Waarheen leidt de weg...
Wandelen rond het Oldenzaal van Mieke Telkamp
Naar schatting vier paar bergschoenen geleden liet ik mij verleiden tot een ontdekkingstocht door het noordoosten van Twente. Goede vrienden annex voormalige mentorkinders E. en M. hielden toentertijd domicilie te Enschede en hadden mij uitgenodigd voor een wandeltweedaagse met volle bepakking met als leidraad de geel-rode markeringen van het Twentepad. Het was mijn eerste kennismaking met de eeuwenoude watermolens in deze landstreek, om maar niet te spreken van fenomenen als de Mandercirkels of het de facto openluchtmuseum Ootmarsum. De korte trekking bleek een kantelpunt in mijn destijds nog prille wandelcarrière: het lopen met de complete Bever-catalogus was bovenal niet besteed aan mijn rug, welk lichaamsdeel, nog nauwelijks bekomen van de millenniumwisseling, leed aan het Sywert van Lienden-syndroom avant la lettre – jong in termen van aantal jaren van existeren, doch op leeftijd inzake doen en laten.
De eenentwintigste eeuw is reeds duchtig op streek als ik een arrangement inclusief hotelverblijf en, niet het minst, bagagevervoer boek in het onderhavige gebied. Het is een hernieuwd rendez-vous met de ommelanden van Oldenzaal, stad van Gert van Hermien, Ellen "Liefie" van Langen en, last but not least, Mieke Telkamp.
De eenentwintigste eeuw is reeds duchtig op streek als ik een arrangement inclusief hotelverblijf en, niet het minst, bagagevervoer boek in het onderhavige gebied. Het is een hernieuwd rendez-vous met de ommelanden van Oldenzaal, stad van Gert van Hermien, Ellen "Liefie" van Langen en, last but not least, Mieke Telkamp.
Dag 1: Alverna – Lage – Vasse
Zondag 13 februari 2022
Teneinde voor het arriveren van een frontenstoet nog een tippel te kunnen volbrengen, neem ik bijtijds plaats achter het stuur. Ter hoogte van Hengelo verruil ik de autostrade voor lokale wegen. De gemiddelde Twentenaar is danig in zijn dan wel haar wiek geschoten, blijkens de spandoeken die menig opstal ontsieren; in de eerste plaats het ad nauseam lozen van afvalwater in ondergrondse holtes is een bron van ongenoegen. Op het fietspad langs het weggetje tussen Ootmarsum en het juist aan gene zijde van de Nederlands-Duitse grens gelegen Lage houdt menigeen zich onledig met klootschieten.
Het dorpje Lage is vergeven van de gele kentekenplaten door de gunstige ligging in combinatie met de Lage brandstofprijzen, maar ook in een ander opzicht is het een Nederlandse exclave: een flinke lap grond is in het bezit van Stichting Twickel, wijd en zijd bekend van het gelijknamige landgoed onder de spreekwoordelijke rook van Delden. De zes vrijwel identieke commiezenhuizen aan de bomenrijke Eichenallee bezitten dan ook de kenmerkende zwart-witte luiken. Voordat ik onderhavig kasseienweggetje bewandel, heb ik de plaatselijke kerk, de zeventiende-eeuwse watermolen met dubbel rad aan een oude arm van de Dinkel en de ruïne van Burg Lage al op de gevoelige plaat vastgelegd.
Ik verlaat de bebouwde kom en wandel door een rommelig bosje dat evenzeer toebehoort aan die van Twickel. Vervolgens leiden de blauwe bordjes met witte pijlen me over stille asfaltweggetjes door boerenland. Ondanks dat de zon haar beste beentje voorzet, maakt de even vlagerige als ijzige wind de meteorologische omstandigheden niet per se aangenaam.
Ik negeer de Gommersweg die aan mijn linkerhand naar een boerderij loopt. Het geeft geen pas hoe onze nationale knuffelintensivist – pardon, elleboog- of boksintensivist – door zekere lieden ter rechterzijde van het politieke spectrum wordt weggezet als kneus of slippendrager van Den Haag, maar dit eerbetoon, in den vreemde nog wel, komt mij voor als het andere uiterste.
Nadat ik de drukke rondweg om Neuenhaus met gebruikmaking van een viaduct heb bedwongen, volg ik een drassig grasdijkje langs de snelstromende Hardinger Becke, met uitzicht op grote, vrijstaande huizen aan de andere oever. Even verderop neutraliseert de Dinkel het ontbreken van gps-apparatuur in mijn uitrusting. De Seifendamm leidt naar downtown Neuenhaus, waar enkele fraaie voorgevels de show stelen.
