Tour Eifel
Tot Trier en niet verder
Zette in april corona in hoogsteigen pandemie nog een dikke streep door het wandelen van de Eifelsteig, nu werd de doorgang van de reis in enige mate bedreigd door een tijdens het sporten opgelopen teenkneuzing en een ernstig auto-ongeval. Ik kon echter met slechts enkele schrammetjes mijn bolide verlaten en de teen is daarnaast bijtijds vrijwel geheel hersteld om medio september de eerste stappen te kunnen zetten op het langeafstandswandelpad door het Duitse middelgebergte dat ondanks even talloze als hardnekkige spelfouten niet is vernoemd naar een illustere Franse ontwerper van een aanvankelijk verguisde, maar algauw door Jean en alleman in de spreekwoordelijke armen gesloten toren. Nu ik taalmisbruik toch bij de kladden heb gegrepen: het Duitse woord Steig verwijst in onderhavige context allerminst naar een schier eindeloze klim, doch slechts naar een wandelpad; evenzo is een Bürgersteig niet meer en niet minder dan een doodgewoon trottoir en een Bahnsteig een pannenkoekvlak perron.
Dat wil geenszins zeggen dat er tussen Aken en Trier, een kloeke 313 kilometer gaans, geen hoogtemeters te verstouwen zijn: de wandelaar wordt geacht gedurende vijftien dagetappes het lieve sommetje van 7.746 meter te klimmen en 8.014 meter te dalen. Verhoudingsgewijs houdt een en ander in dat de Eifelsteig over een zekere afstand ruwweg twee keer zoveel hoogtemeters omvat dan het Zuid-Limburgse Krijtlandpad. Om het vergelijk met gemarkeerde paden op Nederlandse bodem door te trekken: als een Pieterpatter het onder de rook van de Groningse waddenkust op de heupen krijgt en eventjes 313 kilometer wegtikt over 's lands oudste langeafstandswandelpad, dan is het in het zuidoostelijke uiteinde van Gelderland gelegen Groesbeek zijn of haar deel. Ofschoon het hoogste punt van de Eifelsteig zich in alle relatieve bescheidenheid 658 meter boven de zeespiegel verheft, mag ten enenmale zonneklaar zijn dat hier voorwaar geen sprake is van een zo in de volksmond geheten makkie.
Dat wil geenszins zeggen dat er tussen Aken en Trier, een kloeke 313 kilometer gaans, geen hoogtemeters te verstouwen zijn: de wandelaar wordt geacht gedurende vijftien dagetappes het lieve sommetje van 7.746 meter te klimmen en 8.014 meter te dalen. Verhoudingsgewijs houdt een en ander in dat de Eifelsteig over een zekere afstand ruwweg twee keer zoveel hoogtemeters omvat dan het Zuid-Limburgse Krijtlandpad. Om het vergelijk met gemarkeerde paden op Nederlandse bodem door te trekken: als een Pieterpatter het onder de rook van de Groningse waddenkust op de heupen krijgt en eventjes 313 kilometer wegtikt over 's lands oudste langeafstandswandelpad, dan is het in het zuidoostelijke uiteinde van Gelderland gelegen Groesbeek zijn of haar deel. Ofschoon het hoogste punt van de Eifelsteig zich in alle relatieve bescheidenheid 658 meter boven de zeespiegel verheft, mag ten enenmale zonneklaar zijn dat hier voorwaar geen sprake is van een zo in de volksmond geheten makkie.
Dag 1: Alverna – Aken (7,0 km)
Zondag 13 september 2020
Terwijl de bedekkingsgraad van het uitspansel slechts een microscopische afwijking van de nulwaarde aan de dag legt en het kwikpeil veeleer toebehoort aan een maand waarin de zoektocht naar een r tevergeefs zal blijken te zijn – een rooskleurig omstandighedenamalgaam waaraan de weergoden voorshands niet zullen tornen – houd ik mij onledig met de autorit naar Aken. Rond lunchtijd word ik in zuiver figuurlijke zin onthaald door de grensstad aan de voet van de Vaalserberg, hetgeen mij in de gelegenheid stelt een uit de obscuriteit van het wereldwijde web opgeduikelde wandeling van station Aachen-West naar het centraal station op basis van een rode kronkellijn op een plattegrond en een uitvoerige beschrijving te vertalen naar een daadwerkelijke krachtsinspanning. Ondanks de bescheiden afstand van zeven kilometer belooft het een rijkgeschakeerd blokje om te worden.
Na een aanloop door een woonwijk met een divers palet aan cosmetische uitdagingen begint achter een tankstation een pad dat de lommerrijke Lousberg op slingert, welke heuvel voor onderhavige streek behept is met een opmerkelijke prominentie. Vanuit menig uitzichtpunt laten de Akense Dom en het hoogste punt van continentaal Nederland – uit honderden, zo niet duizenden herkenbaar aan de Wilhelmina- en Boudewijntorens – zich met gepaste aandachtsspanne bewonderen. Dan duikt de tocht de binnenstad in, waarbij de ontwerper van de route de mogelijkheid om en passant een aantal gebouwen van de technische universiteit mee te nemen met beide handen heeft aangegrepen. Halsstarrig verdomt mijn hart het sneller te gaan kloppen van het centrum van de keizerstad, en de twee op papier bezienswaardigste opstallen in hartje Aken, te weten de Dom en het stadhuis, worden door steigers deels onttrokken aan het reikhalzend naar stedelijk schoon uitziende oog. Constatering in kwestie laat niettemin onverlet dat op het veelvoud aan pleinen en pleintjes de gezelligheid tegen de plinten klotst: de standvastige nazomer heeft tout Aken naar de terrasjes gelokt, alwaar gelijktijdig met plaatsneming verlossing wacht van de anderszins in de horeca verplichte kinwarmers – zo worden althans de mondkapjes door menigeen gedragen, wellicht omdat het plaatselijke dialect door het correct toepassen van mond- en neusbedekking zou verworden tot een onnavolgbaar koeterwaals. Zelf zijg ik ter nuttiging van een natje en een droogje neder aan een tafeltje tegenover de Elisenbrunnen, een neoclassicistisch optreksel ter hoogte van een bron waar even warm als zwavelhoudend water uit de diepte opborrelt.
Per stoptrein en bolide reis ik naar mijn licht gedateerde hotel even buiten het centrum, waar evenwel een ruime, koele kamer met uitzicht op midgetgolfbaan tot mijn beschikking staat. Ik verkies de gutbürgerliche Küche van mijn onderkomen boven de internationaal georiënteerde etablissementen in deze levendige studentenstad. Met mondkapje en al wend ik mij tot de allerminst bedrijvige eetzaal, waar de vrouwen des huizes zich als vanouds onbeschermd, briesend en blaffend door het hoteliersbestaan heen worstelen. In de smaakbeleving die gepaard gaat met het degusteren van de vegetarische groente-crèmesoep speelt zalm frappant genoeg een glansrol. Mijn voorliefde voor de sympathiek geprijsde daghap wordt vergolden middels een onthutsend lange trits hits van ABBA, waar ten langen leste paal en perk aan wordt gesteld als ik het resterende schuim uit het cappuccinokopje aan het lepelen ben. De fade-out van het knap gemaakte chanson valt samen met de gang naar mijn kamer.
Na een aanloop door een woonwijk met een divers palet aan cosmetische uitdagingen begint achter een tankstation een pad dat de lommerrijke Lousberg op slingert, welke heuvel voor onderhavige streek behept is met een opmerkelijke prominentie. Vanuit menig uitzichtpunt laten de Akense Dom en het hoogste punt van continentaal Nederland – uit honderden, zo niet duizenden herkenbaar aan de Wilhelmina- en Boudewijntorens – zich met gepaste aandachtsspanne bewonderen. Dan duikt de tocht de binnenstad in, waarbij de ontwerper van de route de mogelijkheid om en passant een aantal gebouwen van de technische universiteit mee te nemen met beide handen heeft aangegrepen. Halsstarrig verdomt mijn hart het sneller te gaan kloppen van het centrum van de keizerstad, en de twee op papier bezienswaardigste opstallen in hartje Aken, te weten de Dom en het stadhuis, worden door steigers deels onttrokken aan het reikhalzend naar stedelijk schoon uitziende oog. Constatering in kwestie laat niettemin onverlet dat op het veelvoud aan pleinen en pleintjes de gezelligheid tegen de plinten klotst: de standvastige nazomer heeft tout Aken naar de terrasjes gelokt, alwaar gelijktijdig met plaatsneming verlossing wacht van de anderszins in de horeca verplichte kinwarmers – zo worden althans de mondkapjes door menigeen gedragen, wellicht omdat het plaatselijke dialect door het correct toepassen van mond- en neusbedekking zou verworden tot een onnavolgbaar koeterwaals. Zelf zijg ik ter nuttiging van een natje en een droogje neder aan een tafeltje tegenover de Elisenbrunnen, een neoclassicistisch optreksel ter hoogte van een bron waar even warm als zwavelhoudend water uit de diepte opborrelt.
Per stoptrein en bolide reis ik naar mijn licht gedateerde hotel even buiten het centrum, waar evenwel een ruime, koele kamer met uitzicht op midgetgolfbaan tot mijn beschikking staat. Ik verkies de gutbürgerliche Küche van mijn onderkomen boven de internationaal georiënteerde etablissementen in deze levendige studentenstad. Met mondkapje en al wend ik mij tot de allerminst bedrijvige eetzaal, waar de vrouwen des huizes zich als vanouds onbeschermd, briesend en blaffend door het hoteliersbestaan heen worstelen. In de smaakbeleving die gepaard gaat met het degusteren van de vegetarische groente-crèmesoep speelt zalm frappant genoeg een glansrol. Mijn voorliefde voor de sympathiek geprijsde daghap wordt vergolden middels een onthutsend lange trits hits van ABBA, waar ten langen leste paal en perk aan wordt gesteld als ik het resterende schuim uit het cappuccinokopje aan het lepelen ben. De fade-out van het knap gemaakte chanson valt samen met de gang naar mijn kamer.
Dag 2: Aken – Kornelimünster – Roetgen (14,3 km)
Maandag 14 september 2020
Aangezien de openingsetappe van de Eifelsteig een bescheiden aantal kilometers beloopt, valt er het een en ander voor te zeggen dat het ontbijt op een alleszins christelijk tijdstip wordt geserveerd. Als de bijtspijkers geschrobd zijn en mijn boeltje gepakt, word ik, samen met een handvol collega-wandelaars, naar de Korneliusmarkt in Kornelimünster gebracht, de facto een parkeerterrein omringd door een gotische kloosterkerk en diverse woonhuizen dan wel horecapanden die er beslist mogen zijn. Naast de wandelwegwijzer die het officiële begin van de route markeert staat een oude man met een monumentale, wit-grijze baard, in sandalen gestoken, geitenwollen sokken en een enorme rugzak waaraan bergschoenen en een koffiefilterhouder bungelen een pijpje op te steken. Voordat het onder het regime van Aken vallende plaatsje helemaal blauw staat, verlaat ik de bebouwde kom via een parallel aan het riviertje de Inde lopend pad. In de verte prijkt een boogbrug die ten behoeve van de Vennbahn is opgetrokken, een niet meer in bedrijf zijnd en deels opgebroken spoortracé dat de verbinding vormde tussen de industriële centra van Aken en Luxemburg. Als ik het kunstwerk achter me heb gelaten, leiden de markeringen mij achtereenvolgens door een golvend heuvellandschap, waar de eerste hoogtemeters dienen te worden bedwongen, en over brede paden door verkoelend bos en langs beekjes.
In de reisinformatie wordt de markering van de Eifelsteig danig de strakblauwe hemel in geprezen – en daar blijkt geen woord van gelogen te zijn. Het handzame boekje met de routebeschrijving en kaartjes kan derhalve gevoeglijk in de rugzak blijven. Geen overbodige luxe daarentegen is mijn Dwayne Wayne-clip-on-zonnebril, vermits ik de Eifelsteig van noord naar zuid bewandel en de koperen ploert geen meteorologische strobreed in de weg wordt gelegd.
Over knuppelpaden overbrug ik een drassig veengebied dat Struffelt is gedoopt en zich een honderdtal meters boven zijn omgeving verheft, hetgeen in alle richtingen vergezichten over heuvelruggen oplevert. Her en der prijken trosjes berken en ik tel zegge en schrijve één heidestruik die nog in bloei staat. Op de hoek van een stuwmeer dat behept is met het übercompositum Dreilägerbachtalsperre begint een venijnig steil Dreilägerbachtalsperre-Zick-Zack-Pfädchen dat uitkomt in een Zuid-Limburgs tafereeltje met een kenmerkende afwisseling van bos en golvende weiden.
Pal voor finishplaats Roetgen stuit ik andermaal op de door de tand des tijds aangetaste bielzen en dito rails van de Vennbahn, die aan de basis staat van een krankjorume grenssituatie die zich bij uitstek leent voor een sheldonesk relaas dat ik lezer dezes amper kan onthouden. De eind negentiende eeuw ingewijde goederenspoorweg was aanvankelijk in zijn geheel gelegen in Pruisen, maar het Verdrag van Versailles gelastte de overdracht van delen van de voormalige staat aan België. De Vennbahn zou als gevolg hiervan rond de kersverse Duits-Belgische grens slingeren, legio onpraktische douaneperikelen incluis, ware het niet dat de spoorbedding, alsmede de bijbehorende stations en technische installaties, integraal aan België werden toegewezen. Ofschoon er al sinds jaar en dag geen treinen meer rijden en een deel van het spoor zelfs heeft plaatsgemaakt voor een toeristisch fietspad, is het grensverloop rond de Vennbahn tot op de dag van vandaag ongewijzigd en wordt dit deel van Duitsland veelvuldig doorsneden door een spreekwoordelijke sliert natte bami die aan het land der Rode Duivels toebehoort. Zo kan het zijn dat zich middenin een Duits dorp een authentiek frietkot ophoudt, op een A4'tje in een gesloten kiosk is te lezen dat de Belgische coronaregels in acht dienen te worden genomen en dat de verkeersregels langs het reeds gememoreerde fietspad worden afgedwongen door Belgische bebording.
Ter hoogte van het gewezen haltepunt Roetgen, alwaar de dito Kiss & Ride-zone is herschapen in een zandvlakte vol campers, verlaat ik de Eifelsteig teneinde tegenover de kerk het terras van een steakhouse mede te bevolken. Aangezien mij nog niet bekend is of mijn onderkomen een warme prak serveert, reserveer ik een tafel voor vanavond en drink ik een radlertje, dat in het Duitse verdacht veel naar evenementenbier pleegt te smaken.
Zum Alten Markt is een verre van gangbare naam voor een carnivorenschuur, maar de clientèle verraadt dat het hier wel moet handelen om een door een vleesminnende partij overgenomen dorpskroeg. Naast wat verspreide Vennbahnradweg-fietsers en Eifelsteig-wandelaars – de laatstgenoemden zijn herkenbaar aan de opvallende blauwe kaft van het meest verkochte routegidsje – wordt het café en het belendende terras gefrequenteerd door bierdrinkend, keuvelend en de coronaregels aan de laars lappend meubilair dat hartelijk en met de voornaam wordt aangesproken door de jonge serveersters. Zoals in het coronatijdperk te doen gebruikelijk in vrijwel elke horeca-uitspanning vul ik het verplichte formulier met mijn contactgegevens in, opdat ik kan worden ingelicht zodra de onderhavige gelegenheid onverhoopt een coronabrandhaard blijkt te zijn.
In de reisinformatie wordt de markering van de Eifelsteig danig de strakblauwe hemel in geprezen – en daar blijkt geen woord van gelogen te zijn. Het handzame boekje met de routebeschrijving en kaartjes kan derhalve gevoeglijk in de rugzak blijven. Geen overbodige luxe daarentegen is mijn Dwayne Wayne-clip-on-zonnebril, vermits ik de Eifelsteig van noord naar zuid bewandel en de koperen ploert geen meteorologische strobreed in de weg wordt gelegd.
Over knuppelpaden overbrug ik een drassig veengebied dat Struffelt is gedoopt en zich een honderdtal meters boven zijn omgeving verheft, hetgeen in alle richtingen vergezichten over heuvelruggen oplevert. Her en der prijken trosjes berken en ik tel zegge en schrijve één heidestruik die nog in bloei staat. Op de hoek van een stuwmeer dat behept is met het übercompositum Dreilägerbachtalsperre begint een venijnig steil Dreilägerbachtalsperre-Zick-Zack-Pfädchen dat uitkomt in een Zuid-Limburgs tafereeltje met een kenmerkende afwisseling van bos en golvende weiden.
