Het land van wereldstekkers
Wandelen in de Dolomieten
De Dolomieten waren tot voor kort een no-go area voor mij. Denkend aan verticale en nog steilere rotswanden, afgronden en puinhellingen voelde ik knikkingen traag door oneindige knieën gaan. Met haar enthousiaste verhalen over haar tripjes met haar vader naar de Dolomieten wist G. mij uiteindelijk toch over te halen. Aldus boekten we bij SNP een individueel arrangement naar de streek die als enige naar een aldaar veel voorkomend gesteente genoemd is. G. kocht een nieuwe dagrugzak en ik echte Falke-wandelsokken. De Albert Heijn hielpen we van een ontzettende voorraad energierepen en additionele suikerbommen af opdat onze overlevingskansen drastisch stegen. Te elfder ure sprintten we naar de Praxis om een wereldstekker te kopen, omdat ik in al mijn vrij oneindige wijsheid had besloten om op het allerlaatste moment op te zoeken of het daar in het verre Italië allemaal wel twee polen en 230 volt was - nee dus: het aantal verschillende voltages en soorten wandcontactdozen overtrof het smaakjesgamma van Pringles en in de hele Dolomieten waren wereldstekkers even zeldzaam als berlusconivingerindepaploze televisiezenders.
Dag 1 en 2: Nijmegen – Wengen
Zondag 2 en maandag 3 september 2007
Het geluk lacht ons toe tijdens de heenreis. In de nachttrein naar München schitteren onze Amsterdamse coupégenoten door afwezigheid en in de aansluitende trein naar Fortezza gaan de Italianen aan gene zijde van ons tafeltje rap ergens anders zitten. We rijden Arnhem uit, maken onze stapelbedden op en doen het licht uit, zodat we goed uitzicht hebben op de Kohlenpott bij nacht en de kale, functionele, hufterproofe stations. Ondertussen begeeft het ene na het andere toilet het. In het als fabriekshal vermomde kopstation van München ontbijten we en stappen we over op de trein naar Fortezza. Het spoor volgt de loop van de Inn en het landschap wordt almaar ruiger. In Innsbruck stappen drie nonnen met koelboxen als brandkasten en een man met een gangpadblokkerende koffer op rupsbanden in. De trein slingert langs wildstromende bergbeken, dennenbossen en granieten pieken met wolkenkransen.
In Fortezza, een armzalig oord dat zijn bestaan louter te danken lijkt te hebben aan het feit dat het een spoorwegknooppunt is, blijkt het kopen van kaartjes naar onze volgende etappeplaats Bruneck geen sinecure. Ik denk mijn weg door het vragendoolhof van de kaartjesautomaat al aardig te hebben gevonden als de uitbater van de belendende tijdschriftenkiosk meldt dat we in de trein kaartjes moeten kopen. Dat klinkt vreemd, maar hij zal ons toch geen oor willen aannaaien? Voor de zekerheid vragen we het even later toch nog maar even aan een conducteur: nee, we moeten kaartjes uit de automaat halen. Terug naar de automaat, en even later sta ik triomfantelijk met het juiste treinkaartje in mijn handen, voor twee personen nog wel! Dat laatste blijkt een misvatting als G. in de trein het kaartje nog eens bekijkt. Weer terug naar de automaat, waar het tweede kaartje gelukkig nog in ligt. En dan moeten de kaartjes ook nog gestempeld worden en dat gaat een beetje lastig in een defecte stempelautomaat. Uiteindelijk halen we onze trein nog net, mét twee afgestempeldachtige kaartjes, maar vervolgens worden we niet gecontroleerd. In Bruneck nemen we de bus naar Pederoa - de chauffeur heeft de route vaker gereden, gezien het feit dat hij de bus steeds net niet in het ravijn weet te parkeren - en aldaar de taxi naar ons hotel Al Bagn. Het hotel ligt in een rustige uithoek in een groen dal en er zijn maar weinig gasten - twee oudere stellen en wij. Het enige geluid is dat van een bergstroom voor de deur. Er zijn een paar boerderijen, een kapelletje en een schuur met een hond en een paar kippen. Vanuit onze ruime kamer met balkon en bad kijken we uit op steile, groene weides en rotspartijen daarboven. Kortom, we wanen ons niet echt in Italië; eerder zien we Heidi van een berghelling af rennen onder begeleiding van de gezellige tubaklanken van de Gadertaler Buaben.
We strekken onze benen op een paadje langs de beek, spelen Set en lezen wat. Het eten is eenvoudig, maar erg smakelijk. Op onze tafel liggen twee lege enveloppen met ons kamernummer erop geschreven. 's Avonds onweert het.
In Fortezza, een armzalig oord dat zijn bestaan louter te danken lijkt te hebben aan het feit dat het een spoorwegknooppunt is, blijkt het kopen van kaartjes naar onze volgende etappeplaats Bruneck geen sinecure. Ik denk mijn weg door het vragendoolhof van de kaartjesautomaat al aardig te hebben gevonden als de uitbater van de belendende tijdschriftenkiosk meldt dat we in de trein kaartjes moeten kopen. Dat klinkt vreemd, maar hij zal ons toch geen oor willen aannaaien? Voor de zekerheid vragen we het even later toch nog maar even aan een conducteur: nee, we moeten kaartjes uit de automaat halen. Terug naar de automaat, en even later sta ik triomfantelijk met het juiste treinkaartje in mijn handen, voor twee personen nog wel! Dat laatste blijkt een misvatting als G. in de trein het kaartje nog eens bekijkt. Weer terug naar de automaat, waar het tweede kaartje gelukkig nog in ligt. En dan moeten de kaartjes ook nog gestempeld worden en dat gaat een beetje lastig in een defecte stempelautomaat. Uiteindelijk halen we onze trein nog net, mét twee afgestempeldachtige kaartjes, maar vervolgens worden we niet gecontroleerd. In Bruneck nemen we de bus naar Pederoa - de chauffeur heeft de route vaker gereden, gezien het feit dat hij de bus steeds net niet in het ravijn weet te parkeren - en aldaar de taxi naar ons hotel Al Bagn. Het hotel ligt in een rustige uithoek in een groen dal en er zijn maar weinig gasten - twee oudere stellen en wij. Het enige geluid is dat van een bergstroom voor de deur. Er zijn een paar boerderijen, een kapelletje en een schuur met een hond en een paar kippen. Vanuit onze ruime kamer met balkon en bad kijken we uit op steile, groene weides en rotspartijen daarboven. Kortom, we wanen ons niet echt in Italië; eerder zien we Heidi van een berghelling af rennen onder begeleiding van de gezellige tubaklanken van de Gadertaler Buaben.
We strekken onze benen op een paadje langs de beek, spelen Set en lezen wat. Het eten is eenvoudig, maar erg smakelijk. Op onze tafel liggen twee lege enveloppen met ons kamernummer erop geschreven. 's Avonds onweert het.
Dag 3: Jù de Rît
Dinsdag 4 september 2007
Ik word wakker van het ruisen van de beek. Het is half bewolkt en koud. Op de Kreuzkofel, het plumpuddingvormige, granieten gevaarte aan het eind van het dal, ligt een dun laagje sneeuw.
Tijdens het ontbijt wordt het raadsel omtrent de enveloppen (naast ons kamernummer staat er nu ook "Er" en "Sie" op geschreven) ontrafeld. Er zitten stoffen servetten in, waarvan we geacht worden ze drie à vier dagen te gebruiken en ze na elke maaltijd terug in de envelop te stoppen.
