Ham, kaas of ham-kaas?
Een rondreis op Cuba
Dag 1: Amsterdam – Havana
Vrijdag 5 januari 2007
Wachten op m'n beurt voor de douane. Een enorme rij houten deuren en evenzovele glazen hokjes, waarvan er circa vijf bemand zijn. Net de kassa's bij de Albert Heijn op zaterdagmiddag. Als ik aan de beurt ben loop ik naar voren en lever mijn paspoort, toeristenkaart en vliegtickets in bij het dienstdoende uniform. Hij bekijkt overdreven minutieus mijn paspoort.
"Glass off."
Ik willig zijn vriendelijke en meervoudstechnisch onjuiste verzoek in, het uniform kijkt aandachtig of ik het wel ben die in het paspoort staat.
"Hotel?"
"Park View."
Het uniform noteert nog wat gegevens, zet wat stempels, scheurt de helft van mijn toeristenkaart af voor in mijn dossier en geeft mijn spullen terug. Met een druk op de knop opent hij de deur, hetgeen gepaard gaat met een intercomzoemer. Ik zet voet op Cubaans grondgebied.
Als mijn negentien reisgenoten en ik onze koffers van de bagageband hebben geplukt en een voorraadje pesos convertibles, sinds Fidel de Amerikaanse dollar heeft verboden het betaalmiddel voor de toerist, hebben ingeslagen, rijden we in onze Chinese Yutong-bus naar hartje Havana. Onze magen rammelen, maar in het hotel krijgen we een welkomstsandwich! Zoals zo vaak deze vakantie kunnen we kiezen uit een sandwich ham, een sandwich kaas en een sandwich ham-kaas.
Ondanks dat ik omval van de slaap, besluit ik met de drie andere alleenreizende mannen nog even de stad in te gaan. We bewandelen de Malecón, de zeeboulevard, en kijken onze ogen uit. Half Havana lijkt zich hier te hebben verschanst, zo druk is het. De gebouwen zien er in het gunstigste geval haveloos uit, veel panden worden zo goed en kwaad als het kan gestut, andere hebben het allang begeven of zijn de instorting nabij. We kunnen niet alleen naar de gebouwen kijken, of naar de aftandse Amerikaanse sleeën en krakkemikkige Lada's die voorbijrijden, maar we moeten onze ogen ook op het trottoir gericht houden. Er kan namelijk op enig moment zomaar een gat van een paar meter diep uit het donker opdoemen!
Op een klein terrasje besluiten we een biertje te drinken. We zitten goed en wel of een politieagent vraagt ons of we al wat hebben besteld. Ja, dat hebben we. Het is duidelijk de bedoeling dat we hier als steenrijke toeristen wel wat geld moeten komen wegbrengen. Het biertje smaakt er overigens niet minder om en we lachen om de prijs van 1,25 peso per stuk. Terug naar het hotel. Het grote fort aan de ingang van de haven wordt verlicht door de maan. Een mannetje met een emmer in zijn hand loopt een eindje met ons op. Hij verdient de kost met het wassen van voorruiten van auto's, weet hij ons uit te leggen, maar algauw blijkt dat hij ook een bijbaantje heeft. We kunnen een meisje krijgen voor slechts één dollar – zo noemen ze de peso convertible hier ook wel om de verwarring omtrent de verschillende munteenheden nog wat groter te maken. We bedanken voor de eer en nadat ons nog tevergeefs drugs aangeboden zijn gaan we naar bed.
"Glass off."
Ik willig zijn vriendelijke en meervoudstechnisch onjuiste verzoek in, het uniform kijkt aandachtig of ik het wel ben die in het paspoort staat.
"Hotel?"
"Park View."
Het uniform noteert nog wat gegevens, zet wat stempels, scheurt de helft van mijn toeristenkaart af voor in mijn dossier en geeft mijn spullen terug. Met een druk op de knop opent hij de deur, hetgeen gepaard gaat met een intercomzoemer. Ik zet voet op Cubaans grondgebied.
Als mijn negentien reisgenoten en ik onze koffers van de bagageband hebben geplukt en een voorraadje pesos convertibles, sinds Fidel de Amerikaanse dollar heeft verboden het betaalmiddel voor de toerist, hebben ingeslagen, rijden we in onze Chinese Yutong-bus naar hartje Havana. Onze magen rammelen, maar in het hotel krijgen we een welkomstsandwich! Zoals zo vaak deze vakantie kunnen we kiezen uit een sandwich ham, een sandwich kaas en een sandwich ham-kaas.
Ondanks dat ik omval van de slaap, besluit ik met de drie andere alleenreizende mannen nog even de stad in te gaan. We bewandelen de Malecón, de zeeboulevard, en kijken onze ogen uit. Half Havana lijkt zich hier te hebben verschanst, zo druk is het. De gebouwen zien er in het gunstigste geval haveloos uit, veel panden worden zo goed en kwaad als het kan gestut, andere hebben het allang begeven of zijn de instorting nabij. We kunnen niet alleen naar de gebouwen kijken, of naar de aftandse Amerikaanse sleeën en krakkemikkige Lada's die voorbijrijden, maar we moeten onze ogen ook op het trottoir gericht houden. Er kan namelijk op enig moment zomaar een gat van een paar meter diep uit het donker opdoemen!
Op een klein terrasje besluiten we een biertje te drinken. We zitten goed en wel of een politieagent vraagt ons of we al wat hebben besteld. Ja, dat hebben we. Het is duidelijk de bedoeling dat we hier als steenrijke toeristen wel wat geld moeten komen wegbrengen. Het biertje smaakt er overigens niet minder om en we lachen om de prijs van 1,25 peso per stuk. Terug naar het hotel. Het grote fort aan de ingang van de haven wordt verlicht door de maan. Een mannetje met een emmer in zijn hand loopt een eindje met ons op. Hij verdient de kost met het wassen van voorruiten van auto's, weet hij ons uit te leggen, maar algauw blijkt dat hij ook een bijbaantje heeft. We kunnen een meisje krijgen voor slechts één dollar – zo noemen ze de peso convertible hier ook wel om de verwarring omtrent de verschillende munteenheden nog wat groter te maken. We bedanken voor de eer en nadat ons nog tevergeefs drugs aangeboden zijn gaan we naar bed.
Dag 2: Havana
Zaterdag 6 januari 2007
De wekker gaat. Ik sta op en doe de gordijnen open. Een bouwvakker, of in elk geval een Cubaan met bouwvakkersoutfit die zich in een duchtig te verbouwvakken ogend gebouw ophoudt, zwaait naar me; ik zwaai terug.
Een verrassend goed geoutilleerd ontbijt, met roze brood, pannenkoekjes, eieren en andere kleine hapjes. Ik maak een wandelingetje rond het hotel, een Cubaan spreekt me aan. Waar ik vandaan kom? Nederland. O, hij heeft een vriendinnetje in Nederland, in Utrecht om precies te zijn. Wat een toeval, ik kom ook uit Utrecht! Ik krijg de indruk dat dit een leuke babbel gaat worden, maar helaas, algauw blijkt hoe de vork in de steel zit: de man wil een kamer en een mooi meisje voor me regelen. Met een smoes breek ik het gesprek af.
De reisbegeleidster heeft een stadswandeling met een gids geregeld. Behalve dat de jongen met een enorm Speedy Gonzales-accent spreekt doet hij in niets aan een Cubaan denken: kekke zonnebril, modieuze kleding en hippe laarzen. Net zo glad als zijn rondleiding, die mij doet beseffen dat ik voor de zoveelste keer tegen de gidsenlamp ben gelopen. Interessante plekken krijgen te weinig aandacht of laat hij botweg links liggen, terwijl hotels en banken zijns inziens wel een uitgebreide babbel waard zijn. Toch maakt Havana ondanks alles een verpletterende indruk. Liefdevol gerestaureerde panden en paleisjes met binnenplaatsjes en balkons staan zij aan zij met afgebladderde puien en bouwvallige krotten. Op elke straathoek lijkt een politieagent te staan. Jongetjes honkballen op straat, een oude man leest de Granma, het propagandablaadje van de Communistische Partij. Lijn 65 met bestemming Spijkenisse ronkt hevig smokend voorbij. Vele pleinen, waar de blakerende zon vrij spel heeft en enorme gaten in de stoep. Complete families die zich ophouden in kippenhokken welke in Nederland stante pede onbewoonbaar zouden worden verklaard. Zwerfhonden. Op een straathoek een deprimerende pesowinkel, waar de straatarme Cubanen louter lege vitrines aantreffen, maar ook dure kledingzaken. Een eivolle camello, een truck met een oplegger als bus, die voor en achter hoger is dan in het midden.
Op de verstikkende uitlaatgassen na is Havana een vrij schone stad, althans in het oude centrum. Men begint te ontdekken dat er geld uit de zakken van de toeristen te kloppen valt. Er is een aantal souvenirwinkels en fleurig uitgedoste vrouwen met bloemenmandjes poseren gewillig met een kloeke bolknak of gaan kussend met de wandelende geldzakken op de foto. Wat ook opvalt is de vrijwelle afwezigheid van Che-, Fidel- en revolutiepropaganda.
Nadat ik op eigen gelegenheid nog wat door de smalle, groezelige straatjes gekuierd heb, gun ik mijn voeten wat rust op de trappen van het Capitolio, een monsterlijke kopie van het equivalent in Washington. Achter het kolossale bouwwerk ligt een sigarenfabriek, waar ik mij een dergelijk genotsartikel aanschaf. Via het Prado, de Ramblas van Havana, loop ik terug naar mijn hotel. Lelijke schilderijen (semi-erotisch werk, alsmede Che- en Fidel-portretten en Bob Ross-eske panorama's van Havana) worden aan de man gebracht, of tracht men aan de man te brengen.
Op het terras van het hotel schrijf ik deze woorden en tover ik mijn sigaar te voorschijn. Ik heb mij nog niet in mijn formica stoel genesteld of de behoorlijk onsympathiek ogende bewaker (donkerblauwe pantalon, lichtblauw overhemd, zoals het hoort dus) staat al in mijn rijkelijk bezwete nek te hijgen.
"Wil je wat drinken?"
"Doe maar een café con leche. Heb je misschien ook een vuurtje?"
Het kennersoog van de bewaker valt op mijn sigaar.
"O, voor die! Natuurlijk!"
Zijn gezicht klaart helemaal op, hij snelt naar binnen en nog voordat ik met mijn ogen heb kunnen knipperen staat hij al in de sigaaraansteekhouding. Mijn eerste voorzichtige trekjes van een echte Cubaanse sigaar.
"Waar heb je die gekocht?" vraagt de bewaker.
"Achter het Capitolio, in de sigarenzaak."
"Dan is het goed. Koop nooit een sigaar op straat, beste vriend. Ze bieden een goede prijs, maar de kwaliteit is slecht."
De bewaker lijkt oprecht, maar dan neemt het gesprek een teleurstellende wending.
"Hoeveel heb je betaald voor die sigaar?"
"Zeven peso."
"O, dat is een goede prijs. Amigo," dat behalve "vriend" ook "ik begin je nu iets aan te smeren" betekent, "amigo, ik kan je ook sigaren verkopen voor een goede prijs, goede kwaliteit, geen neppers."
"Hmmm, ik weet het niet. Misschien maar niet."
De bewaker laat zich echter niet voor één gat vangen.
"Oké, maar het is echt een goede prijs!"
"Sorry, ik heb geen interesse, één sigaar vind ik voorlopig wel genoeg."
"Ben je hier morgen nog? Als we rond een uur of negen afspreken kan ik de sigaren laten zien. Echt, voor een spotprijs!"
"Misschien dat ik tegen het einde van de reis sigaren koop, niet nu."
Dan houdt de bewaker het eindelijk voor gezien. Ik bestel nog een kop koffie.
"Geen probleem, amigo, denk er nog maar eens over na."
"Ja, ja..."
Ik denk dat hij morgen in de lobby staat, mét de sigaren.
Een uur roken en driekwart sigaar later begin ik mij niet helemaal lekker te voelen. De warmte, de vermoeidheid, de drukte, spreek ik mijzelf moed in, maar het is natuurlijk voornamelijk de kachelpijp die mij parten speelt. Ik moet even op bed liggen. Ik twijfel of ik vanavond wel mee ga eten in een paladares(een restaurantje bij Cubanen thuis), maar als het tijd is hak ik de knoop door: hup, opstaan! De reisbegeleidster heeft twee taxibusjes besteld, maar naar goed lokaal gebruik komt er maar een opdagen. Om het plaatje compleet te maken is Cuba een halfuurtje later, na de nodige miscommunicatie, een hele rijke en een hele boze taxichauffeur rijker en zitten wij lekker in een beschutte tuin te eten. De garnalen die ik heb besteld zijn heerlijk, maar ik krijg er maar een stuk of tien naar binnen. Het voelt nog altijd alsof ik om vijf uur 's nachts een warme maaltijd naar binnen zit te werken. Ook wil ik naar bed.
