geklede kantoorvolk nu pas huiswaarts keert. Een eenvoudige rekensom, waarvan de uitkomst onze wenkbrauwen doet fronsen, leert ons dat het in Tokio te doen gebruikelijk is het klokje rond te werken. De wolkenkrabbers zijn een plaag voor onze nekspieren: weliswaar niet meer zo veel shock, maar toch nog aanmerkelijk wat awe. In de hotelsupermarkt koopt M. nog een Suntory-biertje en ik een flesje whisky van dezelfde topfirma. Het slapen gaat ondanks de slaapmutsjes andermaal niet bepaald van een leien dakje.
Dag 4: Yanaka, Ueno, Marunouchi en Shibuya
Donderdag 11 december 2008
Het Japanse ontbijt is ons gisteren, op het kommetje onafgegoten rijst na, zo goed bevallen dat we ons hedenochtend andermaal melden in het Japanse restaurant. Een hoeramomentje: de allercharmanste serveerster laat ons kiezen tussen de gememoreerde rijstepap en een kommetje droge rijst. Wij weten wel raad met dit pseudo-dilemma. Wij laten ons het een en ander smaken en spoeden ons vervolgens naar station Shinjuku, vermits wij een rijk gevuld dagprogramma in elkaar hebben weten te draaien. Het eerste programmaonderdeel, ten derden male het stadhuis bestijgen om de vulkaan de Fuji in de verte pront te zien slapen, is echter reeds in onze hotelkamer geannuleerd, daar wij vaststelden dat het daarvoor te heiig is. Voor het overige is het ons het weertje wel: zon en lenteachtige temperaturen.
We passeren de Cocoon Tower, de jongste telg in de wolkenkrabberfamilie van Shinjuku en voor ons als vertrouwd baken fungerend ter lokalisering van het station. In tegenstelling tot de overige kantoortorens, die louter indrukwekkend zijn door hun afmetingen, is de Cocoon Tower een speelse, augurkvormige creatie die in de verte aan het opvallende Swiss Re-gebouw in Londen doet denken, maar dan ranker. Om in zoetzuurjargon te blijven, als garnituur staat er een klein, bolvormig, zilveren gebouw naast, als ware het een Amsterdamse ui. Het hoofdgebouw is geheel uit blauw glas – en, hopelijk, beton – opgetrokken dat wordt opgesierd door witte, geribbelde banen die elkaar kruisen. Die laatste zullen voor blinde glazenwassers aangebracht zijn. We kunnen de verleiding om dit bouwwerk om te dopen tot kruisjesgebouw niet weerstaan.
De rest van de ochtend laten we de hoogbouw, de mensenmenigtes en het neon voor wat ze zijn en zoeken we per Yamanote-ringlijn de relatieve kalmte van Yanaka en het Uenopark op. Yanaka is een oud dorp met karakter in de moderne, grote stad, met houten huisjes van eeuwen her, rommelige steegjes en rond een relatief druk kruispunt ook winkeltjes en restaurantjes. Niet het minst is Yanaka rijk besprenkeld met boeddhistische en shintoïstische tempeltjes en begraafplaatsjes waar een serene rust heerst. De grafstenen liggen vanwege het ruimtegebrek dicht op elkaar gepakt en worden goed onderhouden. Achter vrijwel elke grafsteen staat een trosje van vijf tot tien houten "ski's" met Japanse karakters; gebeden, die een opmerkelijk schouwspel vormen. Boeddhabeelden zijn ook present, evenals curieuze jizobeeldjes; de boeddhistische god Jizo wordt gezien als de hoeder van de doodgeboren, zieke en jonggestorven kinderen, alsmede van de geaborteerde en door een miskraam op de wereld gekomen foetussen en om die reden worden de beeldjes dikwijls aangekleed met roze kleertjes en slabbetjes.
Nadat we een druk, vrij toeristisch winkelstraatje met toch ook de nodige zich op de lokale bevolking focussende neringdoenden doorlopen te hebben, keren we terug naar de hoofdstraat van Yanaka voor een warme lunch. Een klein restaurantje met slechts enkele tafels en een vergelijkbaar aantal gerechten waar we oren naar mogen hebben; onze keus valt op een viscurry. Financieel vuurwerk blijft andermaal uit: voor minder dan een tientje krijgen we een royaal bord eten, gratis water en thee en een vriendelijke, behoorlijk Engels sprekende ober die ons op de hoogte stelt van een tentoonstelling van Johannes Vermeer in een van de vele musea in het Uenopark. De overvloedige zonneschijn weerhoudt ons echter van museumbezoek en we beperken ons derhalve tot het openluchtgedeelte van het populaire Uenopark, dat een fraai schrijn en een dito pagode herbergt. Overigens gaat de schoonheid van de pagode goeddeels aan ons voorbij, aangezien dit knappe staaltje van zeventiende-eeuwse bouwkunst zich in de dierentuin ophoudt, aan gene zijde van een machtig hekwerk. En ofschoon we door toedoen van bespottelijk goedkoop eten nog immer met vuistdikke portemonnees rondlopen, bedanken we feestelijk voor de aanschaf van een entreebewijs voor de dierentuin, want dierentuinen zijn overal ter wereld hetzelfde, met altijd weer die clichématige kudde geestelijk verregende moeflons. Het schrijn biedt al genoeg cultureel-historisch vertier en de lommerrijke oprijlaan met aan weerszijden een kloeke verzameling stenen lantaarns induceert de nodige devote gevoelens.