Verder zuidwaarts gaat het over een liniaalrechte plak asfalt langs de Dinkel. Na een stiefe kilometer buigt het pad van het riviertje af en is er kortstondig zicht op de uiterwaarden. Kleinschalig agrarisch landschap wordt doorgestoken via verharde weggetjes, waarna een passage volgt door een vochtig bosperceel. Na een geasfalteerd paadje door een houtwal is de cirkel rond en kom ik weer uit bij het Nederlandse wagenpark dat zich in rotten van drie opstelt voor de plaatselijke benzinepomp.
In een kwartiertje rijd ik naar mijn onderkomen voor de nacht, doorheen het Springendal en glooiende graslanden; mijn wandelbestemming van morgen. De parkeerplaatsen staan mudvol, het krioelt er van de wandelaars en fietsers – goddank is het morgen maandag. In Vasse neem ik mijn intrek in een vriendelijk hotel-restaurant met slechts een handvol kamers.
Het dorpje Lage is vergeven van de gele kentekenplaten door de gunstige ligging in combinatie met de Lage brandstofprijzen, maar ook in een ander opzicht is het een Nederlandse exclave: een flinke lap grond is in het bezit van Stichting Twickel, wijd en zijd bekend van het gelijknamige landgoed onder de spreekwoordelijke rook van Delden. De zes vrijwel identieke commiezenhuizen aan de bomenrijke Eichenallee bezitten dan ook de kenmerkende zwart-witte luiken. Voordat ik onderhavig kasseienweggetje bewandel, heb ik de plaatselijke kerk, de zeventiende-eeuwse watermolen met dubbel rad aan een oude arm van de Dinkel en de ruïne van Burg Lage al op de gevoelige plaat vastgelegd.
Ik verlaat de bebouwde kom en wandel door een rommelig bosje dat evenzeer toebehoort aan die van Twickel. Vervolgens leiden de blauwe bordjes met witte pijlen me over stille asfaltweggetjes door boerenland. Ondanks dat de zon haar beste beentje voorzet, maakt de even vlagerige als ijzige wind de meteorologische omstandigheden niet per se aangenaam.
Ik negeer de Gommersweg die aan mijn linkerhand naar een boerderij loopt. Het geeft geen pas hoe onze nationale knuffelintensivist – pardon, elleboog- of boksintensivist – door zekere lieden ter rechterzijde van het politieke spectrum wordt weggezet als kneus of slippendrager van Den Haag, maar dit eerbetoon, in den vreemde nog wel, komt mij voor als het andere uiterste.
Nadat ik de drukke rondweg om Neuenhaus met gebruikmaking van een viaduct heb bedwongen, volg ik een drassig grasdijkje langs de snelstromende Hardinger Becke, met uitzicht op grote, vrijstaande huizen aan de andere oever. Even verderop neutraliseert de Dinkel het ontbreken van gps-apparatuur in mijn uitrusting. De Seifendamm leidt naar downtown Neuenhaus, waar enkele fraaie voorgevels de show stelen.
Verder zuidwaarts gaat het over een liniaalrechte plak asfalt langs de Dinkel. Na een stiefe kilometer buigt het pad van het riviertje af en is er kortstondig zicht op de uiterwaarden. Kleinschalig agrarisch landschap wordt doorgestoken via verharde weggetjes, waarna een passage volgt door een vochtig bosperceel. Na een geasfalteerd paadje door een houtwal is de cirkel rond en kom ik weer uit bij het Nederlandse wagenpark dat zich in rotten van drie opstelt voor de plaatselijke benzinepomp.
In een kwartiertje rijd ik naar mijn onderkomen voor de nacht, doorheen het Springendal en glooiende graslanden; mijn wandelbestemming van morgen. De parkeerplaatsen staan mudvol, het krioelt er van de wandelaars en fietsers – goddank is het morgen maandag. In Vasse neem ik mijn intrek in een vriendelijk hotel-restaurant met slechts een handvol kamers.
Dag 2: Vasse – Ootmarsum
Maandag 14 februari 2022
Vannacht bulderde de wind dat het een lieve lust was en ook tijdens het ontbijt blaakt Aeolus van ambitie. Al dagen roepen de normaliter elkaar de loef afstekende weerinstituten in koor dat dit nog maar klein bier is vergeleken met het Beaufort-technische onheil dat ons aanstaande donderdag en vrijdag te wachten staat: dan immers staan de uitsloofstormen Dudley en Eunice op het meteorologische menu en is het de vraag of wandelen dan nog überhaupt verantwoord is. Dat is echter van later zorg; maar hoe dan ook dreigt het lied Alleen de wind van Mieke Telkamp de soundtrack van onderhavige vakantie te worden.