De inloopwandeling voert volgens SNP "door hooilanden en prachtige sparrenbossen," welke beschrijving geheel wordt waargemaakt. Steeds hebben we mooie uitzichten op de ruige granietwanden waar de Dolomieten hun bekendheid aan te danken hebben.
G. ziet veel vlinders, zilverdistels en kogelranonkels. Het is open en fris weer en naarmate het middaguur nadert ontstaan steeds meer wolken boven de toppen. Als we na een flinke klim pauzeren bij een poeltje (Jù de Rît) verraadt de pluizige bovenzijde van een aambeeld de aanwezigheid van een bui.
Van SNP ontvingen we routebeschrijvingen en kaartmateriaal. De aanwijzingen maakten op ons een nogal summiere indruk en de kaart leek ons moeilijk bruikbaar, aangezien vrijwel alle routes erop ingetekend waren. Verder werden we gewaarschuwd voor ontbrekende markeringen en waypoints op de kaart die niet zouden overeenstemmen met die in de beschrijving. Wat dat laatste betreft leek het ons een even grote moeite dit aan te passen in plaats van te volstaan met een opmerking dat het niet klopt, maar dit terzijde. Keurig volgens de beschrijving houden we op een Y-splitsing na het poeltje links aan, maar twintig meter verder stuiten we op een splitsing waarover SNP zich in stilzwijgen hult. "Over bergweides," luidt de volgende aanwijzing. Van de kaart worden we ook niet veel wijzer. Maar links van ons zien we golvende weides en dus besluiten we linksaf te gaan. Maar aangekomen bij de weides blijken er vele wegen te zijn die naar Rome leiden: haaks rechtsaf is een duidelijk pad "over bergweides," stomp linksaf is een wat vager, maar toch nog steeds padachtige route "over bergweides" en achter onze rechterschouder zien we wat lager een pad langs een hut lopen, ook "over bergweides." Nergens is een markering te bekennen. Hoe nu? God zegene de greep derhalve. We proberen eerst het duidelijkste pad dat haaks rechtsaf gaat, maar dat loopt na een meter of honderd dood. Terug, maar niet voordat we het prachtige uitzicht over grillige rotspartijen tot ons hebben genomen. Achter ons wordt dit panorama gelardeerd door een donkere buienwolk die zich spectaculair ontsluit in een dal. Het pad stomp naar links dan? Volgens de kaart moet het uitkomen op een verharde weg. Dat blijkt te kloppen, ware het niet dat de weg een paar honderd meter lager ligt. G. wil terug naar de Y-splitsing bij de Jù de Rît, maar ik weet mijnnot-so-well-educated guess erdoor te drukken om af te dalen en het pad langs de hut te proberen. Dat pakt goed uit: we vinden een breder pad en even later ook een markering.
We wandelen over stenige paden door het bos terwijl de lucht betrekt. Het begint zachtjes te sneeuwen, maar dat houdt snel weer op. Als we na een afdaling een bankje vinden met prachtig uitzicht op de Kreuzkofel is de zon doorgebroken. We pakken onze lunchpakketten erbij. Een Fiat Panda rijdt met speels gemak een onverharde, stenige weg omlaag, het ultieme bewijs dat de SUV, na de Spartamet-tandem, de bespottelijkste uitvinding van de twintigste eeuw is.
We doorkruisen een kleine nederzetting. Twee houten chalets aan weerszijden van de weg worden verbonden door een houten viaductje. Daarna slaan we rechtsaf en bewandelen we een smal, modderig paadje over een kammetje dat een bos in voert en bij een aardig kerkje uitkomt. Er vallen wat sneeuwvlokken. We dalen verder over een breder pad richting Wengen, waarlangs een aantal kunstobjecten is te vinden: glazen platen met gedichten, een buisklokkenspel waarop G. haar muzikale kwaliteiten botviert en een drieluik met twee spiegels en kindertekeningen. In Wengen drinken we wat, kopen we kaartjes en een Alpengidsje en vinden we in een kleine supermarkt een rek vol wereldstekkers. Na nog een klim en een afdaling bereiken we ons hotel en laten we het bad vollopen.
Tijdens het ontbijt wordt het raadsel omtrent de enveloppen (naast ons kamernummer staat er nu ook "Er" en "Sie" op geschreven) ontrafeld. Er zitten stoffen servetten in, waarvan we geacht worden ze drie à vier dagen te gebruiken en ze na elke maaltijd terug in de envelop te stoppen.
De inloopwandeling voert volgens SNP "door hooilanden en prachtige sparrenbossen," welke beschrijving geheel wordt waargemaakt. Steeds hebben we mooie uitzichten op de ruige granietwanden waar de Dolomieten hun bekendheid aan te danken hebben.
G. ziet veel vlinders, zilverdistels en kogelranonkels. Het is open en fris weer en naarmate het middaguur nadert ontstaan steeds meer wolken boven de toppen. Als we na een flinke klim pauzeren bij een poeltje (Jù de Rît) verraadt de pluizige bovenzijde van een aambeeld de aanwezigheid van een bui.
Van SNP ontvingen we routebeschrijvingen en kaartmateriaal. De aanwijzingen maakten op ons een nogal summiere indruk en de kaart leek ons moeilijk bruikbaar, aangezien vrijwel alle routes erop ingetekend waren. Verder werden we gewaarschuwd voor ontbrekende markeringen en waypoints op de kaart die niet zouden overeenstemmen met die in de beschrijving. Wat dat laatste betreft leek het ons een even grote moeite dit aan te passen in plaats van te volstaan met een opmerking dat het niet klopt, maar dit terzijde. Keurig volgens de beschrijving houden we op een Y-splitsing na het poeltje links aan, maar twintig meter verder stuiten we op een splitsing waarover SNP zich in stilzwijgen hult. "Over bergweides," luidt de volgende aanwijzing. Van de kaart worden we ook niet veel wijzer. Maar links van ons zien we golvende weides en dus besluiten we linksaf te gaan. Maar aangekomen bij de weides blijken er vele wegen te zijn die naar Rome leiden: haaks rechtsaf is een duidelijk pad "over bergweides," stomp linksaf is een wat vager, maar toch nog steeds padachtige route "over bergweides" en achter onze rechterschouder zien we wat lager een pad langs een hut lopen, ook "over bergweides." Nergens is een markering te bekennen. Hoe nu? God zegene de greep derhalve. We proberen eerst het duidelijkste pad dat haaks rechtsaf gaat, maar dat loopt na een meter of honderd dood. Terug, maar niet voordat we het prachtige uitzicht over grillige rotspartijen tot ons hebben genomen. Achter ons wordt dit panorama gelardeerd door een donkere buienwolk die zich spectaculair ontsluit in een dal. Het pad stomp naar links dan? Volgens de kaart moet het uitkomen op een verharde weg. Dat blijkt te kloppen, ware het niet dat de weg een paar honderd meter lager ligt. G. wil terug naar de Y-splitsing bij de Jù de Rît, maar ik weet mijnnot-so-well-educated guess erdoor te drukken om af te dalen en het pad langs de hut te proberen. Dat pakt goed uit: we vinden een breder pad en even later ook een markering.
We wandelen over stenige paden door het bos terwijl de lucht betrekt. Het begint zachtjes te sneeuwen, maar dat houdt snel weer op. Als we na een afdaling een bankje vinden met prachtig uitzicht op de Kreuzkofel is de zon doorgebroken. We pakken onze lunchpakketten erbij. Een Fiat Panda rijdt met speels gemak een onverharde, stenige weg omlaag, het ultieme bewijs dat de SUV, na de Spartamet-tandem, de bespottelijkste uitvinding van de twintigste eeuw is.