Mede ingegeven door de Japanse efficiëntie, die de argeloze toerist – en de zelfverzekerde Tokioliet evenzo – in een oogwenk de halve stad doet doorkruisen, hebben we omstreeks klokke drie reeds ons zorgvuldig samengestelde dagprogramma erdoorheen gejast. Hoe nu? De alom als must-see aangeprezen tuinen van het keizerlijk paleis bevinden zich op een riante wandeltocht afstand en zijn niet behept met een vlotte openbaarvervoerverbinding met het Uenopark, dus die bewaren we voor een volgende keer. Een wufte blik op de kaart leert ons dat we slechts een handvol haltes verwijderd zijn van het op ons verlanglijstje prijkende Tokyo International Forum. Een bezoek aan dit architectonische hoogstandje, met als paradepaardje een uit glas en staal opgetrokken, schipvormige hal van zestig meter hoog, stond morgen op het menu, maar door dit naar vandaag te verschuiven wordt de druk op het programma van morgen van de ketel gehaald. Enfin, we wenden ons weer tot de Yamanote-ringlijn en een stief kwartiertje later wandelen we zo vanuit het station het terrein van het conferentieoord annex concertzaal op. Vanbuiten is het complex ronduit afzichtelijk, maar vanbinnen is het glazen gevaarte even imposant als in onze stoutste dromen. We bekijken en fotograferen het vanaf alle verdiepingen en loopbruggen en wanneer buiten de duisternis invalt wordt het daarenboven pastelkleurig geïllumineerd. We verbazen ons over de stapels knuffelbeertjes in de vorm van kerstbomen, drinken koffie en verplaatsen ons vervolgens per Yamanote-ringlijn naar Shibuya, het levendige huis-, tuin- en keuken-Tokio. Daar vinden we in een achterafstraatje een prima restaurantje, waar we ons tegoed doen aan kushiyaki (divers gekruide, gegrilde stukjes kip) en sashimi. Een afsluitende cappuccino bij Excelsior Caffé, waar de hippe jeugd zich vrijwillig onderdompelt in kerstmuziek. Daarna keren we terug naar Shinjuku, hetgeen tot gevolg heeft dat we vandaag gans Tokio rondgeyamanoot hebben. We nemen nog even een kijkje bij een interessante lokale markt in het stationscomplex, alvorens we naar ons hotel lopen. Daar drinken we nog een pils uit de supermarkt.
We passeren de Cocoon Tower, de jongste telg in de wolkenkrabberfamilie van Shinjuku en voor ons als vertrouwd baken fungerend ter lokalisering van het station. In tegenstelling tot de overige kantoortorens, die louter indrukwekkend zijn door hun afmetingen, is de Cocoon Tower een speelse, augurkvormige creatie die in de verte aan het opvallende Swiss Re-gebouw in Londen doet denken, maar dan ranker. Om in zoetzuurjargon te blijven, als garnituur staat er een klein, bolvormig, zilveren gebouw naast, als ware het een Amsterdamse ui. Het hoofdgebouw is geheel uit blauw glas – en, hopelijk, beton – opgetrokken dat wordt opgesierd door witte, geribbelde banen die elkaar kruisen. Die laatste zullen voor blinde glazenwassers aangebracht zijn. We kunnen de verleiding om dit bouwwerk om te dopen tot kruisjesgebouw niet weerstaan.
De rest van de ochtend laten we de hoogbouw, de mensenmenigtes en het neon voor wat ze zijn en zoeken we per Yamanote-ringlijn de relatieve kalmte van Yanaka en het Uenopark op. Yanaka is een oud dorp met karakter in de moderne, grote stad, met houten huisjes van eeuwen her, rommelige steegjes en rond een relatief druk kruispunt ook winkeltjes en restaurantjes. Niet het minst is Yanaka rijk besprenkeld met boeddhistische en shintoïstische tempeltjes en begraafplaatsjes waar een serene rust heerst. De grafstenen liggen vanwege het ruimtegebrek dicht op elkaar gepakt en worden goed onderhouden. Achter vrijwel elke grafsteen staat een trosje van vijf tot tien houten "ski's" met Japanse karakters; gebeden, die een opmerkelijk schouwspel vormen. Boeddhabeelden zijn ook present, evenals curieuze jizobeeldjes; de boeddhistische god Jizo wordt gezien als de hoeder van de doodgeboren, zieke en jonggestorven kinderen, alsmede van de geaborteerde en door een miskraam op de wereld gekomen foetussen en om die reden worden de beeldjes dikwijls aangekleed met roze kleertjes en slabbetjes.
Nadat we een druk, vrij toeristisch winkelstraatje met toch ook de nodige zich op de lokale bevolking focussende neringdoenden doorlopen te hebben, keren we terug naar de hoofdstraat van Yanaka voor een warme lunch. Een klein restaurantje met slechts enkele tafels en een vergelijkbaar aantal gerechten waar we oren naar mogen hebben; onze keus valt op een viscurry. Financieel vuurwerk blijft andermaal uit: voor minder dan een tientje krijgen we een royaal bord eten, gratis water en thee en een vriendelijke, behoorlijk Engels sprekende ober die ons op de hoogte stelt van een tentoonstelling van Johannes Vermeer in een van de vele musea in het Uenopark. De overvloedige zonneschijn weerhoudt ons echter van museumbezoek en we beperken ons derhalve tot het openluchtgedeelte van het populaire Uenopark, dat een fraai schrijn en een dito pagode herbergt. Overigens gaat de schoonheid van de pagode goeddeels aan ons voorbij, aangezien dit knappe staaltje van zeventiende-eeuwse bouwkunst zich in de dierentuin ophoudt, aan gene zijde van een machtig hekwerk. En ofschoon we door toedoen van bespottelijk goedkoop eten nog immer met vuistdikke portemonnees rondlopen, bedanken we feestelijk voor de aanschaf van een entreebewijs voor de dierentuin, want dierentuinen zijn overal ter wereld hetzelfde, met altijd weer die clichématige kudde geestelijk verregende moeflons. Het schrijn biedt al genoeg cultureel-historisch vertier en de lommerrijke oprijlaan met aan weerszijden een kloeke verzameling stenen lantaarns induceert de nodige devote gevoelens.