Als we weer voor het hotel zijn afgezet besluit ik te elfder ure toch nog even mee te gaan naar de Malecón. We staan in het middelpunt van de belangstelling. De meeste Cubanen willen voor de verandering eens niks van ons, maar gewoon gezellig kletsen. De rum vloeit rijkelijk. Wij delen Havana Club uit, een merk dat voor Cubanen onbetaalbaar is; zij drinken goedkope bocht uit gele pakjes, waardoor ze in steeds zorgwekkender staten van dronkenschap verkeren. Rond een uur of een haak ik af en loop ik naar het hotel.
Een verrassend goed geoutilleerd ontbijt, met roze brood, pannenkoekjes, eieren en andere kleine hapjes. Ik maak een wandelingetje rond het hotel, een Cubaan spreekt me aan. Waar ik vandaan kom? Nederland. O, hij heeft een vriendinnetje in Nederland, in Utrecht om precies te zijn. Wat een toeval, ik kom ook uit Utrecht! Ik krijg de indruk dat dit een leuke babbel gaat worden, maar helaas, algauw blijkt hoe de vork in de steel zit: de man wil een kamer en een mooi meisje voor me regelen. Met een smoes breek ik het gesprek af.
De reisbegeleidster heeft een stadswandeling met een gids geregeld. Behalve dat de jongen met een enorm Speedy Gonzales-accent spreekt doet hij in niets aan een Cubaan denken: kekke zonnebril, modieuze kleding en hippe laarzen. Net zo glad als zijn rondleiding, die mij doet beseffen dat ik voor de zoveelste keer tegen de gidsenlamp ben gelopen. Interessante plekken krijgen te weinig aandacht of laat hij botweg links liggen, terwijl hotels en banken zijns inziens wel een uitgebreide babbel waard zijn. Toch maakt Havana ondanks alles een verpletterende indruk. Liefdevol gerestaureerde panden en paleisjes met binnenplaatsjes en balkons staan zij aan zij met afgebladderde puien en bouwvallige krotten. Op elke straathoek lijkt een politieagent te staan. Jongetjes honkballen op straat, een oude man leest de Granma, het propagandablaadje van de Communistische Partij. Lijn 65 met bestemming Spijkenisse ronkt hevig smokend voorbij. Vele pleinen, waar de blakerende zon vrij spel heeft en enorme gaten in de stoep. Complete families die zich ophouden in kippenhokken welke in Nederland stante pede onbewoonbaar zouden worden verklaard. Zwerfhonden. Op een straathoek een deprimerende pesowinkel, waar de straatarme Cubanen louter lege vitrines aantreffen, maar ook dure kledingzaken. Een eivolle camello, een truck met een oplegger als bus, die voor en achter hoger is dan in het midden.
Op de verstikkende uitlaatgassen na is Havana een vrij schone stad, althans in het oude centrum. Men begint te ontdekken dat er geld uit de zakken van de toeristen te kloppen valt. Er is een aantal souvenirwinkels en fleurig uitgedoste vrouwen met bloemenmandjes poseren gewillig met een kloeke bolknak of gaan kussend met de wandelende geldzakken op de foto. Wat ook opvalt is de vrijwelle afwezigheid van Che-, Fidel- en revolutiepropaganda.
Nadat ik op eigen gelegenheid nog wat door de smalle, groezelige straatjes gekuierd heb, gun ik mijn voeten wat rust op de trappen van het Capitolio, een monsterlijke kopie van het equivalent in Washington. Achter het kolossale bouwwerk ligt een sigarenfabriek, waar ik mij een dergelijk genotsartikel aanschaf. Via het Prado, de Ramblas van Havana, loop ik terug naar mijn hotel. Lelijke schilderijen (semi-erotisch werk, alsmede Che- en Fidel-portretten en Bob Ross-eske panorama's van Havana) worden aan de man gebracht, of tracht men aan de man te brengen.
Op het terras van het hotel schrijf ik deze woorden en tover ik mijn sigaar te voorschijn. Ik heb mij nog niet in mijn formica stoel genesteld of de behoorlijk onsympathiek ogende bewaker (donkerblauwe pantalon, lichtblauw overhemd, zoals het hoort dus) staat al in mijn rijkelijk bezwete nek te hijgen.
"Wil je wat drinken?"
"Doe maar een café con leche. Heb je misschien ook een vuurtje?"
Het kennersoog van de bewaker valt op mijn sigaar.
"O, voor die! Natuurlijk!"
Zijn gezicht klaart helemaal op, hij snelt naar binnen en nog voordat ik met mijn ogen heb kunnen knipperen staat hij al in de sigaaraansteekhouding. Mijn eerste voorzichtige trekjes van een echte Cubaanse sigaar.
"Waar heb je die gekocht?" vraagt de bewaker.
"Achter het Capitolio, in de sigarenzaak."
"Dan is het goed. Koop nooit een sigaar op straat, beste vriend. Ze bieden een goede prijs, maar de kwaliteit is slecht."
De bewaker lijkt oprecht, maar dan neemt het gesprek een teleurstellende wending.
"Hoeveel heb je betaald voor die sigaar?"
"Zeven peso."
"O, dat is een goede prijs. Amigo," dat behalve "vriend" ook "ik begin je nu iets aan te smeren" betekent, "amigo, ik kan je ook sigaren verkopen voor een goede prijs, goede kwaliteit, geen neppers."
"Hmmm, ik weet het niet. Misschien maar niet."
De bewaker laat zich echter niet voor één gat vangen.
"Oké, maar het is echt een goede prijs!"
"Sorry, ik heb geen interesse, één sigaar vind ik voorlopig wel genoeg."
"Ben je hier morgen nog? Als we rond een uur of negen afspreken kan ik de sigaren laten zien. Echt, voor een spotprijs!"
"Misschien dat ik tegen het einde van de reis sigaren koop, niet nu."
Dan houdt de bewaker het eindelijk voor gezien. Ik bestel nog een kop koffie.
"Geen probleem, amigo, denk er nog maar eens over na."
"Ja, ja..."
Ik denk dat hij morgen in de lobby staat, mét de sigaren.
Een uur roken en driekwart sigaar later begin ik mij niet helemaal lekker te voelen. De warmte, de vermoeidheid, de drukte, spreek ik mijzelf moed in, maar het is natuurlijk voornamelijk de kachelpijp die mij parten speelt. Ik moet even op bed liggen. Ik twijfel of ik vanavond wel mee ga eten in een paladares(een restaurantje bij Cubanen thuis), maar als het tijd is hak ik de knoop door: hup, opstaan! De reisbegeleidster heeft twee taxibusjes besteld, maar naar goed lokaal gebruik komt er maar een opdagen. Om het plaatje compleet te maken is Cuba een halfuurtje later, na de nodige miscommunicatie, een hele rijke en een hele boze taxichauffeur rijker en zitten wij lekker in een beschutte tuin te eten. De garnalen die ik heb besteld zijn heerlijk, maar ik krijg er maar een stuk of tien naar binnen. Het voelt nog altijd alsof ik om vijf uur 's nachts een warme maaltijd naar binnen zit te werken. Ook wil ik naar bed.
Als we weer voor het hotel zijn afgezet besluit ik te elfder ure toch nog even mee te gaan naar de Malecón. We staan in het middelpunt van de belangstelling. De meeste Cubanen willen voor de verandering eens niks van ons, maar gewoon gezellig kletsen. De rum vloeit rijkelijk. Wij delen Havana Club uit, een merk dat voor Cubanen onbetaalbaar is; zij drinken goedkope bocht uit gele pakjes, waardoor ze in steeds zorgwekkender staten van dronkenschap verkeren. Rond een uur of een haak ik af en loop ik naar het hotel.
Dag 3: Havana
Zondag 7 januari 2007
Een rustig dagje in Havana. De ochtend breng ik door in Vedado, een modernere, charme-arme wijk net buiten het centrum. De Plaza de la Revolución – elke plaats in Cuba heeft er een – is een gigantische plak asfalt, waar plek is voor twee miljoen mensen om naar de berucht ellenlange toespraken van Fidel te luisteren. Het plein is omzoomd met ministeries in onvervalste Sovjet-stijl en een Dom-hoge, betonnen erectie ter ere van ene José Martí, Cuba's eigen Hansje Brinker. Een van de ministeries is verfraaid met een stalen portret van Che Guevara. We bezoeken een kerkhof en eten het duurste ijsje dat er is bij de staatsijswinkel Coppelia. Dat kost dan nog steeds minder dan een scheet en drie knikkers overigens. IJs eten bij Coppelia is een echt uitje voor Cubanen. Sommigen nemen al hun Tupperware-bakken mee om te laten vullen met ijs. Dat gaat dan thuis de vriezer in. Dit moet allemaal heel geniepig gebeuren achter de toonbank. Er kan altijd ergens een verklikker zitten!
Bij de voormalige Amerikaanse ambassade is een ware propagandaoorlog gaande. Bovenop het gebouw is een grote lichtbak gemonteerd, waarop normaliter voor Cubanen ontoegankelijk wereldnieuws wordt afgewisseld met mededelingen als: "Waarom hebben jullie geen internet?" en "Waarom kunnen jullie geen krant lezen?" De Cubanen op hun beurt hebben een aantal niet al te smaakvolle borden geplaatst, waarop Bush met bloeddorstige sujetten als Adolf Hitler wordt vergeleken, alsmede een indrukwekkend woud zwarte vlaggen met witte ster en een stadion waar prorevolutionaire bijeenkomsten worden gehouden. Het tafereeltje wordt nauwlettend in de gaten gehouden door de politie: als we ook maar even stilstaan, dan klinkt meteen een snerpend, streng fluitje: doorlopen!
Na een siësta-achtige middagbesteding in de vorm van lunchen, internetten, live-muziek luisteren en ongelooflijk smerige Tukola (3-essige cola van Cubaanse makelij) drinken, staat een bezoek aan het plaatselijke kontschudwalhalla, de Casa de la Musica, op het programma. Het theater ligt middenin een vervallen, armoedige wijk vol haveloze krotten en slechte wegen. Gezien alle uitingen op bordjes en muren is men hier maar wat trots op de revolutie en op Fidel, of ze doen heel goed alsof. We lappen tien foepen de man voor een zogeheten "uitnodiging." Een donkere zaal met een grote dansvloer, waaromheen wat tafeltjes en stoelen zijn gezet. Voor het concert begint, wordt er eerst gewoon muziek gedraaid, salsa welteverstaan. De Cubanen gaan nu al volledig uit hun plaat en we vergapen ons aan de soepele heupen en de korte rokjes. Pal voor me komt een jong meisje staan in een verleidelijk wit stoeipakje dat haar weelderige vormen maar nauwelijks kan verhullen. Ik voel me wat ongemakkelijk en mijn blik is zoekende; de anderen vinden dat voornamelijk een komisch schouwspel. Voor ons heeft zich de "nouveaux-sjacher" ofwel de halve Cubaanse maffia verschanst: horloges, gouden kettingen, zonnebrillen als kathedralen en videocamera's blinken er om het hardst.
Om half zeven begint het optreden. De muziek is wellicht het best te omschrijven als salsarap; het podium wordt bemand door een roedel Miguel B.'tjes en een faliekant mislukte dj die wel de maniertjes (ernstige blik, hoofd enigszins scheef, koptelefoon aan één oor), maar niet de kwaliteiten heeft, hetgeen nog eens wordt geaccentueerd door een haperende cd-speler. De dansvloer stroomt in no time leeg. Nadat dit zich zo een kwartier voortgekeuteld heeft, verschijnt er een drummer en een blazerssectie ten tonele, waarop het vertoonde plotsklaps gaat swingen als een jogstershangtiet en het dak eraf gaat. Wat een genot om hierbij te zijn. Onze respectievelijke magen hebben daar overigens geen boodschap aan en duiden hun leegheid middels een niet te negeren knorren. Na een uur lopen we naar de naburige Chinese wijk (meer een Chinese straat) waar we uitstekend eten. Met acht personen kruipen we in een illegale taxi, een aftandse Amerikaanse bak uit 1952. Ruiten zitten er niet meer in; hetzelfde geldt voor deugdelijke deursloten. Hobbelend negeert de chauffeur de hoofdwegen en dus de agenten. Even voorbij het hotel zet hij ons af. Hij kiest een geschikt moment om ons te laten uitstappen, we betalen zo snel als het kan en we nemen afscheid. Aardige vent. We drinken nog een mojito op het terras voor het hotel.