Onder een gesloten wolkendek verlaat ik Vasse en kuier ik doorheen boerenland met uitgestrekte akkers en graslanden, die van elkaar worden gescheiden door houtwallen. Al snel maak ik kennis met de Mosbeek, die weer mag meanderen, al blijft het hier nog binnen de perken en worden beide oevers ontsierd door overvloedige houtkap. Een kleiige landbouwweg voert langs een es en brengt me in het bos. Ik passeer een hooischuur en word door de routebeschrijving gewezen op de zogenoemde geveltekens, die in Twente veelvuldig de nok van een zadeldak sieren. De gestileerde houten plankjes, waarin onder meer christelijke symbolen als kruizen, kelken, hosties, ankers en harten te herkennen zijn, waren vermetele pogingen om kommer en kwel af te wenden en de weergoden gunstig te stemmen. Gezien de reeds gememoreerde weersverwachting voel ik terstond een diepe sympathie voor het fenomeen.
De Manderheide biedt een troosteloze aanblik: hier vindt natuurherstel plaats, hetgeen doorgaans aanvankelijk gepaard gaat met het grootschalige kappen van bomen. Via een grenspad beleef ik de Mandercirkels, ook wel Cirkels van Jannink genoemd, twee volmaakt ronde akkers die heden ten dage deel uitmaken van een landschapskunstproject. Terwijl ik tussen een roedel jeneverbessen door struin, zie ik vanuit mijn ooghoek een regengordijn met rasse schreden naderen. Het komende halfuur staat in het teken van de regenjas en andere utensiliën ter voorkoming van doorweking.
Het routegidsje rept van een commiezenhuis in de hoedanigheid van een wit gebouwtje dat door de bomen te ontwaren zou moeten zijn. Wellicht dat de tekst opfrissing behoeft, vermits ik een riante, roomblanke villa meen waar te nemen.
Ik doorkruis een slordig heidegebied en bewandel een commiezenpad pal langs de Nederlands-Duitse grens dat me in het dal van de reeds gememoreerde Mosbeek brengt. Als donderslag bij de allerminst heldere, doch onderwijl schielijk opgeklaarde hemel begint het landschap te glooien dat het een aard heeft. In een vloek en een zucht is mij op de top van de Galgenberg een weids vista vergund.
Een karrenspoor brengt mij tot een duo van watermolens aan de Mosbeek, te weten die van Bels en Frans.
Vandaag volg ik delen van het Twentepad, her en der precies op de landsgrens; zo ook nu. Het bos is zoals het hoort rond grenspalen: rommelig, met kapafval bij de vleet en zompige bulldozerwegen.
Wederom is het relaas in het wandelboekje ingehaald door de werkelijkheid: op de plaats waar een boerderij zou moeten staan is een even moderne als patserige bungalow verschenen met een bijpassend wagenpark.
Na het heideveld genaamd Paardenslenkte is het tijd voor de climax van de dag: het Springendal. De route kronkelt door het bos en gaat over smalle zandsporen en vlonders langs bronvijvers en wuft meanderende beekjes, waarin het water er lustig op los klatert. Uitgestrekt geboomte zoals dit is te danken aan de Twentse textielbaronnen uit de negentiende eeuw: ten behoeve van de houtopbrengst en de bevrediging van hun jachtlust lieten ze menig woeste grond, tijdens de landbouwcrisis van de hand gedaan door boeren, bebossen.
Ik laat het Springendal achter me en heb golvende weides aan mijn linkerhand. Aan de einder kan ik de bescheiden skyline van Ootmarsum reeds ontwaren. Een halfuurtje later loop ik de bebouwde kom van het stadje binnen, dat in tegenstelling tot de meeste Twentse plaatsen in het bezit is van een met menig monumentale opstal behept centrum, dat het aanzien alleszins waard is. Bochtige steegjes met kinderkopjes en galerietjes zijn er plenty, maar het aanbod van op een doordeweekse maandag geopende horeca is aanmerkelijk schraler. Ten langen leste vindt de waardin van mijn hotel een brasserie die mij met open armen wil ontvangen.
Onder een gesloten wolkendek verlaat ik Vasse en kuier ik doorheen boerenland met uitgestrekte akkers en graslanden, die van elkaar worden gescheiden door houtwallen. Al snel maak ik kennis met de Mosbeek, die weer mag meanderen, al blijft het hier nog binnen de perken en worden beide oevers ontsierd door overvloedige houtkap. Een kleiige landbouwweg voert langs een es en brengt me in het bos. Ik passeer een hooischuur en word door de routebeschrijving gewezen op de zogenoemde geveltekens, die in Twente veelvuldig de nok van een zadeldak sieren. De gestileerde houten plankjes, waarin onder meer christelijke symbolen als kruizen, kelken, hosties, ankers en harten te herkennen zijn, waren vermetele pogingen om kommer en kwel af te wenden en de weergoden gunstig te stemmen. Gezien de reeds gememoreerde weersverwachting voel ik terstond een diepe sympathie voor het fenomeen.