Mede ingegeven door de Japanse efficiëntie, die de argeloze toerist – en de zelfverzekerde Tokioliet evenzo – in een oogwenk de halve stad doet doorkruisen, hebben we omstreeks klokke drie reeds ons zorgvuldig samengestelde dagprogramma erdoorheen gejast. Hoe nu? De alom als must-see aangeprezen tuinen van het keizerlijk paleis bevinden zich op een riante wandeltocht afstand en zijn niet behept met een vlotte openbaarvervoerverbinding met het Uenopark, dus die bewaren we voor een volgende keer. Een wufte blik op de kaart leert ons dat we slechts een handvol haltes verwijderd zijn van het op ons verlanglijstje prijkende Tokyo International Forum. Een bezoek aan dit architectonische hoogstandje, met als paradepaardje een uit glas en staal opgetrokken, schipvormige hal van zestig meter hoog, stond morgen op het menu, maar door dit naar vandaag te verschuiven wordt de druk op het programma van morgen van de ketel gehaald. Enfin, we wenden ons weer tot de Yamanote-ringlijn en een stief kwartiertje later wandelen we zo vanuit het station het terrein van het conferentieoord annex concertzaal op. Vanbuiten is het complex ronduit afzichtelijk, maar vanbinnen is het glazen gevaarte even imposant als in onze stoutste dromen. We bekijken en fotograferen het vanaf alle verdiepingen en loopbruggen en wanneer buiten de duisternis invalt wordt het daarenboven pastelkleurig geïllumineerd. We verbazen ons over de stapels knuffelbeertjes in de vorm van kerstbomen, drinken koffie en verplaatsen ons vervolgens per Yamanote-ringlijn naar Shibuya, het levendige huis-, tuin- en keuken-Tokio. Daar vinden we in een achterafstraatje een prima restaurantje, waar we ons tegoed doen aan kushiyaki (divers gekruide, gegrilde stukjes kip) en sashimi. Een afsluitende cappuccino bij Excelsior Caffé, waar de hippe jeugd zich vrijwillig onderdompelt in kerstmuziek. Daarna keren we terug naar Shinjuku, hetgeen tot gevolg heeft dat we vandaag gans Tokio rondgeyamanoot hebben. We nemen nog even een kijkje bij een interessante lokale markt in het stationscomplex, alvorens we naar ons hotel lopen. Daar drinken we nog een pils uit de supermarkt.
Dag 5: Tsukiji, Odaiba, Shiodome en Ginza
Vrijdag 12 december 2008
Voor dag en dauw komen we uit de veren, maar de beloning voor onderhavige opofferingsgezindheid zal, niet geheel ten onrechte, navenant zijn: een uitermate zalige blootstelling aan de geuren en kleuren van de Tsukiji-vismarkt, de grootste ter wereld in zijn soort en een van de grootste markten überhaupt op de aardkloot. Ruim tweeduizend ton vis en zeevruchten wisselen er dagelijks van eigenaar. Omdat het handelsgekrakeel in de eerste uren na het krieken der ochtend op zijn kookpunt is en na 10.00 uur merkbaar in kalmer vaarwater komt willen we er vroeg bij zijn. Enige momenten voor klokslag zeven uur staan we voor de Japanse ontbijtzaal, samen met een aantal zakenmannen dat ijsberend en al op hun horloge loopt te turen, en klokslag zeven uur (het Japanse volk is en blijft welhaast on-Duits gründlich und pünktlich) openen zich de deuren van het ons reeds nu al zo dierbare etablissement en is het op het gebied van alles wat zoal met een Japans ontbijt geassocieerd pleegt te worden weer genieten geblazen. Dat zal echter niet de enige spreekwoordelijke urine zijn die de gastronomische engeltjes op deze bijzondere dag over onze respectievelijke tongen uit zullen sprenkelen, maar later daarover meer. Nadat we onze beider cafeïnespiegels naar een alleszins acceptabel peil hebben gedirigeerd, spoeden we ons naar het station en storten we ons in de onbeschrijfelijke mêlée die ochtendspits à la Tokio heet. De geüniformeerden die als taak hebben zich te elfder ure in de trein wurmende forensen een weinig subtiel handje te helpen kunnen werkloos aan de kant toe blijven kijken, aangezien de reizigers ondanks alles de ordelijkheid niet uit het oog verliezen. Het eerste stuk moeten we ons enig lichamelijk contact met deze of gene laten welgevallen, maar naderhand komt er meer ruimte in de trein en vinden we zelfs een zitplaats. Vanaf het uitstapstation is het nog een stief kwartiertje lopen langs drukke wegen en over spaghettigewijs aangelegde voetgangersbruggen, maar dan stuiten we op een schijnbaar inderhaast uit de grond gestampt, want slordig complex van bouwsels dat volgens onze kaart de vismarkt zou moeten wezen. We gaan op zoek naar een faciliteit die eventueel als ingang dienst zou kunnen doen en als we die in deze ondoorgrondelijke wanorde gevonden hebben betreden we een immense hal die echter de groente- en fruitmarkt blijkt te zijn. Dat is leuk en aardig allemaal, maar dat is natuurlijk niet waarvoor we naar de andere kant van Tokio zijn gereisd! Na enige omzwervingen waar ik verder geen woorden aan vuil zal maken pikken we tot onze vreugde de onmiskenbare geur van vis op. Hoera, gevonden is het übermekka der uitzonderlijke verworvenheden van de benedenzeespiegelse wereld en wel in de nogal aardse hoedanigheid van een zo mogelijk nog immensere hal waar het een elders zelden vertoond gekrioel van belang is. Het valt niet mee de smalle paadjes te bewandelen en niet alleen omdat de vloer lokaal erg glibberig is; de marktkooplui, restauranthouders, vorkheftruckchauffeurs en eenieder die de te consumeren vis een warm hart toedraagt handelen alsof de toerist niet bestaat. Het is continu oppassen voor voortjakkerende, niets of niemand ontziende voertuigjes, haastige, schreeuwende, druk gebarende lieden die maar één richting kennen, te weten rechtdoor, en de zo nu en danne plotsklapse inwerkingstelling van tuinslangen ter reiniging van de vloer. Naast het nauwgezet acht slaan op wat er om ons heen op logistiek vlak gebeurt, in zekere zin een attractie op zich, is ons bezoek aan de Tsukiji-markt ook in vele andere opzichten een zinderende en derhalve onvergetelijke ervaring voor vele, zo niet alle zintuigen. Rij na rij, bak na bak heerlijk vers zeebanket en prachtige vissen waar het water ons uit de mond van loopt. Er zijn ook excentriekere kramen met schalen vol palingen en zulks in, naar ik voor het gemak aanneem, eigen bloed, en massieve, houten snijtafels waar grote tonijnen worden gefileerd en in hapklare brokken worden gesneden met ontzagwekkende snijgereedschappen.