Bij de voormalige Amerikaanse ambassade is een ware propagandaoorlog gaande. Bovenop het gebouw is een grote lichtbak gemonteerd, waarop normaliter voor Cubanen ontoegankelijk wereldnieuws wordt afgewisseld met mededelingen als: "Waarom hebben jullie geen internet?" en "Waarom kunnen jullie geen krant lezen?" De Cubanen op hun beurt hebben een aantal niet al te smaakvolle borden geplaatst, waarop Bush met bloeddorstige sujetten als Adolf Hitler wordt vergeleken, alsmede een indrukwekkend woud zwarte vlaggen met witte ster en een stadion waar prorevolutionaire bijeenkomsten worden gehouden. Het tafereeltje wordt nauwlettend in de gaten gehouden door de politie: als we ook maar even stilstaan, dan klinkt meteen een snerpend, streng fluitje: doorlopen!
Na een siësta-achtige middagbesteding in de vorm van lunchen, internetten, live-muziek luisteren en ongelooflijk smerige Tukola (3-essige cola van Cubaanse makelij) drinken, staat een bezoek aan het plaatselijke kontschudwalhalla, de Casa de la Musica, op het programma. Het theater ligt middenin een vervallen, armoedige wijk vol haveloze krotten en slechte wegen. Gezien alle uitingen op bordjes en muren is men hier maar wat trots op de revolutie en op Fidel, of ze doen heel goed alsof. We lappen tien foepen de man voor een zogeheten "uitnodiging." Een donkere zaal met een grote dansvloer, waaromheen wat tafeltjes en stoelen zijn gezet. Voor het concert begint, wordt er eerst gewoon muziek gedraaid, salsa welteverstaan. De Cubanen gaan nu al volledig uit hun plaat en we vergapen ons aan de soepele heupen en de korte rokjes. Pal voor me komt een jong meisje staan in een verleidelijk wit stoeipakje dat haar weelderige vormen maar nauwelijks kan verhullen. Ik voel me wat ongemakkelijk en mijn blik is zoekende; de anderen vinden dat voornamelijk een komisch schouwspel. Voor ons heeft zich de "nouveaux-sjacher" ofwel de halve Cubaanse maffia verschanst: horloges, gouden kettingen, zonnebrillen als kathedralen en videocamera's blinken er om het hardst.
Om half zeven begint het optreden. De muziek is wellicht het best te omschrijven als salsarap; het podium wordt bemand door een roedel Miguel B.'tjes en een faliekant mislukte dj die wel de maniertjes (ernstige blik, hoofd enigszins scheef, koptelefoon aan één oor), maar niet de kwaliteiten heeft, hetgeen nog eens wordt geaccentueerd door een haperende cd-speler. De dansvloer stroomt in no time leeg. Nadat dit zich zo een kwartier voortgekeuteld heeft, verschijnt er een drummer en een blazerssectie ten tonele, waarop het vertoonde plotsklaps gaat swingen als een jogstershangtiet en het dak eraf gaat. Wat een genot om hierbij te zijn. Onze respectievelijke magen hebben daar overigens geen boodschap aan en duiden hun leegheid middels een niet te negeren knorren. Na een uur lopen we naar de naburige Chinese wijk (meer een Chinese straat) waar we uitstekend eten. Met acht personen kruipen we in een illegale taxi, een aftandse Amerikaanse bak uit 1952. Ruiten zitten er niet meer in; hetzelfde geldt voor deugdelijke deursloten. Hobbelend negeert de chauffeur de hoofdwegen en dus de agenten. Even voorbij het hotel zet hij ons af. Hij kiest een geschikt moment om ons te laten uitstappen, we betalen zo snel als het kan en we nemen afscheid. Aardige vent. We drinken nog een mojito op het terras voor het hotel.
Dag 4: Havana – Pinar del Río
Maandag 8 januari 2007
Met onze Yutong-bus rijden we vandaag naar het westen, naar de provincie Pinar del Río. Het landschap doet zeker geen pijn aan de ogen, maar is ook niet bijster interessant: vrij vlak, in de verte wat heuvels, palmbomen, een paar meertjes en vele suikerrietplantages, wier plek, naarmate we sigarenmekka Pinar del Río meer en meer naderen, wordt ingenomen door golvende velden met tabaksbladeren.
De autosnelweg – twee streeploze landingsbanen met wasbordaspiraties – is een attractie op zich; het is wel even wat anders dan de A2 in Nederland! Bewegwijzering is er bijna niet; hetzelfde geldt voor verkeer. Maar het verkeer dat er is doet de westerse, leasebakverwende ogen wijd opensperren: Amerikaanse oudjes en Lada's natuurlijk, alsmede enkele lijnbussen en vrachtwagens, maar ook voetgangers, fietsers, paarden-en-wagens (is dat het meervoud van paard-en-wagen?) en ossenkarren. Omdat openbaar vervoer zo goed als afwezig is, staan in de schaduw van de goeddeels onaffe viaducten tientallen, zo niet honderden Cubanen te liften. Enkelen wagen zich in de genadeloos brandende zon en houden smoezelige bankbiljetten omhoog om te laten zien hoeveel ze voor een lift overhebben. Bij de viaducten staan mannen in gele pakken (amarillos) met de taak om auto's en vrachtwagens tot stoppen te manen, wier bestuurders vervolgens worden gedwongen zo veel mogelijk lifters mee te nemen. En zo kan het gebeuren dat we regelmatig vrachtwagens zien die tot de nok zijn volgepakt met Cubanen. Vol in de zon als haringen in een ton worden vervoerd is altijd beter dan geen vervoer...
Het aantal borden met prorevolutionaire en contra-imperialistische slogans neemt gestaag toe. Revolutie is vrijheid, revolutie jááá!, of simpelweg ¡Revolución!, de viaducten hangen er vol mee. Ook maken we kennis met "De Vijf", die wereldberoemd zijn in Cuba, maar waar buiten Cuba nog nooit iemand van heeft gehoord. Het betreft vijf Cubanen die hebben geïnfiltreerd in de Cubaanse bannelingengemeenschap in Miami, zijn opgepakt en berecht, in hoger beroep zijn vrijgesproken, maar nog steeds niet zijn vrijgelaten. Voor Fidel is het een prachtgelegenheid om weer eens te fulmineren jegens de Amerikanen en dat geschiedt zoals te doen gebruikelijk niet bepaald op subtiele wijze. In elk talud, op elke straathoek en in vele winkels hangen de portretten van De Vijf. ¡Volveran! staat er dan vaak in chocoladeletters onder, zij zullen terugkeren.
Pinar del Río, de hoofdstad van de gelijknamige provincie, is het Hoensbroek van Cuba; een oase van rust vergeleken met het drukke, chaotische Havana. Blikvanger is het Palacio Guasch, een melkwitte potpourri van bouwstijlen die een nieuwe dimensie toevoegt aan het begrip protserig. In deze sigarenstreek in optima forma is een bezoek aan een sigarenfabriek een verplicht nummer. In een lage, bedompte ruimte zitten ze achter hun houten lessenaars, de sigarenrollers en vooral -rolsters. Honderdtwintig per dag moeten ze er rollen, een hogere dagproductie levert ook meer salaris op. Maar de sigaren zijn onderhevig aan strenge kwaliteitscontroles; een teveel aan afgekeurde exemplaren gaat onherroepelijk ten koste van het toch al schamele inkomen.
"Pssst, where are you from?" klinkt de gevleugelde openingszin van het Cubaanse volk als ze toeristen willen benaderen. De sigarenrollers zijn blijkbaar ook niet te beroerd onderhands sigaren aan toeristen te verpatsen. Het is zo illegaal als de pest, ze zetten hun baan ermee op het spel, maar de armlastige Cubanen doen alles om de eindjes aan elkaar te knopen. In de meeste winkels kan alleen met pesos convertibles worden afgerekend en de prijzen zijn er bepaald westers te noemen. Het is dus zaak om aan die "inwisselbare peso's" te komen en toeristen hebben er zakken vol van.
We lopen door en zien de afdelingen waar de sigarenbandjes worden geplakt, de sigaren worden geïnspecteerd en de kistjes worden gevuld. Uiteindelijk komen we uit bij het verplichte souvenirwinkeltje, dat in dit uitzonderlijke geval minstens zo interessant is als de attractie an sich. Natuurlijk is er een indrukwekkend assortiment van Che-T-shirts en ansichtkaarten, maar mijn oog valt op de enorme hoeveelheid propagandistische krantenknipsels en cartoons achter de toonbank. Cuba, Fidel en de revolutie zijn geweldig en alles is de schuld van de yankees. Alsof de boodschap nog niet duidelijk genoeg is, begint de verkoopster ongevraagd een ronkende, gloedvolle promotiebabbel voor de revolutie. En we moeten het niet wagen daar iets tegenin te brengen! Want gehersenspoeld, dat zijn we, en zo is het en niet anders!
Nadat we nog een guayabita, een lokaal likeurtje dat best wel straf is te noemen, hebben geproefd, rijden we door naar Aguas Claras, onze uitvalsbasis voor de komende twee dagen in de vorm van een bungalowpark met zwembad. De rest van de middag wordt luierend en af en toe zwerfhonden wegjagend doorgebracht. 's Avonds borrelen we wat onder een prachtige sterrenhemel en een uurtje later wordt een gebraden speenvarken naar binnen gereden dat, onder de swingende klanken van studentenband Unison, professioneel soldaat wordt gemaakt. Ik probeer me voor te stellen hoe het voor Cubanen moet zijn om toeristen zo te zien bunkeren, terwijl ze het zelf moeten doen met drie keer per dag rijst en bonen, als het meezit. Het is een gedachte die deze vakantie nog een paar keer in me zal opkomen. Ik doe echter mijn best om daar maar niet te veel mee bezig te zijn.
De autosnelweg – twee streeploze landingsbanen met wasbordaspiraties – is een attractie op zich; het is wel even wat anders dan de A2 in Nederland! Bewegwijzering is er bijna niet; hetzelfde geldt voor verkeer. Maar het verkeer dat er is doet de westerse, leasebakverwende ogen wijd opensperren: Amerikaanse oudjes en Lada's natuurlijk, alsmede enkele lijnbussen en vrachtwagens, maar ook voetgangers, fietsers, paarden-en-wagens (is dat het meervoud van paard-en-wagen?) en ossenkarren. Omdat openbaar vervoer zo goed als afwezig is, staan in de schaduw van de goeddeels onaffe viaducten tientallen, zo niet honderden Cubanen te liften. Enkelen wagen zich in de genadeloos brandende zon en houden smoezelige bankbiljetten omhoog om te laten zien hoeveel ze voor een lift overhebben. Bij de viaducten staan mannen in gele pakken (amarillos) met de taak om auto's en vrachtwagens tot stoppen te manen, wier bestuurders vervolgens worden gedwongen zo veel mogelijk lifters mee te nemen. En zo kan het gebeuren dat we regelmatig vrachtwagens zien die tot de nok zijn volgepakt met Cubanen. Vol in de zon als haringen in een ton worden vervoerd is altijd beter dan geen vervoer...
Het aantal borden met prorevolutionaire en contra-imperialistische slogans neemt gestaag toe. Revolutie is vrijheid, revolutie jááá!, of simpelweg ¡Revolución!, de viaducten hangen er vol mee. Ook maken we kennis met "De Vijf", die wereldberoemd zijn in Cuba, maar waar buiten Cuba nog nooit iemand van heeft gehoord. Het betreft vijf Cubanen die hebben geïnfiltreerd in de Cubaanse bannelingengemeenschap in Miami, zijn opgepakt en berecht, in hoger beroep zijn vrijgesproken, maar nog steeds niet zijn vrijgelaten. Voor Fidel is het een prachtgelegenheid om weer eens te fulmineren jegens de Amerikanen en dat geschiedt zoals te doen gebruikelijk niet bepaald op subtiele wijze. In elk talud, op elke straathoek en in vele winkels hangen de portretten van De Vijf. ¡Volveran! staat er dan vaak in chocoladeletters onder, zij zullen terugkeren.
Pinar del Río, de hoofdstad van de gelijknamige provincie, is het Hoensbroek van Cuba; een oase van rust vergeleken met het drukke, chaotische Havana. Blikvanger is het Palacio Guasch, een melkwitte potpourri van bouwstijlen die een nieuwe dimensie toevoegt aan het begrip protserig. In deze sigarenstreek in optima forma is een bezoek aan een sigarenfabriek een verplicht nummer. In een lage, bedompte ruimte zitten ze achter hun houten lessenaars, de sigarenrollers en vooral -rolsters. Honderdtwintig per dag moeten ze er rollen, een hogere dagproductie levert ook meer salaris op. Maar de sigaren zijn onderhevig aan strenge kwaliteitscontroles; een teveel aan afgekeurde exemplaren gaat onherroepelijk ten koste van het toch al schamele inkomen.