Pal voor finishplaats Roetgen stuit ik andermaal op de door de tand des tijds aangetaste bielzen en dito rails van de Vennbahn, die aan de basis staat van een krankjorume grenssituatie die zich bij uitstek leent voor een sheldonesk relaas dat ik lezer dezes amper kan onthouden. De eind negentiende eeuw ingewijde goederenspoorweg was aanvankelijk in zijn geheel gelegen in Pruisen, maar het Verdrag van Versailles gelastte de overdracht van delen van de voormalige staat aan België. De Vennbahn zou als gevolg hiervan rond de kersverse Duits-Belgische grens slingeren, legio onpraktische douaneperikelen incluis, ware het niet dat de spoorbedding, alsmede de bijbehorende stations en technische installaties, integraal aan België werden toegewezen. Ofschoon er al sinds jaar en dag geen treinen meer rijden en een deel van het spoor zelfs heeft plaatsgemaakt voor een toeristisch fietspad, is het grensverloop rond de Vennbahn tot op de dag van vandaag ongewijzigd en wordt dit deel van Duitsland veelvuldig doorsneden door een spreekwoordelijke sliert natte bami die aan het land der Rode Duivels toebehoort. Zo kan het zijn dat zich middenin een Duits dorp een authentiek frietkot ophoudt, op een A4'tje in een gesloten kiosk is te lezen dat de Belgische coronaregels in acht dienen te worden genomen en dat de verkeersregels langs het reeds gememoreerde fietspad worden afgedwongen door Belgische bebording.
Ter hoogte van het gewezen haltepunt Roetgen, alwaar de dito Kiss & Ride-zone is herschapen in een zandvlakte vol campers, verlaat ik de Eifelsteig teneinde tegenover de kerk het terras van een steakhouse mede te bevolken. Aangezien mij nog niet bekend is of mijn onderkomen een warme prak serveert, reserveer ik een tafel voor vanavond en drink ik een radlertje, dat in het Duitse verdacht veel naar evenementenbier pleegt te smaken.
Zum Alten Markt is een verre van gangbare naam voor een carnivorenschuur, maar de clientèle verraadt dat het hier wel moet handelen om een door een vleesminnende partij overgenomen dorpskroeg. Naast wat verspreide Vennbahnradweg-fietsers en Eifelsteig-wandelaars – de laatstgenoemden zijn herkenbaar aan de opvallende blauwe kaft van het meest verkochte routegidsje – wordt het café en het belendende terras gefrequenteerd door bierdrinkend, keuvelend en de coronaregels aan de laars lappend meubilair dat hartelijk en met de voornaam wordt aangesproken door de jonge serveersters. Zoals in het coronatijdperk te doen gebruikelijk in vrijwel elke horeca-uitspanning vul ik het verplichte formulier met mijn contactgegevens in, opdat ik kan worden ingelicht zodra de onderhavige gelegenheid onverhoopt een coronabrandhaard blijkt te zijn.
Dag 3: Roetgen – Monschau (17,0 km)
Dinsdag 15 september 2020
A priori is het reeds klip en klaar dat een tweetal hoogtepunten zich inzake gedrag zullen spiegelen aan bumperklever respectievelijk gebumperkleefde. Na een slordige tien kilometer zal ik het hoogste punt van de Eifelsteig op mijn conto kunnen schrijven, in de hoedanigheid van de Steling, die zich 658 meter boven zeeniveau verheft en waarvan de top zich juist op de Duits-Belgische grens ophoudt. Daarenboven ligt een voor onderhavige tijd van het jaar en dito streek hoteldebotel thermisch hoogtepunt in de lijn der verwachting van om en nabij 30 graden Celsius, te bereiken rond het moment dat ik de spreekwoordelijke Nederlandse vlag plant op de reeds gememoreerde reuzenmolshoop.
Het aanstaande huzarenstukje van het kwik indachtig wend ik mij zo vroeg als het kan tot de ontbijtzaal, waar de combinatie van ochtendstond, lap stof voor de mond en het ternauwernood te ontcijferen Balkan-Duits van het stuk chagrijn achter de toog onvermijdelijk leidt tot enige wrevel over en weer. Eenmaal in de buitenlucht wordt vernoemd smetje terstond verdrongen door de van welke drang tot vernieuwing dan ook gespeende weergoden, die andermaal even collectief als flegmatiek de zonkaart hebben getrokken.
Zonder noemenswaardige hoogteverschillen laat ik Roetgen achter me, langs en door bekoorlijke boszomen. Weldra volgt de route krek de Duits-Belgische grens en een resem betonnen grenspalen kan zodoende niet uitblijven. Om duistere redenen verkiezen onze zuiderburen ter markering een balk in de kleuren van ADO Den Haag boven het vertrouwde logo van de Eifelsteig. Nadat ik bewust bekwaam verzuimd heb bij alle drieëntachtig Belgische overheden na te gaan of de een of andere coronamaatregel mij ontraadt het grondgebied der Oostkantonezen te bepotelen, keer ik Duitsland kortstondig de rug toe ten faveure van de Hoge Venen. Algauw laat ik een Mariakapelletje, dat op de plek van een vroegere kluizenaarswoning genaamd Reinartzhof is opgetrokken, links liggen en sla ik linksaf een oude pelgrimsroute op. Dat het de bedevaartgangers er hoofdzakelijk om te doen was fluks van A naar B te komen en het genieten van de aanpalende natuur tot een absoluut minimum te beperken komt spoorslags aan de oppervlakte: over een lengte van vijf goeddeels geasfalteerde kilometers wordt de noordwestflank van de Steling liniaalrecht bedwongen. Flora, fauna en aan woeste veengronden gelieerde landschapskenmerken worden aan het oog onttrokken door triviaal haagbos. In de brandende zon en met de blik op oneindig penetreert spreekwoordelijke diesel dezes de Hoge Venen, slechts nu en dan voorbij gepeddeld door een mountainbiker in frietgeel tenue.
Op een ruime driesprong, die in het routeboekje voor kennisgeving wordt aangenomen, ontbreekt op het eerste tot en met vierde gezicht de bewegwijzering en dient een al dan niet toevallige passant te worden geconsulteerd. Met de kennis van luttele seconden later blijkt zich op enige meters van het pad een door een divers elementenpalet verbleekte sticker op te houden op een al even verramsjt paaltje, aldus puik gecamoufleerd voor dolende wandelaars en andere markeringsbehoeftigen. Op de top van zowel Steling als Eifelsteig kruis ik andermaal de grens en leiden de met de wereldvermaarde deutsche Gründlichkeit aangebrachte tekens me naar een attractief uitzichtpunt, een der zogeheten Eifelblicke.
Het pad kronkelt door de bosrand en super-G't langs grenspalen. Onder de rook van een troep krijsende ouden van dagen kom ik oog en oog te staan met een mini-hunebed dat Kaiser Karls Bettstatt is gedoopt. Ik bereik de bewoonde wereld in de vorm van de Duitse exclave Mützenich, waar ik juist op tijd ben om voor sluitingstijd een koude klets te bemachtigen in de lokale kooptempel. De gelijknamige nederzetting blijkt tevens een schaduwrijk grasveld in huis te hebben, een voortreffelijke plek voor een lunchpauze.
Het landschap en daarmee de paden veranderen in positieve zin van karakter: het groen wordt uitbundiger, de hellingen steiler en de valleien smaller en dieper; een voorbode van de tocht van morgen, die door de kenners tot de drie zwaarste etappes van de Eifelsteig wordt gerekend. Een lange afdaling naar Monschau wordt gevolgd door het spreekwoordelijke venijn in de staart middels een enerverende klimpassage naar de veertiende-eeuwse burcht, die hoog boven het fotogenieke centrum tjokvol monumentale vakwerkhuizen uittorent. Hier, en vanaf een aan gene zijde van het dal van de Roer gesitueerd uitzichtpunt dat mij door een vriendelijke autochtoon ten zeerste wordt aangeraden, schiet ik de kiekjes die heel Nederland al in een plakboek heeft. Héél Nederland? Nee, een meute landgenoten ter grootte van een goed gevuld, naar een modale vastgoedonderneming genoemd voetbalstadion in de provincie bood dapper weerstand tegen de toeristische verlokkingen van Monschau, tot vandaag. Terwijl ik me door de klinkerstraatjes vol souvenirshops, hotels en uitspanningen wurm, lopen ze me stuk voor stuk voor de voeten, naarstig op zoek naar een vrij tafeltje op een van de terrassen, waar naleving van de coronaregels zonder uitzondering als sneeuw voor de zon lijkt te zijn verdwenen. Sneller dan me lief is ben ik dit weliswaar oogstrelende, maar voor het overige weerzinwekkende decor beu en trek ik me terug op mijn hotelkamer. Als de rust enigszins is wedergekeerd en de charmes van het stadje de gelegenheid krijgen mijn gemoed te sturen, zoek ik het restaurant tegenover mijn onderkomen op.
Het aanstaande huzarenstukje van het kwik indachtig wend ik mij zo vroeg als het kan tot de ontbijtzaal, waar de combinatie van ochtendstond, lap stof voor de mond en het ternauwernood te ontcijferen Balkan-Duits van het stuk chagrijn achter de toog onvermijdelijk leidt tot enige wrevel over en weer. Eenmaal in de buitenlucht wordt vernoemd smetje terstond verdrongen door de van welke drang tot vernieuwing dan ook gespeende weergoden, die andermaal even collectief als flegmatiek de zonkaart hebben getrokken.
Zonder noemenswaardige hoogteverschillen laat ik Roetgen achter me, langs en door bekoorlijke boszomen. Weldra volgt de route krek de Duits-Belgische grens en een resem betonnen grenspalen kan zodoende niet uitblijven. Om duistere redenen verkiezen onze zuiderburen ter markering een balk in de kleuren van ADO Den Haag boven het vertrouwde logo van de Eifelsteig. Nadat ik bewust bekwaam verzuimd heb bij alle drieëntachtig Belgische overheden na te gaan of de een of andere coronamaatregel mij ontraadt het grondgebied der Oostkantonezen te bepotelen, keer ik Duitsland kortstondig de rug toe ten faveure van de Hoge Venen. Algauw laat ik een Mariakapelletje, dat op de plek van een vroegere kluizenaarswoning genaamd Reinartzhof is opgetrokken, links liggen en sla ik linksaf een oude pelgrimsroute op. Dat het de bedevaartgangers er hoofdzakelijk om te doen was fluks van A naar B te komen en het genieten van de aanpalende natuur tot een absoluut minimum te beperken komt spoorslags aan de oppervlakte: over een lengte van vijf goeddeels geasfalteerde kilometers wordt de noordwestflank van de Steling liniaalrecht bedwongen. Flora, fauna en aan woeste veengronden gelieerde landschapskenmerken worden aan het oog onttrokken door triviaal haagbos. In de brandende zon en met de blik op oneindig penetreert spreekwoordelijke diesel dezes de Hoge Venen, slechts nu en dan voorbij gepeddeld door een mountainbiker in frietgeel tenue.
Op een ruime driesprong, die in het routeboekje voor kennisgeving wordt aangenomen, ontbreekt op het eerste tot en met vierde gezicht de bewegwijzering en dient een al dan niet toevallige passant te worden geconsulteerd. Met de kennis van luttele seconden later blijkt zich op enige meters van het pad een door een divers elementenpalet verbleekte sticker op te houden op een al even verramsjt paaltje, aldus puik gecamoufleerd voor dolende wandelaars en andere markeringsbehoeftigen. Op de top van zowel Steling als Eifelsteig kruis ik andermaal de grens en leiden de met de wereldvermaarde deutsche Gründlichkeit aangebrachte tekens me naar een attractief uitzichtpunt, een der zogeheten Eifelblicke.
Het pad kronkelt door de bosrand en super-G't langs grenspalen. Onder de rook van een troep krijsende ouden van dagen kom ik oog en oog te staan met een mini-hunebed dat Kaiser Karls Bettstatt is gedoopt. Ik bereik de bewoonde wereld in de vorm van de Duitse exclave Mützenich, waar ik juist op tijd ben om voor sluitingstijd een koude klets te bemachtigen in de lokale kooptempel. De gelijknamige nederzetting blijkt tevens een schaduwrijk grasveld in huis te hebben, een voortreffelijke plek voor een lunchpauze.
Het landschap en daarmee de paden veranderen in positieve zin van karakter: het groen wordt uitbundiger, de hellingen steiler en de valleien smaller en dieper; een voorbode van de tocht van morgen, die door de kenners tot de drie zwaarste etappes van de Eifelsteig wordt gerekend. Een lange afdaling naar Monschau wordt gevolgd door het spreekwoordelijke venijn in de staart middels een enerverende klimpassage naar de veertiende-eeuwse burcht, die hoog boven het fotogenieke centrum tjokvol monumentale vakwerkhuizen uittorent. Hier, en vanaf een aan gene zijde van het dal van de Roer gesitueerd uitzichtpunt dat mij door een vriendelijke autochtoon ten zeerste wordt aangeraden, schiet ik de kiekjes die heel Nederland al in een plakboek heeft. Héél Nederland? Nee, een meute landgenoten ter grootte van een goed gevuld, naar een modale vastgoedonderneming genoemd voetbalstadion in de provincie bood dapper weerstand tegen de toeristische verlokkingen van Monschau, tot vandaag. Terwijl ik me door de klinkerstraatjes vol souvenirshops, hotels en uitspanningen wurm, lopen ze me stuk voor stuk voor de voeten, naarstig op zoek naar een vrij tafeltje op een van de terrassen, waar naleving van de coronaregels zonder uitzondering als sneeuw voor de zon lijkt te zijn verdwenen. Sneller dan me lief is ben ik dit weliswaar oogstrelende, maar voor het overige weerzinwekkende decor beu en trek ik me terug op mijn hotelkamer. Als de rust enigszins is wedergekeerd en de charmes van het stadje de gelegenheid krijgen mijn gemoed te sturen, zoek ik het restaurant tegenover mijn onderkomen op.
Dag 4: Monschau – Einruhr – Gemünd (24,4 km)
Woensdag 16 september 2020
De derde dagetappe van de Eifelsteig heeft met 850 meter klimmen en haast een kilometer dalen metterdaad haar op de tanden. De gemiddelde wandelaar zou er acht tot negen uur mee onder de pannen zijn, intimideert het routegidsje. Van relaxed flaneren, royaal de tijd nemen voor het schieten van foto's, lucullisch picknicken en onderweg een uiltje knappen kan op voorhand geen sprake zijn: pas vanaf 8.00 uur worden koffie en broodjes geserveerd en te Einruhr word ik geacht per openbaar vervoer af te reizen naar Gemünd, de vestigingsplaats van mijn volgende hotel – de laatste bus gaat om 16.54 uur. Daarbij belooft het drukkend warm te worden, maar van het bladerdak van het nationaal park Eifel mag nochtans worden verwacht dat het de zweetklieren enigermate aan banden weet te leggen.
Na het flitsontbijt, waarbij ik de wijze raad van de Klisjeemannetjes om goed te kauwen aan mijn laars lap, de koffie met zevenmijlslaarzen door de slokdarm jank en terloops een slordig lunchpakket realiseer, vertrek ik met de noorderzon en klim ik Monschau uit. Een mooi bospad bovenlangs het dal van de Perlenbach volgt, waarbij ik enkele bescheiden rotsformaties tegen het lijf loop. Via een gemakkelijke passage langs een stuwmeer bereik ik de hoofdweg door Höfen. Ik herken het plaatsje uit duizenden van de even Belgische als absurdistische zwart-witkomedie Aaltra, waar de twee berolstoelde steracteurs zeer tegen de zin van hun gastheer en -vrouw een immens eet- en drinkgelag ten beste geven. Höfen heeft dan ook een unique selling point in de vorm van letterlijk huizenhoge beukenhagen die de vakwerkboerderijen beschermen tegen de wind die op altiplano dezes van tijd tot tijd het weerbeeld wil domineren. Waar de heggen uitzicht dan wel doorgang dreigen te blokkeren is het gebladerte vernuftig weggeheggeschaard; dreigend is ook het zwerk: aan alle voorwaarden voor het doen ontstaan van donderbuien lijkt te worden voldaan en dat laten mijn zweetklieren zich geen twee keer vertellen.
Het Nationalpark Eifel biedt een melange van glooiende weitjes en bospaden die al golvend boven- en onderlangs beken lopen. Het dal van de Roer is evenmin aan de aandacht van de routeontwerpers ontsnapt. Rond het middaguur ben ik danig opgeschoten en gun ik mezelf de luxe van een heuse lunchpauze met broodjes. Verscheidene intussen bekende gezichten steken voorbij, al balend dat het door mij geconfisqueerde bankje is bezet: een stelletje, een kwartet mannen van middelbare leeftijd en een meisje dat de Eifelsteig ook in haar allenige eentje onderneemt en met wie ik vandaag nog een spel van inhalen en ingehaald worden zal spelen.