Krachtens het protocol neemt de levendigheid na 10.00 uur een duikvlucht en met rode koontjes van opwinding wenden we ons, al laad- en losverkeer ontwijkend, tot het openluchtgedeelte van de markt, alwaar de festiviteiten nog even doorgaan. Dit onderdeel is wat meer gericht op toeristen: naast stands met vissen, van vis afgeleide producten en kookgerei is er zowaar een aantal souvenirkraampjes, waaronder een met T-shirts die in het Japans zijn bedrukt met soortnamen van vissen. M. schaft de tonijnvariant aan, mede daar zelfs de allerlekerigste leek op het gebied van de Japanse taal en diens schrift zal kunnen bevatten dat het maagdenpalmenblauwgeschubde-zoutwaterkogelvis-T-shirt begrijpelijkerwijs enkel in de allergrootste maten verkrijgbaar is. Even verderop stuiten we op een toefje sushibars. Voor enkele beginnen zich in ijltempo lange rijen hongerige Japanners te vormen. We zien ons voor een dilemma geplaatst, want qua wikken is het nog geen lunchtijd, geeft het ontbijt nog immer blijk van dier presentie en die zoveel wachtenden voor u moeten ook niet uitgevlakt; qua wegen gloort hier een unieke kans aan de gastronomische horizon om wat wel de verste sushi ter wereld moet zijn te proeven. Maar voor we de gelegenheid hebben gehad de knoop eigenhandig door te hakken forceert het lot voor ons de beslissing: gewillig worden we een rijloos, rustig barretje binnengewenkt en voor we het weten zitten we met een gratis en voor nikse mok dampende oplosthee en een dito kom misusoep aan de bar, met frontaal uitzicht op een grote vitrine vol heerlijkheden uit de zee. Op de menukaart vinden we een prijs-kwaliteitsverhoudingsgewijs aantrekkelijke daghap, die nog vele malen lucratiever blijkt te zijn als het feestmaal eenmaal voor onze neus staat en de eerste happen worden genomen. Het lijdt geen twijfel dat ik de rest van mijn leven niet meer zulke weergaloze sushi zal eten. De grote stukken vis zijn om je vingers bij af te likken en de rijst is boordevol smaak, maar de climax wordt gevormd door de zalmkaviaar: elk afzonderlijk kapotgebeten eitje doet de toch al verwende tong herscheppen in een Japans robottoilet waar een wonderschone engel haar kostelijke lichaamsvocht gracieus inklatert. Maar dan nog doe ik dit eten van een andere planeet en schieten woorden tekort.
Na deze duizelingwekkende ervaring lopen we terug naar het station en aldaar maken we ons op voor het volgende avontuur: een bezoek aan het kunstmatige eiland Odaiba, dat op een fraaie zichtlocatie in de Baai van Tokio aangelegd is. Om op Odaiba te geraken en ons ter plekke te verplaatsen zijn we – en dat is voorwaar geen straf – aangewezen op de monorail en het zal geen verbazing wekken dat we daarvoor weer een worstelpartij met een kaartjesautomaat aan dienen te gaan. Maar voor we boe of bah hebben kunnen slaken staat er alweer een alleraardigste autochtone paraat om onze handjes vast te houden. "Goh, wat zijn de Japanners toch hulpvaardig!" verzuchtend stappen we met onze verse dagpassen de monorail in en laten we de bezienswaardige route op ons inwerken, die eerst slingert tussen glimmende wolkenkrabbers, vervolgens mooie vergezichten biedt over de baai en ten slotte via de Regenboogbrug het water oversteekt. Odaiba is een broedplaats van moderne, avontuurlijke architectuur en licht absurdistische megawinkelcentra waar enige affiniteit met kitsch en overdaad wel op des bezoekers toeristische curriculum vitae moet prijken. Wij denken wat dat betreft ruimschoots competent te wezen en de verwachting is dan ook dat Odaiba de potentie heeft een gezonde emotionele mix van warme gevoelens en oprechte verbazing in ons op te wekken. Bij het centraal gelegen, futuristische hoofdkantoor van Fuji Television stappen we uit. Daar is het al meteen genieten geblazen. Op de oever is een replica van het Vrijheidsbeeld geplaatst. Het aanliggende uitzichtplatform biedt een oogstrelend panorama op de baai, de Regenboogbrug, de gefortificeerde eilandjes voor de kust van Odaiba en de skyline van het "vasteland," in het midden waarvan een imitatie van de Eiffeltoren staat. Het is duidelijk, nabootsen is de Japanners op het afgetrainde lijf geschreven en daar zullen we cliffhangertechnisch later deze middag elders op het eiland nóg een fraai staaltje van aantreffen. Een fotograaf en een onberispelijk in schooluniform gestoken groep scholieren – de meisjes in korte rok en met kniekousen, allen met hippe gymschoenen in alle mogelijke en ook enige onmogelijke kleurschakeringen – betreden het podium. Ondanks dat we met dank aan onze zwaarbereisdheid al lang en breed op de hoogte zijn van het gedrag van Japanners als ze gekiekt worden, blijft het fascinerend om te zien hoe de leerlingen als robotjes synchroon in de V-stand schieten op het moment dat ze naar het spreekwoordelijke vogeltje moeten kijken. Eenzelfde verhaal in het gigantische winkelcentrum Decks Tokyo Beach, waar ik drie schoolmeisjes bij een veelkleurige prulletjeskraam vereeuwig.