"Pssst, where are you from?" klinkt de gevleugelde openingszin van het Cubaanse volk als ze toeristen willen benaderen. De sigarenrollers zijn blijkbaar ook niet te beroerd onderhands sigaren aan toeristen te verpatsen. Het is zo illegaal als de pest, ze zetten hun baan ermee op het spel, maar de armlastige Cubanen doen alles om de eindjes aan elkaar te knopen. In de meeste winkels kan alleen met pesos convertibles worden afgerekend en de prijzen zijn er bepaald westers te noemen. Het is dus zaak om aan die "inwisselbare peso's" te komen en toeristen hebben er zakken vol van.
We lopen door en zien de afdelingen waar de sigarenbandjes worden geplakt, de sigaren worden geïnspecteerd en de kistjes worden gevuld. Uiteindelijk komen we uit bij het verplichte souvenirwinkeltje, dat in dit uitzonderlijke geval minstens zo interessant is als de attractie an sich. Natuurlijk is er een indrukwekkend assortiment van Che-T-shirts en ansichtkaarten, maar mijn oog valt op de enorme hoeveelheid propagandistische krantenknipsels en cartoons achter de toonbank. Cuba, Fidel en de revolutie zijn geweldig en alles is de schuld van de yankees. Alsof de boodschap nog niet duidelijk genoeg is, begint de verkoopster ongevraagd een ronkende, gloedvolle promotiebabbel voor de revolutie. En we moeten het niet wagen daar iets tegenin te brengen! Want gehersenspoeld, dat zijn we, en zo is het en niet anders!
Nadat we nog een guayabita, een lokaal likeurtje dat best wel straf is te noemen, hebben geproefd, rijden we door naar Aguas Claras, onze uitvalsbasis voor de komende twee dagen in de vorm van een bungalowpark met zwembad. De rest van de middag wordt luierend en af en toe zwerfhonden wegjagend doorgebracht. 's Avonds borrelen we wat onder een prachtige sterrenhemel en een uurtje later wordt een gebraden speenvarken naar binnen gereden dat, onder de swingende klanken van studentenband Unison, professioneel soldaat wordt gemaakt. Ik probeer me voor te stellen hoe het voor Cubanen moet zijn om toeristen zo te zien bunkeren, terwijl ze het zelf moeten doen met drie keer per dag rijst en bonen, als het meezit. Het is een gedachte die deze vakantie nog een paar keer in me zal opkomen. Ik doe echter mijn best om daar maar niet te veel mee bezig te zijn.
Dag 5: Viñalesvallei
Dinsdag 9 januari 2007
De eerste mindere dag, qua weer. In de verte hangt een zwarte lucht en we krijgen te horen dat het in Viñales, waar we zometeen gaan wandelen, regent. De Xenos-poncho gaat dus mee. Inderdaad rijden we onderweg naar een uitzichtpunt over de oogstrelende Viñalesvallei de regen in, maar niet lang daarna is het weer droog. Het grijze zwerk en de kille wind doen echter niet meteen aan een tropisch eiland denken, maar ik vind het niet erg na de afgelopen zweetinducerende dagen. Het panorama over de vallei is zoals gezegd niet minder dan indrukwekkend. Uit de koperrode landbouwgrond pieken granieten bergen parmantig de lucht in, met een begroeiing die de Lonely Planet lush zou noemen. De lage bewolking geeft dit tafereeltje een mysterieus accent. Het is een genot om er te wandelen, niet het minst door onze enthousiaste gids Manolo die op gezette tijden vrolijke liedjes aanheft. De paden zijn modderig en binnen een mum van tijd zit er een kleilaag van drie centimeter onder mijn schoenzolen. Het land wordt bewerkt met ossenploegen, we lopen een paard en wagen tegemoet, het is alsof je in de National Geographic rondloopt. Deze ervaring wordt nog verrijkt door ons bezoek aan twee boerenfamilies. Eenvoudige huisjes, de kamers worden gescheiden door gordijntjes, er staat een moderne stereotoren, geschonken door een Fransman. We drinken heerlijke grapefruitsap en sterke Creoolse koffie en worden, uiteraard, in de gelegenheid gesteld sigaren te kopen. De varkens lopen los rond op het land, een oude man in een rolstoel met nog drie tanden in zijn mond neemt zijn kleindochter op schoot, een meisje speelt met haar kat.
's Middags loop ik nog wat rond in het dorp. Het lijkt wel alsof de hoeveelheid propaganda recht evenredig is met de armoede. Elke blinde muur is volgekalkt met uitspraken van Fidel en op vrijwel alle bomen is een kartonnen bordje geprikt met afwisselend ¡Viva Fidel! en ¡Viva la Revolución! erop. En De Vijf zijn ook weer van de partij en niet zo zuinig ook. Viñales is verder een heel authentiek dorp: lage, pastelkleurige huisjes met zuilen en veranda's waarop schommelstoelen staan. Een apotheek, een ijssalon, een centraal pleintje met een schattig kerkje en een kraampje waarop wat verlepte groenten ter verkoop liggen. Mensen maken een praatje of zitten of lopen gewoon maar wat. En zoals overal in Cuba is er om de paar huizen een CDR, een Comité ter Verdediging van de Revolutie, een vooruitgeschoven pion van de Communistische Partij die als taak heeft alles in de gaten te houden wat er in de gaten te houden valt: waar mensen naar toe gaan (en wanneer), wie ze op bezoek krijgen (en wanneer), van welke verenigingen ze lid zijn. Al deze informatie wordt doorgespeeld aan de staat en wordt opgeslagen in omvangrijke dossiers. Het zijn je reinste Stasi-praktijken kortom.
's Avonds eten we in een paladares in de stad. Omdat dit restaurant illegaal is (een legale paladares mag niet meer dan twaalf stoelen hebben en mag geen "contrarevolutionaire" gerechten als kreeft serveren) wil de buschauffeur ons niet pal voor de deur afzetten, maar wel een paar blokken verderop, bang als hij is om verlinkt te worden. Het is ongelooflijk, maar waar. Zo veel moet stiekem in dit land dat ik er met mijn verstand bijna niet bij kan. Als hij ons later op de avond komt ophalen, staat de bus ook weer een paar blokken verderop in een donker zijstraatje.
Het eten is niet wereldschokkend, maar goed te doen: een lap varkensvlees, rijst en bonen en een bord sla, tomaat en witte kool. De vegetariërs onder ons zijn minder tevreden dan ik, want zij krijgen als hoofdgerecht nog een bord met sla, tomaat en witte kool. Terug in Aguas Claras blijkt de bar gesloten, ondanks dat de televisie nog keihard aan staat. Gelukkig hebben we zelf rum gekocht en vinden we glazen en ijsklontjes, zodat het toch nog gezellig wordt. De zwerfhonden zijn er ook weer en kegelen een paar keer een vuilnisbak omver.
's Middags loop ik nog wat rond in het dorp. Het lijkt wel alsof de hoeveelheid propaganda recht evenredig is met de armoede. Elke blinde muur is volgekalkt met uitspraken van Fidel en op vrijwel alle bomen is een kartonnen bordje geprikt met afwisselend ¡Viva Fidel! en ¡Viva la Revolución! erop. En De Vijf zijn ook weer van de partij en niet zo zuinig ook. Viñales is verder een heel authentiek dorp: lage, pastelkleurige huisjes met zuilen en veranda's waarop schommelstoelen staan. Een apotheek, een ijssalon, een centraal pleintje met een schattig kerkje en een kraampje waarop wat verlepte groenten ter verkoop liggen. Mensen maken een praatje of zitten of lopen gewoon maar wat. En zoals overal in Cuba is er om de paar huizen een CDR, een Comité ter Verdediging van de Revolutie, een vooruitgeschoven pion van de Communistische Partij die als taak heeft alles in de gaten te houden wat er in de gaten te houden valt: waar mensen naar toe gaan (en wanneer), wie ze op bezoek krijgen (en wanneer), van welke verenigingen ze lid zijn. Al deze informatie wordt doorgespeeld aan de staat en wordt opgeslagen in omvangrijke dossiers. Het zijn je reinste Stasi-praktijken kortom.
's Avonds eten we in een paladares in de stad. Omdat dit restaurant illegaal is (een legale paladares mag niet meer dan twaalf stoelen hebben en mag geen "contrarevolutionaire" gerechten als kreeft serveren) wil de buschauffeur ons niet pal voor de deur afzetten, maar wel een paar blokken verderop, bang als hij is om verlinkt te worden. Het is ongelooflijk, maar waar. Zo veel moet stiekem in dit land dat ik er met mijn verstand bijna niet bij kan. Als hij ons later op de avond komt ophalen, staat de bus ook weer een paar blokken verderop in een donker zijstraatje.
Het eten is niet wereldschokkend, maar goed te doen: een lap varkensvlees, rijst en bonen en een bord sla, tomaat en witte kool. De vegetariërs onder ons zijn minder tevreden dan ik, want zij krijgen als hoofdgerecht nog een bord met sla, tomaat en witte kool. Terug in Aguas Claras blijkt de bar gesloten, ondanks dat de televisie nog keihard aan staat. Gelukkig hebben we zelf rum gekocht en vinden we glazen en ijsklontjes, zodat het toch nog gezellig wordt. De zwerfhonden zijn er ook weer en kegelen een paar keer een vuilnisbak omver.
Dag 6: Pinar del Río – Cienfuegos
Woensdag 10 januari 2007
De weersverbetering van gisteravond zet door: overvloedige zonneschijn, wat vriendelijke wolken en warmte, die enigszins wordt getemperd door de harde wind. Een groot deel van de dag zullen we echter in de bus vertoeven, alwaar door toedoen van de airconditioning een heel ander klimaat heerst, namelijk dat van een koelkast. Cubaanse airconditionings hebben twee standen, te weten "aan" en "uit," en als de airconditioning aan staat, zullen we het weten ook.
Op weg naar Cienfuegos via de Varkensbaai, een historische plek voor de Cubanen, aangezien ze er een Amerikaanse invasie hebben afgeslagen. Tot Havana rijden we weer over de brede, hobbelige autopista. We worden aangehouden door de politie. Hoe nu? Geen paniek, gewoon een agentje dat mee wil liften. Hij krijgt nul op het rekest; de chauffeur mag geen lifters meenemen en dat geldt dus ook voor politieagenten.
We zitten ruimschoots in de middle of nowhere als het noodlot toeslaat: de V-snaar breekt, hetgeen waarschijnlijk een oponthoud van menig uur tot gevolg zal hebben. Rake constatering van onze chauffeur: "Tja, het is een Chinese bus..." Er zijn geen huizen in de buurt, geen praatpalen, geen garages en geen schaduw. De enige luxe die ons ter beschikking staat is hoog gras, een brandende zon, mobiele-telefoonbereik én een nogaverkoper die zijn ultieme natte droom bewaarheid ziet worden: een bus vol steenrijke, hongerige toeristen die pal voor zijn neus panne krijgt. De plakkerige, mierzoete nogablokken vinden gretig aftrek; de verkoop van krokodillenpootjes gaat hem wat minder soepel af, qua niet eet- en uitvoerbaar.
Dan een geluk bij een ongeluk: nog geen kwartier nadat we door pech gedwongen tot stilstand waren gekomen gloort er hoop aan de horizon in de vorm van een lege lijnbus van de firma Astro. Nu moet u weten dat er twee lijnbusmaatschappijen in Cuba zijn: Viazul voor de toeristen en Astro voor de Cubanen. (Apartheid, zegt u? Hoe kómt u erop?) De Astro-chauffeur is dus eigenlijk niet bevoegd om ons mee te nemen, maar hé, we zijn in Cuba! Tegen betaling van een vette fooi en op voorwaarde dat de gordijntjes dicht blijven – zodat niemand kan zien dat er toeristen in de bus zitten – wil hij ons wel een lift geven naar de dichtstbijzijnde Raststätte. En zo kan het gebeuren dat we een uur later zitten te smullen van onze sandwiches ham, kaas en ham-kaas.
De tijd waarin een nieuwe bus wordt geregeld wordt verder gedood met het uitkammen van de souvenirshop, het bezichtigen van het naburige kruispunt en het maken van melige foto's bij een schitterende oude Chrysler. Rond half vier kunnen we weer verder. Er is geen tijd meer om de Varkensbaai te bezoeken, maar wel kunnen we Cienfuegos nog even aandoen. Er is geen autopista meer, een erbarmelijke, smalle provinciale weg door verkrotte dorpjes is ervoor in de plaats gekomen. Het centrum van Cienfuegos bestaat uit een groot, levendig plein met een muziekkiosk, een fijne kerk, barretjes, een prachtig theater en een netwerk van straatjes in dambordmotief. De laagstaande zon werpt een warme gloed over de pastelkleurige, koloniale panden in allerlei staten van verval. Ook Cienfuegos heeft een zeeboulevard, gelegen op een landtong, genaamd Malecón. Op de punt ervan staat een statig hotel – ernaast een betonnen kolos in Sovjet-stijl – waar we op het dakterras nippen aan een mojito. In de lobby verzorgt een oude zangeres met een rode pruik, een valse vleugel en een krassende Tina Turner-stem een kort optreden. Ze is een metafoor voor Cuba in het algemeen en de revolutie in het bijzonder: vergane glorie.