De onweersdreiging heeft de plaat gepoetst; de Roer is vanmiddag mijn gids. Het pad langs het gezellige riviertje klimt en daalt van de strijk-en-zette, niet zelden met ploertige hellingspercentages. Het laatste kwart van de dagmars is behept met een wat opener karakter en heeft aldus menig uitzicht op de omringende heuvelpartijen in petto. De pap in de benen is aanstaande als een panorama op finishplaats Einruhr mijn deel is, met als decor het stuwmeer Obersee dat ik morgen zal passeren.
Ik blijk dusdanig te hebben getempobeuld dat de bus van een uur eerder nog moet arriveren; vanuit hartje Gemünd, met legio voorzieningen aan een winkelpromenade, is het nog een kleine kilometer strompelen naar mijn pleisterplaats voor twee nachten. Het hotel beschikt over een eetzaal, maar er wordt geen avondmaaltijd geserveerd; de waardin belooft echter een tafel voor mij te bespreken in een goed restaurant in het centrum. Daar fris gedoucht aangekomen blijkt de reservering echter nooit te hebben plaatsgevonden, en zowel binnen als buiten is geen plekje meer over voor een hongerige wandelaar wiens gemoedsgesteldheid as we speak danig op de proef wordt gesteld. Met enige moeite vind ik een hotel-restaurant waar ik mij verlustig aan een zeldzame vegetarische optie op de menukaart.
Na het flitsontbijt, waarbij ik de wijze raad van de Klisjeemannetjes om goed te kauwen aan mijn laars lap, de koffie met zevenmijlslaarzen door de slokdarm jank en terloops een slordig lunchpakket realiseer, vertrek ik met de noorderzon en klim ik Monschau uit. Een mooi bospad bovenlangs het dal van de Perlenbach volgt, waarbij ik enkele bescheiden rotsformaties tegen het lijf loop. Via een gemakkelijke passage langs een stuwmeer bereik ik de hoofdweg door Höfen. Ik herken het plaatsje uit duizenden van de even Belgische als absurdistische zwart-witkomedie Aaltra, waar de twee berolstoelde steracteurs zeer tegen de zin van hun gastheer en -vrouw een immens eet- en drinkgelag ten beste geven. Höfen heeft dan ook een unique selling point in de vorm van letterlijk huizenhoge beukenhagen die de vakwerkboerderijen beschermen tegen de wind die op altiplano dezes van tijd tot tijd het weerbeeld wil domineren. Waar de heggen uitzicht dan wel doorgang dreigen te blokkeren is het gebladerte vernuftig weggeheggeschaard; dreigend is ook het zwerk: aan alle voorwaarden voor het doen ontstaan van donderbuien lijkt te worden voldaan en dat laten mijn zweetklieren zich geen twee keer vertellen.
Het Nationalpark Eifel biedt een melange van glooiende weitjes en bospaden die al golvend boven- en onderlangs beken lopen. Het dal van de Roer is evenmin aan de aandacht van de routeontwerpers ontsnapt. Rond het middaguur ben ik danig opgeschoten en gun ik mezelf de luxe van een heuse lunchpauze met broodjes. Verscheidene intussen bekende gezichten steken voorbij, al balend dat het door mij geconfisqueerde bankje is bezet: een stelletje, een kwartet mannen van middelbare leeftijd en een meisje dat de Eifelsteig ook in haar allenige eentje onderneemt en met wie ik vandaag nog een spel van inhalen en ingehaald worden zal spelen.
De onweersdreiging heeft de plaat gepoetst; de Roer is vanmiddag mijn gids. Het pad langs het gezellige riviertje klimt en daalt van de strijk-en-zette, niet zelden met ploertige hellingspercentages. Het laatste kwart van de dagmars is behept met een wat opener karakter en heeft aldus menig uitzicht op de omringende heuvelpartijen in petto. De pap in de benen is aanstaande als een panorama op finishplaats Einruhr mijn deel is, met als decor het stuwmeer Obersee dat ik morgen zal passeren.
Ik blijk dusdanig te hebben getempobeuld dat de bus van een uur eerder nog moet arriveren; vanuit hartje Gemünd, met legio voorzieningen aan een winkelpromenade, is het nog een kleine kilometer strompelen naar mijn pleisterplaats voor twee nachten. Het hotel beschikt over een eetzaal, maar er wordt geen avondmaaltijd geserveerd; de waardin belooft echter een tafel voor mij te bespreken in een goed restaurant in het centrum. Daar fris gedoucht aangekomen blijkt de reservering echter nooit te hebben plaatsgevonden, en zowel binnen als buiten is geen plekje meer over voor een hongerige wandelaar wiens gemoedsgesteldheid as we speak danig op de proef wordt gesteld. Met enige moeite vind ik een hotel-restaurant waar ik mij verlustig aan een zeldzame vegetarische optie op de menukaart.
Dag 5: Gemünd – Einruhr – Gemünd (21,9 km)
Donderdag 17 september 2020
Net zoals het leeuwendeel van de Nederlandse langeafstandswandelpaden is de Eifelsteig in beide looprichtingen gemarkeerd. Vandaag profiteer ik voor de eerste maal van deze luxe teneinde een besodemieterde busoverstap van veertig minuten bij een afgelegen rotonde te ontlopen. De warmte heeft voor nu plaatsgemaakt voor wandelvriendelijkere omstandigheden met een grijs uitspansel en een frisse bries, maar na een lange, geleidelijke klim, die me langs enige uitzichtpunten voert, breekt de bewolking en de zon alweer door. Vervolgens gaat het steil omhoog naar de zogeheten Ordensburg Vogelsang, in de jaren dertig van de vorige eeuw een eliteschool van de NSDAP, waar rekruten werden geïndoctrineerd in de rassenleer van de nationaalsocialisten. De burcht, opgetrokken op een heuveltop en als zodanig vanuit de wijde omgeving zichtbaar, was op het Neurenbergse Reichsparteitagsgelände na het grootste nazicomplex in Duitsland en derhalve mag in het geval van de corresponderende architect Clemens Klotz gesproken worden van een gevalletje nomen est omen – klotz is het Duitse woord voor blok. Tijdens de Tweede Wereldoorlog huisvestte het bouwwerk strijdkrachten van de Wehrmacht; na de Duitse capitulatie is het door de NAVO gebruikt als militair oefenterrein. Heden ten dage heeft de burcht monumentale status en is het opengesteld voor publiek; ik volg echter gedwee de tekens van de Eifelsteig, die me met de klok mee om de wanstaltige opstallen heen leiden en me daarop weer het bos in dirigeren.
Prompt wijkt het woud voor een inmiddels zonovergoten, weids, glooiend grasplateau met het nodige struikgewas en een verdwaalde boom en ik bereik een voorbeeldig gecamoufleerde pas. Qua vermeldenswaardigheid doet de natuur hier een partijtje armpje drukken met Wüstung Wollseifen, een spookdorpje waarvan enkel de kerk, een deel van een schooltje en een transformatorhuisje resten. De met vuilwitte stenen uit de grond gestampte dummywoningen vertellen het verhaal van dit tegenwoordige urbexmekka: evenals de Ordensburg Vogelsang werd het Eifeldorpje door buitenlandse troepen opgeëist als locatie voor schietoefeningen; koud was het dagelijkse leven in Wollseifen op gang gekomen na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog, of de bewoners kregen het bevel binnen drie weken huis en haard te verlaten. Nog in 2001 vlogen de kogels hier in het rond in het kader van de voorbereiding op straatgevechten in Kosovo; inmiddels maakt de nederzetting deel uit van het nationaal park en kan ik onbekommerd rondlopen op deze even stille als zonderlinge plek.
Terwijl ik nog een blik over mijn schouder werp naar Ordensburg Vogelsang, dat in de verte ligt te prijken dat het een aard heeft, is een stevige afdaling nakende. Voor gebruikers van het stalen ros is dit wegvak door de autoriteiten zelfs bestempeld als een poor man's Camino de la Muerte en bijgevolg als zodanig afgesloten voor verkeersdeelnemers in kwestie. Ook voor degenen die het traject per benenwagen afleggen loert er echter gevaar: wind, droogte en de vraatzucht van schorskevers hebben in eendrachtige samenwerking dusdanige schade aan de sparren berokkend, dat deze spontaan het loodje kunnen leggen. Door middel van een kloeke verzameling borden wordt dan ook dringend geadviseerd niet te pauzeren en er een daadkrachtig wandeltempo op na te houden. Zo gezegd, zo gedaan: in een vloek en een zucht sta ik aan de oever van de Obersee, welk stuwmeer ik consequent aan de rechterhand houd tot in Einruhr. Ergens in een slinger in het bos moet ik niettemin tot de constatering komen een markering te hebben gemist; verdwalen is echter geen optie en in afwachting op de bus doe ik een apfelschorle op een schaduwrijk terras.
Ik dineer in hetzelfde hotel-restaurant als gisteravond en laat me als voorgerecht een kresserahmsuppe voorschotelen. Ik kan geen garen spinnen van de term kresse – of het moet de Nederlandse striptekenaar Hans G. Kresse zijn, schepper van de reeks Eric de Noorman. Er is sprake van een Olvarit-met-spinazieachtig goedje, opgeleukt met gebakken rucola en een goedgeefse dot slagroom, dat in weerwil van de ondankbare beschrijving prima te hachelen is. Op de kamer kom ik tot de ontdekking zojuist tuinkerssoep te hebben gegeten.
Prompt wijkt het woud voor een inmiddels zonovergoten, weids, glooiend grasplateau met het nodige struikgewas en een verdwaalde boom en ik bereik een voorbeeldig gecamoufleerde pas. Qua vermeldenswaardigheid doet de natuur hier een partijtje armpje drukken met Wüstung Wollseifen, een spookdorpje waarvan enkel de kerk, een deel van een schooltje en een transformatorhuisje resten. De met vuilwitte stenen uit de grond gestampte dummywoningen vertellen het verhaal van dit tegenwoordige urbexmekka: evenals de Ordensburg Vogelsang werd het Eifeldorpje door buitenlandse troepen opgeëist als locatie voor schietoefeningen; koud was het dagelijkse leven in Wollseifen op gang gekomen na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog, of de bewoners kregen het bevel binnen drie weken huis en haard te verlaten. Nog in 2001 vlogen de kogels hier in het rond in het kader van de voorbereiding op straatgevechten in Kosovo; inmiddels maakt de nederzetting deel uit van het nationaal park en kan ik onbekommerd rondlopen op deze even stille als zonderlinge plek.
Terwijl ik nog een blik over mijn schouder werp naar Ordensburg Vogelsang, dat in de verte ligt te prijken dat het een aard heeft, is een stevige afdaling nakende. Voor gebruikers van het stalen ros is dit wegvak door de autoriteiten zelfs bestempeld als een poor man's Camino de la Muerte en bijgevolg als zodanig afgesloten voor verkeersdeelnemers in kwestie. Ook voor degenen die het traject per benenwagen afleggen loert er echter gevaar: wind, droogte en de vraatzucht van schorskevers hebben in eendrachtige samenwerking dusdanige schade aan de sparren berokkend, dat deze spontaan het loodje kunnen leggen. Door middel van een kloeke verzameling borden wordt dan ook dringend geadviseerd niet te pauzeren en er een daadkrachtig wandeltempo op na te houden. Zo gezegd, zo gedaan: in een vloek en een zucht sta ik aan de oever van de Obersee, welk stuwmeer ik consequent aan de rechterhand houd tot in Einruhr. Ergens in een slinger in het bos moet ik niettemin tot de constatering komen een markering te hebben gemist; verdwalen is echter geen optie en in afwachting op de bus doe ik een apfelschorle op een schaduwrijk terras.
Ik dineer in hetzelfde hotel-restaurant als gisteravond en laat me als voorgerecht een kresserahmsuppe voorschotelen. Ik kan geen garen spinnen van de term kresse – of het moet de Nederlandse striptekenaar Hans G. Kresse zijn, schepper van de reeks Eric de Noorman. Er is sprake van een Olvarit-met-spinazieachtig goedje, opgeleukt met gebakken rucola en een goedgeefse dot slagroom, dat in weerwil van de ondankbare beschrijving prima te hachelen is. Op de kamer kom ik tot de ontdekking zojuist tuinkerssoep te hebben gegeten.
Dag 6: Gemünd – Steinfeld (18,5 km)
Vrijdag 18 september 2020
Het is helder en nog fris als ik achter de kerk van Gemünd een bospad op ga. Stukje bij beetje win ik hoogte, welke inspanning in een poep en een scheet teniet wordt gedaan door middel van een knieverslindende afdaling met haarspeldbochten. Via een toeristische route door een bebost dalletje en een bruggetje over het riviertje de Olef loop ik het gelijknamige dorpje in. Het is niet enkel vermeldenswaard vanwege een superbe ensemble vakwerkhuizen: het lokale boemeltreintje gaat over straatspoor dwars over het dorpsplein en Georg Keßler, onder meer voormalig bondscoach van Oranje, geniet er van zijn oude dag.
Na nog wat over brede boswegen te hebben gekuierd, opent het landschap zich. Een kilometerslang beekdal wordt gevolgd door golvende velden. Al snel kan ik het klooster van Steinfeld aan de einder ontwaren, mede dankzij de twee torens van de Dato-wit gesauste, twaalfde-eeuwse kloosterbasiliek. Een deel van de voorhene abdij heeft thans de functie van overnachtingsgelegenheid, en ik kan de spreekwoordelijke stal al ruiken als ik gedurende de laatste honderden meters door een bosje kronkel en ten slotte stuit op de muur rondom het conglomeraat van bezienswaardige bouwwerken.
Mijn verwachtingen omtrent mijn kamer heb ik losjes gebaseerd op mijn twee verblijven in de eveneens opgeheven abdij Rolduc nabij de Nederlands-Duitse grens, een niet minder dan oogstrelende locatie die bij wijze van contrast sobere slaapvertrekken met gedeeld sanitair herbergt. Mijn onderkomen blijkt echter modern en smaakvol ingericht, bijzonder ruim en van alle gemakken voorzien.
Rondom het klooster ligt slechts een handvol woningen met nog geen tweehonderd inwoners, maar aan gene zijde van de doorgaande weg ligt desondanks een oubollig, maar knus restaurant, waar ik haringfilets in rodebietensaus met gebakken aardappelen eet onder het ondubbelzinnige genot van gerstenat en verbluffend goede indiemuziek.
Na nog wat over brede boswegen te hebben gekuierd, opent het landschap zich. Een kilometerslang beekdal wordt gevolgd door golvende velden. Al snel kan ik het klooster van Steinfeld aan de einder ontwaren, mede dankzij de twee torens van de Dato-wit gesauste, twaalfde-eeuwse kloosterbasiliek. Een deel van de voorhene abdij heeft thans de functie van overnachtingsgelegenheid, en ik kan de spreekwoordelijke stal al ruiken als ik gedurende de laatste honderden meters door een bosje kronkel en ten slotte stuit op de muur rondom het conglomeraat van bezienswaardige bouwwerken.
Mijn verwachtingen omtrent mijn kamer heb ik losjes gebaseerd op mijn twee verblijven in de eveneens opgeheven abdij Rolduc nabij de Nederlands-Duitse grens, een niet minder dan oogstrelende locatie die bij wijze van contrast sobere slaapvertrekken met gedeeld sanitair herbergt. Mijn onderkomen blijkt echter modern en smaakvol ingericht, bijzonder ruim en van alle gemakken voorzien.
Rondom het klooster ligt slechts een handvol woningen met nog geen tweehonderd inwoners, maar aan gene zijde van de doorgaande weg ligt desondanks een oubollig, maar knus restaurant, waar ik haringfilets in rodebietensaus met gebakken aardappelen eet onder het ondubbelzinnige genot van gerstenat en verbluffend goede indiemuziek.
Dag 7: Steinfeld – Blankenheim (23,6 km)
Zaterdag 19 september 2020
In Nederland neemt het aantal besmettingen met het coronavirus hand over hand toe en ook in Duitsland sluimert de vermaledijde tweede golf. Weliswaar is er in het klooster een ontbijtbuffet, maar de gasten worden geacht zich aan zekere maatregelen te houden: het dragen van een mondkapje en plastic wegwerphandschoentjes is verplicht bij het vergaren van de te consumeren natjes en droogjes en van tevoren dient een tijdstip te worden doorgegeven waarop je in de eetzaal wenst te worden verwacht. De regel om anderhalve meter afstand tot anderen te bewaren wordt echter met voeten getreden; het was me reeds eerder opgevallen dat het gros van onze oosterburen zich veilig waant zo gauw ze hun mond en neus hebben bedekt. Dit is een van de redenen dat in Nederland de boven ons gestelden zich nog suf polderen over de al-dan-niete invoering van een mondkapjesplicht in overdekte openbare ruimtes – uiteindelijk zou deze pas op 1 december 2020 van kracht worden.