Te Decks bevreemden de uitbundige uitspanningen ons – nog steeds, ofschoon we al over zillioenen hoe-stop-ik-zo-veel-mogelijk-meuk-op-de-vierkante-millimeterkraampjes en -etalages zijn gestruikeld – en doen we enige wenkbrauwgymnastiek in SEGA Joypolis, een deerniswekkend desolate bedoening boordevol opgedrongen vrolijkheid in de vorm van ultraviolet opgetuigde kerstbomen, een fluoriscerende, hartvormige ballon, roze en rode linten en een kok die op het ritme van de kerstmuziek wezenloos een tamboerijn staat te bespelen. De bezienswaardige, want überbonte arcadespellen en kermisattracties zijn behept met een op zijn zachtst gezegd matige bezetting. Voldaan verlaten we SEGA Joypolis via de verplichte souvenirshop. We geven het Fuji-gebouw de aandacht die het verdient en kopen kaartjes voor de lift naar de uitzichtbol. Vanwege allerhande werkzaamheden wordt de belofte van een panorama van 270 graden niet ingelost, maar het doet weinig af aan al het fraais dat voor en onder ons ligt. We bestijgen de monorail, die de kustlijn van Odaiba volgt, en stappen een paar haltes verderop weer uit ter aandoening van Venus Fort, een bizar winkelcentrum dat geheel in Venetiaanse stijl is opgetrokken. Dat wil zeggen: een immense, gedempt verlichte hal met klinkerstraatjes, vintage straatlantaarns en bankjes, slagroomtaartpuien en een centraal plein met een protserige fontein, dit alles overkoepeld door een namaak-blauwe lucht met vriendelijke witte wolkjes. We passeren het Megaweb (een grote showroom van Toyota) en een reuzenrad en aan gene zijde van een watertje stuiten we op het terrein van het Tokyo Big Sight. Daar is nog meer interessants te zien dan we tijdens de voorbereiding op onderhavige trip vermoedden. Verscholen achter een modern, kubusvormig kantoorgebouw met een open binnenkant (in de stijl van bij voorbeeld de Grande Arche in Parijs of het Studentencomplex Cambridgelaan in Utrecht) treffen we tot onze verrassing en verbazing een replica van de Parijse wijk Montmartre aan, die volgens de informatiepanelen als trouwlocatie wordt gebruikt. Ingegeven door de ongebreidelde kopieerzucht van de Japanners is hier, met het reeds gememoreerde megalomane kantoorpand als bruut vloekend decor, een buurtje uit de grond gestampt met met kinderkopjes bestrate steegjes, cafeetjes, boulangerietjes, een pleintje met een fonteintje en een schattig kerkje. Via een drukke weg met lelijke, betonnen mastodonten bereiken we de hoofdattractie van deze uithoek, een zeer opvallend congrescentrum annex tentoonstellingsruimte in de vorm van een omgekeerde piramide, die op zijn beurt weer is opgebouwd uit vier bronskleurige, op hun punt staande piramides. Vanbinnen is het optreksel een stuk minder opwindend dan vanbuiten, hetgeen enigszins wordt gecompenseerd door de vriendelijke stem van de computermevrouw in de lift en de koffie met croissant.
Het loopt tegen zonsondergang en we besluiten de monorail terug te nemen naar de overkant van de baai. Vanuit de trein hebben we een onvergetelijk uitzicht op een spectaculaire, vuurrode schemering, waartegen de hoogbouw van Tokio met zijn vele rode lichtjes donker afsteekt. Een ander onvergetelijk uitzicht krijgen we tegen het einde van de rit, als het al donker is geworden: aan onze linkerhand, tussen de gloednieuwe wolkenkrabbers van de zakenwijk Shiodome is in het kader van Kerstmis een sneeuwlandschap nagebouwd met behulp van witte plankieren. De bomen zijn felverlicht. Dat moeten we van dichtbij zien! Vanaf de monorailhalte is het maar een klein blokje om en het blijkt allemaal nog erger dan we al dachten. Vanuit alle hoeken en gaten klinkt instrumentale kerstmuziek, iedereen fotografeert elkaar met hun mobieltjes en op een gegeven moment beginnen de lichtjes in de bomen te knipperen en te verkleuren: wit, paars, roze, rood. Als slagroom op de taart wordt een sneeuwkanon in werking gezet. Voor ons werkt het voornamelijk op de lachspieren, maar de Japanners lijken het allemaal serieus te nemen. Vanaf dit ontroerende tafereeltje is het maar een klein eindje lopen naar Ginza, het shopmekka van Tokio. De wijk roept herinneringen op aan Oost-Shinjuku, maar is stijlvoller en minder chaotisch. De pachinkoparadijzen en sekshallen hebben plaatsgemaakt voor chique warenhuizen en vestigingen van de Gucci-achtigen onder ons. Her en der is de moderne architectuur weer duchtig van de spectaculaire, maar een van de opvallendste gebouwen is toch wel het Wako-warenhuis, een van de spaarzame bouwwerken in Tokio die gespaard zijn gebleven tijdens de Tweede Wereldoorlog. We lopen even het Sony Centre binnen, een bijzonder gebouw an sich, waar we zes verdiepingen vol de nieuwste elektronische snufjes aantreffen. Alles mag worden aangeraakt en uitgeprobeerd. Niet alleen de op vol vermogen draaiende verwarming jaagt ons na een klein halfuur het pand uit, maar ook een rammelende maag. De zoektocht naar een eetgelegenheid, voorwaar nog geen sinecure in Ginza, doet ons stuiten op het curiosumtechnische hoogtepunt van vandaag: een Belgisch restaurant! Dit kunnen we eenvoudigweg niet links laten liggen en enigszins verdwaasd stappen we het rustieke interieur binnen. Het is er gezellig, met veel donker hout en boekenkasten gevuld met, uiteraard, boeken en Belgische parafernalia, waaronder een Rode Duivel van Playmobil. De kans om het een en ander te vervolmaken met muziek van dEUS of Arno Hintjens hebben de eigenaren spijtig genoeg laten liggen. Dit wordt echter ruimschoots goedgemaakt door een meer dan vuistdikke map boordevol Belgische bieren die we kunnen bestellen. Dat ze alle krankzinnig duur zijn (de goedkoopste kosten rond de elf of twaalf euro) mag de pret niet drukken. M. bestelt frieten met mosselen en ik frieten met Vlaamse karbonades. We hadden het kunnen bevroeden, maar er worden muizenhapjes uitgeserveerd: we moeten het doen met twee schaaltjes met elk een stuk of vijftien frieten, een poppenhuispannetje met, met moeite, evenzovele mossels en twee stukjes karbonade. Maar ons humeur is vandaag onverwoestbaar, we hebben een goed glas kostelijk gerstenat voor onze neuzen staan en het eten, hoe weinig ook, smaakt prima. De enige opmerking die we eventueel zouden kunnen plaatsen is dat de frieten, die we net als de Japanse gasten met stokjes eten, wel erg Japans gekruid zijn, zodat ze het equivalent van sushi met een kuiltje voor de jus vormen. "Al met al een waardige afsluiting van een dag vol geinige extremen," verzuchten we in de trein naar Shinjuku, "maar zijn onze magen nu half leeg of half vol?"