In het aardedonker rijden we over een lastig begaanbare weg naar het bungalowpark waar we vannacht verblijven. Het is geen straf: de huisjes zijn ruim, de badkamer is voorzien van een kikker, er is een keurig zwembad met uitzicht op de rotskust en de zee, en het warm buffet dat ter onze beschikking staat is gewoonweg uitstekend. Ik neem er een lekker rood wijntje bij.
Een mannetje maakt reclame voor de show die vanavond om negen uur bij de bar ten beste wordt gegeven. Een show bij de bar in een bungalowpark, dat laat ik me geen twee keer vertellen! Daar moet ik bij zijn! Stipt op tijd en met het buikje rond zit ik klaar met de overige liefhebbers van pretentieloos vermaak van een animatieteam. Er is een stralende sterrenhemel en er zijn cuba libres en mojiti, dus wat kan er nog fout gaan? Het is precies wat ik ervan had verwacht – nee, erger! – en dus word ik niet teleurgesteld. Een enorm slechte band en een zangeres met een Barbie-stem die elk nummer om zeep weet te helpen met het onophoudelijk roepen van "¡Venga!" en "¡Vale!" Ze spelen een soort van eurovisiebalkanrock met castagnetten, waarover een elektrische gitaar continu soleert. Meisjes die de arbeidsgerechtigde leeftijd bij lange na nog niet hebben bereikt doen dansjes. Verveelde blikken van het publiek. Er gaat een envelop langs, "This is for the tip" staat erop en hetzelfde in het Pools. Kortom, ik vermaak me opperbest. Na de show drinken we nog wat mojito's en is er keiharde muziek, zoals overal op Cuba.
Op weg naar Cienfuegos via de Varkensbaai, een historische plek voor de Cubanen, aangezien ze er een Amerikaanse invasie hebben afgeslagen. Tot Havana rijden we weer over de brede, hobbelige autopista. We worden aangehouden door de politie. Hoe nu? Geen paniek, gewoon een agentje dat mee wil liften. Hij krijgt nul op het rekest; de chauffeur mag geen lifters meenemen en dat geldt dus ook voor politieagenten.
We zitten ruimschoots in de middle of nowhere als het noodlot toeslaat: de V-snaar breekt, hetgeen waarschijnlijk een oponthoud van menig uur tot gevolg zal hebben. Rake constatering van onze chauffeur: "Tja, het is een Chinese bus..." Er zijn geen huizen in de buurt, geen praatpalen, geen garages en geen schaduw. De enige luxe die ons ter beschikking staat is hoog gras, een brandende zon, mobiele-telefoonbereik én een nogaverkoper die zijn ultieme natte droom bewaarheid ziet worden: een bus vol steenrijke, hongerige toeristen die pal voor zijn neus panne krijgt. De plakkerige, mierzoete nogablokken vinden gretig aftrek; de verkoop van krokodillenpootjes gaat hem wat minder soepel af, qua niet eet- en uitvoerbaar.
Dan een geluk bij een ongeluk: nog geen kwartier nadat we door pech gedwongen tot stilstand waren gekomen gloort er hoop aan de horizon in de vorm van een lege lijnbus van de firma Astro. Nu moet u weten dat er twee lijnbusmaatschappijen in Cuba zijn: Viazul voor de toeristen en Astro voor de Cubanen. (Apartheid, zegt u? Hoe kómt u erop?) De Astro-chauffeur is dus eigenlijk niet bevoegd om ons mee te nemen, maar hé, we zijn in Cuba! Tegen betaling van een vette fooi en op voorwaarde dat de gordijntjes dicht blijven – zodat niemand kan zien dat er toeristen in de bus zitten – wil hij ons wel een lift geven naar de dichtstbijzijnde Raststätte. En zo kan het gebeuren dat we een uur later zitten te smullen van onze sandwiches ham, kaas en ham-kaas.
De tijd waarin een nieuwe bus wordt geregeld wordt verder gedood met het uitkammen van de souvenirshop, het bezichtigen van het naburige kruispunt en het maken van melige foto's bij een schitterende oude Chrysler. Rond half vier kunnen we weer verder. Er is geen tijd meer om de Varkensbaai te bezoeken, maar wel kunnen we Cienfuegos nog even aandoen. Er is geen autopista meer, een erbarmelijke, smalle provinciale weg door verkrotte dorpjes is ervoor in de plaats gekomen. Het centrum van Cienfuegos bestaat uit een groot, levendig plein met een muziekkiosk, een fijne kerk, barretjes, een prachtig theater en een netwerk van straatjes in dambordmotief. De laagstaande zon werpt een warme gloed over de pastelkleurige, koloniale panden in allerlei staten van verval. Ook Cienfuegos heeft een zeeboulevard, gelegen op een landtong, genaamd Malecón. Op de punt ervan staat een statig hotel – ernaast een betonnen kolos in Sovjet-stijl – waar we op het dakterras nippen aan een mojito. In de lobby verzorgt een oude zangeres met een rode pruik, een valse vleugel en een krassende Tina Turner-stem een kort optreden. Ze is een metafoor voor Cuba in het algemeen en de revolutie in het bijzonder: vergane glorie.
In het aardedonker rijden we over een lastig begaanbare weg naar het bungalowpark waar we vannacht verblijven. Het is geen straf: de huisjes zijn ruim, de badkamer is voorzien van een kikker, er is een keurig zwembad met uitzicht op de rotskust en de zee, en het warm buffet dat ter onze beschikking staat is gewoonweg uitstekend. Ik neem er een lekker rood wijntje bij.
Een mannetje maakt reclame voor de show die vanavond om negen uur bij de bar ten beste wordt gegeven. Een show bij de bar in een bungalowpark, dat laat ik me geen twee keer vertellen! Daar moet ik bij zijn! Stipt op tijd en met het buikje rond zit ik klaar met de overige liefhebbers van pretentieloos vermaak van een animatieteam. Er is een stralende sterrenhemel en er zijn cuba libres en mojiti, dus wat kan er nog fout gaan? Het is precies wat ik ervan had verwacht – nee, erger! – en dus word ik niet teleurgesteld. Een enorm slechte band en een zangeres met een Barbie-stem die elk nummer om zeep weet te helpen met het onophoudelijk roepen van "¡Venga!" en "¡Vale!" Ze spelen een soort van eurovisiebalkanrock met castagnetten, waarover een elektrische gitaar continu soleert. Meisjes die de arbeidsgerechtigde leeftijd bij lange na nog niet hebben bereikt doen dansjes. Verveelde blikken van het publiek. Er gaat een envelop langs, "This is for the tip" staat erop en hetzelfde in het Pools. Kortom, ik vermaak me opperbest. Na de show drinken we nog wat mojito's en is er keiharde muziek, zoals overal op Cuba.
Dag 7: Cienfuegos – Trinidad
Donderdag 11 januari 2007
Een geweldig ontbijt, met een gebakken eitje! Het moet potdorie niet gekker worden. Ik laat alle mogelijke en onmogelijke activiteiten – rotsklauteren, stalactietslalommen, zeilen, snorkelen – voor wat ze zijn en installeer me tot de zonnestraling allesverzengende proporties heeft aangenomen aan de rand van het goddelijke zwembad met uitzicht op azuurblauwe zee, rotspartijen, bleek (want Pools) mensenvlees, het te doen gebruikelijke assortiment zwerfhonden met dienovereenkomstige kleurrijke huidaandoeningen en broodje tonijn met garnituur.
's Middags de korte kustrit naar Trinidad. We logeren wederom in een bungalowpark met zwembad even buiten de stad. Aan de verdwaalfactor van onderhavig park kan menig Neêrlands woonerfwijk nog een puntje zuigen: we zeulen met onze rugzakken een minuut of tien over het terrein om ten slotte tot de ontdekking te komen dat onze bungalow zo goed als pal achter het winkeltje ligt waar we zonet onze sleutel in ontvangst namen. De huisjes worden steeds groter, de airco's lawaaiiger, de sloten ingewikkelder (sleutel eenmaal naar rechts draaien, deur een weinig naar je toe trekken, weer naar links, doorsteken, driemaal naar links, vijf seconden wachten, tweemaal naar rechts, stevig vloeken en deur intrappen) en de vormen waarin de handdoeken gevouwen zijn almaar voluptueuzer. Deze keer een plaatselijke ranke hinde die klaarligt om een hoogbejaarde Italiaan te ontvangen, zij het op een te kleine, wat wankele keukentafel.
Achter ons huisje – als mijn richtingsgevoel mij niet voor de gek houdt tenminste – is een grasveld met aan een riviertje een strooien hut die de komende dagen onze zogenoemde "hangplek" zal worden. We drinken er alvast een "hacootje" (Havana Club-Tukola).
De buschauffeur brengt ons naar het stadje. Rondom een plein met een kerk, souvenirwinkels, majestueuze palmen en witte, smeedijzeren hekken en banken is een wirwar van bekinderkopte straatjes die leiden langs pastelkleurige huisjes, veel ervan met liefde en geld van de UNESCO gerestaureerd. Het centrum is slechts een zakdoek groot, zodat je er struikelt over de toeristen-met-Lonely Planet en zwermen hardleerse ("Nee, ik wil echt niet vanavond voor vijf dollar langoest bij je komen eten!") ronselaars en bedelaars die onophoudelijk vragen om T-shirts, zeep, snoepjes, potloden of gewoon een peso. Een vrouw met kind vraagt een van mijn reisgenoten zelfs ten huwelijk! Achter de kerk lopen we een straatje omhoog. In deze buurt leren we te begrijpen waarom iedereen overdag beneden in het centrum toeristen aanklampt. Een krottenwijk in optima forma, waar iedereen in lompen en op blote vloeten rondzwerft en een volkomen uitzichtsloos bestaan leidt. De wijk wordt doorkruist door zandwegen als bergpaden; ik ben blij dat ik mijn bergschoenen heb aangetrokken. Een paar jongens spelen honkbal met een loden pijp en een tennisbal. Op een straathoek staat een haveloze tractor. Een geïmproviseerd hekwerk, bestaande uit cactussen. En uit elk raam, of het gat in de muur dat dienstdoet als raam, klinkt een weeklagerig amigo of señor. Aanzwellend, agressief geblaf. Gelukkig heeft de hond het niet op ons gemunt, maar op een soortgenoot.
Het kost moeite om zonder kaart het centrale plein weer terug te vinden. Op de trappen achter de kerk drinken we een canchanchara, een plaatselijke cocktail van honing, limoen, rum, water, ijs en een geheim plantenextract. Dat hakt erin! We eten in een illegale paladares, waar we via een donkere schuur naar binnen moeten, omdat aan de overkant een verklikker woont. Een minuut of vijf later wordt er op de deur gebonsd, onze reisbegeleidster vlucht meteen de slaapkamer in. Het is echter geen politie, maar de zus van de uitbaatster. De achtervolgingswaanzin die het volk en dus ook onze – op Cuba woonachtige – reisbegeleidster in zijn greep houdt was even duidelijk zichtbaar en dat maakt indruk.
De garnalen smaken voortreffelijk, maar de rijst met zwarte bonen beginnen te vervelen. Ik neem nog een kijkje in het woonhuis dat verrassend ruim en luxe is. Door de achteringang vertrekken we weer, door de slecht verlichte, enkelvijandige straatjes lopen we naar de taxi. Vroeg naar bed.
's Middags de korte kustrit naar Trinidad. We logeren wederom in een bungalowpark met zwembad even buiten de stad. Aan de verdwaalfactor van onderhavig park kan menig Neêrlands woonerfwijk nog een puntje zuigen: we zeulen met onze rugzakken een minuut of tien over het terrein om ten slotte tot de ontdekking te komen dat onze bungalow zo goed als pal achter het winkeltje ligt waar we zonet onze sleutel in ontvangst namen. De huisjes worden steeds groter, de airco's lawaaiiger, de sloten ingewikkelder (sleutel eenmaal naar rechts draaien, deur een weinig naar je toe trekken, weer naar links, doorsteken, driemaal naar links, vijf seconden wachten, tweemaal naar rechts, stevig vloeken en deur intrappen) en de vormen waarin de handdoeken gevouwen zijn almaar voluptueuzer. Deze keer een plaatselijke ranke hinde die klaarligt om een hoogbejaarde Italiaan te ontvangen, zij het op een te kleine, wat wankele keukentafel.