Gelaafd en gevoederd kruis ik Landesstraße 22, groet ik een paar royale rugzakken met jonge kerels en dan heb ik het rijk weer alleen. Ik heb een tamelijk lange, maar voor het overige easy etappe voor de boeg, die in het bijzonder voor de klimgeit in hart en nieren weinig om het lijf heeft. De eerste kilometers, aanvankelijk door het bos, dan langs de bosrand en op den duur dwars over de velden, glijden dan ook soepeltjes onder mijn schoenzolen voorbij. Vanaf een als dusdanig in het routeboekje aangegeven Eifelblick is mij een laatste uitzicht vergund op het klooster, dat baadt in het zachte licht van de ochtendzon.
In de vallei van het riviertje de Urft, om precies te zijn in een uiterwaard die om redenen van onbekende aard met het toponiem Grüner Pütz door het leven gaat – Pütz is een fabrikant van elektrische tandenborstels en betekent in het Duits voor het overige hoegenaamd niets –, herbergt de zuidelijkst gelegen bron van het Eifelaquaduct, dat door de autochtone bevolking doorgaans Römerkanal genoemd wordt. Het betreft een in de eerste eeuw na Christus door de rivalen van Asterix en Obelix cum suis aangelegde waterleiding die het 95 kilometer noordelijker gelegen Keulen gedurende 180 jaar van gemeentepils heeft voorzien en in die hoedanigheid een van de omvangrijkste waterleidingsystemen van het Romeinse Rijk was. Op een handvol plaatsen is de ondergrondse pijp ter eerbiediging blootgelegd; de eigenlijke bron is herkenbaar aan een in de jaren zeventig van de vorige eeuw gereconstrueerde, rechthoekige stenen muur met twee in de dekstenen verwerkte reliëfs van het hoofd van de vervloekte Medusa. Nadat ik een vervallen watermolen ben gepasseerd sta ik weer met beide benen in de eenentwintigste eeuw: op een parkeerplaats in het bos staat een mountainbike-klasje met mannen van middelbare leeftijd klaar om wandelaars de stuipen op het lijf te jagen.
Op een bankje aan de rand van Nettersheim verorber ik mijn lunchpakket en nadat ook een bij een Biergarten op de kop getikt ijsje is overgeleverd aan peristaltiek mijnerzijds, vervolg ik de tocht door het Urfttal over nagenoeg vlakke, brede paden waarop het navigeren van een leien dakje gaat. Het glooiende coulisselandschap gaat over in het nog weidsere dal van de Haubach. Voor ik het weet loop ik de bebouwde kom van Blankenheim in, doch het handelt hier om een industriële buitenwijk; de markering van de Eifelsteig loodst me nog een stiefe kilometer door het bos, alvorens ik vanaf de muur van het even twaalfde-eeuwse als imposante kasteel een vogelperspectief van het alleszins snoezige centrum van het stadje in me op kan nemen. Hartje Blankenheim telt twee stadspoorten, een fraaie kerk, legio vakwerkhuizen, de bron van het riviertje de Ahr en een steeg met de opmerkelijke naam Zuckerberg.
Ik logeer niet in het kasteel, dat heden ten dage dienstdoet als jeugdherberg, maar in hotel Schloßblick, dat zijn naam eer aandoet, zeker vanaf mijn kamer: de burcht domineert mijn uitzicht, hetgeen tot mijn vreugde ten koste gaat van de drukke hoofdweg en het brutalistische gemeentehuis. M., die enkele jaren geleden ook hier overnachtte, had me gewaarschuwd voor het norse personeel en de armzalige keuken, maar daar is goddank nu geen sprake van: de ontvangst door de gastvrouw is hartelijk en deels in het Nederlands bovendien, en het restaurant van het hotel is tot nader orde gesloten. De pizzeria om de hoek weigert een reservering van een soloreiziger aan te nemen; even verderop zal dat een geluk bij een ongeluk blijken te zijn, vermits ik daar een uitstekende brasserie aantref aan de boorden van een driehoekig pleintje zoals je dat alleen in Franse dorpjes aantreft – en in Blankenheim. Ook het diner ademt Frankrijk: de garçon is haast onverstaanbaar door de combinatie van lokaal accent en mondkapje en ik laat me een voortreffelijke uiensoep voorzetten. Zelfs mijn apfelschorle wordt op z'n Frans geserveerd: in een jampot, met ijsblokjes en tropisch regenwoud. Aangezien ik twee nachten in Blankenheim verblijf, bespreek ik subiet een tafeltje voor morgenavond.
Gelaafd en gevoederd kruis ik Landesstraße 22, groet ik een paar royale rugzakken met jonge kerels en dan heb ik het rijk weer alleen. Ik heb een tamelijk lange, maar voor het overige easy etappe voor de boeg, die in het bijzonder voor de klimgeit in hart en nieren weinig om het lijf heeft. De eerste kilometers, aanvankelijk door het bos, dan langs de bosrand en op den duur dwars over de velden, glijden dan ook soepeltjes onder mijn schoenzolen voorbij. Vanaf een als dusdanig in het routeboekje aangegeven Eifelblick is mij een laatste uitzicht vergund op het klooster, dat baadt in het zachte licht van de ochtendzon.
In de vallei van het riviertje de Urft, om precies te zijn in een uiterwaard die om redenen van onbekende aard met het toponiem Grüner Pütz door het leven gaat – Pütz is een fabrikant van elektrische tandenborstels en betekent in het Duits voor het overige hoegenaamd niets –, herbergt de zuidelijkst gelegen bron van het Eifelaquaduct, dat door de autochtone bevolking doorgaans Römerkanal genoemd wordt. Het betreft een in de eerste eeuw na Christus door de rivalen van Asterix en Obelix cum suis aangelegde waterleiding die het 95 kilometer noordelijker gelegen Keulen gedurende 180 jaar van gemeentepils heeft voorzien en in die hoedanigheid een van de omvangrijkste waterleidingsystemen van het Romeinse Rijk was. Op een handvol plaatsen is de ondergrondse pijp ter eerbiediging blootgelegd; de eigenlijke bron is herkenbaar aan een in de jaren zeventig van de vorige eeuw gereconstrueerde, rechthoekige stenen muur met twee in de dekstenen verwerkte reliëfs van het hoofd van de vervloekte Medusa. Nadat ik een vervallen watermolen ben gepasseerd sta ik weer met beide benen in de eenentwintigste eeuw: op een parkeerplaats in het bos staat een mountainbike-klasje met mannen van middelbare leeftijd klaar om wandelaars de stuipen op het lijf te jagen.
Op een bankje aan de rand van Nettersheim verorber ik mijn lunchpakket en nadat ook een bij een Biergarten op de kop getikt ijsje is overgeleverd aan peristaltiek mijnerzijds, vervolg ik de tocht door het Urfttal over nagenoeg vlakke, brede paden waarop het navigeren van een leien dakje gaat. Het glooiende coulisselandschap gaat over in het nog weidsere dal van de Haubach. Voor ik het weet loop ik de bebouwde kom van Blankenheim in, doch het handelt hier om een industriële buitenwijk; de markering van de Eifelsteig loodst me nog een stiefe kilometer door het bos, alvorens ik vanaf de muur van het even twaalfde-eeuwse als imposante kasteel een vogelperspectief van het alleszins snoezige centrum van het stadje in me op kan nemen. Hartje Blankenheim telt twee stadspoorten, een fraaie kerk, legio vakwerkhuizen, de bron van het riviertje de Ahr en een steeg met de opmerkelijke naam Zuckerberg.
Ik logeer niet in het kasteel, dat heden ten dage dienstdoet als jeugdherberg, maar in hotel Schloßblick, dat zijn naam eer aandoet, zeker vanaf mijn kamer: de burcht domineert mijn uitzicht, hetgeen tot mijn vreugde ten koste gaat van de drukke hoofdweg en het brutalistische gemeentehuis. M., die enkele jaren geleden ook hier overnachtte, had me gewaarschuwd voor het norse personeel en de armzalige keuken, maar daar is goddank nu geen sprake van: de ontvangst door de gastvrouw is hartelijk en deels in het Nederlands bovendien, en het restaurant van het hotel is tot nader orde gesloten. De pizzeria om de hoek weigert een reservering van een soloreiziger aan te nemen; even verderop zal dat een geluk bij een ongeluk blijken te zijn, vermits ik daar een uitstekende brasserie aantref aan de boorden van een driehoekig pleintje zoals je dat alleen in Franse dorpjes aantreft – en in Blankenheim. Ook het diner ademt Frankrijk: de garçon is haast onverstaanbaar door de combinatie van lokaal accent en mondkapje en ik laat me een voortreffelijke uiensoep voorzetten. Zelfs mijn apfelschorle wordt op z'n Frans geserveerd: in een jampot, met ijsblokjes en tropisch regenwoud. Aangezien ik twee nachten in Blankenheim verblijf, bespreek ik subiet een tafeltje voor morgenavond.
Dag 8: Blankenheim – Mirbach – Blankenheim (17,9 km)
Zondag 20 september 2020
De vlek Mirbach, de eerstvolgende etappeplaats, telt amper honderd zielen en het mag lezer dezes dan ook nauwelijks bevreemden dat het er bekaaid vanaf komt als het gaat om voorzieningen. Noemenswaard zijn een sporadisch geopend wandelaarscafé en de schitterend op een verhoging in het landschap gesitueerde, danig uit de kluiten gewassen Erlöserkapelle uit het begin van de twintigste eeuw. Een reguliere openbaarvervoerverbinding moet het boerengehucht echter ontberen, evenals onderdak ten behoeve van vakantiegangers. Het verklaart waarom ik nog een extra nacht in Blankenheim tegoed heb en dat ik hedenochtend gebruikmaak van het fenomeen Wanderbus, die gedurende het hoogseizoen vier maal daags van en naar Mirbach rijdt, zulks alleen in het weekend. Onderweg passeren we een kudde wandelaars, waarvan de voorste een kruis draagt; coronawappie-style ben ik zelf op onderzoek uit gegaan om de waarheid achter voornoemde stoet te achterhalen, maar ben ik niet verder gekomen dan dat op 20 september kinderdag wordt gevierd in Duitsland – en nationale pepperonipizzadag in de Verenigde Staten, maar dat geheel terzijde.
Bij de in het zonlicht badende kapel kan ik het gevoel niet of nauwelijks onderdrukken dat het een gedenkwaardige etappe zal worden, ook al loop ik deze tegen het verkeer in. Nadat ik de laatste hoeves van Mirbach achter me heb gelaten volg ik over een lengte van menig kilometer de kleinschalige beekdalen van respectievelijk de Mirbach en de Lampertsbach – laatstgenoemde vormt hier de natuurlijke grens tussen de deelstaten Nordrhein-Westfalen en Rheinland-Pfalz. De poreuze bodem bestaat uit kalk en met name de Lampertsbach is louter als zodanig te herkennen aan een serpentine van struiken en bomen die door de weides kronkelt. Als de eerste vakwerkhuizen van Alendorf in zicht komen, sla ik schuin rechts een meanderend pad in, de 515 meter hoge Kalvarienberg op. Vanaf het hoogste punt heb ik een prachtig uitzicht over de met jeneverbesstruiken bezaaide hellingen; aan de horizon zijn de silhouetten van enkele kegels van de Vulkaaneifel reeds te ontwaren. Aan gene zijde van de top leidt een kruisweg naar het zeventiende-eeuwse kerkje van Alendorf.
Een aantrekkelijk pad komt uit in Ripsdorf, waar zich aan een geasfalteerd uitvalsweggetje in de categorie oude vakwerkhuizen enkele zeer patente exemplaren ophouden. Een ervan draagt de naam Brothaus, en niet geheel toevallig begint hier het zogeheten Brotpfad dat ik consequent blijf aanhouden tot het einde van de dagmars. Naar verluidt is dit pad door lieden uit Ripsdorf en omliggende oorden gebruikt om brood te verkopen in Blankenheim. Of deze geschiedschrijving waarheidsgetrouw is of volledig uit de duim gezogen heb ik zelf niet onderzocht; hoe dan ook hebben de broodzeulers letterlijk en figuurlijk niet de gemakkelijkste weg gekozen, want mi gado, wat gaat het parcours des Luik-Bastenaken-Luiks steil omhoog en dito omlaag!
In de tussentijd loop ik zei de gek ook nog met mijn brood te zeulen; ik doneer het aan mijn spijsverteringsstelsel in de ruim bemeten Brotpfadhütte. Een lange klim door het bos brengt me tot aan de rand van het nauwe Nonnenbachtal, waar het de ontwerpers van de Eifelsteig kennelijk wel aardig leek de argeloze wandelaar eens dwars op de wel erg enthousiast moshende hoogtelijnen te laten zwoegen. In het wonderschone, vochtige valleitje laat ik eerst een kabouterdorp hijgend links liggen, en vervolgens een de facto kabouter-Ruhrgebied – of je deze paddenstoelen kunt Essen heb ik evenmin zelf onderzocht. De inspanning wordt beloond middels een magnifiek uitzicht op Blankenheim.
Ter brasserie laat ik de avondmaaltijd gepaard gaan met twee struise bellen wijn uit de Ahrstreek.
Bij de in het zonlicht badende kapel kan ik het gevoel niet of nauwelijks onderdrukken dat het een gedenkwaardige etappe zal worden, ook al loop ik deze tegen het verkeer in. Nadat ik de laatste hoeves van Mirbach achter me heb gelaten volg ik over een lengte van menig kilometer de kleinschalige beekdalen van respectievelijk de Mirbach en de Lampertsbach – laatstgenoemde vormt hier de natuurlijke grens tussen de deelstaten Nordrhein-Westfalen en Rheinland-Pfalz. De poreuze bodem bestaat uit kalk en met name de Lampertsbach is louter als zodanig te herkennen aan een serpentine van struiken en bomen die door de weides kronkelt. Als de eerste vakwerkhuizen van Alendorf in zicht komen, sla ik schuin rechts een meanderend pad in, de 515 meter hoge Kalvarienberg op. Vanaf het hoogste punt heb ik een prachtig uitzicht over de met jeneverbesstruiken bezaaide hellingen; aan de horizon zijn de silhouetten van enkele kegels van de Vulkaaneifel reeds te ontwaren. Aan gene zijde van de top leidt een kruisweg naar het zeventiende-eeuwse kerkje van Alendorf.
Een aantrekkelijk pad komt uit in Ripsdorf, waar zich aan een geasfalteerd uitvalsweggetje in de categorie oude vakwerkhuizen enkele zeer patente exemplaren ophouden. Een ervan draagt de naam Brothaus, en niet geheel toevallig begint hier het zogeheten Brotpfad dat ik consequent blijf aanhouden tot het einde van de dagmars. Naar verluidt is dit pad door lieden uit Ripsdorf en omliggende oorden gebruikt om brood te verkopen in Blankenheim. Of deze geschiedschrijving waarheidsgetrouw is of volledig uit de duim gezogen heb ik zelf niet onderzocht; hoe dan ook hebben de broodzeulers letterlijk en figuurlijk niet de gemakkelijkste weg gekozen, want mi gado, wat gaat het parcours des Luik-Bastenaken-Luiks steil omhoog en dito omlaag!
In de tussentijd loop ik zei de gek ook nog met mijn brood te zeulen; ik doneer het aan mijn spijsverteringsstelsel in de ruim bemeten Brotpfadhütte. Een lange klim door het bos brengt me tot aan de rand van het nauwe Nonnenbachtal, waar het de ontwerpers van de Eifelsteig kennelijk wel aardig leek de argeloze wandelaar eens dwars op de wel erg enthousiast moshende hoogtelijnen te laten zwoegen. In het wonderschone, vochtige valleitje laat ik eerst een kabouterdorp hijgend links liggen, en vervolgens een de facto kabouter-Ruhrgebied – of je deze paddenstoelen kunt Essen heb ik evenmin zelf onderzocht. De inspanning wordt beloond middels een magnifiek uitzicht op Blankenheim.
Ter brasserie laat ik de avondmaaltijd gepaard gaan met twee struise bellen wijn uit de Ahrstreek.
