Natuurschoon
Wënduelen in Lëtzebuerg
Als slagroom op de Schwarzwalder Kirschtorte had ik een vierdaags wandelarrangement naar Luxemburg geboekt bij SNP. Twee weken voor vertrek ontving ik een informatiepakket dat ternauwernood in mijn krappige brievenbus paste. Naast kaartmateriaal en routebeschrijvingen bevond zich daarin de dubbelzinnig getitelde Wandelwijzer, boordevol tips die nogal eens de grens van het belerende en betuttelende ruimschoots overschrijden, en een karrenvracht aan wetenswaardigheden over Luxemburg. Zo heeft het ministaatje een oppervlakte van slechts 2586 vierkante kilometer, is het al jaren een geliefde bestemming bij Nederlanders, zijn de Ardennen een restant van het 300 miljoen jaar oude Hercynisch gebergte en is de Our een onterecht meanderende rivier. Tot slot trof ik een hoes aan om mijn kaartmateriaal onderweg te beschermen bij regenachtig weer, waarop staat gedrukt: "Deze hoes beschermt uw kaartmateriaal onderweg bij regenachtig weer." Zouden ze bij SNP de zelfredzaamheid van de doorsneewandelaar echt zo schromelijk onderschatten?
Dag 1: Nijmegen – Troisvièrges
Woensdag 30 augustus 2006
De reis vangt aan op het ambianceloze station Nijmegen Dukenburg. In de stoptrein naar 's-Hertogenbosch houdt mijn overbuurman zijn oren opzichtig dicht om een plat gesprek niet op te hoeven vangen. Met wat er daarna gebeurt zal ik lezer dezes niet nodeloos vervelen, maar het gevolg ervan is dat ik mijn aansluiting in Maastricht en dus die in Luik mis, waardoor ik twee uur later dan gepland in Luxemburg zal aankomen. In Luik drink ik koffie op een terras met uitzicht op het busstation en het vervallen stationsgebouw. Ernaast verrijst een maagdelijk wit, stalen geraamte dat uiteindelijk het nieuwe, futuristische station van de grauwe industriestad moet worden. De stoptrein naar Troisvièrges. Geruime tijd rijden we door het dal van de bruine, kolkende Amblève. Later wordt het landschap opener, net als het weer trouwens, en ten slotte komen we op de altiplano van Luxemburg, een afwisseling van golvende akkers, weiden en stukken bos.
Een ommetje door Troisvièrges laat al meteen zien dat Luxemburg een van de rijkste landen ter wereld is. Een schoon en blinkend stationsgebouw, hypermoderne dubbeldekstreinen en luxe lijnbussen zonder ook maar een enkele passagier, keurig geverfde huisjes met bloembakken en stenen schildpadden voor de deur, kortom, wordt er ook nog gelééfd in dit land? Algauw kan ik een verlangen naar een wufte krabbel graffiti op de muur, een slipspoor op het glimmende asfalt, een leeg blikje Diekirch in een minutieus bijgeknipt grasperkje of een naar zure pis stinkend bushokje niet meer weerstaan. Al met al is Luxemburg een soort van België met de woonerfkneuterigheid van Nederland, maar dan erger. Zelfs de conservenblikken zitten netjes opeengestapeld in de vuilniszakken.
Hôtel du Chemin du Fer. De jongen van de receptie (hip sikje, in weerwil van de uitstraling van het hotel) spreekt Nederlands. Op het eerste gezicht een standaardhotel en een standaardkamer met uitzicht op inkijk. Ik werp mijn bagage af en verlaat het hotel meteen weer voor een korte rondwandeling door de zojuist puntig geschetste afwisseling van weide, akkers en bos. Op het moment dat ik naar buiten stap begint het te regenen. Dat houdt echter na tien minuten weer op en dan ga ik echt op weg. Glooiende, maar rustige asfaltweggetjes en onverharde bospaden die door het slechte weer van de afgelopen weken flink modderig zijn geworden. Mooie stapelwolken en zon. Ik waan mij weer in het Zwarte Woud als er een grote mierenhoop langs de weg gebouwd is. Nog een déjà vu: de omvangrijke houtkap. Met Troisvièrges weer in zicht komt er een zwarte lucht opzetten die zwaar weer vermoedt, maar het blijft bij wat kinderachtig gespetter. Ik groet een tegemoetkomende fietser en hij antwoordt in onvervalst Luxemburgs, hetgeen klinkt als een superzangerig Hau-eieiein. Luxemburgs is een potpourri van Duits, Frans en Limburgs, met her en der wat extra ue's, e-umlauts en apostrofs erdoorheen gemixt.