We doorkruisen een kleine nederzetting. Twee houten chalets aan weerszijden van de weg worden verbonden door een houten viaductje. Daarna slaan we rechtsaf en bewandelen we een smal, modderig paadje over een kammetje dat een bos in voert en bij een aardig kerkje uitkomt. Er vallen wat sneeuwvlokken. We dalen verder over een breder pad richting Wengen, waarlangs een aantal kunstobjecten is te vinden: glazen platen met gedichten, een buisklokkenspel waarop G. haar muzikale kwaliteiten botviert en een drieluik met twee spiegels en kindertekeningen. In Wengen drinken we wat, kopen we kaartjes en een Alpengidsje en vinden we in een kleine supermarkt een rek vol wereldstekkers. Na nog een klim en een afdaling bereiken we ons hotel en laten we het bad vollopen.
Dag 4: Heiligkreuzhut
Woensdag 5 september 2007
Terwijl het sufferdje Dolomiten al sinds onze aankomst aan iedereen wil laten weten dat het met dank aan de Nordföhn zonnig en warm weer wordt, is het schrikken geblazen als ik de gordijnen opentrek: een egaal grijze hemel, nevelflarden en neerdwarrelende sneeuwvlokken. Ook in de badkamer een klein drama: G. heeft te kampen met een cc'tje – een coupe cavia.
Ontbijt. De vrouw des huizes zegt dat het buiten slechts vier graden boven nul is. Of dat normaal is in september, vragen wij. "Nee!" roept ze hartstochtelijk. Een oudere man waarvan we vermoeden dat het haar vader is komt binnen. Het geanimeerde bilateraaltje dat daarop volgt vindt plaats in het plaatselijke dialect. We kunnen er geen garen van spinnen, maar het zal het midden houden tussen "Wat is het koud, hè?" en "Jezus, wat heb ík zin in een kop koffie!" De naam van het taaltje is zoiets als Endeldarms en zo klinkt het ook, met het nodige gebrom en gerochel. De afgelopen dagen hebben we ook al aardig wat straatnaamborden in het Endeldarms gezien en het is een taal met een bovengemiddelde kerstboomfactor: geen klinker blijft gevrijwaard van een umlaut en de Gadertalers zijn dermate diakritische-tekens-happy dat zelfs vele c's accents graves niet bespaard blijven.
We gaan op pad. Het is inderdaad waterkoud en het sneeuwt nog steeds lichtjes. De bewolking is maar dun, af en toe priemt er een waterig zonnetje doorheen. De stijgspieren worden meteen aan het werk gezet. Na een stukje langs de woest stromende beek te zijn opgelopen volgt een steil, stenig pad door een sparrenbos. Naarmate we hoger komen wordt het mistiger en begint het harder te sneeuwen. We komen uit op een brede bosweg die we rechts opgaan. We volgen de gemarkeerde route naar de Heiligkreuzhütte en er staan genummerde crucifixen langs de weg. Blijkbaar zitten we op een processieroute en we voelen ons dan ook ontzettend devoot. Op de bladeren en de stammen ligt een dun laagje sneeuw.
Linksaf over een drassig paadje door open, glooiende weilanden. We zouden nu vlak langs de wanden van de Kreuzkofel moeten lopen, maar de sneeuw en mist maken onze wereld een stuk kleiner. Een man kapt hout voor de naderende winter, nu en dan moeten we over glibberige knuppelbruggetjes wandelen en stroompjes via stenen oversteken. Juist als we op het hoogste punt van de wandeling zijn en we de Heiligkreuzhut met bijbehorende warme chocolademelk tot op minder dan een kilometer genaderd zijn steekt een ijzige wind op en komen we in een heuse sneeuwjacht terecht.
We besluiten om de hut te laten voor wat hij is en de afdaling te aanvaarden. In de beschutting van een hut leggen we de blizzard op film vast, trekken we onze warme kleding en handschoenen aan en lopen we door de weilanden noordwaarts, terwijl het nog harder gaat sneeuwen. Even verderop vinden we een hut met een veranda uit de wind en sneeuw waar we lunchen. We dachten dat het niet mogelijk was, maar het gaat nog harder waaien en sneeuwen en onze oren vriezen zo ongeveer van ons hoofd af. Maar het landschap ziet er betoverend uit, de dennen zijn bedolven onder een dikke laag sneeuw en de maagdelijke, voetstaploze sneeuw knispert onder onze schoenen. Het doet onwerkelijk aan dat we in deze nazomer al meer sneeuw hebben gezien dan tijdens ons kerstuitje naar Oostenrijk.
We volgen de brede bosweg nog een tijdlang en slaan dan een smal, snel dalend slingerpaadje in. Na het nodige geglibber komen we ten slotte uit op het goddelijke asfalt. Daar verandert het weer drastisch, zoals dat alleen in de bergen kan. Na een aantal verwoede pogingen breekt de zon nu definitief door en ze ziet kans de wolken binnen een paar minuten volledig weg te branden. Er blijft nog een paar wolkenplukken tegen de besneeuwde berghellingen plakken en verder is het strakblauw. Het warmt zienderogen op; de stoom stijgt op vanuit de dalen en slaat van het asfalt af. We trekken onze warme kleding uit en lopen over het asfalt naar ons hotel, ondertussen genietend van de zon en de prachtige uitzichten op de machtige, besneeuwde Kreuzkofel en de witte, hoger gelegen bossen en weides. In Al Bagn drinken we warme chocolademelk en nemen we een heet bad. In de bar gaan de gesprekken over niets anders dan over het vanslagge weer. Van een paar gasten vernemen we dat op het Fanesplateau, waar we morgen heen zullen wandelen, de sneeuw kniehoog ligt...
Omdat we de komende twee dagen zullen overnachten in de Faneshut, pakken we onze rugzakken in en nemen we extra kleding en leesvoer mee. We gaan vroeg slapen. Omdat G. het koud heeft, kapselt ze zich helemaal in in bed. Dat is nogal een ingewikkeld en tijdrovend procédé: op de rug liggen, dekbed doorhalen, gaan zitten, dekbed omhoogtrekken, deken dubbelvouwen, weer gaan liggen, omdraaien, dekbed nogmaals doorhalen, drie maal op en neer hopsen, dekbed opkloppen, deken instoppen en om dekbed heen draperen en kwartslag draaien, op zij.
Dan zegt ze: "Ik moet naar de wc!"
Ontbijt. De vrouw des huizes zegt dat het buiten slechts vier graden boven nul is. Of dat normaal is in september, vragen wij. "Nee!" roept ze hartstochtelijk. Een oudere man waarvan we vermoeden dat het haar vader is komt binnen. Het geanimeerde bilateraaltje dat daarop volgt vindt plaats in het plaatselijke dialect. We kunnen er geen garen van spinnen, maar het zal het midden houden tussen "Wat is het koud, hè?" en "Jezus, wat heb ík zin in een kop koffie!" De naam van het taaltje is zoiets als Endeldarms en zo klinkt het ook, met het nodige gebrom en gerochel. De afgelopen dagen hebben we ook al aardig wat straatnaamborden in het Endeldarms gezien en het is een taal met een bovengemiddelde kerstboomfactor: geen klinker blijft gevrijwaard van een umlaut en de Gadertalers zijn dermate diakritische-tekens-happy dat zelfs vele c's accents graves niet bespaard blijven.