Dag 9: Blankenheim – Mirbach – Hillesheim (26,0 km)
Maandag 21 september 2020
Het is een wolkeloze, doch doordeweekse maandag en derhalve blijft de Wanderbus in de remise. Na het ontbijt word ik door de hotelier in Mirbach afgezet en volg ik een licht stijgend tracé door de open velden, vanwaar ik nog eens spreekwoordelijk kan zwaaien naar de Erlösungskapelle. Daarna staat een flink eind over brede, onverharde wegen door gemengd bos op het menu. Net op het moment dat het talen naar een goddelijk vergezicht de overhand dreigt te krijgen wordt het monotone woud verruild voor een weids heuvellandschap, dat de rest van de etappe niet meer van wijken zal blijken te willen weten.
Het motto van de Eifelsteig, Wo Fels und Wasser Dich begleiten (waar rots en water je begeleiden), doet op steekhoudende wijze opgeld langs de oever van de Ahbach. Het pad wurmt zich tussen het kabbelende beekje en een imposante klomp kalkrotsen door, welke laatstgenoemde als René le Blanc op Ik geloof in mij behept is met de kasteelruïne Dreimühlen. Ik negeer het stikke paadje ernaartoe, aangezien van het dertiende-eeuwse bouwwerk niet meer rest dan een vervallen muur of twee. Via een vlonder kom ik uit bij de gelijknamige waterval, die dat predicaat nauwelijks verdient. Ik, en menig dagjesmens met mij, zie op tegen een welig met mossen begroeide rotspartij, waarlangs op enkele plaatsen kalkrijk water vier tot zes meter naar beneden stroomt – sijpelt is een adequater alternatief. Op het avontuurlijke vervolg van het oeverpad en een passage over een oude spoordijk is in geen velden of wegen een levende ziel te bekennen.
Het trio dorpjes dat ik hedenmiddag traverseer kent een bescheiden aantal attracties: in Niederehe voltooi ik een halve cirkel om een alleraardigst kloostercomplex, kerk en begraafplaatsje incluis, Kerpen is een homogeen smoelend opstallenbestand aan de voet van een kasteel dat er zijn mag, en aan de rand van Berndorf bevindt zich een gebedshuis op een terp met omliggende kruisweg. Het spreekwoordelijke Parijs, in de lang niet misselijke hoedanigheid van Hillesheim, is dan niet ver meer.
Zum Amtsrichter, gelegen aan een drukke weg, is gevestigd in een voormalige gevangenis en wordt bestierd door een koppel uit Den Haag. Weliswaar kan ik er de was laten doen, de vrouw des huizes is een eigenzinnige verschijning en de aan mij toegewezen cel – de zware celdeur is een origineel detail – is een spartaanse bedoening, waarin het schort aan eenvoudige toiletartikelen als shampoo en douchegel. De dikke muren weren elk spoortje wifi, waardoor ik me voor enig digitaal contact met het thuisfront dien te vervoegen tot de gemeenschappelijke ruimte. Die is echter geoutilleerd met gemakkelijke fauteuils, een goed gevulde koelkast en een zelfbedieningsgeluidsinstallatie met keuze uit de volgende muzikale pareltjes: Glückliche Adventszeit van James Last, Frohe Trucker Weihnacht van ene Tom Astor en twee verzamelaars van een panfluitist die als twee druppels water op Carl Huybrechts lijkt.
Het onderkomen is een zogeheten hotel garni. Vermoedelijk omdat garnituur met garni begint, heeft het idee postgevat dat een warme prak er tot de mogelijkheden behoort, maar niets is minder waar: een hotel garni ontbeert per definitie een restaurant. Ik vind echter een eetgelegenheid aan gene zijde van het stadje, waar ik voor het eerst – en naar zal blijken voor het laatst – geen coronapaperassen hoef in te vullen.
Het motto van de Eifelsteig, Wo Fels und Wasser Dich begleiten (waar rots en water je begeleiden), doet op steekhoudende wijze opgeld langs de oever van de Ahbach. Het pad wurmt zich tussen het kabbelende beekje en een imposante klomp kalkrotsen door, welke laatstgenoemde als René le Blanc op Ik geloof in mij behept is met de kasteelruïne Dreimühlen. Ik negeer het stikke paadje ernaartoe, aangezien van het dertiende-eeuwse bouwwerk niet meer rest dan een vervallen muur of twee. Via een vlonder kom ik uit bij de gelijknamige waterval, die dat predicaat nauwelijks verdient. Ik, en menig dagjesmens met mij, zie op tegen een welig met mossen begroeide rotspartij, waarlangs op enkele plaatsen kalkrijk water vier tot zes meter naar beneden stroomt – sijpelt is een adequater alternatief. Op het avontuurlijke vervolg van het oeverpad en een passage over een oude spoordijk is in geen velden of wegen een levende ziel te bekennen.
Het trio dorpjes dat ik hedenmiddag traverseer kent een bescheiden aantal attracties: in Niederehe voltooi ik een halve cirkel om een alleraardigst kloostercomplex, kerk en begraafplaatsje incluis, Kerpen is een homogeen smoelend opstallenbestand aan de voet van een kasteel dat er zijn mag, en aan de rand van Berndorf bevindt zich een gebedshuis op een terp met omliggende kruisweg. Het spreekwoordelijke Parijs, in de lang niet misselijke hoedanigheid van Hillesheim, is dan niet ver meer.
Zum Amtsrichter, gelegen aan een drukke weg, is gevestigd in een voormalige gevangenis en wordt bestierd door een koppel uit Den Haag. Weliswaar kan ik er de was laten doen, de vrouw des huizes is een eigenzinnige verschijning en de aan mij toegewezen cel – de zware celdeur is een origineel detail – is een spartaanse bedoening, waarin het schort aan eenvoudige toiletartikelen als shampoo en douchegel. De dikke muren weren elk spoortje wifi, waardoor ik me voor enig digitaal contact met het thuisfront dien te vervoegen tot de gemeenschappelijke ruimte. Die is echter geoutilleerd met gemakkelijke fauteuils, een goed gevulde koelkast en een zelfbedieningsgeluidsinstallatie met keuze uit de volgende muzikale pareltjes: Glückliche Adventszeit van James Last, Frohe Trucker Weihnacht van ene Tom Astor en twee verzamelaars van een panfluitist die als twee druppels water op Carl Huybrechts lijkt.
Het onderkomen is een zogeheten hotel garni. Vermoedelijk omdat garnituur met garni begint, heeft het idee postgevat dat een warme prak er tot de mogelijkheden behoort, maar niets is minder waar: een hotel garni ontbeert per definitie een restaurant. Ik vind echter een eetgelegenheid aan gene zijde van het stadje, waar ik voor het eerst – en naar zal blijken voor het laatst – geen coronapaperassen hoef in te vullen.
Dag 10: Hillesheim
Dinsdag 22 september 2020
In de vierendertig jaar oude protonederhopkneiter Holiday Rap ring-reng-a-dongden MC Miker J en DJ Sven over hun zomervakantie in Londen, New York City en Amsterdam – Hillesheim had part noch deel aan de reistechnische initiatieven van onderhavige praatzangers. Ofschoon het Eifelstadje een charmante kerk en een zorgvuldig opgeknapt segment stadsmuur bezit, zal de bezoeker er tevergeefs zoeken naar een evenknie van de Big Ben, Times Square of het standbeeld van André Hazes, en zodoende diende Hillesheim de mosterd ergens anders vandaan te halen teneinde zichzelf een gunstige marktpositie te verwerven. Een onherroepelijk wegzakken in het drijfzand der anonimiteit bleef het ruim drieduizend inwoners tellende plaatsje bespaard door het illustere duo Jacques Berndorf en Ralf Kramp, beiden auteurs van zich in de Eifel afspelende krimi's die toentertijd met een Herman Brusselmans-eske frequentie de ramsjschappen bestormden. Met relatief succes bombardeerden de heren Hillesheim tot Krimi-Hauptstadt van Duitsland, op welke aanprijzing de VVV-achtigen van deze wereld gretig wisten in te haken. Met zijn vrouw stichtte Kramp er het Kriminalhaus, dat heden ten dage is toegetreden tot de beau monde der multifunctionaliteit middels een krimi-archief met meer dan 30.000 werken, een krimi-antiquariaat, een Agatha Christie-verzameling, een permanente Sherlock Holmes-tentoonstelling en het legendarische café Sherlock, waar menig spijs met een Alte belegen woordspeling door het leven gaat: Killer Max, Toast Thomas Magnum, Tomatensuppe Corleone en dergelijke – de Ta-torte schittert wonderlijk genoeg door afwezigheid op de kaart. In het kielzog van het zo-even geportretteerde instituut zagen in de loop der tijd twee Eifelkrimi-Wanderwege en het Krimihotel het levenslicht.
Hillesheim ligt ongeveer halverwege Aken en Trier en derhalve leek het me vooraf alleszins redelijk hier een rustdag in te lassen. Voordat de coronapandemie mijn oorspronkelijke plannen dwarsboomde, zou ik hier op Tweede Paasdag vertoeven en had ik een dagje sauna en een diner in het verschiet in het chique viersterrenhotel Augustiner Kloster. In tijden van covid laat ik het zweten echter het zweten en bekijk ik op mijn dooie akkertje alles wat het stadje te bieden heeft. Na een stief halfuurtje rondslenteren ben ik toe aan een horecamoment, maar helaas geniet café Sherlock een Ruhetag.
"Watson-de," zou ik elders op een terras jammeren op het sociale medium van Zuckerberg.
Gewapend met een supermarktsalade, een fles fruitsap en een boek installeer ik me in het stadspark, waar ik een van de laatste kansen met beide handen aangrijp om me aan de koperen ploert te laven – in de weersverwachting is inmiddels een langzame, doch zekere overgang naar een koeler en wisselvalliger weertype op komen draven. Het avondmaal heeft plaats op het achterplaatsje van een pizzeria, dat met enig voorstellingsvermogen en het feeërieke licht van de laagstaande zon wel wat wegheeft van een Italiaans piazzaatje.
Hillesheim ligt ongeveer halverwege Aken en Trier en derhalve leek het me vooraf alleszins redelijk hier een rustdag in te lassen. Voordat de coronapandemie mijn oorspronkelijke plannen dwarsboomde, zou ik hier op Tweede Paasdag vertoeven en had ik een dagje sauna en een diner in het verschiet in het chique viersterrenhotel Augustiner Kloster. In tijden van covid laat ik het zweten echter het zweten en bekijk ik op mijn dooie akkertje alles wat het stadje te bieden heeft. Na een stief halfuurtje rondslenteren ben ik toe aan een horecamoment, maar helaas geniet café Sherlock een Ruhetag.
"Watson-de," zou ik elders op een terras jammeren op het sociale medium van Zuckerberg.
Gewapend met een supermarktsalade, een fles fruitsap en een boek installeer ik me in het stadspark, waar ik een van de laatste kansen met beide handen aangrijp om me aan de koperen ploert te laven – in de weersverwachting is inmiddels een langzame, doch zekere overgang naar een koeler en wisselvalliger weertype op komen draven. Het avondmaal heeft plaats op het achterplaatsje van een pizzeria, dat met enig voorstellingsvermogen en het feeërieke licht van de laagstaande zon wel wat wegheeft van een Italiaans piazzaatje.
Dag 11: Hillesheim – Gerolstein (20,6 km)
Woensdag 23 september 2020
Het routeboekje schetst in ronkende woorden het perspectief op een gevarieerde negende etappe, en een gevarieerde negende etappe wordt het. Hillesheim zal het voortaan zonder mijn aanwezigheid moeten zien te rooien en ik hervat de Eifelsteig met het onverwijlde betreden van het Bolsdorfer Tälchen, aanvankelijk een parkachtig recreatieoord met een zwerm picknicktafels, een kiosk, diverse gymnastiektoestellen en een blotevoetenpad. Even verderop verlaat ik Karla's Fitnesspfad en krijgt het beekdalletje een natuurlijker aanzien met uitbundig groen en rotspartijtjes aan weerszijden van de Hillesheimer Bach, die zich hier enkele meters ingesneden heeft in het landschap. Tussen de vlekken Bolsdorf en Dohm volg ik boerenlandwegen en heb ik een riant uitzicht op de omringende heuvels en de imposante, uit bruinrode zandsteen opgetrokken kerk van Niederbettingen. Het negentiende-eeuwse bouwwerk wordt door de lokale bevolking Eifel-Dom genoemd, lees ik in mijn wandelgidsje; naderhand begrijp ik dat wel twaalf kerken in de Eifel deze troetelnaam te beurt vallen.
Ik maak kennis met de Kyll, welke rivier ik later vandaag en aanstaande maandag in de voorlaatste etappeplaats Kordel andermaal zal mogen begroeten. Vanaf de brug kijk ik in de richting van Gerolstein en constateer ik dat aldaar de hellingen steiler worden. Waar de Kyllvallei wordt benut door een spoorlijn, kiest de Eifelsteig een stijgend tracé de bossen in, om ter hoogte van een kingsize hut, Heimatblick genaamd, op een agrarisch georiënteerde altiplano terecht te komen.
De glorieuze nazomer zit in de blessuretijd: de hemel betrekt en er steekt een bries op. Bij de sportvelden van Roth zijg ik neer op een bankje teneinde moed te verzamelen voor de beklimming van de Rother Kopf, de eerste uit een reeks uitgebluste vulkaankegels op het langeafstandswandelpad, ten teken dat ik in de Vulkaaneifel verzeild ben geraakt. Dit gebied, waarvan het landschap in een nog niet zo grijs verleden is gevormd door vulkanische activiteit, deed ik in 2009 al eens aan, maar is een hernieuwd bezoek alleszins waard. Naast de reeds gememoreerde restanten van vuurspuwende bergen herinneren onder meer lavaformaties, een nog immer spuitende koudwatergeiser en verschillende maren – de zogenoemde ogen van de Eifel, explosiekraters die al dan niet gevuld zijn met water – aan de geologische voorgeschiedenis van onderhavige streek.
De trappenpaden die langs de beboste helling van de Rother Kopf zijn aangelegd, leiden langs de ingang van een aantal kunstmatige grotten, waarvan er één voor publiek toegankelijk is. Op advies van het routegidsje heb ik mijn hoofdlamp meegenomen, maar ter plekke kan ik het geduld niet opbrengen te wachten tot een collega-wandelaar het ondergrondse heeft verruild voor de frisse buitenlucht. Op de top en het daaropvolgende smalle spoor naar beneden geniet ik van een weergaloos panorama over een lavagroeve en de wijde omgeving.
Een halfuur gaans verder wend ik mijn lunchpakket aan, terwijl ik in de diepte het mineraalwaterwalhalla Gerolstein al zie liggen. Het is echter nog een flinke tippel van zo'n acht kilometer tot mijn hotel: de Eifelsteig maakt een zwierige bocht om het stadje, opdat er optimaal geprofiteerd kan worden van een roedel prominente kalksteenformaties die gezamenlijk bekend staan als de Gerolsteiner Dolomiten. Na de passage van een stuwmeer en een bungalowpark wurmt het pad zich in talloze bochten en met aanhoudend klimmen en dalen tussen de rotspartijen door, die daadwerkelijk de kleine broertjes en zusjes van de Italiaanse Dolomieten lijken te zijn. Het verkleurende bladerdak en een grot zijn tevens het vermelden waard. Ten langen leste daalt het pad met haarspeldbochten af naar de brug over de Kyll, waarna ik langs een doorgaande weg het centrum bereik. De etappe eindigt officieel op een pleintje, maar mijn onderkomen is aan de zuidelijke rand van Gerolstein gelegen. Als digestief wacht me nog een royaal aantal traptreden naar de overblijfselen van de Leeuwenburcht, die op zichzelf weinig indruk op me maken, maar waar het vergezicht over het plaatsje met als achtergrond de lovenswaardige poging tot Dolomieten als weergaloos bestempeld moet worden. Een weggetje doorheen de non-descripte periferie van het Spa van de Eifel leidt me naar het hotel, waar ik moe doch voldaan incheck. Op mijn puike kamer wacht een verkwikkend bad en in het panoramarestaurant een dik verdiende maaltijd.
Ik maak kennis met de Kyll, welke rivier ik later vandaag en aanstaande maandag in de voorlaatste etappeplaats Kordel andermaal zal mogen begroeten. Vanaf de brug kijk ik in de richting van Gerolstein en constateer ik dat aldaar de hellingen steiler worden. Waar de Kyllvallei wordt benut door een spoorlijn, kiest de Eifelsteig een stijgend tracé de bossen in, om ter hoogte van een kingsize hut, Heimatblick genaamd, op een agrarisch georiënteerde altiplano terecht te komen.
