Het land van de lange, witte wolk
Wandelen in Egypte
Bij Bedouin Safari Tours heb ik een tiendaagse woestijnsafari geboekt: wandelen in de Libische Woestijn, die in weerwil van zijn naam gedeeltelijk in Egypte ligt. Het is de eerste keer dat ik een woestijnlandschap met een bezoek vereer en tevens mijn debuut in Afrika.
Dag 1: Amsterdam – Caïro
Vrijdag 19 oktober 2007
Vanuit het vliegtuig naar Milaan zie ik de ondergaande zon, vergezeld van een diepblauwe lucht die aan de einder overgaat in een prachtige paarse gloed. Onder mij klotst een zee van wolken tegen de onheilspellend donkere kammen van de Alpen.
Het vliegveld van Milaan, dat vanuit al zijn poriën de bruine en groene geest van de jaren zeventig uitstraalt. De toiletjuffrouw bonkt gewoon op de deur als volgens haar het gemak gelapt dient te worden. Net zoals de Nederlanders ten onrechte prat gaan op het vermeende feit dat het het meest over het weer klagende volk is, wordt ook de arrogante mythe dat ze als enige natie die lompe Crocs dragen hier naar het rijk der fabelen verwezen; de Italianen vallen als de crème de la crème onder de modefetisjisten voorgoed door de mand. De relaxbanken in de vertrekhal vergoeden echter alles.
Laat in de avond vertrekt de aansluitende vlucht naar Caïro. Het duurt uren voordat eindelijk de lichten gedoofd worden in het vliegtuig. Vanuit mijn niet al te luie stoel zie ik twee vallende sterren. De lichtjes van Egypte. Naast vele oranje zijn er ook diverse groene. Bij nadere beschouwing blijken dit minaretten te zijn. Getuige de vele flikkerende lampjes liggen er voor de Egyptische stroomleveranciers nog de nodige uitdagingen in het verschiet. Boven de hoofdstad prijkt een lange, witte wolk, een teken aan de sterk vervuilde wand.
Rond een uur of twee 's nachts land ik op de luchthaven van Caïro, die grenst aan een enorme wijk vol grote, betonnen flatgebouwen en straten vergeven van verkeer. De meeste vliegtuigen arriveren en vertrekken hier in het holst van de nacht, misschien om de files van en naar de stad te ontzien. Om vliegtuiglawaai zal men hier overigens totaal niet moeilijk doen, de oorverdovende kolereherrie die de claxons in Caïro vierentwintig uur per dag produceren indachtig.
Bedouin Safari Tours heeft een mannetje in de aankomsthal geposteerd (een van de vier Mohammeds die ik gedurende deze vakantie zal leren kennen), dat in vijf minuten en eenentwintig seconden een visumzegel en een bijbehorend stempel voor ons regelt en ons via een VIP-uitgang langs de douane loodst. Ik maak kennis met de overige groepsleden en rijd vervolgens naar de andere kant van Caïro, waar het hotel zich bevindt. Het is een eenvoudig, maar sfeervol en vriendelijk onderkomen en het dakterras biedt frontaal uitzicht op de Sfinx en de piramides. Het ligt in een wat groezelige buurt en om dat te benadrukken valt de stroom even uit. Na op het dakterras de silhouetten van de enorme piramides tegen de gloed van lichtvervuiling tot mij te hebben genomen ga ik naar bed.
Het vliegveld van Milaan, dat vanuit al zijn poriën de bruine en groene geest van de jaren zeventig uitstraalt. De toiletjuffrouw bonkt gewoon op de deur als volgens haar het gemak gelapt dient te worden. Net zoals de Nederlanders ten onrechte prat gaan op het vermeende feit dat het het meest over het weer klagende volk is, wordt ook de arrogante mythe dat ze als enige natie die lompe Crocs dragen hier naar het rijk der fabelen verwezen; de Italianen vallen als de crème de la crème onder de modefetisjisten voorgoed door de mand. De relaxbanken in de vertrekhal vergoeden echter alles.
Laat in de avond vertrekt de aansluitende vlucht naar Caïro. Het duurt uren voordat eindelijk de lichten gedoofd worden in het vliegtuig. Vanuit mijn niet al te luie stoel zie ik twee vallende sterren. De lichtjes van Egypte. Naast vele oranje zijn er ook diverse groene. Bij nadere beschouwing blijken dit minaretten te zijn. Getuige de vele flikkerende lampjes liggen er voor de Egyptische stroomleveranciers nog de nodige uitdagingen in het verschiet. Boven de hoofdstad prijkt een lange, witte wolk, een teken aan de sterk vervuilde wand.