Terug in het hotel. Terwijl ik dit schrijf wordt een druk meisje onophoudelijk toegeschreeuwd door haar moeder annex hoteluitbaatster. Beiden verzorgen de bediening tijdens de avondmaaltijd, die ik alleen nuttig in een sfeerloze, kale ruimte. Het eten is overvloedig, zeker niet vies, maar ook niet echt lekker. De salade is overgoten met dressing en de schnitzel heeft de champignonsaus als een spons opgenomen.
's Avonds lees ik verder in het boek dat ik in het Zwarte Woud begonnen was te lezen, De knoop van IJsland van ene Gerrit Jan Zwier. Het is een geweldig slecht "geschreven" "roman" (het is meer een reisgids in de vorm van een verhaaltje), die verplichte kost is voor liefhebbers van lelijke zinnen ("Schapen liggen te herkauwen in de erosiegeulen die ze door hun geknabbel zelf hebben veroorzaakt," "Zijn ogen dwalen af naar de pluizige trui die niet in staat is de koene welving van haar boezem geheel en al te verdonkeremanen"), potsierlijke vergelijkingen ("Hij had alleen maar onaanvaardbare risico's genomen, als een nieuwsgierige hond die zich op te dun ijs waagt," "Luister! Hier klinkt het gekrijs als het moeizame gefluit van een met speeksel volgelopen mond") en overbodige opsommingen ("Vier kisten zitten volgepropt met conserven, brood, roggebrood, graanvlokken, boter, marmelade, gerookte worst, thee, chocolade, gedroogde en gerookte vis, gedroogd schapenvlees en andere mondvoorraad").
Een ommetje door Troisvièrges laat al meteen zien dat Luxemburg een van de rijkste landen ter wereld is. Een schoon en blinkend stationsgebouw, hypermoderne dubbeldekstreinen en luxe lijnbussen zonder ook maar een enkele passagier, keurig geverfde huisjes met bloembakken en stenen schildpadden voor de deur, kortom, wordt er ook nog gelééfd in dit land? Algauw kan ik een verlangen naar een wufte krabbel graffiti op de muur, een slipspoor op het glimmende asfalt, een leeg blikje Diekirch in een minutieus bijgeknipt grasperkje of een naar zure pis stinkend bushokje niet meer weerstaan. Al met al is Luxemburg een soort van België met de woonerfkneuterigheid van Nederland, maar dan erger. Zelfs de conservenblikken zitten netjes opeengestapeld in de vuilniszakken.
Hôtel du Chemin du Fer. De jongen van de receptie (hip sikje, in weerwil van de uitstraling van het hotel) spreekt Nederlands. Op het eerste gezicht een standaardhotel en een standaardkamer met uitzicht op inkijk. Ik werp mijn bagage af en verlaat het hotel meteen weer voor een korte rondwandeling door de zojuist puntig geschetste afwisseling van weide, akkers en bos. Op het moment dat ik naar buiten stap begint het te regenen. Dat houdt echter na tien minuten weer op en dan ga ik echt op weg. Glooiende, maar rustige asfaltweggetjes en onverharde bospaden die door het slechte weer van de afgelopen weken flink modderig zijn geworden. Mooie stapelwolken en zon. Ik waan mij weer in het Zwarte Woud als er een grote mierenhoop langs de weg gebouwd is. Nog een déjà vu: de omvangrijke houtkap. Met Troisvièrges weer in zicht komt er een zwarte lucht opzetten die zwaar weer vermoedt, maar het blijft bij wat kinderachtig gespetter. Ik groet een tegemoetkomende fietser en hij antwoordt in onvervalst Luxemburgs, hetgeen klinkt als een superzangerig Hau-eieiein. Luxemburgs is een potpourri van Duits, Frans en Limburgs, met her en der wat extra ue's, e-umlauts en apostrofs erdoorheen gemixt.