De glorieuze nazomer zit in de blessuretijd: de hemel betrekt en er steekt een bries op. Bij de sportvelden van Roth zijg ik neer op een bankje teneinde moed te verzamelen voor de beklimming van de Rother Kopf, de eerste uit een reeks uitgebluste vulkaankegels op het langeafstandswandelpad, ten teken dat ik in de Vulkaaneifel verzeild ben geraakt. Dit gebied, waarvan het landschap in een nog niet zo grijs verleden is gevormd door vulkanische activiteit, deed ik in 2009 al eens aan, maar is een hernieuwd bezoek alleszins waard. Naast de reeds gememoreerde restanten van vuurspuwende bergen herinneren onder meer lavaformaties, een nog immer spuitende koudwatergeiser en verschillende maren – de zogenoemde ogen van de Eifel, explosiekraters die al dan niet gevuld zijn met water – aan de geologische voorgeschiedenis van onderhavige streek.
De trappenpaden die langs de beboste helling van de Rother Kopf zijn aangelegd, leiden langs de ingang van een aantal kunstmatige grotten, waarvan er één voor publiek toegankelijk is. Op advies van het routegidsje heb ik mijn hoofdlamp meegenomen, maar ter plekke kan ik het geduld niet opbrengen te wachten tot een collega-wandelaar het ondergrondse heeft verruild voor de frisse buitenlucht. Op de top en het daaropvolgende smalle spoor naar beneden geniet ik van een weergaloos panorama over een lavagroeve en de wijde omgeving.
Een halfuur gaans verder wend ik mijn lunchpakket aan, terwijl ik in de diepte het mineraalwaterwalhalla Gerolstein al zie liggen. Het is echter nog een flinke tippel van zo'n acht kilometer tot mijn hotel: de Eifelsteig maakt een zwierige bocht om het stadje, opdat er optimaal geprofiteerd kan worden van een roedel prominente kalksteenformaties die gezamenlijk bekend staan als de Gerolsteiner Dolomiten. Na de passage van een stuwmeer en een bungalowpark wurmt het pad zich in talloze bochten en met aanhoudend klimmen en dalen tussen de rotspartijen door, die daadwerkelijk de kleine broertjes en zusjes van de Italiaanse Dolomieten lijken te zijn. Het verkleurende bladerdak en een grot zijn tevens het vermelden waard. Ten langen leste daalt het pad met haarspeldbochten af naar de brug over de Kyll, waarna ik langs een doorgaande weg het centrum bereik. De etappe eindigt officieel op een pleintje, maar mijn onderkomen is aan de zuidelijke rand van Gerolstein gelegen. Als digestief wacht me nog een royaal aantal traptreden naar de overblijfselen van de Leeuwenburcht, die op zichzelf weinig indruk op me maken, maar waar het vergezicht over het plaatsje met als achtergrond de lovenswaardige poging tot Dolomieten als weergaloos bestempeld moet worden. Een weggetje doorheen de non-descripte periferie van het Spa van de Eifel leidt me naar het hotel, waar ik moe doch voldaan incheck. Op mijn puike kamer wacht een verkwikkend bad en in het panoramarestaurant een dik verdiende maaltijd.
Dag 12: Gerolstein – Neunkirchen (20,7 km)
Donderdag 24 september 2020
Hoor wat giert daar, kinderen, hoor wat giert daar, kinderen, hoor wat giert daar met een bombarie van heb ik jou daar tegen het raam? Het is het najaar zeker, en meester herfst is dermate niet verdwaald zeker dat ik in de kleine uurtjes ettelijke malen het tukken onvrijwillig verruil voor de waaktoestand. Als het ochtendkrieken achter de rug is, is Aeolus toe aan een Cup-a-Soupmoment en breekt de bewolking. Het is fris, maar droog als ik een kleine kilometer in de richting van hartje Gerolstein loop om bij de povere restanten van de Leeuwenburg de route weer op te pikken.
Ik ga officieel van start met een paar uitgestorven straatjes omzoomd door riante optrekjes en duik dan voor geruime tijd een gemengd bos in. Ik passeer enige rotspartijen en vervolgens dienen de klimspieren uitvoerig te worden aangewend. Na een uur voornamelijk bergop bereik ik de uitkijktoren op de top van een oude vulkaankegel, Dietzenley genaamd, met een hoogte van 620 meter het op twee na hoogste punt van de Eifelsteig. Het op een na hoogste punt laat niet lang op zich wachten: als ik aan het einde van de ochtend het bos uit kuier, zie ik het dorpje Neroth voor me liggen, en daarachter de imposante Nerother Kopf (645 meter). Aangezien ik de enige toeristische trekpleister van het plaatsje, het zonderlinge muizenvallenmuseum, reeds in 2009 heb aangedaan, kan ik volstaan met het slaafs volgen van de tekens, die me door de open velden om Neroth heen leiden.
Een pesterig dalend graspad gaat recht op de even prominente als voormalige vulkaan af, ik steek een beek over, volg een paar honderd meter de hoogtelijn langs de voet en sla dan linksaf een bospad in, dat soms met een eerbiedwaardig hellingspercentage omhoog gaat. Het fraaie beukenbos op de Nerother Kopf is al goeddeels in dito herfstkleuren getooid. Ik negeer een grot, die voor publiek is afgesloten, en passeer op het hoogste punt de ruïne van het veertiende-eeuwse slot Freundenkoppe. Na een weinig afdalen foerageer ik aan de bosrand, met uitzicht op uitgestrekte weides. Teneinde dit pauzeplekje te bereiken werd ik geacht met gebruikmaking van houten bruggetjes menig omgewaaide boom te bedwingen, de stille getuigen van een zware storm die hier tien jaar geleden huishield.
De laatste kilometers verlopen moeiteloos door een variatie van graslanden en geboomte en halverwege de middag arriveer ik bij mijn onderkomen voor de nacht, een landelijk gelegen, ouderwets en vriendelijk familiepension dat wordt gerund door een ouder echtpaar. Voor een scheet en drie knikkers eet ik er wat de pot schaft: aspergesoep en braadworsten met frites en salade.
Ik ga officieel van start met een paar uitgestorven straatjes omzoomd door riante optrekjes en duik dan voor geruime tijd een gemengd bos in. Ik passeer enige rotspartijen en vervolgens dienen de klimspieren uitvoerig te worden aangewend. Na een uur voornamelijk bergop bereik ik de uitkijktoren op de top van een oude vulkaankegel, Dietzenley genaamd, met een hoogte van 620 meter het op twee na hoogste punt van de Eifelsteig. Het op een na hoogste punt laat niet lang op zich wachten: als ik aan het einde van de ochtend het bos uit kuier, zie ik het dorpje Neroth voor me liggen, en daarachter de imposante Nerother Kopf (645 meter). Aangezien ik de enige toeristische trekpleister van het plaatsje, het zonderlinge muizenvallenmuseum, reeds in 2009 heb aangedaan, kan ik volstaan met het slaafs volgen van de tekens, die me door de open velden om Neroth heen leiden.
Een pesterig dalend graspad gaat recht op de even prominente als voormalige vulkaan af, ik steek een beek over, volg een paar honderd meter de hoogtelijn langs de voet en sla dan linksaf een bospad in, dat soms met een eerbiedwaardig hellingspercentage omhoog gaat. Het fraaie beukenbos op de Nerother Kopf is al goeddeels in dito herfstkleuren getooid. Ik negeer een grot, die voor publiek is afgesloten, en passeer op het hoogste punt de ruïne van het veertiende-eeuwse slot Freundenkoppe. Na een weinig afdalen foerageer ik aan de bosrand, met uitzicht op uitgestrekte weides. Teneinde dit pauzeplekje te bereiken werd ik geacht met gebruikmaking van houten bruggetjes menig omgewaaide boom te bedwingen, de stille getuigen van een zware storm die hier tien jaar geleden huishield.
De laatste kilometers verlopen moeiteloos door een variatie van graslanden en geboomte en halverwege de middag arriveer ik bij mijn onderkomen voor de nacht, een landelijk gelegen, ouderwets en vriendelijk familiepension dat wordt gerund door een ouder echtpaar. Voor een scheet en drie knikkers eet ik er wat de pot schaft: aspergesoep en braadworsten met frites en salade.
Dag 13: Neunkirchen – Manderscheid (27,0 km)
Vrijdag 25 september 2020
Voor me ligt de eerste van het tweetal monsteretappes na de spreekwoordelijke Hillesheimer thee. Toen ik nog jong en onschuldig was, lag ik niet bepaald wakker van een wandeling van zevenentwintig kilometer, maar hoe is het met lijf en leden gesteld van iemand die op het punt staat Abraham te zien, wiens geest daarnaast nog immer is ingesteld op standje overgewicht, met alle gepuf en gehijg van dien? Evenmin te onderschatten is het hoogteprofiel, dat een aantal stevige klimsecties aan de dag legt.
De route doorkruist twee zeer uiteenlopende landschappen. Onder de rook van het stadje Daun eisen de Dauner Maare de hoofdrol op, welk trio ik zonder met de ogen – die van mezelf, niet die van de Eifel – te knipperen misbruik voor een stukje zelfaanhaling, in de non-ondeugende betekenis des woords:
De route doorkruist twee zeer uiteenlopende landschappen. Onder de rook van het stadje Daun eisen de Dauner Maare de hoofdrol op, welk trio ik zonder met de ogen – die van mezelf, niet die van de Eifel – te knipperen misbruik voor een stukje zelfaanhaling, in de non-ondeugende betekenis des woords:
"[Maren] zijn kraters in het landschap, compleet met een somtijds behoorlijk imposante omwalling, waarvan sommige zich na hun geboorte gevuld hebben met regenwater en aldus een nagenoeg perfect cirkelvormig meertje hebben gevormd. Het betreft hier geen echte vulkaankraters; ze zijn ontstaan doordat gloeiend heet magma vlak onder het aardoppervlak in contact kwam met ijskoud grondwater. Het water verdampte, zette pijlsnel uit en veroorzaakte zo een gigantische explosie waarbij enorme hoeveelheden puin de lucht in werden geslingerd en er een litteken in de vorm van een maar in het landschap achterbleef. Een deel van het puin kwam rondom de krater terecht en vormde zo de walmuur."
Na de lunch maakt dit open gebied plaats voor de beboste vallei van het riviertje de Lieser, die ik de rest van de dag blijf volgen. Het deel van de Eifelsteig tussen Daun en Manderscheid liep ik in 2009 reeds, opgesplitst over twee dagen: tussen de maren door onder een wisselende bewolking en langs de Lieser ten dele in de regen. Vandaag is het precies andersom.
Om te beginnen dient echter het restant van de tiende etappe naar Daun te worden afgewerkt, toch nog een slordige vier kilometer, ofwel een stief uur gaans. Een primeur is dat ik me in mijn regenjas moet hijsen: het is verre van aangenaam met dichte motregengordijnen, een wind die van geen wijken weet en een kwik met een voorliefde voor de snoozefunctie. Het waterige zonnetje dat sporadisch tevoorschijn komt vormt slechts een voetnoot in het voorlopige weerbeeld. Ik heb ternauwernood een paar honderd meter afgelegd of het plankierenpaadje dat ik volgens de routebeschrijving in moet is afgesloten; de korte omleiding is echter met deutsche gründlichkeit aangegeven. Vervolgens gaat een bospaadje van krap twee voeten breed fluks crescendo in de richting van de lekkende nimbostratusdeken. Onder de natuurlijke paraplu in de vorm van een bladerdak blijft het op en neer gaan totdat ik uitkom op een verharde weg aan de rafelrand van Daun.
Een inboorling heeft een geplastificeerd schrijven opgehangen: de oprit maakt geen deel uit van de Eifelsteig, meldt het in de typische Telegraaf-opmaak, gelardeerd met een colonne uitroeptekens.
Andermaal een omleiding. Een glooiend natuurgebied is door graafmachines herschapen in een bouwterrein; in plaats daarvan bewandel ik het trottoir van de onooglijke Schulstraße, die verderop waarachtig voor een scholengemeenschap langs loopt. Pal voor mijn neus braakt het pand een klas luidruchtige tieners uit die zich net als ik naar een oorlogsmonument begeven.
Naar links voert een alternatieve route naar beneden in de richting van het centrum van Daun, om na het passeren van hotels en overige horeca weer uit het dal te klimmen naar het hoofdpad. Ik kan me die flauwekul besparen en ga immer geradeaus over de officiële route, die minstens een kilometer korter is. In het wandelgidsje is, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid om degenen die hier de nacht doorbrengen tegemoet te komen, juist de variant door dauntown Daun in geuren en kleuren beschreven, terwijl ik het moet zien te rooien met een wat schimmige groene kronkel op een net iets te klein kaartje – allerminst een reden tot ongerustheid, de markering is immers overvloedig en ondubbelzinnig aangebracht.
Het spul blijft, naar ik al hoopte, achter bij de met basaltstenen opgetrokken herdenkingspiramide en ik vervolg mijn weg, slingerend door een bos. Dan ontbreekt op een T-splitsing elk spoor van bewegwijzering. Het gidsje biedt geen soelaas en een behulpzame autochtoon is in geen velden of wegen te bekennen. Mijn vertwijfelde gedwaal lijkt wel een kwartier te duren, maar ten langen leste ontwaar ik een markering. Pas als ik via een houten bruggetje de Lieser kruis en een stadspark betreed, ben ik ervan overtuigd dat ik in de richting van Manderscheid loop en niet abusievelijk op mijn schreden terugkeer naar Daun.
Bij het toeristische Gemündener Maar kom ik op reeds eerder bepoteld terrein. Een stevige klim leidt naar een kleine hoogvlakte, van waaruit ik het Weinfelder Maar en het Schalkenmehrener Maar al kan zien liggen. De Eifelsteig gaat met een ruime slinger om de kratermeertjes heen en biedt dan de mogelijkheid om te Schalkenmehren – enkele fraaie vakwerkhuizen en een groot en duur hotel – de horeca te spekken. Ik behoud me daarentegen het recht voor mijn lunchpakket aan te wenden op een bankje aan de rand van een zogenoemd trockenmaar – een explosiekrater die door zekere oorzaak niet onder water staat –, daarbij enigermate opgejaagd door een almaar dreigender wordend zwerk.
Het uiterlijk vertoon van de regenwolken staat in geen verhouding tot de prestaties; het staat het ontstaan van een regenboog boven de groene heuvels geenszins in de weg. Een geleidelijke klim en een lastige haarspeldbochtenafdaling later bereik ik de oever van de Lieser, die tot morgenmiddag niet meer van mijn zijde zal wijken. De Eifelsteig loopt hier gelijk op met het Lieserpfad, dat naar verluidt door een vooraanstaande Duitse wandelconnaisseur himmelhoch jauchzend tot mooiste wandelpad op de aardkloot is uitgeroepen. Ik laat het familiepension Haus Liesertal, waar ik in 2009 verbleef, letterlijk rechts liggen en algauw krijgt het hier nog ruime dal inderdaad schilderachtige proporties, mede ingegeven door de opklaringen. Het pad loopt langs de bosrand, mijn blikveld omvat kleinschalige, golvende weilanden aan beide zijden van het water, al dan niet begraasd door schapen dan wel koeien, met als decor de ontluikende herfstkleuren van het hellingbos aan gene zijde van de vallei. Naarmate Manderscheid dichterbij komt, wordt het beekdal smaller en bosrijker, en de paden avontuurlijker. Nu eens loop ik langs de oever, dan weer gaat het omhoog tot het water in de diepte stroomt en klatert. Op gezette tijden steek ik de Lieser of een van de zijstroompjes over via een houten bruggetje en heb ik uitzicht op grasvlaktes, om snel daarna rotspartijen, begroeid met varens en mossen te passeren. Teneinde optimaal te kunnen genieten van de omgeving houd ik er een gematigd wandeltempo op na, maar onvermijdelijk komen de karakteristieke burchtruïnes van Manderscheid in zicht. Het allereerste pand dat op mijn weg ligt in de bebouwde kom is mijn hotel, dat wordt gerund door twee Nederlandse vrouwen. In de wetenschap dat deze lang niet malse etappe mij honderd procent is meegevallen, zoek ik rond een uur of zeven, fris en fruitig, de knusse eetzaal op.
Om te beginnen dient echter het restant van de tiende etappe naar Daun te worden afgewerkt, toch nog een slordige vier kilometer, ofwel een stief uur gaans. Een primeur is dat ik me in mijn regenjas moet hijsen: het is verre van aangenaam met dichte motregengordijnen, een wind die van geen wijken weet en een kwik met een voorliefde voor de snoozefunctie. Het waterige zonnetje dat sporadisch tevoorschijn komt vormt slechts een voetnoot in het voorlopige weerbeeld. Ik heb ternauwernood een paar honderd meter afgelegd of het plankierenpaadje dat ik volgens de routebeschrijving in moet is afgesloten; de korte omleiding is echter met deutsche gründlichkeit aangegeven. Vervolgens gaat een bospaadje van krap twee voeten breed fluks crescendo in de richting van de lekkende nimbostratusdeken. Onder de natuurlijke paraplu in de vorm van een bladerdak blijft het op en neer gaan totdat ik uitkom op een verharde weg aan de rafelrand van Daun.