Achter ons huisje – als mijn richtingsgevoel mij niet voor de gek houdt tenminste – is een grasveld met aan een riviertje een strooien hut die de komende dagen onze zogenoemde "hangplek" zal worden. We drinken er alvast een "hacootje" (Havana Club-Tukola).
De buschauffeur brengt ons naar het stadje. Rondom een plein met een kerk, souvenirwinkels, majestueuze palmen en witte, smeedijzeren hekken en banken is een wirwar van bekinderkopte straatjes die leiden langs pastelkleurige huisjes, veel ervan met liefde en geld van de UNESCO gerestaureerd. Het centrum is slechts een zakdoek groot, zodat je er struikelt over de toeristen-met-Lonely Planet en zwermen hardleerse ("Nee, ik wil echt niet vanavond voor vijf dollar langoest bij je komen eten!") ronselaars en bedelaars die onophoudelijk vragen om T-shirts, zeep, snoepjes, potloden of gewoon een peso. Een vrouw met kind vraagt een van mijn reisgenoten zelfs ten huwelijk! Achter de kerk lopen we een straatje omhoog. In deze buurt leren we te begrijpen waarom iedereen overdag beneden in het centrum toeristen aanklampt. Een krottenwijk in optima forma, waar iedereen in lompen en op blote vloeten rondzwerft en een volkomen uitzichtsloos bestaan leidt. De wijk wordt doorkruist door zandwegen als bergpaden; ik ben blij dat ik mijn bergschoenen heb aangetrokken. Een paar jongens spelen honkbal met een loden pijp en een tennisbal. Op een straathoek staat een haveloze tractor. Een geïmproviseerd hekwerk, bestaande uit cactussen. En uit elk raam, of het gat in de muur dat dienstdoet als raam, klinkt een weeklagerig amigo of señor. Aanzwellend, agressief geblaf. Gelukkig heeft de hond het niet op ons gemunt, maar op een soortgenoot.
Het kost moeite om zonder kaart het centrale plein weer terug te vinden. Op de trappen achter de kerk drinken we een canchanchara, een plaatselijke cocktail van honing, limoen, rum, water, ijs en een geheim plantenextract. Dat hakt erin! We eten in een illegale paladares, waar we via een donkere schuur naar binnen moeten, omdat aan de overkant een verklikker woont. Een minuut of vijf later wordt er op de deur gebonsd, onze reisbegeleidster vlucht meteen de slaapkamer in. Het is echter geen politie, maar de zus van de uitbaatster. De achtervolgingswaanzin die het volk en dus ook onze – op Cuba woonachtige – reisbegeleidster in zijn greep houdt was even duidelijk zichtbaar en dat maakt indruk.
De garnalen smaken voortreffelijk, maar de rijst met zwarte bonen beginnen te vervelen. Ik neem nog een kijkje in het woonhuis dat verrassend ruim en luxe is. Door de achteringang vertrekken we weer, door de slecht verlichte, enkelvijandige straatjes lopen we naar de taxi. Vroeg naar bed.
Dag 8: Trinidad
Vrijdag 12 januari 2007
Deze drukkend warme dag begint met het sturen van een berichtje naar het thuisfront – drie pesos convertibles voor een halfuur, welke tijdspanne hard nodig is gezien de traagheid van de Cubaanse internetverbindingen – en wat inkopen doen bij een kruidenier. De inhoud van het kassabonnetje wordt bij de uitgang minutieus vergeleken met die van het draagtasje.
De westerse prijzen en de fooienmagneet genaamd Het Cubaanse Volk indachtig is de tijd aangebroken om bij de bank mijn voorraadje pecunia aan te vullen. Zoals het een socialistische staat betaamt staat er een lange rij voor de ingang. Druppelsgewijs worden we door een uniform binnengelaten. De Cubanen gaan naar links om hun gewone peso's om te wisselen in pesos convertibles, de toeristen naar rechts om hun euro's in te ruilen. De corporate identity van de Banco de Credito y Comercio is volmondig vreugdeloos te noemen: hoge, kale muren, aftandse stoelen, tl-verlichting, chagrijnig personeel. Na een stuk of vier Lonely Planets is het mijn beurt en na de nodige bureaucratische handelingen – geld meermaals tellen, bedragen invoeren in de "computer," naam en paspoortnummer noteren en veel, heel veel stempels zetten – loop ik met een weekrantsoen pesos convertibles de plakkerige hitte weer in.
Na deze beslommeringen ben ik eraan toe om mij onder te laten dompelen in ¡La Revolución! en wend ik mij tot het Museo de la Lucha contra Bandidos. De bandieten waarvan sprake is in de naam van het museum zijn contrarevolutionairen die zich midden jaren zestig schuilhielden in de bergen achter Trinidad. Jammer genoeg zijn de ongetwijfeld opruiende teksten alleen in het Spaans, maar mijn revolutiebehoefte wordt ruimschoots bevredigd door talloze foto's van Fidel en Che en evenzoveel schiettuig dat in de vitrines ligt opgebaard. Ik vereeuwig een Estse sukkel met een door hem in de kraag gevatte en aldus onaangenaam verraste Duitse toeriste op de gevoelige plaat en beklim de klokkentoren, vanwaar ik een schitterend uitzicht heb over de stad, de Caraïbische zee en de in wolken gehulde toppen van de groene Sierra del Escambray.
Na de lunch in de vorm van een no-nonsense pizza, tijdens welke ik niet voor de eerste en niet voor de laatste keer helemaal word sufgeguantanameraad door het verplichte groepje muzikanten, loop ik de Antonio Maceo af naar het zuiden. Aan de rand van de stad moet zich volgens mijn reisgids de Mercado Karaoke bevinden, een groente-, fruit- en vleesmarkt. Het ommetje door een krottenwijk van gisteravond smaakt naar meer écht Cuba, buiten de platgetreden paden van de opgeknapte koloniale panden, de musea, de rum en de bandjes. De wandeling is een verademing: ik word door niemand meer aangesproken, niet meer heen en weer geslingerd tussen het begrip en de compassie voor de arme sloebers en de irritatie over het continue gebedel en de aanhoudende verkooppraatjes. In alle rust kan ik overal naar binnen kijken. Bijeengeraapte, knusse interieurs met veel stoelen en banken, schilderijtjes, bloemen, kitscherige bric-à-brac en soms een televisie. Naarmate ik de stadsrand nader neemt de verkrotting zienderogen toe, vooral in de onverharde zijstraatjes die tegen de heuvels op lopen. Kinderen spelen op straat, de ouderen zitten of hangen buiten, vlees of popcorn verkopend, een potje dammen spelend of gewoon hopend op betere tijden. De weg loopt met een ruime bocht naar rechts, in de richting van een groot, braakliggend terrein waar de marktkraampjes opgesteld zijn. Erachter bevindt zich een socialistische buitenwijk vol haveloze, grauwe flats. In de bocht bevinden zich twee scholen, een enorm betonblok met schots-en-scheve houten zonweringen voor de ramen aan de ene kant en aan gene zijde een laag, mintgroen gebouw met een grote speelplaats, waar tientallen meisjes in uniform les krijgen in majorettedansen. Jongens geven het ritme aan op trommels. Ik aanschouw het tafereel een tijdje en loop dan door naar Mercado Karaoke, waar het enorm druk is. Ondanks de schrijnende armoede die hier zichtbaar heerst word ik door niemand aangeklampt; in alle rust kan ik rondzwerven en foto's maken. Ik ben de enige toerist. In een trieste ambiance van een zandvlakte, morsige volkstuintjes en afbrokkelende Sovjet-flats scharrelen Cubanen in slordige, gescheurde kleren hun avondmaal bijelkaar. Er wordt verlept groente en fruit, rijst, uien en vlees vol vliegen verkocht. De bewolking die vanochtend nog boven de bergen hing heeft de stad inmiddels bereikt en het begint te druppelen. Even later klaart het weer op.
Via dezelfde route wandel ik terug naar het centrale plein, waar ik even op een drempel ga zitten. Voor vandaag heb ik genoeg gezien. Een oude man komt naast me zitten, hij heeft een sigaar in zijn hand die niet brandt. Hij sabbelt erop. Zijn terneergeslagen blik is er een van ontreddering, zonder hoop. Een moeizaam gesprek, met een paar woorden Spaans en Engels en veel handen- en voetenwerk.
"Vijfendertig jaar werk ik al als boer, daar, in de bergen."
Hij raapt een steentje van de straat en schrijft 66, zijn leeftijd.
"Ik ben 34," zeg ik.
"Och, een kind! Je zou mijn zoon kunnen zijn!"
Dan begint hij te klagen over pijn aan een rotte kies en dat hij de tandarts niet kan betalen. Hij laat me de gitzwarte, loszittende kies zien, het ziet er vreselijk uit.
"Ik kan niet bij de tandarts terecht, een behandeling kost me tien dollar. Alleen voor de toeristen is het goed geregeld. Cuba is slecht."
Hij laat me nogmaals zijn zieke tand zien. Het is duidelijk de bedoeling dat ik tien dollar voor de behandeling dien op te hoesten, maar zoals de meeste Cubanen zal hij het niet rechtstreeks vragen, maar alleen om de hete brij heen draaien. Ik probeer het gesprek een andere richting op te duwen.
"Is Cuba slecht?"
"Ja, Cuba is slecht. Maar, pssst, mondje dicht!"
Hij kijkt schichtig om zich heen, om te kijken of er niemand in de buurt is die hem kan verlinken.
"Waar kom je vandaan?"
"Nederland."
"Ik zou ook wel naar Nederland willen, daar kan ik werken en geld verdienen om mijn tandartsbehandeling te kunnen betalen. Hier is het alleen maar werken, werken, werken en verder niets!"
Als de oude man wederom over zijn kies begint, besluit ik met spijt het gesprek af te kappen en weg te lopen. Ik neem een riksja naar het bungalowpark. De weg loopt bergaf en het gaat hard. Ik neem een duik in het zwembad. Het raakt bewolkt en het breekt weer open. Met de rest van de groep eet ik in het bungalowpark, kip die niet lekker en niet vies is. Om de paar minuten valt de stroom even uit en wordt het aardedonker. De muziekvoorstelling die aan de gang is wordt er door verstoord, tot mijn vreugde. Ik heb even genoeg van de muziek die overal aanwezig is en alles overstemt.
's Avonds drinken we rum-cola op de hangplek aan de rivier en lullen slap uit onze nekken. Rond middernacht, als we al met dubbele tong praten, houd ik het voor gezien en kruip ik onder de klamme lappen. Ik kan de slaap niet vatten. Rond half vijf, als ik nog steeds geen minuut heb geslapen, besluit ik een ommetje te maken. Rond de hangplek is de rust wedergekeerd. Een prachtige sterrenhemel; vlak boven de bosschages aan de overkant van het water zie ik het Zuiderkruis staan. De rest van de nacht breng ik goeddeels op het toilet door, de beruchte reizigersdiarree uitzittend.
De westerse prijzen en de fooienmagneet genaamd Het Cubaanse Volk indachtig is de tijd aangebroken om bij de bank mijn voorraadje pecunia aan te vullen. Zoals het een socialistische staat betaamt staat er een lange rij voor de ingang. Druppelsgewijs worden we door een uniform binnengelaten. De Cubanen gaan naar links om hun gewone peso's om te wisselen in pesos convertibles, de toeristen naar rechts om hun euro's in te ruilen. De corporate identity van de Banco de Credito y Comercio is volmondig vreugdeloos te noemen: hoge, kale muren, aftandse stoelen, tl-verlichting, chagrijnig personeel. Na een stuk of vier Lonely Planets is het mijn beurt en na de nodige bureaucratische handelingen – geld meermaals tellen, bedragen invoeren in de "computer," naam en paspoortnummer noteren en veel, heel veel stempels zetten – loop ik met een weekrantsoen pesos convertibles de plakkerige hitte weer in.
Na deze beslommeringen ben ik eraan toe om mij onder te laten dompelen in ¡La Revolución! en wend ik mij tot het Museo de la Lucha contra Bandidos. De bandieten waarvan sprake is in de naam van het museum zijn contrarevolutionairen die zich midden jaren zestig schuilhielden in de bergen achter Trinidad. Jammer genoeg zijn de ongetwijfeld opruiende teksten alleen in het Spaans, maar mijn revolutiebehoefte wordt ruimschoots bevredigd door talloze foto's van Fidel en Che en evenzoveel schiettuig dat in de vitrines ligt opgebaard. Ik vereeuwig een Estse sukkel met een door hem in de kraag gevatte en aldus onaangenaam verraste Duitse toeriste op de gevoelige plaat en beklim de klokkentoren, vanwaar ik een schitterend uitzicht heb over de stad, de Caraïbische zee en de in wolken gehulde toppen van de groene Sierra del Escambray.