Krachtens het protocol neemt de levendigheid na 10.00 uur een duikvlucht en met rode koontjes van opwinding wenden we ons, al laad- en losverkeer ontwijkend, tot het openluchtgedeelte van de markt, alwaar de festiviteiten nog even doorgaan. Dit onderdeel is wat meer gericht op toeristen: naast stands met vissen, van vis afgeleide producten en kookgerei is er zowaar een aantal souvenirkraampjes, waaronder een met T-shirts die in het Japans zijn bedrukt met soortnamen van vissen. M. schaft de tonijnvariant aan, mede daar zelfs de allerlekerigste leek op het gebied van de Japanse taal en diens schrift zal kunnen bevatten dat het maagdenpalmenblauwgeschubde-zoutwaterkogelvis-T-shirt begrijpelijkerwijs enkel in de allergrootste maten verkrijgbaar is. Even verderop stuiten we op een toefje sushibars. Voor enkele beginnen zich in ijltempo lange rijen hongerige Japanners te vormen. We zien ons voor een dilemma geplaatst, want qua wikken is het nog geen lunchtijd, geeft het ontbijt nog immer blijk van dier presentie en die zoveel wachtenden voor u moeten ook niet uitgevlakt; qua wegen gloort hier een unieke kans aan de gastronomische horizon om wat wel de verste sushi ter wereld moet zijn te proeven. Maar voor we de gelegenheid hebben gehad de knoop eigenhandig door te hakken forceert het lot voor ons de beslissing: gewillig worden we een rijloos, rustig barretje binnengewenkt en voor we het weten zitten we met een gratis en voor nikse mok dampende oplosthee en een dito kom misusoep aan de bar, met frontaal uitzicht op een grote vitrine vol heerlijkheden uit de zee. Op de menukaart vinden we een prijs-kwaliteitsverhoudingsgewijs aantrekkelijke daghap, die nog vele malen lucratiever blijkt te zijn als het feestmaal eenmaal voor onze neus staat en de eerste happen worden genomen. Het lijdt geen twijfel dat ik de rest van mijn leven niet meer zulke weergaloze sushi zal eten. De grote stukken vis zijn om je vingers bij af te likken en de rijst is boordevol smaak, maar de climax wordt gevormd door de zalmkaviaar: elk afzonderlijk kapotgebeten eitje doet de toch al verwende tong herscheppen in een Japans robottoilet waar een wonderschone engel haar kostelijke lichaamsvocht gracieus inklatert. Maar dan nog doe ik dit eten van een andere planeet en schieten woorden tekort.
Na deze duizelingwekkende ervaring lopen we terug naar het station en aldaar maken we ons op voor het volgende avontuur: een bezoek aan het kunstmatige eiland Odaiba, dat op een fraaie zichtlocatie in de Baai van Tokio aangelegd is. Om op Odaiba te geraken en ons ter plekke te verplaatsen zijn we – en dat is voorwaar geen straf – aangewezen op de monorail en het zal geen verbazing wekken dat we daarvoor weer een worstelpartij met een kaartjesautomaat aan dienen te gaan. Maar voor we boe of bah hebben kunnen slaken staat er alweer een alleraardigste autochtone paraat om onze handjes vast te houden. "Goh, wat zijn de Japanners toch hulpvaardig!" verzuchtend stappen we met onze verse dagpassen de monorail in en laten we de bezienswaardige route op ons inwerken, die eerst slingert tussen glimmende wolkenkrabbers, vervolgens mooie vergezichten biedt over de baai en ten slotte via de Regenboogbrug het water oversteekt. Odaiba is een broedplaats van moderne, avontuurlijke architectuur en licht absurdistische megawinkelcentra waar enige affiniteit met kitsch en overdaad wel op des bezoekers toeristische curriculum vitae moet prijken. Wij denken wat dat betreft ruimschoots competent te wezen en de verwachting is dan ook dat Odaiba de potentie heeft een gezonde emotionele mix van warme gevoelens en oprechte verbazing in ons op te wekken. Bij het centraal gelegen, futuristische hoofdkantoor van Fuji Television stappen we uit. Daar is het al meteen genieten geblazen. Op de oever is een replica van het Vrijheidsbeeld geplaatst. Het aanliggende uitzichtplatform biedt een oogstrelend panorama op de baai, de Regenboogbrug, de gefortificeerde eilandjes voor de kust van Odaiba en de skyline van het "vasteland," in het midden waarvan een imitatie van de Eiffeltoren staat. Het is duidelijk, nabootsen is de Japanners op het afgetrainde lijf geschreven en daar zullen we cliffhangertechnisch later deze middag elders op het eiland nóg een fraai staaltje van aantreffen. Een fotograaf en een onberispelijk in schooluniform gestoken groep scholieren – de meisjes in korte rok en met kniekousen, allen met hippe gymschoenen in alle mogelijke en ook enige onmogelijke kleurschakeringen – betreden het podium. Ondanks dat we met dank aan onze zwaarbereisdheid al lang en breed op de hoogte zijn van het gedrag van Japanners als ze gekiekt worden, blijft het fascinerend om te zien hoe de leerlingen als robotjes synchroon in de V-stand schieten op het moment dat ze naar het spreekwoordelijke vogeltje moeten kijken. Eenzelfde verhaal in het gigantische winkelcentrum Decks Tokyo Beach, waar ik drie schoolmeisjes bij een veelkleurige prulletjeskraam vereeuwig.