Rond een uur of twee 's nachts land ik op de luchthaven van Caïro, die grenst aan een enorme wijk vol grote, betonnen flatgebouwen en straten vergeven van verkeer. De meeste vliegtuigen arriveren en vertrekken hier in het holst van de nacht, misschien om de files van en naar de stad te ontzien. Om vliegtuiglawaai zal men hier overigens totaal niet moeilijk doen, de oorverdovende kolereherrie die de claxons in Caïro vierentwintig uur per dag produceren indachtig.
Bedouin Safari Tours heeft een mannetje in de aankomsthal geposteerd (een van de vier Mohammeds die ik gedurende deze vakantie zal leren kennen), dat in vijf minuten en eenentwintig seconden een visumzegel en een bijbehorend stempel voor ons regelt en ons via een VIP-uitgang langs de douane loodst. Ik maak kennis met de overige groepsleden en rijd vervolgens naar de andere kant van Caïro, waar het hotel zich bevindt. Het is een eenvoudig, maar sfeervol en vriendelijk onderkomen en het dakterras biedt frontaal uitzicht op de Sfinx en de piramides. Het ligt in een wat groezelige buurt en om dat te benadrukken valt de stroom even uit. Na op het dakterras de silhouetten van de enorme piramides tegen de gloed van lichtvervuiling tot mij te hebben genomen ga ik naar bed.
Dag 2: Caïro
Zaterdag 20 oktober 2007
Een dag ter vrije besteding in Caïro. Geïnspireerd door het steigerende kwik om half negen 's ochtends en de voordeboege wandelweek besluit ik het met C. en P. rustig aan te doen en alleen de piramides te bezoeken, waar we vanaf het dakterras bijna tegenaan kunnen spugen. We zijn toch ruim vijftien kilometer van de overige toeristische trekpleisters (het Egyptisch museum, de islamitische wijk en de citadel) gelegerd en twee uur in de uitlaatgassen en de brandende zon staan in een benauwde taxi lijkt ons geen traktatie.
Niet voor niets zijn de piramides een van de zeven wereldwonderen (met een leeftijd van ongeveer viereneenhalf millennium het enige, nog bestaande wereldwonder), want van dichtbij zijn ze adembenemend. En dan wil ik u voor de verbijsterende accuratesse waarmee ze zijn gebouwd nog verwijzen naar de reisgidsen. De piramide van Cheops, de grootste van de drie, bestaat uit circa 2,3 miljoen manshoge stenen die elk zo'n tweeëneenhalve ton wegen. Het verhaal gaat dat Napoleon op een regenachtige zondagmiddag eens heeft uitgerekend dat je met deze stenen een muur van drie meter hoog rondom Frankrijk zou kunnen optrekken en de geboorteplaats van de beroemdste maagpatiënt aller tijden indachtig is dat inclusief Corsica.
Straatarme lieden met enig commercieel inzicht trachten ritjes te paard en kameel aan de man te brengen. Door heel spontaan te poseren met hun "Michael Jackson camel" palmen ze de wandelende fototoestellen annex geldbuidels in en dan begint de pret. Fotootje van het vrouwtje op de kameel, fotootje van het mannetje op de kameel, fotootje samen op de kameel en dan zitten ze handig klaar voor de rit. En aan het eind natuurlijk flink stennis lopen schoppen over de prijs.
Als ik achter mijn schouder "Hello, friend, wanna ride camel?" hoor, probeer ik te denken aan hoe die zielige kindertjes uit Afrika omgaan met de vliegen die hun oren, neus en ogen inlopen. Ze negeren ze gewoon, en dat blijkt bij de opdringerige kamelen- en paardenhoeders ook het efficiëntst te werken.
In de verkwikkende schaduw van een van de kleinere koninginnenpiramides eet ik mijn brood. Algauw word ik door een mannetje weggestuurd. Aannemend dat dat met zoiets als respect voor de doden te maken heeft ga ik in op zijn verzoek. Groot is mijn verbazing dan ook als deze flapdrol mij nauwelijks een minuut later aanbiedt deze piramide te beklimmen. Hoe hypocriet kun je zijn? Inderdaad, voor geld is alles te koop.
Na nog wat over het plateau geslenterd te hebben bezoeken we het bootmuseum. Een opgegraven faloeka is hier met veel liefde en vakmanschap weer in elkaar gezet. We moeten sloffen aan om de vloer schoon te houden. Een aardige man spreekt ons aan en begint ongevraagd de gids uit te hangen. Gepokt en gemazeld als we zijn weten we waar dit uiteindelijk op uitdraait. C. vraagt hem gewiekst wat hij doet voor de kost. Hij antwoordt dat hij voor de overheid werkt. Als we de boot vanuit alle hoeken en standen hebben bekeken en gefotografeerd, tovert de "gids" zijn hondenogen te voorschijn en vraagt hij ons: "Are you happy?"