We gaan op pad. Het is inderdaad waterkoud en het sneeuwt nog steeds lichtjes. De bewolking is maar dun, af en toe priemt er een waterig zonnetje doorheen. De stijgspieren worden meteen aan het werk gezet. Na een stukje langs de woest stromende beek te zijn opgelopen volgt een steil, stenig pad door een sparrenbos. Naarmate we hoger komen wordt het mistiger en begint het harder te sneeuwen. We komen uit op een brede bosweg die we rechts opgaan. We volgen de gemarkeerde route naar de Heiligkreuzhütte en er staan genummerde crucifixen langs de weg. Blijkbaar zitten we op een processieroute en we voelen ons dan ook ontzettend devoot. Op de bladeren en de stammen ligt een dun laagje sneeuw.
Linksaf over een drassig paadje door open, glooiende weilanden. We zouden nu vlak langs de wanden van de Kreuzkofel moeten lopen, maar de sneeuw en mist maken onze wereld een stuk kleiner. Een man kapt hout voor de naderende winter, nu en dan moeten we over glibberige knuppelbruggetjes wandelen en stroompjes via stenen oversteken. Juist als we op het hoogste punt van de wandeling zijn en we de Heiligkreuzhut met bijbehorende warme chocolademelk tot op minder dan een kilometer genaderd zijn steekt een ijzige wind op en komen we in een heuse sneeuwjacht terecht.
We besluiten om de hut te laten voor wat hij is en de afdaling te aanvaarden. In de beschutting van een hut leggen we de blizzard op film vast, trekken we onze warme kleding en handschoenen aan en lopen we door de weilanden noordwaarts, terwijl het nog harder gaat sneeuwen. Even verderop vinden we een hut met een veranda uit de wind en sneeuw waar we lunchen. We dachten dat het niet mogelijk was, maar het gaat nog harder waaien en sneeuwen en onze oren vriezen zo ongeveer van ons hoofd af. Maar het landschap ziet er betoverend uit, de dennen zijn bedolven onder een dikke laag sneeuw en de maagdelijke, voetstaploze sneeuw knispert onder onze schoenen. Het doet onwerkelijk aan dat we in deze nazomer al meer sneeuw hebben gezien dan tijdens ons kerstuitje naar Oostenrijk.
We volgen de brede bosweg nog een tijdlang en slaan dan een smal, snel dalend slingerpaadje in. Na het nodige geglibber komen we ten slotte uit op het goddelijke asfalt. Daar verandert het weer drastisch, zoals dat alleen in de bergen kan. Na een aantal verwoede pogingen breekt de zon nu definitief door en ze ziet kans de wolken binnen een paar minuten volledig weg te branden. Er blijft nog een paar wolkenplukken tegen de besneeuwde berghellingen plakken en verder is het strakblauw. Het warmt zienderogen op; de stoom stijgt op vanuit de dalen en slaat van het asfalt af. We trekken onze warme kleding uit en lopen over het asfalt naar ons hotel, ondertussen genietend van de zon en de prachtige uitzichten op de machtige, besneeuwde Kreuzkofel en de witte, hoger gelegen bossen en weides. In Al Bagn drinken we warme chocolademelk en nemen we een heet bad. In de bar gaan de gesprekken over niets anders dan over het vanslagge weer. Van een paar gasten vernemen we dat op het Fanesplateau, waar we morgen heen zullen wandelen, de sneeuw kniehoog ligt...
Omdat we de komende twee dagen zullen overnachten in de Faneshut, pakken we onze rugzakken in en nemen we extra kleding en leesvoer mee. We gaan vroeg slapen. Omdat G. het koud heeft, kapselt ze zich helemaal in in bed. Dat is nogal een ingewikkeld en tijdrovend procédé: op de rug liggen, dekbed doorhalen, gaan zitten, dekbed omhoogtrekken, deken dubbelvouwen, weer gaan liggen, omdraaien, dekbed nogmaals doorhalen, drie maal op en neer hopsen, dekbed opkloppen, deken instoppen en om dekbed heen draperen en kwartslag draaien, op zij.
Dan zegt ze: "Ik moet naar de wc!"
Dag 5: Jù de Sant Antone – Wengen
Donderdag 6 september 2007
Het sneeuwt wederom licht, maar het verschil met gisteren is dat het firmament niet egaal grijs is. Dat biedt hoop voor vandaag en dat is nodig ook, want we gaan naar de Faneshut wandelen, over de Jù de Sant Antone, een pas van 2.466 meter hoog. Dat is bij voorbeeld 40 meter hoger dan het hoogste punt op La Palma. Voor de zekerheid bellen we met het hutpersoneel voor de weersvooruitzichten. Die zijn niet al te best, we worden vooral gewaarschuwd voor harde wind. Maar volgens hen is de pas begaanbaar, ondanks de verse sneeuw van gisteren. We besluiten het daarom te proberen.
De thermometer in de ontbijtzaal wijst een buitentemperatuur van 5,5 graden aan; dat is twee graden hoger dan gisteren. Uit de keuken klinken, zoals wel vaker, vreemde geluiden: geschreeuw, gejodel, gekir en gerochel.
Met onze volle rugzakken gaan we op pad. Het is opgehouden met sneeuwen, het is een mix van wolkenvelden en zon, een bui blijft achter ons hangen, kortom, het is best aangenaam wandelweer. De eerste kilometers gaat het geleidelijk omhoog en kost het klimmen weinig moeite. Eerst bewandelen we het inmiddels vertrouwde modderpad langs de bergstroom, vervolgens nemen we een asfaltweggetje. De meeste moeilijkheden ondervinden we dankzij de volstrekt ondeugdelijke routebeschrijving van SNP in eendrachtige samenwerking met de in het wilde weg aangebrachte markeringen. Op een veelsprong bij een brug stuurt de routebeschrijving ons de verkeerde kant op, zo blijkt als we na honderd meter steil klimmen doodlopen op een weiland met bimbamkoeien. Terug naar de veelsprong dus, alwaar na een nauwkeurige bestudering van hutten, paaltjes en ander straatmeubilair blijkt dat geen mogelijkheid onbenut is gelaten om witte en rode verfstrepen te plaatsen. Dan is het een kwestie van God zegene de greep en simpelweg alle mogelijkheden uitchecken. Na een stief kwartiertje aanmodderen stuiten we gelukkig op een wegwijzer naar Fanes en weten we dat we weer op het goede pad zitten.
Een prutpaadje door de weilanden. Wat hoger staat een huis met enorme scheuren - door een aardverschuiving wellicht? Dan slaan we linksaf een brede, klimmende steenslagweg in, een overvloedig gemarkeerd pad dat ons naar de Jù de Sant Antone zal leiden. We komen een stel paddestoelenplukkers tegen, gewapend met rieten manden. We lopen door een landschap van groene Teletubbie-heuvels die besprenkeld zijn met houten hutten. Aan onze linkerhand zijn er hoge, granieten wanden en karstkegels. Rechts van ons eist het steeds indrukwekkender massief van de Kreuzkofel alle aandacht op. Komvormige breuklijnen, die geaccentueerd worden door de sneeuw, doorkruisen de immense stenen plumpudding, een teken dat deze onder zijn eigen gewicht aan het inzakken is. Sneeuw stuift van de top af. Na een tijdje relaxed klimmen komen we in een open bos met sparren. We eten een broodje en genieten van het spectaculaire uitzicht. De klim wordt zwaarder en we naderen langzaam maar zeker de boomgrens. We doorkruisen een open vlakte met enorme zwerfkeien en de eerste sneeuw ligt naast het pad. Dan voert de route over een puinwaaier tussen hoge wanden en een tijdje later, na een ruime draaiing naar rechts, zien we voor ons de pas: een smalle doorgang tussen de Kreuzkofel en de granietwand links van ons.