Na de lunch in de vorm van een no-nonsense pizza, tijdens welke ik niet voor de eerste en niet voor de laatste keer helemaal word sufgeguantanameraad door het verplichte groepje muzikanten, loop ik de Antonio Maceo af naar het zuiden. Aan de rand van de stad moet zich volgens mijn reisgids de Mercado Karaoke bevinden, een groente-, fruit- en vleesmarkt. Het ommetje door een krottenwijk van gisteravond smaakt naar meer écht Cuba, buiten de platgetreden paden van de opgeknapte koloniale panden, de musea, de rum en de bandjes. De wandeling is een verademing: ik word door niemand meer aangesproken, niet meer heen en weer geslingerd tussen het begrip en de compassie voor de arme sloebers en de irritatie over het continue gebedel en de aanhoudende verkooppraatjes. In alle rust kan ik overal naar binnen kijken. Bijeengeraapte, knusse interieurs met veel stoelen en banken, schilderijtjes, bloemen, kitscherige bric-à-brac en soms een televisie. Naarmate ik de stadsrand nader neemt de verkrotting zienderogen toe, vooral in de onverharde zijstraatjes die tegen de heuvels op lopen. Kinderen spelen op straat, de ouderen zitten of hangen buiten, vlees of popcorn verkopend, een potje dammen spelend of gewoon hopend op betere tijden. De weg loopt met een ruime bocht naar rechts, in de richting van een groot, braakliggend terrein waar de marktkraampjes opgesteld zijn. Erachter bevindt zich een socialistische buitenwijk vol haveloze, grauwe flats. In de bocht bevinden zich twee scholen, een enorm betonblok met schots-en-scheve houten zonweringen voor de ramen aan de ene kant en aan gene zijde een laag, mintgroen gebouw met een grote speelplaats, waar tientallen meisjes in uniform les krijgen in majorettedansen. Jongens geven het ritme aan op trommels. Ik aanschouw het tafereel een tijdje en loop dan door naar Mercado Karaoke, waar het enorm druk is. Ondanks de schrijnende armoede die hier zichtbaar heerst word ik door niemand aangeklampt; in alle rust kan ik rondzwerven en foto's maken. Ik ben de enige toerist. In een trieste ambiance van een zandvlakte, morsige volkstuintjes en afbrokkelende Sovjet-flats scharrelen Cubanen in slordige, gescheurde kleren hun avondmaal bijelkaar. Er wordt verlept groente en fruit, rijst, uien en vlees vol vliegen verkocht. De bewolking die vanochtend nog boven de bergen hing heeft de stad inmiddels bereikt en het begint te druppelen. Even later klaart het weer op.
Via dezelfde route wandel ik terug naar het centrale plein, waar ik even op een drempel ga zitten. Voor vandaag heb ik genoeg gezien. Een oude man komt naast me zitten, hij heeft een sigaar in zijn hand die niet brandt. Hij sabbelt erop. Zijn terneergeslagen blik is er een van ontreddering, zonder hoop. Een moeizaam gesprek, met een paar woorden Spaans en Engels en veel handen- en voetenwerk.
"Vijfendertig jaar werk ik al als boer, daar, in de bergen."
Hij raapt een steentje van de straat en schrijft 66, zijn leeftijd.
"Ik ben 34," zeg ik.
"Och, een kind! Je zou mijn zoon kunnen zijn!"
Dan begint hij te klagen over pijn aan een rotte kies en dat hij de tandarts niet kan betalen. Hij laat me de gitzwarte, loszittende kies zien, het ziet er vreselijk uit.
"Ik kan niet bij de tandarts terecht, een behandeling kost me tien dollar. Alleen voor de toeristen is het goed geregeld. Cuba is slecht."
Hij laat me nogmaals zijn zieke tand zien. Het is duidelijk de bedoeling dat ik tien dollar voor de behandeling dien op te hoesten, maar zoals de meeste Cubanen zal hij het niet rechtstreeks vragen, maar alleen om de hete brij heen draaien. Ik probeer het gesprek een andere richting op te duwen.
"Is Cuba slecht?"
"Ja, Cuba is slecht. Maar, pssst, mondje dicht!"
Hij kijkt schichtig om zich heen, om te kijken of er niemand in de buurt is die hem kan verlinken.
"Waar kom je vandaan?"
"Nederland."
"Ik zou ook wel naar Nederland willen, daar kan ik werken en geld verdienen om mijn tandartsbehandeling te kunnen betalen. Hier is het alleen maar werken, werken, werken en verder niets!"
Als de oude man wederom over zijn kies begint, besluit ik met spijt het gesprek af te kappen en weg te lopen. Ik neem een riksja naar het bungalowpark. De weg loopt bergaf en het gaat hard. Ik neem een duik in het zwembad. Het raakt bewolkt en het breekt weer open. Met de rest van de groep eet ik in het bungalowpark, kip die niet lekker en niet vies is. Om de paar minuten valt de stroom even uit en wordt het aardedonker. De muziekvoorstelling die aan de gang is wordt er door verstoord, tot mijn vreugde. Ik heb even genoeg van de muziek die overal aanwezig is en alles overstemt.
's Avonds drinken we rum-cola op de hangplek aan de rivier en lullen slap uit onze nekken. Rond middernacht, als we al met dubbele tong praten, houd ik het voor gezien en kruip ik onder de klamme lappen. Ik kan de slaap niet vatten. Rond half vijf, als ik nog steeds geen minuut heb geslapen, besluit ik een ommetje te maken. Rond de hangplek is de rust wedergekeerd. Een prachtige sterrenhemel; vlak boven de bosschages aan de overkant van het water zie ik het Zuiderkruis staan. De rest van de nacht breng ik goeddeels op het toilet door, de beruchte reizigersdiarree uitzittend.
Dag 9: Trinidad – Sancti Spíritus – Camagüey
Zaterdag 13 januari 2007
Mijn spijsverteringsstelsel is weer enigszins tot rust gekomen, maar ik voel me geradbraakt. Gelukkig is het een reisdag vandaag, zodat ik wat kan bijslapen. Als we Trinidad hebben verlaten, rijden we door de Valle de los Ingenios, de vallei der suikermolens. Een van de fraaiere landschappen van het eiland, met bergen en wolken in de verte, koningspalmen en golvende suikerrietplantages. We stoppen bij een toren, vanwaaruit de suikerriet kappende slaven in de gaten werden gehouden. Smalle, wankele trappen leiden naar een panoramisch uitzicht over de velden.
Sancti Spíritus. Een schijnbaar rijker stadje met een echte winkelpromenade en een handvol mooie koloniale panden. Over het centrale plein schalt keiharde operamuziek. In een zijstraatje staan tientallen fietsen en brommers. Verborgen achter een poort blijkt een markt aan de gang te zijn. Vlees, uien, knoflook en fruit dat een heerlijke geur verspreidt. Rijst met Cubaanse goulash, het is weer eens wat anders. En wederom een bandje, maar het is een van de betere die ik tot nu toe heb gehoord.
Door een saai en vlak landschap door naar Camagüey. Een levensgevaarlijke tweebaansweg die die naam eigenlijk niet dragen mag. De bus wringt zich door slordige dorpjes vol propagandistische leuzen en kippen. Het land tussen de suikerrietplantages wordt bewerkt door ossenspannen, in de verte de smokende pijpen van de suikerfabrieken. Vrachtwagens doen dienst als lijnbussen, de mensen staan er als sardientjes in opgestapeld, terwijl de uitlaten enorme, zwarte wolken uitbraken. Hoe zouden de longen van de gemiddelde Cubaan eruitzien?
Camagüey. Dankzij een power nap voel ik mij weer helemaal het mannetje. Een hotel dat er vanbuiten kek uitziet, maar vanbinnen nogal spartaans blijkt te zijn. Een bedompte kamer waar ik mijn kont niet kan keren, een ijskoud pisstraaltje komt uit de douche. Een spotgoedkoop en louche, maar desondanks heel redelijk restaurantje waar Bromsnor het terras in de gaten houdt. Wanneer er een dronken zwerver passeert, schieten er vanuit alle hoeken en gaten agentjes te voorschijn die de arme man oppakken. De minderjarige, zwaar opgedirkte en zeer schaars geklede slettebakken die binnen Italiaanse bejaarden gezelschap houden worden met rust gelaten.
Sancti Spíritus. Een schijnbaar rijker stadje met een echte winkelpromenade en een handvol mooie koloniale panden. Over het centrale plein schalt keiharde operamuziek. In een zijstraatje staan tientallen fietsen en brommers. Verborgen achter een poort blijkt een markt aan de gang te zijn. Vlees, uien, knoflook en fruit dat een heerlijke geur verspreidt. Rijst met Cubaanse goulash, het is weer eens wat anders. En wederom een bandje, maar het is een van de betere die ik tot nu toe heb gehoord.
Door een saai en vlak landschap door naar Camagüey. Een levensgevaarlijke tweebaansweg die die naam eigenlijk niet dragen mag. De bus wringt zich door slordige dorpjes vol propagandistische leuzen en kippen. Het land tussen de suikerrietplantages wordt bewerkt door ossenspannen, in de verte de smokende pijpen van de suikerfabrieken. Vrachtwagens doen dienst als lijnbussen, de mensen staan er als sardientjes in opgestapeld, terwijl de uitlaten enorme, zwarte wolken uitbraken. Hoe zouden de longen van de gemiddelde Cubaan eruitzien?
Camagüey. Dankzij een power nap voel ik mij weer helemaal het mannetje. Een hotel dat er vanbuiten kek uitziet, maar vanbinnen nogal spartaans blijkt te zijn. Een bedompte kamer waar ik mijn kont niet kan keren, een ijskoud pisstraaltje komt uit de douche. Een spotgoedkoop en louche, maar desondanks heel redelijk restaurantje waar Bromsnor het terras in de gaten houdt. Wanneer er een dronken zwerver passeert, schieten er vanuit alle hoeken en gaten agentjes te voorschijn die de arme man oppakken. De minderjarige, zwaar opgedirkte en zeer schaars geklede slettebakken die binnen Italiaanse bejaarden gezelschap houden worden met rust gelaten.
Dag 10: Camagüey – Sierra Maestra
Zondag 14 januari 2007
Een on-Cubaans uitgebreid ontbijt. Ik maak een kort ommetje door de stad. Opdringerige riksjarijders, een handvol aardige panden, een ondoorgrondelijk stratenpatroon en een echte winkelstraat, waar ik boodschappen doe voor de komende dagen en me nog altijd verbaas over de bijna lege vitrines in de Cubaanse versie van de Winkel van Sinkel.
De busreis naar de Sierra Maestra, de hoogste bergketen van het eiland, gaat door een vlak landschap vol suikerrietplantages. Bij een Raststätte is het weer eens "No change!" en krijg ik mijn wisselgeld in de vorm van lolly's. Het land wordt almaar weidser en opener en op een gegeven moment gaat het zelfs op Flevoland lijken. Waar blijven die bergen nu toch? Tegen de avond doemen ze dan eindelijk op aan de horizon. We nemen nog even een kijkje bij een suikerfabriek en nemen ten slotte onze intrek in eenvoudige huisjes midden in het bos. We hebben tientallen huisgenoten in de vorm van grote mieren, die door de schoonmaakster kordaat worden vergiftigd.
De busreis naar de Sierra Maestra, de hoogste bergketen van het eiland, gaat door een vlak landschap vol suikerrietplantages. Bij een Raststätte is het weer eens "No change!" en krijg ik mijn wisselgeld in de vorm van lolly's. Het land wordt almaar weidser en opener en op een gegeven moment gaat het zelfs op Flevoland lijken. Waar blijven die bergen nu toch? Tegen de avond doemen ze dan eindelijk op aan de horizon. We nemen nog even een kijkje bij een suikerfabriek en nemen ten slotte onze intrek in eenvoudige huisjes midden in het bos. We hebben tientallen huisgenoten in de vorm van grote mieren, die door de schoonmaakster kordaat worden vergiftigd.