De Manderheide biedt een troosteloze aanblik: hier vindt natuurherstel plaats, hetgeen doorgaans aanvankelijk gepaard gaat met het grootschalige kappen van bomen. Via een grenspad beleef ik de Mandercirkels, ook wel Cirkels van Jannink genoemd, twee volmaakt ronde akkers die heden ten dage deel uitmaken van een landschapskunstproject. Terwijl ik tussen een roedel jeneverbessen door struin, zie ik vanuit mijn ooghoek een regengordijn met rasse schreden naderen. Het komende halfuur staat in het teken van de regenjas en andere utensiliën ter voorkoming van doorweking.
Het routegidsje rept van een commiezenhuis in de hoedanigheid van een wit gebouwtje dat door de bomen te ontwaren zou moeten zijn. Wellicht dat de tekst opfrissing behoeft, vermits ik een riante, roomblanke villa meen waar te nemen.
Ik doorkruis een slordig heidegebied en bewandel een commiezenpad pal langs de Nederlands-Duitse grens dat me in het dal van de reeds gememoreerde Mosbeek brengt. Als donderslag bij de allerminst heldere, doch onderwijl schielijk opgeklaarde hemel begint het landschap te glooien dat het een aard heeft. In een vloek en een zucht is mij op de top van de Galgenberg een weids vista vergund.
Een karrenspoor brengt mij tot een duo van watermolens aan de Mosbeek, te weten die van Bels en Frans.
Vandaag volg ik delen van het Twentepad, her en der precies op de landsgrens; zo ook nu. Het bos is zoals het hoort rond grenspalen: rommelig, met kapafval bij de vleet en zompige bulldozerwegen.
Wederom is het relaas in het wandelboekje ingehaald door de werkelijkheid: op de plaats waar een boerderij zou moeten staan is een even moderne als patserige bungalow verschenen met een bijpassend wagenpark.
Na het heideveld genaamd Paardenslenkte is het tijd voor de climax van de dag: het Springendal. De route kronkelt door het bos en gaat over smalle zandsporen en vlonders langs bronvijvers en wuft meanderende beekjes, waarin het water er lustig op los klatert. Uitgestrekt geboomte zoals dit is te danken aan de Twentse textielbaronnen uit de negentiende eeuw: ten behoeve van de houtopbrengst en de bevrediging van hun jachtlust lieten ze menig woeste grond, tijdens de landbouwcrisis van de hand gedaan door boeren, bebossen.
Ik laat het Springendal achter me en heb golvende weides aan mijn linkerhand. Aan de einder kan ik de bescheiden skyline van Ootmarsum reeds ontwaren. Een halfuurtje later loop ik de bebouwde kom van het stadje binnen, dat in tegenstelling tot de meeste Twentse plaatsen in het bezit is van een met menig monumentale opstal behept centrum, dat het aanzien alleszins waard is. Bochtige steegjes met kinderkopjes en galerietjes zijn er plenty, maar het aanbod van op een doordeweekse maandag geopende horeca is aanmerkelijk schraler. Ten langen leste vindt de waardin van mijn hotel een brasserie die mij met open armen wil ontvangen.
Dag 3: Ootmarsum – Oldenzaal
Dinsdag 15 februari 2022
Als een verdwaalde bui het land der oosterburen in is getrokken, rest een alras dunner wordende bewolking en een wind die zich overdag koest pleegt te houden. Ik loop kriskras door het stedelijk schoon van Ootmarsum, maar nog binnen de bebouwde kom gaat het snel bergafwaarts met de mate waarin de omgeving zich gedienstig opstelt ten aanzien van de wandelaar. Of het nu de Kooiweg is, de Vlierweg of de Broekmatenweg, stuk voor stuk zijn het – zij het verkeersluwe – geasfalteerde weggetjes die ter linker- en rechterzijde niet meer te bieden hebben dan panorama's op uitgestrekte raaigraslanden, doorsneden door liniaalrechte sloten en als het even meezit van elkaar gescheiden door houtwalrestanten. Het coulisselandschap dat kenmerkend is voor de streek schittert door afwezigheid. De Hunenborg is een non-agrarische enclave op postzegelformaat; een stief millennium geleden zou hier een verdedigingswerk hebben gestaan, maar daar herinnert weinig tot niets meer aan, of het moet de gracht rond dit non-existente monument zijn die onlangs in ere is hersteld.