Te Decks bevreemden de uitbundige uitspanningen ons – nog steeds, ofschoon we al over zillioenen hoe-stop-ik-zo-veel-mogelijk-meuk-op-de-vierkante-millimeterkraampjes en -etalages zijn gestruikeld – en doen we enige wenkbrauwgymnastiek in SEGA Joypolis, een deerniswekkend desolate bedoening boordevol opgedrongen vrolijkheid in de vorm van ultraviolet opgetuigde kerstbomen, een fluoriscerende, hartvormige ballon, roze en rode linten en een kok die op het ritme van de kerstmuziek wezenloos een tamboerijn staat te bespelen. De bezienswaardige, want überbonte arcadespellen en kermisattracties zijn behept met een op zijn zachtst gezegd matige bezetting. Voldaan verlaten we SEGA Joypolis via de verplichte souvenirshop. We geven het Fuji-gebouw de aandacht die het verdient en kopen kaartjes voor de lift naar de uitzichtbol. Vanwege allerhande werkzaamheden wordt de belofte van een panorama van 270 graden niet ingelost, maar het doet weinig af aan al het fraais dat voor en onder ons ligt. We bestijgen de monorail, die de kustlijn van Odaiba volgt, en stappen een paar haltes verderop weer uit ter aandoening van Venus Fort, een bizar winkelcentrum dat geheel in Venetiaanse stijl is opgetrokken. Dat wil zeggen: een immense, gedempt verlichte hal met klinkerstraatjes, vintage straatlantaarns en bankjes, slagroomtaartpuien en een centraal plein met een protserige fontein, dit alles overkoepeld door een namaak-blauwe lucht met vriendelijke witte wolkjes. We passeren het Megaweb (een grote showroom van Toyota) en een reuzenrad en aan gene zijde van een watertje stuiten we op het terrein van het Tokyo Big Sight. Daar is nog meer interessants te zien dan we tijdens de voorbereiding op onderhavige trip vermoedden. Verscholen achter een modern, kubusvormig kantoorgebouw met een open binnenkant (in de stijl van bij voorbeeld de Grande Arche in Parijs of het Studentencomplex Cambridgelaan in Utrecht) treffen we tot onze verrassing en verbazing een replica van de Parijse wijk Montmartre aan, die volgens de informatiepanelen als trouwlocatie wordt gebruikt. Ingegeven door de ongebreidelde kopieerzucht van de Japanners is hier, met het reeds gememoreerde megalomane kantoorpand als bruut vloekend decor, een buurtje uit de grond gestampt met met kinderkopjes bestrate steegjes, cafeetjes, boulangerietjes, een pleintje met een fonteintje en een schattig kerkje. Via een drukke weg met lelijke, betonnen mastodonten bereiken we de hoofdattractie van deze uithoek, een zeer opvallend congrescentrum annex tentoonstellingsruimte in de vorm van een omgekeerde piramide, die op zijn beurt weer is opgebouwd uit vier bronskleurige, op hun punt staande piramides. Vanbinnen is het optreksel een stuk minder opwindend dan vanbuiten, hetgeen enigszins wordt gecompenseerd door de vriendelijke stem van de computermevrouw in de lift en de koffie met croissant.
Het loopt tegen zonsondergang en we besluiten de monorail terug te nemen naar de overkant van de baai. Vanuit de trein hebben we een onvergetelijk uitzicht op een spectaculaire, vuurrode schemering, waartegen de hoogbouw van Tokio met zijn vele rode lichtjes donker afsteekt. Een ander onvergetelijk uitzicht krijgen we tegen het einde van de rit, als het al donker is geworden: aan onze linkerhand, tussen de gloednieuwe wolkenkrabbers van de zakenwijk Shiodome is in het kader van Kerstmis een sneeuwlandschap nagebouwd met behulp van witte plankieren. De bomen zijn felverlicht. Dat moeten we van dichtbij zien! Vanaf de monorailhalte is het maar een klein blokje om en het blijkt allemaal nog erger dan we al dachten. Vanuit alle hoeken en gaten klinkt instrumentale kerstmuziek, iedereen fotografeert elkaar met hun mobieltjes en op een gegeven moment beginnen de lichtjes in de bomen te knipperen en te verkleuren: wit, paars, roze, rood. Als slagroom op de taart wordt een sneeuwkanon in werking gezet. Voor ons werkt het voornamelijk op de lachspieren, maar de Japanners lijken het allemaal serieus te nemen. Vanaf dit ontroerende tafereeltje is het maar een klein eindje lopen naar Ginza, het shopmekka van Tokio. De wijk roept herinneringen op aan Oost-Shinjuku, maar is stijlvoller en minder chaotisch. De pachinkoparadijzen en sekshallen hebben plaatsgemaakt voor chique warenhuizen en vestigingen van de Gucci-achtigen onder ons. Her en der is de moderne architectuur weer duchtig van de spectaculaire, maar een van de opvallendste gebouwen is toch wel het Wako-warenhuis, een van de spaarzame bouwwerken in Tokio die gespaard zijn gebleven tijdens de Tweede Wereldoorlog. We lopen even het Sony Centre binnen, een bijzonder gebouw an sich, waar we zes verdiepingen vol de nieuwste elektronische snufjes aantreffen. Alles mag worden aangeraakt en uitgeprobeerd. Niet alleen de op vol vermogen draaiende verwarming jaagt ons na een klein halfuur het pand uit, maar ook een rammelende maag. De zoektocht naar een eetgelegenheid, voorwaar nog geen sinecure in Ginza, doet ons stuiten op het curiosumtechnische hoogtepunt van vandaag: een Belgisch restaurant! Dit kunnen we eenvoudigweg niet links laten liggen en enigszins verdwaasd stappen we het rustieke interieur binnen. Het is er gezellig, met veel donker hout en boekenkasten gevuld met, uiteraard, boeken en Belgische parafernalia, waaronder een Rode Duivel van Playmobil. De kans om het een en ander te vervolmaken met muziek van dEUS of Arno Hintjens hebben de eigenaren spijtig genoeg laten liggen. Dit wordt echter ruimschoots goedgemaakt door een meer dan vuistdikke map boordevol Belgische bieren die we kunnen bestellen. Dat ze alle krankzinnig duur zijn (de goedkoopste kosten rond de elf of twaalf euro) mag de pret niet drukken. M. bestelt frieten met mosselen en ik frieten met Vlaamse karbonades. We hadden het kunnen bevroeden, maar er worden muizenhapjes uitgeserveerd: we moeten het doen met twee schaaltjes met elk een stuk of vijftien frieten, een poppenhuispannetje met, met moeite, evenzovele mossels en twee stukjes karbonade. Maar ons humeur is vandaag onverwoestbaar, we hebben een goed glas kostelijk gerstenat voor onze neuzen staan en het eten, hoe weinig ook, smaakt prima. De enige opmerking die we eventueel zouden kunnen plaatsen is dat de frieten, die we net als de Japanse gasten met stokjes eten, wel erg Japans gekruid zijn, zodat ze het equivalent van sushi met een kuiltje voor de jus vormen. "Al met al een waardige afsluiting van een dag vol geinige extremen," verzuchten we in de trein naar Shinjuku, "maar zijn onze magen nu half leeg of half vol?"