Het hele pad ernaartoe is voor ons uitgetekend door de sneeuw. Het ziet er van een afstand niet lastig uit. Naarmate we hoger komen wordt het pad smaller en komt er steeds meer sneeuw. Op een gegeven moment komen we tot de enkels in de sneeuw. Dan steekt een ijskoude stormwind op en raakt G. in paniek, ze vindt het gevaarlijk en wil terugkeren. Wie weet wat we nog tegenkomen als we hoger geraken. En hoe zijn de omstandigheden aan de andere kant van de pas?
Maar aangezien het als man beter is dapper en dom te zijn dan laf en verstandig, begin ik op G. in te praten. We zijn goed bezig, door de sneeuw hebben we veel grip en is het onmogelijk uit te glijden, de wind waait in de richting van de wand en niet richting de afgrond, het is niet ver meer tot de pas, het heeft geen zin stil te staan, want dan raak je onderkoeld, dat werk. Ik moet denken aan de mop van die Belg die het Kanaal overzwemt en als hij de krijtrotsen al bijna kan aanraken verzucht: ik ben zo moe, ik zwem terug. Dat gaat mij dus niet overkomen. Ik gooi er nog een schepje bovenop en vertrouw de doodsbenauwde G. toe dat het alleen maar meer van hetzelfde is tot de pas. En verdomd, ik krijg haar weer verder omhoog! Mijn laatste opmerking blijkt na een paar zigzagjes en flinke windvlagen echter een grove misvatting. Inmiddels zak ik tot boven mijn knieën in de sneeuw en als ik dan ook nog paar keer voorover kukel dringen herinneringen aan een loodzware wadlooptocht naar Schiermonnikoog zich aan mij op. Ik kijk naar boven en zie de bewolking toenemen. Opnieuw een windstoot met stormkracht. Eindelijk zie ik het zinloze van deze exercitie in en tot vreugde van G. maken we rechtsomkeert. Dat kolere-eind weer helemaal dalen dus. Vooraf was ik bevreesd geweest dat we de Faneshut niet zouden kunnen bereiken door hevig onweer, maar door een sneeuwlaag van een halve meter, nee, daar had ik geen rekening mee gehouden.
Het dalen gaat snel en algauw zijn we weer uit de sneeuwzone. We komen twee wandelaars tegen, die we afraden de pas over te gaan, maar gelukkig waren ze dat sowieso niet van plan. Even later, als we even pauzeren, zien we ze terugkeren. We boeken telefonisch twee extra nachten in Al Bagn en na een goed uur verder dalen zitten we met zere voeten in de bar van het hotel, waar men vol ongeloof luistert naar onze verhalen over de enorme hoeveelheid sneeuw en de koude stormvlagen.
We bladeren door het krantje Dolomiten en zien dat de vers gevallen sneeuw heet nieuws is: tot op 1.300 meter is er sneeuw gevallen, er waren windstoten tot 117 km/u en koeien zijn uit voorzorg naar de dalen gebracht. Uitzonderlijk was het echter allemaal niet en het zou binnenkort weer zonnig en warm worden. Hadden we dat al niet eerder gelezen?
Een stel uit Rome is aangekomen en het aantal gasten in Al Bagn is nu gestegen tot zes. We betrekken een nieuwe, nog ruimere kamer, voorzien van bad, balkon, wandcontactdozen van diverse pluimage én wereldstekkers.
De thermometer in de ontbijtzaal wijst een buitentemperatuur van 5,5 graden aan; dat is twee graden hoger dan gisteren. Uit de keuken klinken, zoals wel vaker, vreemde geluiden: geschreeuw, gejodel, gekir en gerochel.
Met onze volle rugzakken gaan we op pad. Het is opgehouden met sneeuwen, het is een mix van wolkenvelden en zon, een bui blijft achter ons hangen, kortom, het is best aangenaam wandelweer. De eerste kilometers gaat het geleidelijk omhoog en kost het klimmen weinig moeite. Eerst bewandelen we het inmiddels vertrouwde modderpad langs de bergstroom, vervolgens nemen we een asfaltweggetje. De meeste moeilijkheden ondervinden we dankzij de volstrekt ondeugdelijke routebeschrijving van SNP in eendrachtige samenwerking met de in het wilde weg aangebrachte markeringen. Op een veelsprong bij een brug stuurt de routebeschrijving ons de verkeerde kant op, zo blijkt als we na honderd meter steil klimmen doodlopen op een weiland met bimbamkoeien. Terug naar de veelsprong dus, alwaar na een nauwkeurige bestudering van hutten, paaltjes en ander straatmeubilair blijkt dat geen mogelijkheid onbenut is gelaten om witte en rode verfstrepen te plaatsen. Dan is het een kwestie van God zegene de greep en simpelweg alle mogelijkheden uitchecken. Na een stief kwartiertje aanmodderen stuiten we gelukkig op een wegwijzer naar Fanes en weten we dat we weer op het goede pad zitten.
Een prutpaadje door de weilanden. Wat hoger staat een huis met enorme scheuren - door een aardverschuiving wellicht? Dan slaan we linksaf een brede, klimmende steenslagweg in, een overvloedig gemarkeerd pad dat ons naar de Jù de Sant Antone zal leiden. We komen een stel paddestoelenplukkers tegen, gewapend met rieten manden. We lopen door een landschap van groene Teletubbie-heuvels die besprenkeld zijn met houten hutten. Aan onze linkerhand zijn er hoge, granieten wanden en karstkegels. Rechts van ons eist het steeds indrukwekkender massief van de Kreuzkofel alle aandacht op. Komvormige breuklijnen, die geaccentueerd worden door de sneeuw, doorkruisen de immense stenen plumpudding, een teken dat deze onder zijn eigen gewicht aan het inzakken is. Sneeuw stuift van de top af. Na een tijdje relaxed klimmen komen we in een open bos met sparren. We eten een broodje en genieten van het spectaculaire uitzicht. De klim wordt zwaarder en we naderen langzaam maar zeker de boomgrens. We doorkruisen een open vlakte met enorme zwerfkeien en de eerste sneeuw ligt naast het pad. Dan voert de route over een puinwaaier tussen hoge wanden en een tijdje later, na een ruime draaiing naar rechts, zien we voor ons de pas: een smalle doorgang tussen de Kreuzkofel en de granietwand links van ons.
Het hele pad ernaartoe is voor ons uitgetekend door de sneeuw. Het ziet er van een afstand niet lastig uit. Naarmate we hoger komen wordt het pad smaller en komt er steeds meer sneeuw. Op een gegeven moment komen we tot de enkels in de sneeuw. Dan steekt een ijskoude stormwind op en raakt G. in paniek, ze vindt het gevaarlijk en wil terugkeren. Wie weet wat we nog tegenkomen als we hoger geraken. En hoe zijn de omstandigheden aan de andere kant van de pas?
Maar aangezien het als man beter is dapper en dom te zijn dan laf en verstandig, begin ik op G. in te praten. We zijn goed bezig, door de sneeuw hebben we veel grip en is het onmogelijk uit te glijden, de wind waait in de richting van de wand en niet richting de afgrond, het is niet ver meer tot de pas, het heeft geen zin stil te staan, want dan raak je onderkoeld, dat werk. Ik moet denken aan de mop van die Belg die het Kanaal overzwemt en als hij de krijtrotsen al bijna kan aanraken verzucht: ik ben zo moe, ik zwem terug. Dat gaat mij dus niet overkomen. Ik gooi er nog een schepje bovenop en vertrouw de doodsbenauwde G. toe dat het alleen maar meer van hetzelfde is tot de pas. En verdomd, ik krijg haar weer verder omhoog! Mijn laatste opmerking blijkt na een paar zigzagjes en flinke windvlagen echter een grove misvatting. Inmiddels zak ik tot boven mijn knieën in de sneeuw en als ik dan ook nog paar keer voorover kukel dringen herinneringen aan een loodzware wadlooptocht naar Schiermonnikoog zich aan mij op. Ik kijk naar boven en zie de bewolking toenemen. Opnieuw een windstoot met stormkracht. Eindelijk zie ik het zinloze van deze exercitie in en tot vreugde van G. maken we rechtsomkeert. Dat kolere-eind weer helemaal dalen dus. Vooraf was ik bevreesd geweest dat we de Faneshut niet zouden kunnen bereiken door hevig onweer, maar door een sneeuwlaag van een halve meter, nee, daar had ik geen rekening mee gehouden.