Ik bereik het Almelo-Nordhornkanaal dat ik via een ophaalbrug oversteek. Een reiger vliegt verschrikt op. Tijdelijk wordt het landschap wat kleinschaliger en loop ik recht naar het zuiden langs de rand van een broekbos, maar daar zijn de wezenloze graslanderijen alweer, met door grommende honden bewaakte boerenhoeves op de koop toe. Na op een haar na ontsnapt te zijn aan een hondenbeet, sta ik letterlijk en figuurlijk stil bij een informatiepaneel, waarop de onderhavige omgeving zonder blikken dan wel blozen een heus Twents wandelparadijsje wordt genoemd. Aan dezelfde verharde weg ligt even verderop een buurtschap met vervallen stallen, modderige erven, bouwcontainers, losliggend puin, sloopauto's en een graafmachine.
Ik sla linksaf de oprijlaan in van havezate Everloo, of, beter gezegd, wat daarvan over is. Het enige gebouw dat de tand des tijds heeft overleefd is thans een horecagelegenheid voor bruiloften en partijen. Het grote ooievaarsnest bovenop de schoorsteen, inclusief de beide ingezetenen, markeert echter het punt waar de wandeltocht aanmerkelijk aan aantrekkingskracht wint. Een onverharde beukenlaan leidt me naar het Roderveld, een gevarieerd natuurgebied met een halfopen, deels vochtig bos, bescheiden geproportioneerde graslandjes en een kronkelend beekje. Na het kruisen van een provinciale weg vervolgt de route door een brede bosstrook, waarna ik aan de voet van een stuwwal rechtsaf sla in de richting van de Tankenberg, met een hoogte van 85 meter het hoogste punt van zowel Twente als heel Overijssel.
Ook op de flanken van de prominente heuvel is het aangenaam kuieren geblazen, totdat een doodlopend asfaltweggetje aan de rand van Oldenzaal langs enkele wansmakelijke kasten van huizen voert, compleet met smeedijzeren toegangshekken, prikkel- en stroomdraden, camerabewaking, waarschuwingsbordjes voor loslopend geblafte en ornamenten van steigerende paarden. Ik penetreer de Boeskoolstad verder door respectievelijk een gegoede buurt en een wijk met arbeidershuisjes, bekijk de twaalfde-eeuwse Sint-Plechelmuskerk en betrek een stadshotel, waar ik een kamer krijg toegewezen met uitzicht op de Markt.
Ik bereik het Almelo-Nordhornkanaal dat ik via een ophaalbrug oversteek. Een reiger vliegt verschrikt op. Tijdelijk wordt het landschap wat kleinschaliger en loop ik recht naar het zuiden langs de rand van een broekbos, maar daar zijn de wezenloze graslanderijen alweer, met door grommende honden bewaakte boerenhoeves op de koop toe. Na op een haar na ontsnapt te zijn aan een hondenbeet, sta ik letterlijk en figuurlijk stil bij een informatiepaneel, waarop de onderhavige omgeving zonder blikken dan wel blozen een heus Twents wandelparadijsje wordt genoemd. Aan dezelfde verharde weg ligt even verderop een buurtschap met vervallen stallen, modderige erven, bouwcontainers, losliggend puin, sloopauto's en een graafmachine.
Ik sla linksaf de oprijlaan in van havezate Everloo, of, beter gezegd, wat daarvan over is. Het enige gebouw dat de tand des tijds heeft overleefd is thans een horecagelegenheid voor bruiloften en partijen. Het grote ooievaarsnest bovenop de schoorsteen, inclusief de beide ingezetenen, markeert echter het punt waar de wandeltocht aanmerkelijk aan aantrekkingskracht wint. Een onverharde beukenlaan leidt me naar het Roderveld, een gevarieerd natuurgebied met een halfopen, deels vochtig bos, bescheiden geproportioneerde graslandjes en een kronkelend beekje. Na het kruisen van een provinciale weg vervolgt de route door een brede bosstrook, waarna ik aan de voet van een stuwwal rechtsaf sla in de richting van de Tankenberg, met een hoogte van 85 meter het hoogste punt van zowel Twente als heel Overijssel.
Ook op de flanken van de prominente heuvel is het aangenaam kuieren geblazen, totdat een doodlopend asfaltweggetje aan de rand van Oldenzaal langs enkele wansmakelijke kasten van huizen voert, compleet met smeedijzeren toegangshekken, prikkel- en stroomdraden, camerabewaking, waarschuwingsbordjes voor loslopend geblafte en ornamenten van steigerende paarden. Ik penetreer de Boeskoolstad verder door respectievelijk een gegoede buurt en een wijk met arbeidershuisjes, bekijk de twaalfde-eeuwse Sint-Plechelmuskerk en betrek een stadshotel, waar ik een kamer krijg toegewezen met uitzicht op de Markt.