Dag 6: Asakusa, Harajuku en Ebisu
Zaterdag 13 december 2008
Kliekjesdag. Deze wat frissere, maar nog immer bemooiweerde dag gebruiken we om nog wat losse toeristeneindjes aan elkaar te knopen. Na het reeds geenszins van routine gespeende Japanse ontbijt en het wegens hardnekkige heiigheid niet zien van de Fuji-vulkaan reizen we per Yamanote-ringlijn en metro naar het Senso Ji-heiligdom. De machinist van de trein draagt een wit mondkapje en witte handschoentjes. Na elke handeling maakt hij een soort daar-had-ik-je-mooi-tukgebaar met zijn rechterwijsvinger. Zoals ik ook al in Hongkong had gezien zijn de uitgangen van het metrostation genummerd en voor we überhaupt de gelegenheid hebben gekregen zelf het een en ander uit te zoeken staat er alweer een vrijwilligster voor onze neus om ons uit de brand te helpen. Daar bedanken we vriendelijk voor, want wij hebben een Allenige Planeet! Het meisje weet niet hoe vaak en hoe welgemeend ze zich moet excuseren. Dat had nu ook weer niet gehoeven. Maar goed, het Senso Ji-heiligdom dus. Het is weekend en dus kunnen we over de hoofden lopen. Het tempelcomplex is alleen te bereiken via een smalle marktstraat met honderden souvenirkramen en het valt niet mee elkaar niet uit het oog te verliezen. Het prachtig onderhouden complex is zeer de moeite waard en we krijgen een goed inzicht in de vele rituelen waarmee een bezoek aan de tempel gepaard gaat. We lunchen in een nabijgelegen eettentje, fotograferen nog wat markante gebouwen in de stad en vereren het strakke Spiral-gebouw met een bezoekje. Het is weer kwijlen geblazen in de alternatieve platenzaak die zich in het optrekje pleegt op te houden. Van alle koopwaar liggen kopieën in de bakken die je zelf kan beluisteren op een van de twee ter beschikking gestelde cd-spelers. Ideaal! En het werkt, want we verlaten de zaak beiden niet met lege handen.
Nadat we nog wat in een yuppen-Blokker hebben rondgestruind wandelen we naar Ebisu, een stadsdeel dat nog niet echt op de toeristische kaart staat, maar volgens de reisgidsen wel überhip schijnt te zijn. Daar is voorwaar geen woord van gelogen. Het is een wirwar van straten en straatjes vol volslagen idiote gebouwen, cafés, restaurantjes, antiekwinkels en vooral kapperszaken, heel veel kapperszaken. We lopen lukraak een driehoogachtere platenzaak binnen waar Japanse rapmuziek wordt gedraaid. In een aardige kroeg drinken we ieder twee flinke bellen saké die, mede door de vermoeidheid, nogal hard aankomen. Dat geeft de burger moed voor een groot eetavontuur in een écht Japans restaurant. We worden door de garderobebewaker en het keukenpersoneel welkom geheten middels enkele oerkreten. Het is al aardig druk en we krijgen een plekje aan de bar, met uitzicht op tientallen flessen sojasaus en somtijds een hand die schijnbaar willekeurig een fles grijpt. Er is geen plaatjesmenu en een vitrine met plastic voedsel hebben we evenmin gezien. Het menu hangt aan de muur, maar alleen in het Japans. De serveerster kent twee woorden Engels, namelijk chicken en egg. Nou, doe ons maar de chicken dan. Even later krijgen we een bordje met drie minuscule stukjes kip. Dat is in die zin een ramp dat we gedwongen zijn zometeen nóg wat te bestellen. Er zit werkelijk niets anders op dan maar bij andere gasten gerechtjes aan te wijzen, zonder enige notie te hebben wat we nu eigenlijk precies voorgeschoteld krijgen en wat het kost. Maar het smaakt allemaal voortreffelijk en de kosten blijken niet de pan uitgerezen te zijn. Voldaan, maar doodop nemen we de metro naar Shinjuku. Een grote slaap.
Nadat we nog wat in een yuppen-Blokker hebben rondgestruind wandelen we naar Ebisu, een stadsdeel dat nog niet echt op de toeristische kaart staat, maar volgens de reisgidsen wel überhip schijnt te zijn. Daar is voorwaar geen woord van gelogen. Het is een wirwar van straten en straatjes vol volslagen idiote gebouwen, cafés, restaurantjes, antiekwinkels en vooral kapperszaken, heel veel kapperszaken. We lopen lukraak een driehoogachtere platenzaak binnen waar Japanse rapmuziek wordt gedraaid. In een aardige kroeg drinken we ieder twee flinke bellen saké die, mede door de vermoeidheid, nogal hard aankomen. Dat geeft de burger moed voor een groot eetavontuur in een écht Japans restaurant. We worden door de garderobebewaker en het keukenpersoneel welkom geheten middels enkele oerkreten. Het is al aardig druk en we krijgen een plekje aan de bar, met uitzicht op tientallen flessen sojasaus en somtijds een hand die schijnbaar willekeurig een fles grijpt. Er is geen plaatjesmenu en een vitrine met plastic voedsel hebben we evenmin gezien. Het menu hangt aan de muur, maar alleen in het Japans. De serveerster kent twee woorden Engels, namelijk chicken en egg. Nou, doe ons maar de chicken dan. Even later krijgen we een bordje met drie minuscule stukjes kip. Dat is in die zin een ramp dat we gedwongen zijn zometeen nóg wat te bestellen. Er zit werkelijk niets anders op dan maar bij andere gasten gerechtjes aan te wijzen, zonder enige notie te hebben wat we nu eigenlijk precies voorgeschoteld krijgen en wat het kost. Maar het smaakt allemaal voortreffelijk en de kosten blijken niet de pan uitgerezen te zijn. Voldaan, maar doodop nemen we de metro naar Shinjuku. Een grote slaap.
Dag 7: Tokio – Amsterdam
Zondag 14 december 2008
Op de dag van de terugreis regent het weer pijpenstelen. Het hotelpersoneel telt wel tien keer na of de groep compleet is. Op het vliegveld kopen we nog wat snuisterijtjes. In het vliegtuig vindt een bizarre Pong-marathon plaats.