Een inboorling heeft een geplastificeerd schrijven opgehangen: de oprit maakt geen deel uit van de Eifelsteig, meldt het in de typische Telegraaf-opmaak, gelardeerd met een colonne uitroeptekens.
Andermaal een omleiding. Een glooiend natuurgebied is door graafmachines herschapen in een bouwterrein; in plaats daarvan bewandel ik het trottoir van de onooglijke Schulstraße, die verderop waarachtig voor een scholengemeenschap langs loopt. Pal voor mijn neus braakt het pand een klas luidruchtige tieners uit die zich net als ik naar een oorlogsmonument begeven.
Naar links voert een alternatieve route naar beneden in de richting van het centrum van Daun, om na het passeren van hotels en overige horeca weer uit het dal te klimmen naar het hoofdpad. Ik kan me die flauwekul besparen en ga immer geradeaus over de officiële route, die minstens een kilometer korter is. In het wandelgidsje is, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid om degenen die hier de nacht doorbrengen tegemoet te komen, juist de variant door dauntown Daun in geuren en kleuren beschreven, terwijl ik het moet zien te rooien met een wat schimmige groene kronkel op een net iets te klein kaartje – allerminst een reden tot ongerustheid, de markering is immers overvloedig en ondubbelzinnig aangebracht.
Het spul blijft, naar ik al hoopte, achter bij de met basaltstenen opgetrokken herdenkingspiramide en ik vervolg mijn weg, slingerend door een bos. Dan ontbreekt op een T-splitsing elk spoor van bewegwijzering. Het gidsje biedt geen soelaas en een behulpzame autochtoon is in geen velden of wegen te bekennen. Mijn vertwijfelde gedwaal lijkt wel een kwartier te duren, maar ten langen leste ontwaar ik een markering. Pas als ik via een houten bruggetje de Lieser kruis en een stadspark betreed, ben ik ervan overtuigd dat ik in de richting van Manderscheid loop en niet abusievelijk op mijn schreden terugkeer naar Daun.
Bij het toeristische Gemündener Maar kom ik op reeds eerder bepoteld terrein. Een stevige klim leidt naar een kleine hoogvlakte, van waaruit ik het Weinfelder Maar en het Schalkenmehrener Maar al kan zien liggen. De Eifelsteig gaat met een ruime slinger om de kratermeertjes heen en biedt dan de mogelijkheid om te Schalkenmehren – enkele fraaie vakwerkhuizen en een groot en duur hotel – de horeca te spekken. Ik behoud me daarentegen het recht voor mijn lunchpakket aan te wenden op een bankje aan de rand van een zogenoemd trockenmaar – een explosiekrater die door zekere oorzaak niet onder water staat –, daarbij enigermate opgejaagd door een almaar dreigender wordend zwerk.
Het uiterlijk vertoon van de regenwolken staat in geen verhouding tot de prestaties; het staat het ontstaan van een regenboog boven de groene heuvels geenszins in de weg. Een geleidelijke klim en een lastige haarspeldbochtenafdaling later bereik ik de oever van de Lieser, die tot morgenmiddag niet meer van mijn zijde zal wijken. De Eifelsteig loopt hier gelijk op met het Lieserpfad, dat naar verluidt door een vooraanstaande Duitse wandelconnaisseur himmelhoch jauchzend tot mooiste wandelpad op de aardkloot is uitgeroepen. Ik laat het familiepension Haus Liesertal, waar ik in 2009 verbleef, letterlijk rechts liggen en algauw krijgt het hier nog ruime dal inderdaad schilderachtige proporties, mede ingegeven door de opklaringen. Het pad loopt langs de bosrand, mijn blikveld omvat kleinschalige, golvende weilanden aan beide zijden van het water, al dan niet begraasd door schapen dan wel koeien, met als decor de ontluikende herfstkleuren van het hellingbos aan gene zijde van de vallei. Naarmate Manderscheid dichterbij komt, wordt het beekdal smaller en bosrijker, en de paden avontuurlijker. Nu eens loop ik langs de oever, dan weer gaat het omhoog tot het water in de diepte stroomt en klatert. Op gezette tijden steek ik de Lieser of een van de zijstroompjes over via een houten bruggetje en heb ik uitzicht op grasvlaktes, om snel daarna rotspartijen, begroeid met varens en mossen te passeren. Teneinde optimaal te kunnen genieten van de omgeving houd ik er een gematigd wandeltempo op na, maar onvermijdelijk komen de karakteristieke burchtruïnes van Manderscheid in zicht. Het allereerste pand dat op mijn weg ligt in de bebouwde kom is mijn hotel, dat wordt gerund door twee Nederlandse vrouwen. In de wetenschap dat deze lang niet malse etappe mij honderd procent is meegevallen, zoek ik rond een uur of zeven, fris en fruitig, de knusse eetzaal op.
Dag 14: Manderscheid – Großlittgen (22,1 km)
Zaterdag 26 september 2020
Afgelopen nacht is een gebied met nattigheid van betekenis binnengetrokken, en met de koffie en broodjes vers achter de bijtspijkers regent het nog steeds gestaag door. Gehuld in Gore-Tex en met de beschermhoes voor mijn dagrugzak in stelling gebracht loop ik door de hoofdstraat van Manderscheid – en loop ik weer een stukje terug, en loop ik weer een eindje de andere kant op, op zoek naar de onopvallende en ongemarkeerde onderdoorgang die naar het Kurpark moet leiden. Direct na het verlaten van de bebouwde kom pik ik het pad door het dal van de Lieser weer op, dat ik pas na een kilometer of elf zal verlaten. Algauw, bij een eerste schuilhut, is me een weergaloos panorama op de kasteelruïnes van Manderscheid vergund.
Hoewel de typisch Duitse brede grindwegen niet ontbreken, krijgt de Eifelsteig hier een avontuurlijk karakter: de korte, maar steile klimmetjes en afdalingen volgen elkaar in razend tempo op en de paadjes zijn meestentijds smal, met stenen en boomwortels als hindernissen. Enkele hoger gelegen passages zijn gezekerd met touwen of staalkabels. Er is een aaneengesloten, overhangend bladerdak in diverse tinten groen, geel en bruin, er zijn rotswanden begroeid met mos, er zijn uitzichten op het riviertje, het een nog mooier dan het ander – welbeschouwd is dit de mooiste etappe tot dusver. Niettemin zit ik niet lekker in mijn vel: mijn hoogtevrees speelt op en ik ben bang om uit te glijden en over de rand te kukelen door toedoen van de vochtige stenen en boomwortels. Wellicht houdt dat laatste verband met mijn auto-ongeluk, amper twee weken voor vertrek, waarbij ik door onbekende oorzaak in een slip raakte, over de kop vloog en een lichtmast ramde. Na een laatste klim en een zigzagafdaling gaat het Lieserpfad rechtdoor en sla ik rechtsaf, de vallei van de Ilgenbach in. Het is vroeg in de middag en ik ben voor mijn gevoel niet erg opgeschoten. Maar dankzij de geleidelijke stijging en de ingezette weersverbetering knapt mijn humeur met de minuut verder op.
Via een stuk door de open velden bereik ik de barokke abdij van Himmerod en volg ik een fraai, gemakkelijk oeverpad langs het snelstromende riviertje de Salm, die vandaag slechts een bijrol heeft, maar morgen de hoofdrol zal vertolken. Großlittgen ligt even van de Eifelsteig af, ik verblijf er twee nachten in een pretentieloos pension met een gemütlich restaurant. De zaterdagse pizza- en pasta-avond trekt het nodige publiek – te veel publiek om de coronaregels in acht te kunnen blijven nemen.
Hoewel de typisch Duitse brede grindwegen niet ontbreken, krijgt de Eifelsteig hier een avontuurlijk karakter: de korte, maar steile klimmetjes en afdalingen volgen elkaar in razend tempo op en de paadjes zijn meestentijds smal, met stenen en boomwortels als hindernissen. Enkele hoger gelegen passages zijn gezekerd met touwen of staalkabels. Er is een aaneengesloten, overhangend bladerdak in diverse tinten groen, geel en bruin, er zijn rotswanden begroeid met mos, er zijn uitzichten op het riviertje, het een nog mooier dan het ander – welbeschouwd is dit de mooiste etappe tot dusver. Niettemin zit ik niet lekker in mijn vel: mijn hoogtevrees speelt op en ik ben bang om uit te glijden en over de rand te kukelen door toedoen van de vochtige stenen en boomwortels. Wellicht houdt dat laatste verband met mijn auto-ongeluk, amper twee weken voor vertrek, waarbij ik door onbekende oorzaak in een slip raakte, over de kop vloog en een lichtmast ramde. Na een laatste klim en een zigzagafdaling gaat het Lieserpfad rechtdoor en sla ik rechtsaf, de vallei van de Ilgenbach in. Het is vroeg in de middag en ik ben voor mijn gevoel niet erg opgeschoten. Maar dankzij de geleidelijke stijging en de ingezette weersverbetering knapt mijn humeur met de minuut verder op.
Via een stuk door de open velden bereik ik de barokke abdij van Himmerod en volg ik een fraai, gemakkelijk oeverpad langs het snelstromende riviertje de Salm, die vandaag slechts een bijrol heeft, maar morgen de hoofdrol zal vertolken. Großlittgen ligt even van de Eifelsteig af, ik verblijf er twee nachten in een pretentieloos pension met een gemütlich restaurant. De zaterdagse pizza- en pasta-avond trekt het nodige publiek – te veel publiek om de coronaregels in acht te kunnen blijven nemen.
Dag 15: Großlittgen – Bruch – Großlittgen (19,0 km)
Zondag 27 september 2020
Na andermaal een regenachtige nacht is het droog en een graadje of 12, met een dunne bewolking. Op de officiële website van de Eifelsteig wordt daarnaast de etappe van vandaag als leicht bestempeld, dus alle seinen staan op groen voor een ontspannen dag aan de boorden van de Salm. Seth Gaaikema zou gezegd kunnen hebben dat deze dagwandeling het neusje van de Salm is.
Al om 9.00 uur word ik door de gastvrouw naar Bruch gebracht, van waaruit ik terug zal spooklopen naar Großlittgen. Mijn medepassagiers hebben de lange tocht naar Kordel voor de boeg, vandaar het matineuze tijdstip. We nemen afscheid bij de brug over de Salm, ik leg het fraaie uitzicht op het plaatsje met de hooggelegen kerk vast voor het even spreekwoordelijke als hypothetische nageslacht en ga meteen het beekdal in over gemakkelijke, brede paden. Ik word even geschaduwd door een kwartet jongelui met een vervelende, loslopende hond, maar ik heb ze al afgeschud zo gauw ik Gretas Jubelmobil passeer die tegen een stapel haardhout staat geparkeerd, een zonderlinge achtpersoonsstep in ADO-kleuren met bloemen en een claxon aan de stuurtjes. Buiten de invloedssfeer van Bruch is het kabbelend water, bos, mossen en rots wat de klok slaat.
Na een kilometer of acht kondigt het dorpje Landscheid zich aan middels een gedenknaald die curieuzerwijs door een glazen afdak wordt beschermd tegen de elementen. Aan de hoofdstraat heeft een of andere ijdeltuit een potsierlijke bungalow laten realiseren, compleet met een toegangstrap met smeedijzeren, rijk gedecoreerde leuningen, witte lantaarns met gouden opsmuk, een Romeinse zuilenpartij en een ontzaglijke voordeur, eveneens wit met ingelegde gouden elementen.
Even verderop trotseert de Eifelsteig met eclatant succes het snelwegviaduct van de A60. Dat ik pas tijdens de dertiende etappe word geconfronteerd met een Autobahn mag, in een land waar de heilige koe als zodanig wordt verafgood, als een prestatie van formaat van de routeontwerpers worden beschouwd.
Dat ik niet vies ben van een doldwaze grenssituatie meer of minder heb ik al min of meer laten doorschemeren in mijn dagboekrelaas van de eerste etappe. Meridianen en parallellen laten mij – de spelling van parallellen met liefst vier l'en daargelaten – dan weer volkomen koud, vermits ze van welke frivoliteit dan ook gespeend zijn en geen stap extra zetten, maar louter doen wat hun wordt gevraagd, te weten cirkelvormig zijn. Onbewogen kruis ik derhalve de vijftigste breedtegraad, die naast de oprit naar een failliet hotel-restaurant met een glimmende plaquette staat aangegeven.
Steeds volg ik de Salm door beekbegeleidend bos, nu met wat meer stijgen en dalen. Op gezette tijden loop ik een watermolen tegen het lijf, maar waar langs de bijkans gelijknamige Swalm geen enkele watermolen is ontsnapt aan de horecafunctie, is het aan de Salm behelpen geblazen met een manege en uitlopende herverbouwprojecten. Ik neem me voor in Großlittgen een terrasje te gaan pikken.
De etappe herbergt een Lieserpfadachtige passage over een smal pad, hoog boven de waterloop, en met de meet in zicht volgt nog een behoorlijke klim. Vroeg in de middag loop ik Großlittgen binnen en ga ik op zoek naar een parelend glas gerstenat in de open lucht. Maar het is er uitgestorven, en behoudens een hondenuitlaatveldje, een kunstwerk en twee rode Subaru-busjes op een achterafveldje is er ook niets te zien. Het stelt me in de gelegenheid om me op mijn kamer op te laden voor de laatste twee pittige wandeldagen. De gulle kom goulashsoep, waar een lepel in rechtop blijft staan en die de lekkerste is die ik ooit heb mogen eten, had als hoofdgerecht kunnen fungeren. Maar er volgt nog een caloriebom: een boerenschotel met gebakken aardappelen, uien, spek en twee royale braadworsten. Met een spijsverteringsstelsel in turbostand kruip ik onder de wol.
Al om 9.00 uur word ik door de gastvrouw naar Bruch gebracht, van waaruit ik terug zal spooklopen naar Großlittgen. Mijn medepassagiers hebben de lange tocht naar Kordel voor de boeg, vandaar het matineuze tijdstip. We nemen afscheid bij de brug over de Salm, ik leg het fraaie uitzicht op het plaatsje met de hooggelegen kerk vast voor het even spreekwoordelijke als hypothetische nageslacht en ga meteen het beekdal in over gemakkelijke, brede paden. Ik word even geschaduwd door een kwartet jongelui met een vervelende, loslopende hond, maar ik heb ze al afgeschud zo gauw ik Gretas Jubelmobil passeer die tegen een stapel haardhout staat geparkeerd, een zonderlinge achtpersoonsstep in ADO-kleuren met bloemen en een claxon aan de stuurtjes. Buiten de invloedssfeer van Bruch is het kabbelend water, bos, mossen en rots wat de klok slaat.
Na een kilometer of acht kondigt het dorpje Landscheid zich aan middels een gedenknaald die curieuzerwijs door een glazen afdak wordt beschermd tegen de elementen. Aan de hoofdstraat heeft een of andere ijdeltuit een potsierlijke bungalow laten realiseren, compleet met een toegangstrap met smeedijzeren, rijk gedecoreerde leuningen, witte lantaarns met gouden opsmuk, een Romeinse zuilenpartij en een ontzaglijke voordeur, eveneens wit met ingelegde gouden elementen.
Even verderop trotseert de Eifelsteig met eclatant succes het snelwegviaduct van de A60. Dat ik pas tijdens de dertiende etappe word geconfronteerd met een Autobahn mag, in een land waar de heilige koe als zodanig wordt verafgood, als een prestatie van formaat van de routeontwerpers worden beschouwd.
Dat ik niet vies ben van een doldwaze grenssituatie meer of minder heb ik al min of meer laten doorschemeren in mijn dagboekrelaas van de eerste etappe. Meridianen en parallellen laten mij – de spelling van parallellen met liefst vier l'en daargelaten – dan weer volkomen koud, vermits ze van welke frivoliteit dan ook gespeend zijn en geen stap extra zetten, maar louter doen wat hun wordt gevraagd, te weten cirkelvormig zijn. Onbewogen kruis ik derhalve de vijftigste breedtegraad, die naast de oprit naar een failliet hotel-restaurant met een glimmende plaquette staat aangegeven.