Het dalen gaat snel en algauw zijn we weer uit de sneeuwzone. We komen twee wandelaars tegen, die we afraden de pas over te gaan, maar gelukkig waren ze dat sowieso niet van plan. Even later, als we even pauzeren, zien we ze terugkeren. We boeken telefonisch twee extra nachten in Al Bagn en na een goed uur verder dalen zitten we met zere voeten in de bar van het hotel, waar men vol ongeloof luistert naar onze verhalen over de enorme hoeveelheid sneeuw en de koude stormvlagen.
We bladeren door het krantje Dolomiten en zien dat de vers gevallen sneeuw heet nieuws is: tot op 1.300 meter is er sneeuw gevallen, er waren windstoten tot 117 km/u en koeien zijn uit voorzorg naar de dalen gebracht. Uitzonderlijk was het echter allemaal niet en het zou binnenkort weer zonnig en warm worden. Hadden we dat al niet eerder gelezen?
Een stel uit Rome is aangekomen en het aantal gasten in Al Bagn is nu gestegen tot zes. We betrekken een nieuwe, nog ruimere kamer, voorzien van bad, balkon, wandcontactdozen van diverse pluimage én wereldstekkers.
Dag 6: Wengen
Vrijdag 7 september 2007
Na gisteren een nogal armoedige imitatie op Sir Edmund Hillary ten beste te hebben gegeven, gunnen we onze gepijnigde lijven, dito leden en danig op de proef gestelde geesten vandaag de broodnodige recuperatietijd. Om nog wat meer zout in de toch al wijd gapende mentale wonden te strooien hebben de goedgeluimde weergoden wind en sneeuw terstond ingeruild voor een diepblauwe hemel, zon en aangename warmte. Om half negen 's ochtends is het al 9,6 graden, evenveel als de cumulatieve maximumtemperaturen van de afgelopen drie dagen.
Ten onrechte heb ik u nog niet deelgenoot gemaakt van het ongelofelijke, maar niet minder ware feit dat de koffie die ik bij het ontbijt geserveerd krijg erg lekker is! Om het elke ochtend helemaal bal te laten zijn krijg ik er ook nog een kannetje opgeklopte, warme melk bij. Twee gasten vertrekken. Toen waren er nog vier.
G. stalkt vogels vanuit het raam van onze hotelkamer. We kunnen enig leedvermaak niet onderdrukken als we twee in korte broek gestoken SNP'ers (herkenbaar aan de hoes die zelfverklaard "uw kaartmateriaal onderweg beschermt bij regenachtig weer" en de zoekende, peinzende blik) richting de Faneshut zien lopen, en even later nog twee. We wensen ze veel succes.
Ik installeer me buiten op een bankje en lees mijn boek (China per trein van Paul Theroux). G. is ondertussen het ons en uw bekende klimmende paadje langs de beek opgegaan en komt een halfuur later terug, een paar mooie foto's van paarse bloemen en paddestoelen rijker. Ook heeft ze een tak met elfenbankjes weten te bemachtigen die vernuftig om grassprieten heen gegroeid zijn. Ze maakt er met haar digitale scheurijzer een detailopname van; het resultaat lijkt op vanilleyoghurt met krenten.
Behoudens het even af-en-toeë als vertrouwde gegiechel en gerochel uit de keuken en het sporadische gebrom van een grasmaaimachine is het audiotechnisch gesproken natuur, natuur en nog eens natuur: het geraas van de beek en het typische geluid van de wind die door de dennentakken ruist stillen onze honger naar decibellen. Op het moment dat een grote wolk voor de zon schuift en de eerder gememoreerde grasmaaimachine het ogenschijnlijk definitief op ons een-zijn met de natuur heeft gemunt verhuizen we naar binnen. 's Middags lopen we naar het dorpje Wengen. We lunchen in hotel Alpenrose. Ik misbruik een glas appelsap als waterpas om aan te tonen dat het gebouw scheef is. Weer een stukje levenswijsheid rijker. G neemt spätzle met spinazie en ik tagliatelle met wildragout.
Buiten maken we kennis met een nieuw stukje cultureel erfgoed van het Gadertal, namelijk de SRV-Praxis: een open vrachtwagentje met gereedschapassorti rijdt voorbij. We drinken wederom wat in hotel Pider. Ze serveren er caffè del moro, met een olijk hupsende zwarte piet als corporate identity. We schrikken van onszelf, want blijkbaar zijn we al zulke enorme balkenendetjes geworden dat we ons verbazen over de naam "negerkoffie." G. merkt terecht op dat dit goedje in Nederland allang Buijs' koffie had geheten. We doen inkopen in de supermarkt en lopen terug naar ons hotel. G. checkt nog een junglepaadje langs de beek uit.
Als het donker is, is de hemel bezaaid met sterren. We spelen Italy's next top camera en proberen er foto's van te maken.
Ten onrechte heb ik u nog niet deelgenoot gemaakt van het ongelofelijke, maar niet minder ware feit dat de koffie die ik bij het ontbijt geserveerd krijg erg lekker is! Om het elke ochtend helemaal bal te laten zijn krijg ik er ook nog een kannetje opgeklopte, warme melk bij. Twee gasten vertrekken. Toen waren er nog vier.
G. stalkt vogels vanuit het raam van onze hotelkamer. We kunnen enig leedvermaak niet onderdrukken als we twee in korte broek gestoken SNP'ers (herkenbaar aan de hoes die zelfverklaard "uw kaartmateriaal onderweg beschermt bij regenachtig weer" en de zoekende, peinzende blik) richting de Faneshut zien lopen, en even later nog twee. We wensen ze veel succes.
Ik installeer me buiten op een bankje en lees mijn boek (China per trein van Paul Theroux). G. is ondertussen het ons en uw bekende klimmende paadje langs de beek opgegaan en komt een halfuur later terug, een paar mooie foto's van paarse bloemen en paddestoelen rijker. Ook heeft ze een tak met elfenbankjes weten te bemachtigen die vernuftig om grassprieten heen gegroeid zijn. Ze maakt er met haar digitale scheurijzer een detailopname van; het resultaat lijkt op vanilleyoghurt met krenten.
Behoudens het even af-en-toeë als vertrouwde gegiechel en gerochel uit de keuken en het sporadische gebrom van een grasmaaimachine is het audiotechnisch gesproken natuur, natuur en nog eens natuur: het geraas van de beek en het typische geluid van de wind die door de dennentakken ruist stillen onze honger naar decibellen. Op het moment dat een grote wolk voor de zon schuift en de eerder gememoreerde grasmaaimachine het ogenschijnlijk definitief op ons een-zijn met de natuur heeft gemunt verhuizen we naar binnen. 's Middags lopen we naar het dorpje Wengen. We lunchen in hotel Alpenrose. Ik misbruik een glas appelsap als waterpas om aan te tonen dat het gebouw scheef is. Weer een stukje levenswijsheid rijker. G neemt spätzle met spinazie en ik tagliatelle met wildragout.