Terug in het hotel. Terwijl ik dit schrijf wordt een druk meisje onophoudelijk toegeschreeuwd door haar moeder annex hoteluitbaatster. Beiden verzorgen de bediening tijdens de avondmaaltijd, die ik alleen nuttig in een sfeerloze, kale ruimte. Het eten is overvloedig, zeker niet vies, maar ook niet echt lekker. De salade is overgoten met dressing en de schnitzel heeft de champignonsaus als een spons opgenomen.
's Avonds lees ik verder in het boek dat ik in het Zwarte Woud begonnen was te lezen, De knoop van IJsland van ene Gerrit Jan Zwier. Het is een geweldig slecht "geschreven" "roman" (het is meer een reisgids in de vorm van een verhaaltje), die verplichte kost is voor liefhebbers van lelijke zinnen ("Schapen liggen te herkauwen in de erosiegeulen die ze door hun geknabbel zelf hebben veroorzaakt," "Zijn ogen dwalen af naar de pluizige trui die niet in staat is de koene welving van haar boezem geheel en al te verdonkeremanen"), potsierlijke vergelijkingen ("Hij had alleen maar onaanvaardbare risico's genomen, als een nieuwsgierige hond die zich op te dun ijs waagt," "Luister! Hier klinkt het gekrijs als het moeizame gefluit van een met speeksel volgelopen mond") en overbodige opsommingen ("Vier kisten zitten volgepropt met conserven, brood, roggebrood, graanvlokken, boter, marmelade, gerookte worst, thee, chocolade, gedroogde en gerookte vis, gedroogd schapenvlees en andere mondvoorraad").
Dag 2: Troisvièrges – Oberhausen
Donderdag 31 augustus 2006
Een karig ontbijt, bestaande uit twee harde bolletjes, een croissantje zo oud dat ik mij blootstelling eraan bespaar en ongelofelijk smerige koffie. Nu is hotelkoffie eigenlijk zelden te pruimen, maar dit is al te kras.
Het onderkomen in Oberhausen (een onooglijk gat in België) waar ik deze middag zal arriveren plaatst alles in perspectief en laat mij realiseren dat ik gisteravond te mild ben geweest voor Hôtel du Chemin du Fer. Want had ik het al gehad over het om aandacht schreeuwende mormel dat het bloed onder mijn afgekloven nagels vandaan haalde door de godganse avond met haar poppenwagen over de tegelvloer te denderen? Of over de vieze handdoek en de fles schuurmiddel die ik bij aankomst in de wastafel aantrof? Of over de badkamervloer die desalniettemin niet schoon was? Of over de waardeloze kamer die ik toegewezen kreeg, terwijl ik, zo bleek tijdens het "ontbijt," de enige gast was? Of over de televisie, waarop respectievelijk TV5, TV5, TV5, sneeuw, TV5, sneeuw, sneeuw, TV5, TV5 en sneeuw te ontvangen is en die er dus een beetje voor de kat z'n viool bijstaat? En toch geef ik tijdens het afrekenen van de drankjes nog een fooi. Het personeel was in elk geval welwillend en vriendelijk geweest - of ze deden heel goed alsof.
Maar er wordt, behalve in hotels verbleven, ook nog gewandeld. Het is heel aardig weer: redelijk warm, veel zon en mooie wolkenluchten. Het eerste deel van de tocht voert zonder spectaculaire hoogteverschillen over de Luxemburgse hoogvlakte, over rustige asfaltweggetjes, door donkere productiebossen en dwars over akkers. Dit alles gaat gepaard met weidse panorama's.
Weiswampach. Een pauze met koffie en Cup-a-soup en een nieuwbouwwijkje dat weer onberispelijk oogt. Het landschap verandert. Het pad daalt tot in het dal van de bochtige Schlibech. Links en rechts hellingbossen. Ongemerkt loop ik België binnen; de Schlibech is hier even grensbeek. Een flinke klim en een steile afdaling brengen me tot in het Ourdal, waar de wandeling van morgen zich zal voltrekken. In het hotel te Oberhausen word ik vriendelijk en charmant - en wederom in het Nederlands - ontvangen en betrek ik een mooie, ruime kamer. De Duitse en Franse belspelletjes blijken qua niveau niet zo heel veel af te wijken van de Nederlandse ("Quelle est la capitale du Canada? 1. Montréal; 2. Ottawa; 3. New York; 4. Niagara"). In het restaurant lees ik verder in De knoop van IJsland, genietend van nog meer tenenkromspraak ("Weer klinkt er een aanhoudend gekreun, een nauwelijks bedwongen paniek, als van een gepijnigd dier of een vrouw in barensnood"). Het eten is goed.