Steeds volg ik de Salm door beekbegeleidend bos, nu met wat meer stijgen en dalen. Op gezette tijden loop ik een watermolen tegen het lijf, maar waar langs de bijkans gelijknamige Swalm geen enkele watermolen is ontsnapt aan de horecafunctie, is het aan de Salm behelpen geblazen met een manege en uitlopende herverbouwprojecten. Ik neem me voor in Großlittgen een terrasje te gaan pikken.
De etappe herbergt een Lieserpfadachtige passage over een smal pad, hoog boven de waterloop, en met de meet in zicht volgt nog een behoorlijke klim. Vroeg in de middag loop ik Großlittgen binnen en ga ik op zoek naar een parelend glas gerstenat in de open lucht. Maar het is er uitgestorven, en behoudens een hondenuitlaatveldje, een kunstwerk en twee rode Subaru-busjes op een achterafveldje is er ook niets te zien. Het stelt me in de gelegenheid om me op mijn kamer op te laden voor de laatste twee pittige wandeldagen. De gulle kom goulashsoep, waar een lepel in rechtop blijft staan en die de lekkerste is die ik ooit heb mogen eten, had als hoofdgerecht kunnen fungeren. Maar er volgt nog een caloriebom: een boerenschotel met gebakken aardappelen, uien, spek en twee royale braadworsten. Met een spijsverteringsstelsel in turbostand kruip ik onder de wol.
Dag 16: Großlittgen – Bruch – Kordel (27,7 km)
Maandag 28 september 2020
De weersverwachting voor vandaag ging de afgelopen week meer dan eens op de schop, maar ten langen leste kan ik de koninginnenetappe aanvangen met mijn Dwayne Wayne-zonneklep in functie. Vanuit Bruch volg ik nog even de loop van de Salm, langs een oliemolen en later langs de twee pronte torens van het kasteel. Dan neem ik een smal pad naar rechts het bos in, parallel aan de Gladbach. Na een paar kleine dorpjes, waar de respectievelijke plaatselijke buurtverenigingen zorg hebben gedragen voor een plaag van bankjes, voert de Eifelsteig over brede, onverharde wegen, aanvankelijk door het bos, vervolgens door de Betuwe van de Eifel, waar de paden worden omzoomd door fruitbomen. De rust wordt er verstoord door hoog overvliegende straaljagers. Ik zet er flink de pas in en als de kerkklokken van Zemmer twaalf uur slaan ben ik op de helft. Tientallen bankjes heb ik links laten liggen en daarvoor word ik in Zemmer gestraft: ik gebruik de lunch aan de rand van een hondentrainingsveldje, gezeten op een pallet.
Opnieuw ga ik, zoals dat zo mooi heet, "op de brommer" (R. van der Gijp, te pas en te onpas) over boswegen die geen enkel probleem opleveren. Kort na de zogeheten Pferdetränke, een in 1940 gebouwde, stenen constructie die de paarden van de destijds in de omliggende bunkers gelegerde soldaten diende te laven, verlaat ik het bos en heb ik per omgaande een geweldig uitzicht over de heuvels rond het dal van de Kyll. Het is een buitengewoon strategische positie voor een hoge uitkijktoren – een Eifeltoren als het ware. Ik bespaar me de klim en maak in plaats daarvan gebruik van een houten ligstoel ter appreciatie van het wondermooie panorama en eet een peer. Juist op tijd naar nu blijkt, want uit het ondertussen aaneengesloten wolkendek begint het te spetteren.
Stukje bij beetje daal ik een stiefe tweehonderd meter af; eerst om een nieuwbouwwijkje heen, via een straatje genaamd Am Eifelsteig, voorts een eindje door de velden en ten slotte door de begeleidende hellingbossen van de Kyll. Laatstgenoemde steek ik via een brug over, en dan is er iets wonderlijks aan de hand met de Eifelsteig. Oorspronkelijk was het de bedoeling van de ontwerpers van de route om de wandelaars bovenlangs de Kyllvallei te leiden, maar door de grondeigenaar werd hiervoor geen toestemming verleend. Het onaantrekkelijke alternatief was een breed, verhard fietspad van vijf kilometer lang door het dal, dat bovendien de thuishaven is van een spoorlijn en een drukke verkeersweg. De eigenaar werd daarom gesommeerd een nieuw pad aan te leggen; het in mijn ogen gekunstelde resultaat was een aantal smalle moddersporen tussen de bomen door, enkele meters boven het fietspad, afgewisseld met enkele passages over het asfalt. Ongeveer een kilometer voor de bebouwde kom van Kordel wijst een handwijzer in de richting van een zeer steil paadje de helling op, maar de trap die voor de bereikbaarheid van dit paadje zorg zou moeten dragen is grotendeels weggespoeld. Na enkele inspannende, doch niettemin vruchteloze pogingen me strikt aan de route uit het gidsje te houden neem ik het verstandige besluit het fietspad te volgen tot in Kordel – het gaat ten koste van een ongetwijfeld gedenkwaardige passage langs enkele rotsformaties die met grotten zijn geoutilleerd, maar ik laat er geen traan om, aangezien de regen ondertussen niet van de lucht is. Ik bereik de fraai in een komdal gesitueerde finishplaats en in een poep en een scheet hangen mijn natte wandelaarsutensiliën reeds te drogen.
Ik heb een tafel besproken in het hotel, alwaar mij een verrassingsviergangenmenu wordt voorgeschoteld: een salade met geitenkaas, roodbaars met erwtenpuree, een steak met groentefantasie en aardappelwedges en een chocoladetoetje. Ik neem er een Moezelwijn bij, als voorbode van mijn aanstaande ontmoeting met de dienovereenkomstige rivier.
Opnieuw ga ik, zoals dat zo mooi heet, "op de brommer" (R. van der Gijp, te pas en te onpas) over boswegen die geen enkel probleem opleveren. Kort na de zogeheten Pferdetränke, een in 1940 gebouwde, stenen constructie die de paarden van de destijds in de omliggende bunkers gelegerde soldaten diende te laven, verlaat ik het bos en heb ik per omgaande een geweldig uitzicht over de heuvels rond het dal van de Kyll. Het is een buitengewoon strategische positie voor een hoge uitkijktoren – een Eifeltoren als het ware. Ik bespaar me de klim en maak in plaats daarvan gebruik van een houten ligstoel ter appreciatie van het wondermooie panorama en eet een peer. Juist op tijd naar nu blijkt, want uit het ondertussen aaneengesloten wolkendek begint het te spetteren.
Stukje bij beetje daal ik een stiefe tweehonderd meter af; eerst om een nieuwbouwwijkje heen, via een straatje genaamd Am Eifelsteig, voorts een eindje door de velden en ten slotte door de begeleidende hellingbossen van de Kyll. Laatstgenoemde steek ik via een brug over, en dan is er iets wonderlijks aan de hand met de Eifelsteig. Oorspronkelijk was het de bedoeling van de ontwerpers van de route om de wandelaars bovenlangs de Kyllvallei te leiden, maar door de grondeigenaar werd hiervoor geen toestemming verleend. Het onaantrekkelijke alternatief was een breed, verhard fietspad van vijf kilometer lang door het dal, dat bovendien de thuishaven is van een spoorlijn en een drukke verkeersweg. De eigenaar werd daarom gesommeerd een nieuw pad aan te leggen; het in mijn ogen gekunstelde resultaat was een aantal smalle moddersporen tussen de bomen door, enkele meters boven het fietspad, afgewisseld met enkele passages over het asfalt. Ongeveer een kilometer voor de bebouwde kom van Kordel wijst een handwijzer in de richting van een zeer steil paadje de helling op, maar de trap die voor de bereikbaarheid van dit paadje zorg zou moeten dragen is grotendeels weggespoeld. Na enkele inspannende, doch niettemin vruchteloze pogingen me strikt aan de route uit het gidsje te houden neem ik het verstandige besluit het fietspad te volgen tot in Kordel – het gaat ten koste van een ongetwijfeld gedenkwaardige passage langs enkele rotsformaties die met grotten zijn geoutilleerd, maar ik laat er geen traan om, aangezien de regen ondertussen niet van de lucht is. Ik bereik de fraai in een komdal gesitueerde finishplaats en in een poep en een scheet hangen mijn natte wandelaarsutensiliën reeds te drogen.
Ik heb een tafel besproken in het hotel, alwaar mij een verrassingsviergangenmenu wordt voorgeschoteld: een salade met geitenkaas, roodbaars met erwtenpuree, een steak met groentefantasie en aardappelwedges en een chocoladetoetje. Ik neem er een Moezelwijn bij, als voorbode van mijn aanstaande ontmoeting met de dienovereenkomstige rivier.
Dag 17: Kordel – Trier (19,3 km)
Dinsdag 29 september 2020
De slotetappe speelt zich tussen 100 en 300 meter hoogte af, vergelijkbaar met wandelingen in het Zuid-Limburgse heuvelland. Dat het uiterste zuiden van de Eifel echter beduidend meer reliëf kent dan het uiterste zuiden van Nederland komt op ondubbelzinnige wijze tot uiting in het hoogteprofiel van vandaag: 800 meter stijgen en 800 meter dalen staan me te wachten, waarbij ook nog dient te worden aangetekend dat de laatste kilometers door het centrum van Trier vlak zijn. Al direct na het laatste huis van Kordel klim ik de vallei van de rivier de Kyll uit, welke inspanning beloond wordt met een mooi uitzicht op nevelflarden en wolkenplukken die zich laven aan de boomkruinen aan gene zijde van het dal, als ware het restanten van te goedkope wattenschijfjes die aan een ongeschoren kin blijven hangen. Het weer is te kenschetsen als grijs en druilerig, maar het is verre van koud en windstil bovendien. Luttele kilometers verderop is een afdaling in het parcours opgenomen, waarbij ik gedwongen word de aandacht te verdelen tussen het steile zigzagpaadje en, in de relatieve verte, de overblijfselen van de burcht Ramstein – welke naam tussen twee haakjes niets van doen heeft met de gelijknamige vliegbasis in dezelfde deelstaat, en al evenmin met de van oorsprong Oost-Duitse smeden van even lompe als door gitaar- en toetsengeweld gedomineerde staaltjes bombast.
Het lijdt geen twijfel dat het Butzerbachtal een van de succesnummers van de hele Eifelsteig is: een smal modderpaadje wurmt zich door de aardedonkere engte, die is behept met een diversiteit aan rotsformaties, een ruige begroeiing en een romantisch beekje, dat zich via enkele watervalletjes een weg naar beneden baant. Enkele keren steek ik de Butzerbach via stenen over en de talrijke bruggetjes, trappen, staalkabels, touwen en, wat dieper in het dal, zelfs twee hangbruggen geven het geheel een avontuurlijk tintje. Door middel van een lange trap verlaat ik het fascinerende valleitje, om al snel de ingang van een voormalige kopermijn te passeren, die onder auspiciën van de Romeinen is gegraven en later werd herbestemd als steengroeve – de stenen van onder meer de Porta Nigra in Trier, de Dom van Keulen en de Bondsdag in Berlijn vinden hier hun oorsprong.
De dagtocht is waarlijk een beauty: ik heb amper negen kilometer achter de rug of ik heb andermaal twee regelrechte bezienswaardigheden kunnen bijschrijven in de vorm van imposante grotten die zijn uitgesleten in kleurrijke zandsteenrotsen. Ondertussen blijft het klimmen en dalen dat het een aard heeft. De schoonheid wordt even onderbroken door het viaduct van de A64, maar het verkeerslawaai wijkt algauw voor stille bospaden, waar ik geen mens tegenkom en er door de nevel een mystieke sfeer hangt.
Als ik een grassig plateau ben overgestoken en het pad weer het bos in duikt begint het van het ene op het andere moment te plenzen. In de stromende regen bereik ik een onopvallend trappenpad dat leidt naar de nederzetting Biewer, die wordt doorsneden door een drukke doorgaande weg. Een stijgend pad komt uit op een kilometerslang, rotsig en glibberig pad bovenlangs de koperrode kliffen langs de Moezel. De fenomenale uitzichten op de oudste stad van Duitsland stemmen mij weemoedig: Trier is immers de finishplaats van de Eifelsteig; de volbrenging van dit avontuur is nakende. Nog twee kilometer, nog één kilometer, en dan eindigt de Eifelsteig zoals hij begon: op een parkeerplaats. Maar waar in Kornelimünster de eerste wandelwegwijzer, naast het nodige blik, aan alle kanten werd omringd door fraaie historische bebouwing, is het hier lulligheid troef met enkel een informatiepaneel. Ik loop naar de brug over de Moezel en word overvallen door het Reykjavík-gevoel: de onaangename sensatie van het bereiken van een stad na wekenlang in the middle of the fucking nowhere te hebben mogen vertoeven. In een orgie van uitlaatgassen, schreeuwende kinderen en andere grootstedelijke taferelen ga ik op weg naar het officieuze eindpunt van de Eifelsteig, de Porta Nigra. Dwars door het oude centrum, dat na een bezoek in 2009 geen geheimen meer voor mij kent, wandel ik naar mijn hotel, waar ik bij het inchecken een oorkonde en een speldje in ontvangst neem – dubbel en dwars verdiend, al zeg ik het zelf.
Het lijdt geen twijfel dat het Butzerbachtal een van de succesnummers van de hele Eifelsteig is: een smal modderpaadje wurmt zich door de aardedonkere engte, die is behept met een diversiteit aan rotsformaties, een ruige begroeiing en een romantisch beekje, dat zich via enkele watervalletjes een weg naar beneden baant. Enkele keren steek ik de Butzerbach via stenen over en de talrijke bruggetjes, trappen, staalkabels, touwen en, wat dieper in het dal, zelfs twee hangbruggen geven het geheel een avontuurlijk tintje. Door middel van een lange trap verlaat ik het fascinerende valleitje, om al snel de ingang van een voormalige kopermijn te passeren, die onder auspiciën van de Romeinen is gegraven en later werd herbestemd als steengroeve – de stenen van onder meer de Porta Nigra in Trier, de Dom van Keulen en de Bondsdag in Berlijn vinden hier hun oorsprong.
De dagtocht is waarlijk een beauty: ik heb amper negen kilometer achter de rug of ik heb andermaal twee regelrechte bezienswaardigheden kunnen bijschrijven in de vorm van imposante grotten die zijn uitgesleten in kleurrijke zandsteenrotsen. Ondertussen blijft het klimmen en dalen dat het een aard heeft. De schoonheid wordt even onderbroken door het viaduct van de A64, maar het verkeerslawaai wijkt algauw voor stille bospaden, waar ik geen mens tegenkom en er door de nevel een mystieke sfeer hangt.
Als ik een grassig plateau ben overgestoken en het pad weer het bos in duikt begint het van het ene op het andere moment te plenzen. In de stromende regen bereik ik een onopvallend trappenpad dat leidt naar de nederzetting Biewer, die wordt doorsneden door een drukke doorgaande weg. Een stijgend pad komt uit op een kilometerslang, rotsig en glibberig pad bovenlangs de koperrode kliffen langs de Moezel. De fenomenale uitzichten op de oudste stad van Duitsland stemmen mij weemoedig: Trier is immers de finishplaats van de Eifelsteig; de volbrenging van dit avontuur is nakende. Nog twee kilometer, nog één kilometer, en dan eindigt de Eifelsteig zoals hij begon: op een parkeerplaats. Maar waar in Kornelimünster de eerste wandelwegwijzer, naast het nodige blik, aan alle kanten werd omringd door fraaie historische bebouwing, is het hier lulligheid troef met enkel een informatiepaneel. Ik loop naar de brug over de Moezel en word overvallen door het Reykjavík-gevoel: de onaangename sensatie van het bereiken van een stad na wekenlang in the middle of the fucking nowhere te hebben mogen vertoeven. In een orgie van uitlaatgassen, schreeuwende kinderen en andere grootstedelijke taferelen ga ik op weg naar het officieuze eindpunt van de Eifelsteig, de Porta Nigra. Dwars door het oude centrum, dat na een bezoek in 2009 geen geheimen meer voor mij kent, wandel ik naar mijn hotel, waar ik bij het inchecken een oorkonde en een speldje in ontvangst neem – dubbel en dwars verdiend, al zeg ik het zelf.
Dag 18: Trier – Alverna
Woensdag 30 september 2020
Een drietal ritten per spoor, respectievelijk door de dalen van de Moezel, de Rijn en de Inde, en evenzovele trajecten met de bus dragen in hoge mate bij aan de hereniging met mijn auto. Vervolgens word ik teneinde thuis te geraken door de TomTom – via Kreuz Aachen, waar wegwerkzaamheden de automobilist al sedert het tijdperk der dinosauriërs tergen – over kletsnatte, doch zoab-loze autosnelwegen gedirigeerd, alsof het dekselse navigatie-ijzer mij weer spreekwoordelijk blind wil leren vertrouwen op de banden.