Buiten maken we kennis met een nieuw stukje cultureel erfgoed van het Gadertal, namelijk de SRV-Praxis: een open vrachtwagentje met gereedschapassorti rijdt voorbij. We drinken wederom wat in hotel Pider. Ze serveren er caffè del moro, met een olijk hupsende zwarte piet als corporate identity. We schrikken van onszelf, want blijkbaar zijn we al zulke enorme balkenendetjes geworden dat we ons verbazen over de naam "negerkoffie." G. merkt terecht op dat dit goedje in Nederland allang Buijs' koffie had geheten. We doen inkopen in de supermarkt en lopen terug naar ons hotel. G. checkt nog een junglepaadje langs de beek uit.
Als het donker is, is de hemel bezaaid met sterren. We spelen Italy's next top camera en proberen er foto's van te maken.
Dag 7: Crusc de Rît
Zaterdag 8 september 2007
We klimmen naar de Crusc de Rît, een pas die de isohypse van 2.000 meter kietelt. We lopen ons warm over het asfalt, dan nemen we een brede steenslagweg door sparrenbossen die ons even later fraaie uitzichten over het Gadertal vergunt. De hoogtelijnen komen steeds dichter op elkaar te liggen en als puffende diesellocomotiefjes gaan we gestaag richting stratosfeer. We komen op een open stuk met weides die, zoals te doen gebruikelijk hier, bezaaid zijn met houten hutten die als opslagplaats voor hooi en hout worden gebruikt. We vinden een hut met veranda en bankje, welke luxe-elementen ons uitnodigen voor het eten van een broodje. Rechts schreeuwt de grillige Paresberg om aandacht, de beklimming van welke we aan onze neus voorbij laten gaan.
We houden het duidelijke pad en na nog een additionele klimpartij worden we voor de moeite beloond middels een werkelijk adembenemend panorama: aan onze linkerzijde de nog immer imposante Kreuzkofel, met twee toppen van bijna 3.000 meter hoog die worden gesierd door een metershoog kruis, rechts daarvan op de voorgrond golvende sparrenbossen, met als bijna-180-graden-decor de hoge, ruige granietkegels van de Dolomieten, sommige met een toef sneeuw. Mede door het zomerse weer laten we dit vergezicht ruim een halfuur op ons inwerken.
We dalen af over een breed zigzagpad. Rechts zien we het volgende tal, het Rautal, met een aanvullend assortiment granietpieken en besneeuwde toppen. Via een smaller pad, waarnaar we even moeten zoeken, komen we uit bij de Jù de Rît, de poel die we nog kennen van de eerste wandeling. Pauze.
We gaan verder omlaag. We zien bimbamkoeien, een hagedis en een blauwtje dat een blauwtje loopt bij een geeltje – het gaat nu over vlinders. Er staan mooie, kleurige bloemen in de hooilanden, die steil zijn en derhalve met de ouderwetsche zeis dienen te worden bewerkt. Op de eerste wandeldag hebben we gezien dat er in het gehucht Ciablun een hidden koffiekopje is. We hebben wel zin in wat lekkers, maar het is gesloten. Toch maar even zitten aan een tafeltje, om de kaart te bestuderen. Want helden als we zijn, gaan we buiten de gebaande SNP-paden om onze terugreis naar het hotel aanvaarden. Dan wordt de deur van het koffiekopje geopend en een oudere vrouw vraagt of we wat wensen. De keus is beperkt, maar uiteindelijk vinden we het helemaal niet erg dat we worden afgescheept met huisgemaakt aardbeienijs met een genereuze homp strudel.
Er zijn negen nieuwe gasten gearriveerd in ons hotel, zes Duitsers uit Gera en drie uit Düsseldorf. We kunnen het goed vinden met de twee Italianen, Josef en Rita. Met behulp van ons taalgidsje schroeven we ons Italiaans op tot een nauwelijks minder bedroevend niveau.
We houden het duidelijke pad en na nog een additionele klimpartij worden we voor de moeite beloond middels een werkelijk adembenemend panorama: aan onze linkerzijde de nog immer imposante Kreuzkofel, met twee toppen van bijna 3.000 meter hoog die worden gesierd door een metershoog kruis, rechts daarvan op de voorgrond golvende sparrenbossen, met als bijna-180-graden-decor de hoge, ruige granietkegels van de Dolomieten, sommige met een toef sneeuw. Mede door het zomerse weer laten we dit vergezicht ruim een halfuur op ons inwerken.
We dalen af over een breed zigzagpad. Rechts zien we het volgende tal, het Rautal, met een aanvullend assortiment granietpieken en besneeuwde toppen. Via een smaller pad, waarnaar we even moeten zoeken, komen we uit bij de Jù de Rît, de poel die we nog kennen van de eerste wandeling. Pauze.
We gaan verder omlaag. We zien bimbamkoeien, een hagedis en een blauwtje dat een blauwtje loopt bij een geeltje – het gaat nu over vlinders. Er staan mooie, kleurige bloemen in de hooilanden, die steil zijn en derhalve met de ouderwetsche zeis dienen te worden bewerkt. Op de eerste wandeldag hebben we gezien dat er in het gehucht Ciablun een hidden koffiekopje is. We hebben wel zin in wat lekkers, maar het is gesloten. Toch maar even zitten aan een tafeltje, om de kaart te bestuderen. Want helden als we zijn, gaan we buiten de gebaande SNP-paden om onze terugreis naar het hotel aanvaarden. Dan wordt de deur van het koffiekopje geopend en een oudere vrouw vraagt of we wat wensen. De keus is beperkt, maar uiteindelijk vinden we het helemaal niet erg dat we worden afgescheept met huisgemaakt aardbeienijs met een genereuze homp strudel.
Er zijn negen nieuwe gasten gearriveerd in ons hotel, zes Duitsers uit Gera en drie uit Düsseldorf. We kunnen het goed vinden met de twee Italianen, Josef en Rita. Met behulp van ons taalgidsje schroeven we ons Italiaans op tot een nauwelijks minder bedroevend niveau.
Dag 8: Pederoa
Zondag 9 september 2007
Het weer is op en top zomers. We lopen richting Pederoa. Binnen 300 meter van het hotel zien we een vos door de hooilanden sluipen. Een paadje langs de beek en vervolgens een stuk over een levensgevaarlijke asfaltweg met onoverzichtelijke bochten. Dan volgt een steile klim door graslanden en een sparrenbos. Bij een hut doen de wandelbeschrijving van SNP en de meegeleverde kaart ons andermaal wentelen in ontreddering. Door de routebeschrijving worden we rechtdoor gestuurd over een graspad dat dood lijkt te lopen, de kaart orakelt: "Ga hier maar naar rechts."
In de reisinformatie van SNP valt onder meer te lezen dat de gesteenten in de Dolomieten niet metamorf zijn, dat Grödnerzandsteen bestaat uit vermalen kwartsporfier die ongeveer 200 miljoen jaar geleden is gevormd en dat op 2.000 tot 2.100 meter hoogte een voormalig Pleistoceen erosieniveau ligt dat op veel plaatsen met dunne morene bedekt is. Ja, af en toe wanen we ons meer op een studiereis dan op een wandelreis. In plaats van deze interessantdoenerij zou SNP ook eens meer energie kunnen steken in het opkalefateren van de routeaanwijzingen. We kiezen voor het duidelijke pad naar rechts. Wat hoger zien we twee reeën voorbij springen. We kunnen een hysterisch schuddebuiken nauwelijks bedwingen als we de volgende aanwijzing lezen: "Volg route, zie kaart," terwijl er geen route is en de kaart volgens SNP in dit gedeelte van het Gadertal onbetrouwbaar is. Gelukkig zijn er weinig alternatieven op de bosweg die we nu bewandelen en vrij eenvoudig komen we uit op een weide, waar we lunchen onder het genot van de stralende zon en een prachtig vergezicht.