"Yes, we are happy."
"Are you very happy?"
"Yes, we are very happy."
"Are you going to make me happy?"
Als ambtenaar zal hij echter een voor Egyptische begrippen vorstelijk salaris opstrijken en we gaan dan ook niet in op zijn verzoek.
In een supermarktje kopen we water, waarbij ik heel dapper afding en al mijn wisselgeld terugeis. Om mij heen allerlei handen vol briefgeld dat gewisseld en uitgewisseld wordt. Gedurende de vakantie leer ik dat je een fooi in het geniep moet overhandigen, maar verder is in het openbaar zwaaien met stapels flappen blijkbaar geen enkel probleem.
De rest van de middag zitten we uitgeteld op het dakterras van het hotel met een fijn uitzicht op de piramides en mokken thee, waarop kersttafereeltjes zijn afgebeeld. We bekijken ook het leven op de straat, een prettige chaos. In Egypte blijken ze zowaar aan afvalscheiding te doen, maar wel op hun eigen manier: een ezelkar rijdt voor, de vuilniszakken worden opengereten, het oud papier en de glazen flessen worden eruit gefilterd en de rest van het vuilnis wordt gewoon weer op straat geflikkerd, een gedekte tafel voor de zwerfkatten.
Als de duisternis is ingevallen eten we op een dakterras, genietend van driemaal de licht- en spektakelshow die zich elke avond rond de piramides afspeelt (achtereenvolgens in het Engels, Spaans en Italiaans). Een en ander gaat gepaard met feeërieke illuminatie, lasereffecten, bombastische muziek en een brallende spektakelfilmstem.
Vroeg naar bed. Ik heb last van mijn keel en neus. Zou het door de voluit blazende airconditioning komen of toch door de luchtvervuiling? 's Nachts droom ik dat het regent in Caïro, maar in plaats van chaotische verkeersopstoppingen en brokkelige flats lijkt de stad in mijn droom meer op een buitenwijk van Boxtel.
Niet voor niets zijn de piramides een van de zeven wereldwonderen (met een leeftijd van ongeveer viereneenhalf millennium het enige, nog bestaande wereldwonder), want van dichtbij zijn ze adembenemend. En dan wil ik u voor de verbijsterende accuratesse waarmee ze zijn gebouwd nog verwijzen naar de reisgidsen. De piramide van Cheops, de grootste van de drie, bestaat uit circa 2,3 miljoen manshoge stenen die elk zo'n tweeëneenhalve ton wegen. Het verhaal gaat dat Napoleon op een regenachtige zondagmiddag eens heeft uitgerekend dat je met deze stenen een muur van drie meter hoog rondom Frankrijk zou kunnen optrekken en de geboorteplaats van de beroemdste maagpatiënt aller tijden indachtig is dat inclusief Corsica.
Straatarme lieden met enig commercieel inzicht trachten ritjes te paard en kameel aan de man te brengen. Door heel spontaan te poseren met hun "Michael Jackson camel" palmen ze de wandelende fototoestellen annex geldbuidels in en dan begint de pret. Fotootje van het vrouwtje op de kameel, fotootje van het mannetje op de kameel, fotootje samen op de kameel en dan zitten ze handig klaar voor de rit. En aan het eind natuurlijk flink stennis lopen schoppen over de prijs.
Als ik achter mijn schouder "Hello, friend, wanna ride camel?" hoor, probeer ik te denken aan hoe die zielige kindertjes uit Afrika omgaan met de vliegen die hun oren, neus en ogen inlopen. Ze negeren ze gewoon, en dat blijkt bij de opdringerige kamelen- en paardenhoeders ook het efficiëntst te werken.
In de verkwikkende schaduw van een van de kleinere koninginnenpiramides eet ik mijn brood. Algauw word ik door een mannetje weggestuurd. Aannemend dat dat met zoiets als respect voor de doden te maken heeft ga ik in op zijn verzoek. Groot is mijn verbazing dan ook als deze flapdrol mij nauwelijks een minuut later aanbiedt deze piramide te beklimmen. Hoe hypocriet kun je zijn? Inderdaad, voor geld is alles te koop.
Na nog wat over het plateau geslenterd te hebben bezoeken we het bootmuseum. Een opgegraven faloeka is hier met veel liefde en vakmanschap weer in elkaar gezet. We moeten sloffen aan om de vloer schoon te houden. Een aardige man spreekt ons aan en begint ongevraagd de gids uit te hangen. Gepokt en gemazeld als we zijn weten we waar dit uiteindelijk op uitdraait. C. vraagt hem gewiekst wat hij doet voor de kost. Hij antwoordt dat hij voor de overheid werkt. Als we de boot vanuit alle hoeken en standen hebben bekeken en gefotografeerd, tovert de "gids" zijn hondenogen te voorschijn en vraagt hij ons: "Are you happy?"