Het onderkomen in Oberhausen (een onooglijk gat in België) waar ik deze middag zal arriveren plaatst alles in perspectief en laat mij realiseren dat ik gisteravond te mild ben geweest voor Hôtel du Chemin du Fer. Want had ik het al gehad over het om aandacht schreeuwende mormel dat het bloed onder mijn afgekloven nagels vandaan haalde door de godganse avond met haar poppenwagen over de tegelvloer te denderen? Of over de vieze handdoek en de fles schuurmiddel die ik bij aankomst in de wastafel aantrof? Of over de badkamervloer die desalniettemin niet schoon was? Of over de waardeloze kamer die ik toegewezen kreeg, terwijl ik, zo bleek tijdens het "ontbijt," de enige gast was? Of over de televisie, waarop respectievelijk TV5, TV5, TV5, sneeuw, TV5, sneeuw, sneeuw, TV5, TV5 en sneeuw te ontvangen is en die er dus een beetje voor de kat z'n viool bijstaat? En toch geef ik tijdens het afrekenen van de drankjes nog een fooi. Het personeel was in elk geval welwillend en vriendelijk geweest - of ze deden heel goed alsof.
Maar er wordt, behalve in hotels verbleven, ook nog gewandeld. Het is heel aardig weer: redelijk warm, veel zon en mooie wolkenluchten. Het eerste deel van de tocht voert zonder spectaculaire hoogteverschillen over de Luxemburgse hoogvlakte, over rustige asfaltweggetjes, door donkere productiebossen en dwars over akkers. Dit alles gaat gepaard met weidse panorama's.
Weiswampach. Een pauze met koffie en Cup-a-soup en een nieuwbouwwijkje dat weer onberispelijk oogt. Het landschap verandert. Het pad daalt tot in het dal van de bochtige Schlibech. Links en rechts hellingbossen. Ongemerkt loop ik België binnen; de Schlibech is hier even grensbeek. Een flinke klim en een steile afdaling brengen me tot in het Ourdal, waar de wandeling van morgen zich zal voltrekken. In het hotel te Oberhausen word ik vriendelijk en charmant - en wederom in het Nederlands - ontvangen en betrek ik een mooie, ruime kamer. De Duitse en Franse belspelletjes blijken qua niveau niet zo heel veel af te wijken van de Nederlandse ("Quelle est la capitale du Canada? 1. Montréal; 2. Ottawa; 3. New York; 4. Niagara"). In het restaurant lees ik verder in De knoop van IJsland, genietend van nog meer tenenkromspraak ("Weer klinkt er een aanhoudend gekreun, een nauwelijks bedwongen paniek, als van een gepijnigd dier of een vrouw in barensnood"). Het eten is goed.
Dag 3: Oberhausen – Clervaux
Vrijdag 1 september 2006
De route klimt, waarna er een internationale afdaling naar het dal van de Our volgt door België, Duitsland en Luxemburg. Bij het drielandenpunt is het Europa-Denkmal opgetrokken, waar een groep Duitse motorrijders zich ontzettend Europees staat te voelen. Er is een veldje met picknickbanken, een aantal stenen met plaquettes waarop het een en ander herdacht wordt, een informatiebord en een bosje vlaggen. Het is de moeite totaal niet waard, maar in elk geval blijft eenieder de koude kermis van de Vaalserberg (cafés, uitzichttorens, een kolossale parkeerplaats, nepgrensstenen en een labyrint) hier bespaard. Maar een drielandenpunt is hier ook niks bijzonders: België en Luxemburg hebben er drie, en Duitsland zelfs zeven.