Knikkende knieën als gevolg van een door een smal kammetje aangewakkerde hoogtevrees. Door adembenemende panorama's aan beide zijden word ik echter met gelijke munt terugbetaald. Bovenop een handwijzer ligt een schedeltje van een marter. Een lange, steile afdaling, geen spekje voor mijn bekje. Op een rode rotswand die wordt beschenen door de zon zien we een stuk of tien hagedissen.
's Avonds is het gezellig in het hotel. Het eten is voortreffelijk en ik neem er een kek slobberwijntje bij. We bespreken routes met Josef en Rita en de drie Düsseldorfers. De luidruchtige Ossi's zijn zojuist al te bedde gegaan. Josef en Rita vragen ons of we zin hebben om morgen naar de Faneshut te gaan. Omdat we denken dat ze met de auto gaan roepen we in koor: "Si!" Maar nee, ze gaan te voet. Dat slaan we na enig getwijfel toch maar af. Met handen en voeten maken we duidelijk dat we 's nachts nog steeds gillend wakker worden als we denken aan alles dat met Fanes te maken heeft.
In de reisinformatie van SNP valt onder meer te lezen dat de gesteenten in de Dolomieten niet metamorf zijn, dat Grödnerzandsteen bestaat uit vermalen kwartsporfier die ongeveer 200 miljoen jaar geleden is gevormd en dat op 2.000 tot 2.100 meter hoogte een voormalig Pleistoceen erosieniveau ligt dat op veel plaatsen met dunne morene bedekt is. Ja, af en toe wanen we ons meer op een studiereis dan op een wandelreis. In plaats van deze interessantdoenerij zou SNP ook eens meer energie kunnen steken in het opkalefateren van de routeaanwijzingen. We kiezen voor het duidelijke pad naar rechts. Wat hoger zien we twee reeën voorbij springen. We kunnen een hysterisch schuddebuiken nauwelijks bedwingen als we de volgende aanwijzing lezen: "Volg route, zie kaart," terwijl er geen route is en de kaart volgens SNP in dit gedeelte van het Gadertal onbetrouwbaar is. Gelukkig zijn er weinig alternatieven op de bosweg die we nu bewandelen en vrij eenvoudig komen we uit op een weide, waar we lunchen onder het genot van de stralende zon en een prachtig vergezicht.
Knikkende knieën als gevolg van een door een smal kammetje aangewakkerde hoogtevrees. Door adembenemende panorama's aan beide zijden word ik echter met gelijke munt terugbetaald. Bovenop een handwijzer ligt een schedeltje van een marter. Een lange, steile afdaling, geen spekje voor mijn bekje. Op een rode rotswand die wordt beschenen door de zon zien we een stuk of tien hagedissen.
's Avonds is het gezellig in het hotel. Het eten is voortreffelijk en ik neem er een kek slobberwijntje bij. We bespreken routes met Josef en Rita en de drie Düsseldorfers. De luidruchtige Ossi's zijn zojuist al te bedde gegaan. Josef en Rita vragen ons of we zin hebben om morgen naar de Faneshut te gaan. Omdat we denken dat ze met de auto gaan roepen we in koor: "Si!" Maar nee, ze gaan te voet. Dat slaan we na enig getwijfel toch maar af. Met handen en voeten maken we duidelijk dat we 's nachts nog steeds gillend wakker worden als we denken aan alles dat met Fanes te maken heeft.
Dag 9: Wengen
Maandag 10 september 2007
We hebben besloten niet meer de held te gaan uithangen. We slapen uit en lezen de Dolomiten. G. leest rouwadvertenties en ik verbaas me over de lelijke fotografie. Wanneer het krantje van voor tot achter en terug is doorgespit lees ik mijn boek, terwijl G. mijn oor op de digitale gevoelige plaat vastlegt.
We willen lunchen in Wengen, maar het is Ruhetag wat de klok slaat. Alleen hotel Alpenrose is geopend en daar is het assortiment vandaag beperkt tot pasta bolognese. Dat is prima. We spelen een paar potjes minipool, wat nog een hele prestatie is in dit niet-waterpasse hotel.
Op de terugweg fotograferen we hagedisjes en een deur met bloemen.
Bij het hotel verschansen we ons in de zon. Josef en Rita keren terug van hun tocht naar de Jù de Sant Antone. Er lag nog maar weinig sneeuw, maar het laatste stuk tot de pas was zwaar geweest. Josef heeft daar een uur in de zon liggen pitten. Ondertussen was Rita nog een eindje gedaald richting het Fanesplateau. Ook de drie Düsseldorfers arriveren van hun tocht naar de Heiligkreuzhut. Ik speel tafelvoetbal met Josef, G. determineert hagedissen met Rita. Later ziet een lichtelijk opgewonden G. een rouwmantel.
We willen lunchen in Wengen, maar het is Ruhetag wat de klok slaat. Alleen hotel Alpenrose is geopend en daar is het assortiment vandaag beperkt tot pasta bolognese. Dat is prima. We spelen een paar potjes minipool, wat nog een hele prestatie is in dit niet-waterpasse hotel.
Op de terugweg fotograferen we hagedisjes en een deur met bloemen.
Bij het hotel verschansen we ons in de zon. Josef en Rita keren terug van hun tocht naar de Jù de Sant Antone. Er lag nog maar weinig sneeuw, maar het laatste stuk tot de pas was zwaar geweest. Josef heeft daar een uur in de zon liggen pitten. Ondertussen was Rita nog een eindje gedaald richting het Fanesplateau. Ook de drie Düsseldorfers arriveren van hun tocht naar de Heiligkreuzhut. Ik speel tafelvoetbal met Josef, G. determineert hagedissen met Rita. Later ziet een lichtelijk opgewonden G. een rouwmantel.
Dag 10 en 11: Wengen – Nijmegen
Dinsdag 11 en woensdag 12 september 2007
We aanvaarden onze terugreis naar Nederland. We nemen afscheid van Josef en Rita en de drie Düsseldorfers en zeggen dag tegen de Ossi's. Per bus gaan we naar Bruneck, waar we een paar uur rondwandelen en lunchen. Een aardig, goed geconserveerd, middeleeuws stadje.
Op het station staat nergens aangegeven vanaf welk spoor de trein naar Fortezza vertrekt. Gelukkig is er wel een bordje waarop de hoogte van het station boven zeeniveau staat vermeld. Een bel rinkelt zonder duidelijk aanwijsbare reden en dat houdt na een minuut of vijf weer op. In Fortezza verdwijnt de zon achter de bergen en in München doen we ons tegoed aan een Whopper. In de nachttrein begeven de toiletten het weer. Thuis kruipen we onder de zure lappen.
Op het station staat nergens aangegeven vanaf welk spoor de trein naar Fortezza vertrekt. Gelukkig is er wel een bordje waarop de hoogte van het station boven zeeniveau staat vermeld. Een bel rinkelt zonder duidelijk aanwijsbare reden en dat houdt na een minuut of vijf weer op. In Fortezza verdwijnt de zon achter de bergen en in München doen we ons tegoed aan een Whopper. In de nachttrein begeven de toiletten het weer. Thuis kruipen we onder de zure lappen.