Dag 4: Oldenzaal – De Lutte
Woensdag 16 februari 2022
Teneinde de weergoden nog even in de gelegenheid te stellen hun pluviale gevoeg te doen, ga ik wat later dan te doen gebruikelijk de paden op respectievelijk de lanen in. Als ik ten slotte vanuit mijn onderkomen de Marktstraat in draai en de aldaar opgetrokken monumentale gevels in me opneem, is het nachtelijke waterballet gereduceerd tot enig amechtig gemiezer. Aan de rand van het Oldenzaalse houden zich enkele even riante als voormalige fabrikantenvilla's op, tegenwoordig in het bezit van hotelexploitant dan wel investeringsmaatschappij. Een langgerekte rododendronlaan, ter plaatse op allerhande wijzen behalve de goede gespeld (rhododendronlaan en zelfs rhodondendronlaan), brengt me definitief in het buitengebied.
Nadat een asfaltweg me over de Lutter Es heeft gebracht, beklim ik de 80 meter hoge Paasberg. Over kerkepaden daal ik af naar De Lutte, een prominent horeca-accentgebied, waar ik de cafés echter links laat liggen ten faveure van de viskraam ("Ben je aan vis toe, dan ga je naar René Leloux"). Gewapend met een bodem van kibbeling trotseer ik diverse infrastructurele werken, waarna de route door het fraai aangelegde Arboretum Poort Bulten slingert. Het openluchtmuseum voor bomen is opgeleukt met bankjes, vijvers, bruggetjes, picknicktafels en groepjes zwerfkeien, welke laatste plaats moesten maken voor een autosnelweg en in het arboretum een nieuw thuis hebben gevonden.
Ik wandel door een uithoek van Noordoost-Twente, gezien de pal tegen de grens geplaatste Duitse windturbines die het blikveld domineren. Het asfalt is weer niet van de lucht en het is dan ook volkomen logisch dat na kilometers wandelcorvee een picknicktafel is voorzien van de lokale uitdrukking "Hee hef 'n kop verkeerd stoan". Per omgaande word ik echter links het bos in gestuurd en stuit ik even verderop op de Dinkel, waarmee ik reeds op de eerste dag kennis had gemaakt, maar dan in gekanaliseerde vorm. Ik volg het riviertje een hele poos stroomafwaarts, en dat is hoegenaamd geen straf: het water, dat er flink de sokken in heeft, mag hier meanderen alsof je een emmer leeggooit en de metershoge, steile, zanderige oevers zijn een feest voor het oog. Goedgemutst arriveer ik bij mijn hoog aangeschreven hotel, dat merkwaardig genoeg zowel exterieur- als interieurtechnisch nog altijd in kerstsferen verkeert. Desgevraagd blijkt dat een verzoek van de gasten die hun telkenmale door aangescherpte coronaregels uitgestelde kerstdinertjes nog moeten verzilveren. Een ultravroege Whamageddon blijft me goddank gespaard.
Nadat een asfaltweg me over de Lutter Es heeft gebracht, beklim ik de 80 meter hoge Paasberg. Over kerkepaden daal ik af naar De Lutte, een prominent horeca-accentgebied, waar ik de cafés echter links laat liggen ten faveure van de viskraam ("Ben je aan vis toe, dan ga je naar René Leloux"). Gewapend met een bodem van kibbeling trotseer ik diverse infrastructurele werken, waarna de route door het fraai aangelegde Arboretum Poort Bulten slingert. Het openluchtmuseum voor bomen is opgeleukt met bankjes, vijvers, bruggetjes, picknicktafels en groepjes zwerfkeien, welke laatste plaats moesten maken voor een autosnelweg en in het arboretum een nieuw thuis hebben gevonden.
Ik wandel door een uithoek van Noordoost-Twente, gezien de pal tegen de grens geplaatste Duitse windturbines die het blikveld domineren. Het asfalt is weer niet van de lucht en het is dan ook volkomen logisch dat na kilometers wandelcorvee een picknicktafel is voorzien van de lokale uitdrukking "Hee hef 'n kop verkeerd stoan". Per omgaande word ik echter links het bos in gestuurd en stuit ik even verderop op de Dinkel, waarmee ik reeds op de eerste dag kennis had gemaakt, maar dan in gekanaliseerde vorm. Ik volg het riviertje een hele poos stroomafwaarts, en dat is hoegenaamd geen straf: het water, dat er flink de sokken in heeft, mag hier meanderen alsof je een emmer leeggooit en de metershoge, steile, zanderige oevers zijn een feest voor het oog. Goedgemutst arriveer ik bij mijn hoog aangeschreven hotel, dat merkwaardig genoeg zowel exterieur- als interieurtechnisch nog altijd in kerstsferen verkeert. Desgevraagd blijkt dat een verzoek van de gasten die hun telkenmale door aangescherpte coronaregels uitgestelde kerstdinertjes nog moeten verzilveren. Een ultravroege Whamageddon blijft me goddank gespaard.