Dag 11: Sierra Maestra
Maandag 15 januari 2007
Een mooie, warme dag kondigt zich aan, de wind is weggevallen. Met een aantal taxi's worden we naar het startpunt gebracht van de wandeltocht naar de Comandancia de la Plata, een verzameling hutten waar Fidel en zijn kompanen zich eind jaren vijftig schuilhielden, het hoofdkwartier van de revolutionaire guerrilla. Dat "schuilhouden" is heden ten dage tamelijk onvoorstelbaar, gezien de brede betonweg die de bergen in voert, overigens via duizelingwekkende hellingspercentages tot wel 40 procent! De wandeling, onder leiding van een vrolijke gids, gaat over klimmende en dalende rotspaadjes met prachtige vergezichten. We zien de hoogste berg van Cuba, de Pico de Turquino (1.972 meter), een staalblauwe lucht en dichtbeboste hellingen. De Comandancia, waar we geen foto's mogen nemen maar wel doen alsof, is een lichte tegenvaller. Een paar diverse malen herbouwde plaggenhutten en IKEA-tuinhuisjes en een museumpje met veel foto's en een naaimachine, meer is het niet. Hier drie jaar doorbrengen (zonder de open plekken en de paden natuurlijk) lijkt me geen uitzonderlijke prestatie, zeker met zo'n uitzicht. Al met al is het toch een mooie excursie.
Ik geniet van de koude douche in de hut. We borrelen met uit lege waterflessen geknipte "glazen." Er is een invasie van mieren, maar even snel als ze gekomen waren zijn ze ook weer weg. Het eten is zo zo: gortdroog lamsvlees met de verplichte rijst met zwarte bonen.
Ik geniet van de koude douche in de hut. We borrelen met uit lege waterflessen geknipte "glazen." Er is een invasie van mieren, maar even snel als ze gekomen waren zijn ze ook weer weg. Het eten is zo zo: gortdroog lamsvlees met de verplichte rijst met zwarte bonen.
Dag 12: Sierra Maestra – Bayamo – Santiago de Cuba
Dinsdag 16 januari 2007
Vanuit Nederland ontvangen we een sms'je dat Fidel in kritieke toestand in het ziekenhuis ligt. Spannend: zal hij nog tijdens onze vakantie overlijden en wat dan? Zal de pleuris uitbreken, zullen we het land worden uitgezet of juist niet kunnen wegkomen?
We brengen een bezoek aan een schooltje vlakbij ons bungalowpark. We moeten even wachten buiten, omdat er een mannetje van de Partij bij moet zijn. We zeggen hem dat Fidel op sterven ligt, maar hij zegt dat er helemaal niks van waar is en dat het elke dag beter met hem gaat. Het bezoek aan het schooltje is een van de ontnuchterendste ervaringen van de hele reis. De kinderen, zeven of acht jaar zullen ze zijn, zijn al compleet gehersenspoeld en weten al alles te vertellen over Che, Fidel en de Revolutie. Op het schoolbord zijn allerlei revolutionaire leuzen geschreven. En wie hebben de Cubanen verslagen tijdens de invasie in de Varkensbaai? "De yankees!" Tot slot heft het klasje een strijdlied aan en het mannetje van de Partij (die overigens Fidel heet) begint te glunderen en mee te klappen. Moet ik dit nu schattig vinden of vreselijk? Ik besluit het laatste.
De busreis naar Santiago de Cuba, de op een na grootste stad van het land. Een middagstop in Bayamo, een stadje met een aardig plein. Ook houden we halt in Cobre, waar een fraai gesitueerde basiliek staat, Cuba's meest vooraanstaande pelgrimsplaats. In Santiago rijden we over het verplichte Plein van de Revolutie. Er is een waterleiding gebroken, het schaarse levensvocht gutst over het halve plein. Er staat een spuuglelijk standbeeld van iemand in de klassieke kijkend-in-de-verte-met-geheven-zwaard-op-steigerend-paard-pose. Twintig enorme stenen machetes steken uit de grond en er is een eeuwig brandend vlammetje. Impressing... We gebruiken de nacht wederom in een bungalowpark. We krijgen een heus welkomstpraatje van een charmante dame en het zwembad ziet er niet verkeerd uit.
Als het donker is geworden en het nog steeds erg warm is gaan we de stad in. Vanaf het dakterras van een poepsjiek hotel hebben we een prachtig uitzicht over de verlichte kathedraal, de haven, de bergen en de lichtjes van Santiago de Cuba. We wonen een optreden van een kinderkoor bij. Het eten is voortreffelijk. Kreeft eten op een dakterras onder een heldere sterrenhemel en een panorama van de stad om je heen, beter kan niet. Rum drinken op de Plaza Dolores, de morsige homo-ontmoetingsplaats van de stad. Het lost mijn verwachtingen niet in, maar sfeervol is het toch.
We brengen een bezoek aan een schooltje vlakbij ons bungalowpark. We moeten even wachten buiten, omdat er een mannetje van de Partij bij moet zijn. We zeggen hem dat Fidel op sterven ligt, maar hij zegt dat er helemaal niks van waar is en dat het elke dag beter met hem gaat. Het bezoek aan het schooltje is een van de ontnuchterendste ervaringen van de hele reis. De kinderen, zeven of acht jaar zullen ze zijn, zijn al compleet gehersenspoeld en weten al alles te vertellen over Che, Fidel en de Revolutie. Op het schoolbord zijn allerlei revolutionaire leuzen geschreven. En wie hebben de Cubanen verslagen tijdens de invasie in de Varkensbaai? "De yankees!" Tot slot heft het klasje een strijdlied aan en het mannetje van de Partij (die overigens Fidel heet) begint te glunderen en mee te klappen. Moet ik dit nu schattig vinden of vreselijk? Ik besluit het laatste.
De busreis naar Santiago de Cuba, de op een na grootste stad van het land. Een middagstop in Bayamo, een stadje met een aardig plein. Ook houden we halt in Cobre, waar een fraai gesitueerde basiliek staat, Cuba's meest vooraanstaande pelgrimsplaats. In Santiago rijden we over het verplichte Plein van de Revolutie. Er is een waterleiding gebroken, het schaarse levensvocht gutst over het halve plein. Er staat een spuuglelijk standbeeld van iemand in de klassieke kijkend-in-de-verte-met-geheven-zwaard-op-steigerend-paard-pose. Twintig enorme stenen machetes steken uit de grond en er is een eeuwig brandend vlammetje. Impressing... We gebruiken de nacht wederom in een bungalowpark. We krijgen een heus welkomstpraatje van een charmante dame en het zwembad ziet er niet verkeerd uit.
Als het donker is geworden en het nog steeds erg warm is gaan we de stad in. Vanaf het dakterras van een poepsjiek hotel hebben we een prachtig uitzicht over de verlichte kathedraal, de haven, de bergen en de lichtjes van Santiago de Cuba. We wonen een optreden van een kinderkoor bij. Het eten is voortreffelijk. Kreeft eten op een dakterras onder een heldere sterrenhemel en een panorama van de stad om je heen, beter kan niet. Rum drinken op de Plaza Dolores, de morsige homo-ontmoetingsplaats van de stad. Het lost mijn verwachtingen niet in, maar sfeervol is het toch.
Dag 13: Santiago de Cuba
Woensdag 17 januari 2007
De wisseling van de wacht bij het praalgraf van José Martí. Alle clichés worden bewaarheid: protserige uniformen met petten als fruitschalen, pompeuze marsmuziek en de klakkende, glimmende Stiefel van de ganzenpas. We kuieren nog wat over de begraafplaats, slagroomtaartpraalgraven en manshoge, betonnen "ladenkastgraven."
Het is bloedheet en er staat geen zuchtje wind: geen weersomstandigheden om eens lekker uitgebreid door de stad te gaan sjouwen. Het zwembad dus. Het leuke is dat niet-gasten er ook in mogen voor vijf pesos convertibles en dat maakt het een uitstekend alternatief voor de stad. Het zwembad puilt uit van de foute figuren: zwaar beborsthaarde macho's met glimmende sieraden en enorme zonnebrillen, kontwiegende sletten slechts gekleed in minuscule lapjes stof, uitgezakte oude mannen en louche maffiosi. De bediening aan de bar is, laten we zeggen, Oostblok-style. Lui en humeurig personeel dat je compleet negeert, heerlijk.
Vlak voor de zonsondergang melden we ons bij een groot fort even buiten de stad. Met veel poeha wordt er, op het moment dat het laatste stukje zon onder de horizon verdwijnt, een kanon afgeschoten. De locatie is schitterend, de hagedisjes schattig en de illegale rum best lekker. Ik eet lasagne bij Pizza Nova.
Het is bloedheet en er staat geen zuchtje wind: geen weersomstandigheden om eens lekker uitgebreid door de stad te gaan sjouwen. Het zwembad dus. Het leuke is dat niet-gasten er ook in mogen voor vijf pesos convertibles en dat maakt het een uitstekend alternatief voor de stad. Het zwembad puilt uit van de foute figuren: zwaar beborsthaarde macho's met glimmende sieraden en enorme zonnebrillen, kontwiegende sletten slechts gekleed in minuscule lapjes stof, uitgezakte oude mannen en louche maffiosi. De bediening aan de bar is, laten we zeggen, Oostblok-style. Lui en humeurig personeel dat je compleet negeert, heerlijk.
Vlak voor de zonsondergang melden we ons bij een groot fort even buiten de stad. Met veel poeha wordt er, op het moment dat het laatste stukje zon onder de horizon verdwijnt, een kanon afgeschoten. De locatie is schitterend, de hagedisjes schattig en de illegale rum best lekker. Ik eet lasagne bij Pizza Nova.
Dag 14: Santiago de Cuba – Santa Clara
Donderdag 18 januari 2007
De tien uur lange busreis naar Santa Clara. We bezoeken het mausoleum van Che Guevara dat opvallend sober is. Een spartaans hotel. Enorme porties vlees en kreeft bij een uitstekende paladares, waar ons – o, wonder – gevraagd wordt of de muziek zachter moet. We wippen nog even binnen bij een tentoonstelling van erotisch getinte cartoons, waar castagnettenmevrouwen hun ding doen.
Dag 15: Santa Clara – Varadero
Vrijdag 19 januari 2007
Santa Clara is een bijzonder levendig stadje vol marktjes en winkels. Het is gezellig druk. Moet hier niemand naar school, hoeft niemand te werken? We bezoeken het monument van de geblindeerde trein, die hier, volgepakt met wapentuig, werd onderschept door de troepen van Che. Zelfs de shovel staat er die vervolgens de rails vernielde.
Alvorens we naar strandslaafmekka Varadero rijden, maken we nog een fotostop bij het Che-mausoleum. Mijn Che-quotum heb ik nu wel bereikt. Varadero ziet eruit als een vakantiefolder: goudgele stranden, azuurblauwe zee en verschrikkelijke hotelcomplexen, waarvan je je afvraagt waarom ze in godsnaam nog een zwembad hebben met de zee op spuugafstand. Met Cuba heeft dit niet veel meer te maken, meer met Rusland, want het stikt er van de dronken nouveaux riches uit dat land. Veel geschreeuw, glittertjesteenslippers en vertoon van opgepompte borsten.
Alvorens we naar strandslaafmekka Varadero rijden, maken we nog een fotostop bij het Che-mausoleum. Mijn Che-quotum heb ik nu wel bereikt. Varadero ziet eruit als een vakantiefolder: goudgele stranden, azuurblauwe zee en verschrikkelijke hotelcomplexen, waarvan je je afvraagt waarom ze in godsnaam nog een zwembad hebben met de zee op spuugafstand. Met Cuba heeft dit niet veel meer te maken, meer met Rusland, want het stikt er van de dronken nouveaux riches uit dat land. Veel geschreeuw, glittertjesteenslippers en vertoon van opgepompte borsten.
Dag 16: Varadero
Zaterdag 20 januari 2007
Een acute voedselvergiftiging heeft mij uitgeschakeld. Een beetje strand en veel slapen vandaag. Het afscheidsdiner met de groep is spectaculair ongezellig.
Dag 17: Varadero – Amsterdam
Zondag 21 januari 2007
Zwemmen met dolfijnen. Het is eigenlijk meer: met een bus langs alle hotelcomplexen, wachten en o, ja, ook met dolfijnen zwemmen. Maar het is leuk! Het is geen massaal gebeuren en in een natuurlijk meer met brak water, niet in een huis-, tuin- en keukendolfinarium. Ik word veel gezoend door de dolfijnen en ze gooien me in de lucht. En ze lijken het nog echt leuk te vinden ook.
's Middags de rit naar het vliegveld. We passeren een brug over een hele mooie kloof, waar tientallen gieren boven de boomtoppen zweven. De betonnen buitenwijken van Havana, in de verte voor de laatste keer het silhouet van het centrum. Het vliegtuig vertrekt door motorpech een uur te laat, waardoor we onze aansluiting in Parijs missen, maar een nieuwe vlucht wordt on-Frans adequaat geregeld.
's Middags de rit naar het vliegveld. We passeren een brug over een hele mooie kloof, waar tientallen gieren boven de boomtoppen zweven. De betonnen buitenwijken van Havana, in de verte voor de laatste keer het silhouet van het centrum. Het vliegtuig vertrekt door motorpech een uur te laat, waardoor we onze aansluiting in Parijs missen, maar een nieuwe vlucht wordt on-Frans adequaat geregeld.