Het Ourdal is weidser dan ik mij voorgesteld had, zodat ik kan genieten van het prachtig zonnige en warme weer. Het pad langs de snelstromende grensrivier klimt en daalt voortdurend en gaat na een kilometer of vijf de bossen in. Bij een bankje stuit ik op twee van de drie wandelaars die ik vandaag zal tegenkomen, welke gelegenheid ik aangrijp om te lunchen. Even verderop een wekebenenmoment, als ik een steile, betonnen trap afdalen moet. Uiteindelijk, na vier uur lopen, klimt het pad met een kilometerslange stijging het dal uit en kom ik weer op de Luxemburgse altiplano. Pas in het dorp Marnach krijgen de gepijnigde beenspieren wat rust. Auberge le Postillon. Ik loop naar binnen om te kijken of ik er wat te drinken kan krijgen. Een bedompte, rommelige ruimte waar willekeurig wat tweedehands banken en fauteuils zijn neergekwakt. Er is een barretje en aan de muur hangt een portret van Mao. Een schuchter, Chinees meisje komt te voorschijn. Mijn vraag of het möglich ist om hier etwas zu trinken blijft in het luchtledige hangen. Totaal verward haalt het meisje haar vader erbij. "No," is het kordate antwoord. Geen probleem, het is nog maar vier kilometer tot Clervaux over een dalend parcours met nog een venijnige glooiing. Bij een akker is het pad weggeploegd, maar gezien de voetafdrukken ben ik niet de eerste die het land toch maar oversteekt. Clervaux is een schilderachtig plaatsje, met een mooie basiliek en een wit kasteel. Veel Nederlanders.
Hôtel Central. In de kamer kan ik mijn kont niet keren, maar ik heb wel een bad en een balkon. Ik eet in een Portugees restaurant. Goedkoop en lekker.
Het Ourdal is weidser dan ik mij voorgesteld had, zodat ik kan genieten van het prachtig zonnige en warme weer. Het pad langs de snelstromende grensrivier klimt en daalt voortdurend en gaat na een kilometer of vijf de bossen in. Bij een bankje stuit ik op twee van de drie wandelaars die ik vandaag zal tegenkomen, welke gelegenheid ik aangrijp om te lunchen. Even verderop een wekebenenmoment, als ik een steile, betonnen trap afdalen moet. Uiteindelijk, na vier uur lopen, klimt het pad met een kilometerslange stijging het dal uit en kom ik weer op de Luxemburgse altiplano. Pas in het dorp Marnach krijgen de gepijnigde beenspieren wat rust. Auberge le Postillon. Ik loop naar binnen om te kijken of ik er wat te drinken kan krijgen. Een bedompte, rommelige ruimte waar willekeurig wat tweedehands banken en fauteuils zijn neergekwakt. Er is een barretje en aan de muur hangt een portret van Mao. Een schuchter, Chinees meisje komt te voorschijn. Mijn vraag of het möglich ist om hier etwas zu trinken blijft in het luchtledige hangen. Totaal verward haalt het meisje haar vader erbij. "No," is het kordate antwoord. Geen probleem, het is nog maar vier kilometer tot Clervaux over een dalend parcours met nog een venijnige glooiing. Bij een akker is het pad weggeploegd, maar gezien de voetafdrukken ben ik niet de eerste die het land toch maar oversteekt. Clervaux is een schilderachtig plaatsje, met een mooie basiliek en een wit kasteel. Veel Nederlanders.
Hôtel Central. In de kamer kan ik mijn kont niet keren, maar ik heb wel een bad en een balkon. Ik eet in een Portugees restaurant. Goedkoop en lekker.
Dag 4: Clervaux – Troisvièrges – Nijmegen
Zaterdag 2 september 2006
Terug naar Troisvièrges via een route die steeds een rivierdal in daalt en er weer uitklimt en dus behoorlijk vermoeiend is. Het zweet gutst over mijn rug. De eerste kilometers lopen door gemengd bos en zijn niet bijster interessant, later zijn er meer uitzichten. In het bos liggen de wrakstukken van een in de Tweede Wereldoorlog door de Duitsers neergehaald Brits vliegtuig. Er staan zes grafstenen bij met de namen van de ongelukkige bemanningsleden. Na de nodige hoogtemeters overwonnen te hebben staat er een mooi klooster aan gene zijde van het spoor. Hôtel du Chemin du Fer. Het scoort pluspunten omdat ik er desgewenst mag douchen, maar dit wordt weer volledig tenietgedaan door de zwartgeblakerde schnitzel die ik krijg voorgeschoteld. Om kwart over twee vertrekt de trein naar Luik.