Dag 5: De Lutte – Ootmarsum
Donderdag 17 februari 2022
Het interbellum tussen de stormen Dudley en Eunice kenmerkt zich door penetrante windvlagen, maar ook door een hoofdrol voor de zon. Na een paar aanloopkilometers door akkers en over boerenerven vormen waterlopen mijn gids. In een klein bosperceel stuit ik al op de Dinkel, en na wat omwegen tref ik het onderhavige regenriviertje een tweede maal. Het geboomte langs het modderige oeverpaadje is de nachtelijke storm niet ongeschonden doorgekomen. Bij de toegang tot landgoed Singraven is het andermaal de Dinkel die de aandacht opeist. In een meander en te midden van een imponerende kasteeltuin is het statige huis Singraven gelegen, dat ik op gepaste afstand passeer. In een grijs verleden was het het thuis van een kloostergemeenschap, en het verhaal gaat dat een der nonnen is ingemetseld in een muur – een nogal rigoureuze variant op iemand achter het behang plakken – vanwege haar ruime interpretatie van het woord gemeenschap jegens menig mannelijke dorpsbewoner. Ook nadat de kloosterorde het huis Singraven had verlaten, zou de geest van de onfortuinlijke zuster zijn blijven rondwaren en haar zinnen hebben gezet op het brengen van onheil naar de bewoners. Zo geschiedde in 1878: toen Hendrik Jan Roessingh Udink na het diner de hens wilde steken in een kloeke bolknak, struikelde hij over een olielamp en stond hij terstond letterlijk in vuur en vlam. Ondanks dat de getuigen van het voorval hem onmiddellijk in de Dinkel hadden gegooid, overleed het slachtoffer na enkele dagen aan zijn verwondingen.
Zelfs duizend geveltekens hadden geen soelaas geboden.
Schuin tegenover het kennelijke spookhuis loop ik voorbij een watermolen met liefst drie raderen. Ik kruis de Dinkel voor de laatste maal en volg even verderop een gekanaliseerde beek over een drassig pad. Het komt uit bij het Almelo-Nordhornkanaal dat ik anderhalve kilometer aan mijn zijde heb. Vervolgens gaat het noordwaarts over een zompige beekoever. Wanneer ik in open gebied verkeer en de wind vol in mijn linkerzij blaast, houd ik afstand tot het water ter voorkoming van een nat pak.
Halverwege de middag wandel ik Ootmarsum binnen.
Zelfs duizend geveltekens hadden geen soelaas geboden.
Schuin tegenover het kennelijke spookhuis loop ik voorbij een watermolen met liefst drie raderen. Ik kruis de Dinkel voor de laatste maal en volg even verderop een gekanaliseerde beek over een drassig pad. Het komt uit bij het Almelo-Nordhornkanaal dat ik anderhalve kilometer aan mijn zijde heb. Vervolgens gaat het noordwaarts over een zompige beekoever. Wanneer ik in open gebied verkeer en de wind vol in mijn linkerzij blaast, houd ik afstand tot het water ter voorkoming van een nat pak.
Halverwege de middag wandel ik Ootmarsum binnen.
Dag 6: Ootmarsum – Vasse
Vrijdag 18 februari 2022
Horrorstorm Eunice geeft vooralsnog boven de Britse Eilanden haar uiting aan haar op een kluitje liggende isobaren, dus met eliminatie van een lus rond de vlek Reutum kleven er aan de wandeling naar Vasse geen onverantwoorde risico's. Aan de kortdurende motregenepisodes en de bedaarde wind die deze ochtend opgeld doen hoeven verder geen woorden vuil gemaakt te worden.
Eenmaal buiten Ootmarsum beklim ik via smalle paadjes de poor man's stratosfeerkietelaar, genaamd Kuiperberg. Zoals het een zeventiger betaamt, is de top uitgerust met een bijna-honderdjarige oriënteertafel. Aan de loefzijde is een kleine joodse begraafplaats gesitueerd. Ook het vervolg van de wandeling loopt doorheen een aantrekkelijk, licht glooiend land met een mix van bossen en kleinschalige landerijen met intacte houtwallen.
Een trio van bijzondere straatnamen: Hanstieweg, Lädderken, Onzoelweg.
Ik volg een pad over het Vassergrafveld en de Vasserheide, een terrein met menig grafheuvel.
Als de route mij bijna een kilometer een betonnen fietspad laat volgen langs de drukke voorrangsweg tussen Ootmarsum en Vasse, passeer ik een bord: "Gemeente Tubbergen, wandelgemeente bij uitstek!" Het doel van onderhavig asfalthappen wordt terstond duidelijk: pal langs de weg prijkt de vijftiende-eeuwse watermolen De Mast en een zogeheten bakspieker, een in vakwerk opgetrokken huisje waarin de boer in een grijs verleden zelf zijn brood bakte.
In de verte kan ik de kerktoren van Vasse al ontwaren, maar de routebeschrijving leidt me ten slotte nog over de Braamberg en de Tutenberg. De kerkklokken slaan twaalf keer als ik de bebouwde kom in loop. Ruim twee uur later bereiken Eunice' fnuikende rukwinden het grondgebied van Twente.
In de, gezien het feit dat het ook rond etenstijd nog volkomen van de loesoeë gaat, behoorlijk bezette eetzaal geniet ik van een voortreffelijke maaltijd, terwijl buiten het een en ander bezwijkt onder de storm en zich schuin achter mij een gesprek ontspint over hersentumoren.
Eenmaal buiten Ootmarsum beklim ik via smalle paadjes de poor man's stratosfeerkietelaar, genaamd Kuiperberg. Zoals het een zeventiger betaamt, is de top uitgerust met een bijna-honderdjarige oriënteertafel. Aan de loefzijde is een kleine joodse begraafplaats gesitueerd. Ook het vervolg van de wandeling loopt doorheen een aantrekkelijk, licht glooiend land met een mix van bossen en kleinschalige landerijen met intacte houtwallen.
Een trio van bijzondere straatnamen: Hanstieweg, Lädderken, Onzoelweg.
Ik volg een pad over het Vassergrafveld en de Vasserheide, een terrein met menig grafheuvel.
Als de route mij bijna een kilometer een betonnen fietspad laat volgen langs de drukke voorrangsweg tussen Ootmarsum en Vasse, passeer ik een bord: "Gemeente Tubbergen, wandelgemeente bij uitstek!" Het doel van onderhavig asfalthappen wordt terstond duidelijk: pal langs de weg prijkt de vijftiende-eeuwse watermolen De Mast en een zogeheten bakspieker, een in vakwerk opgetrokken huisje waarin de boer in een grijs verleden zelf zijn brood bakte.
In de verte kan ik de kerktoren van Vasse al ontwaren, maar de routebeschrijving leidt me ten slotte nog over de Braamberg en de Tutenberg. De kerkklokken slaan twaalf keer als ik de bebouwde kom in loop. Ruim twee uur later bereiken Eunice' fnuikende rukwinden het grondgebied van Twente.
In de, gezien het feit dat het ook rond etenstijd nog volkomen van de loesoeë gaat, behoorlijk bezette eetzaal geniet ik van een voortreffelijke maaltijd, terwijl buiten het een en ander bezwijkt onder de storm en zich schuin achter mij een gesprek ontspint over hersentumoren.
Dag 7 en 8: Vasse – Noetsele – Tilburg – Alverna
Zaterdag 19 en zondag 20 februari 2022
Als ik 's ochtends de gordijnen open, blijkt Vasse de memorabele stormdepressie Eunice goed te hebben doorstaan. Hetzelfde kan gezegd worden van de bossen op de Noetselerberg, drie kwartier rijden verderop, formeel in het Salland: aanvankelijk dien ik een gesneuvelde naaldboom te trotseren, maar voor het overige lijkt de schade beperkt te blijven tot afgebroken takken, die over de paden bezaaid liggen. Al snel bereik ik open terrein op een lager gelegen deel van de Sallandse Heuvelrug. Ik wandel afwisselend over de grote, licht glooiende heide – die tevens stil is, behalve daar waar de Trage Tocht even gelijk oploopt met het Pieterpad – en door licht bos met jeneverbesstruiken en grillige eiken. Dan wandel ik weer de beschutting in, in de vorm van het landgoed De Noetselenberg. Ondanks de bomenlanen ervaar ik het bos als niet bijster aantrekkelijk: het heeft de allure van een productiebos, met de kennelijk bijbehorende kale kapvlaktes. Ik steek een uitloper van de heide over, langs bosranden en akkers, waarna het laatste gedeelte door een agrarisch essenlandschap voert.
Koud zit ik achter het stuur, of het begint dikke druppels te regenen. De bestemming is de Kruikenzeikersstad, waar mij in aangenaam gezelschap en onder het genot van dito wijn en conversatie een uitgebreide Perzische maaltijd wordt voorgeschoteld.
Koud zit ik achter het stuur, of het begint dikke druppels te regenen. De bestemming is de Kruikenzeikersstad, waar mij in aangenaam gezelschap en onder het genot van dito wijn en conversatie een uitgebreide Perzische maaltijd wordt voorgeschoteld.