"Yes, we are happy."
"Are you very happy?"
"Yes, we are very happy."
"Are you going to make me happy?"
Als ambtenaar zal hij echter een voor Egyptische begrippen vorstelijk salaris opstrijken en we gaan dan ook niet in op zijn verzoek.
In een supermarktje kopen we water, waarbij ik heel dapper afding en al mijn wisselgeld terugeis. Om mij heen allerlei handen vol briefgeld dat gewisseld en uitgewisseld wordt. Gedurende de vakantie leer ik dat je een fooi in het geniep moet overhandigen, maar verder is in het openbaar zwaaien met stapels flappen blijkbaar geen enkel probleem.
De rest van de middag zitten we uitgeteld op het dakterras van het hotel met een fijn uitzicht op de piramides en mokken thee, waarop kersttafereeltjes zijn afgebeeld. We bekijken ook het leven op de straat, een prettige chaos. In Egypte blijken ze zowaar aan afvalscheiding te doen, maar wel op hun eigen manier: een ezelkar rijdt voor, de vuilniszakken worden opengereten, het oud papier en de glazen flessen worden eruit gefilterd en de rest van het vuilnis wordt gewoon weer op straat geflikkerd, een gedekte tafel voor de zwerfkatten.
Als de duisternis is ingevallen eten we op een dakterras, genietend van driemaal de licht- en spektakelshow die zich elke avond rond de piramides afspeelt (achtereenvolgens in het Engels, Spaans en Italiaans). Een en ander gaat gepaard met feeërieke illuminatie, lasereffecten, bombastische muziek en een brallende spektakelfilmstem.
Vroeg naar bed. Ik heb last van mijn keel en neus. Zou het door de voluit blazende airconditioning komen of toch door de luchtvervuiling? 's Nachts droom ik dat het regent in Caïro, maar in plaats van chaotische verkeersopstoppingen en brokkelige flats lijkt de stad in mijn droom meer op een buitenwijk van Boxtel.
Dag 3: Caïro – Bahariya – Libische Woestijn
Zondag 21 oktober 2007
Vandaag rijden we met een busje naar de oase Bahariya, waar we overstappen op jeeps en de Libische Woestijn inrijden. Om kwart over acht vertrekken we uit het hotel en komen we vrijwel meteen in een verkeersopstopping terecht. Een file om kwart over acht op zondagochtend, het is een vreemde gewaarwording. Zondagsrust is de Egyptenaren echter vreemd: er moet gewoon gewerkt worden. En getoeterd natuurlijk. Het produceren van lawaai in het algemeen en claxonneren in het bijzonder lijkt obsessieve vormen aan te nemen. In het Caïrese verkeer is vrijwel alles optioneel: het stoppen voor een rood verkeerslicht, het houden van de rechterweghelft, het naleven van voorrangsregels, het voeren van licht in de nacht; vrijwel alles, behalve het gebruik van de claxon, dat schijnt verplicht te wezen, veel en vaak.
Anderhalf uur en het roken van een metaforisch pakje zware shag later kunnen we het gaspedaal eindelijk pijn doen. De stad hebben we dan nog lang niet achter ons gelaten: de ene nieuwbouwwijk volgt de andere op, afgewisseld door protserige vijfsterrenhotels (op een even grote "steenworp" afstand van de piramides als Amersfoort van Utrecht) en golfbanen. Projectontwikkeling is blijkbaar een discipline die niet alleen het Nederlandse landschap grondig weet te bederven.
Uiteindelijk scheuren we dan door een vlakke, onmetelijke zandbak, ons steeds verder verwijderend van de vruchtbare invloedssfeer van de Nijl. De asfaltweg loopt evenwijdig aan de goederenspoorlijn naar Bahariya. In de spoordijk is op willekeurige plaatsen een aantal tunneltjes gegraven die louter dienst lijken te doen als een soort wildpassages voor uit autoraampjes geknikkerde, door de wind voortgedreven plastic flessen en een enkele verdwaalde schorpioen. Er staan twee graafmachines in de berm van de weg, maar wat valt hier te graven, naast het graven om het graven? Op een zeker moment menen we fata morgana's waar te nemen, maar omdat er ook iets groeit dat heel in de verte iets wegheeft van leven, zijn het wellicht fata morgana's van fata morgana's – echte plassen water dus.
Halverwege een toiletstop. Het woord toilet is echter een al te complimenteuze beschrijving voor de onwelriekende, rijkelijk met lichaamswater besprenkelde gaten in de grond die we aantreffen. Het lijkt wel of de Egyptenaren plassen verwarren met lassowerpen, zo'n zootje is het. Als je deze armetierige smeerkezerij in ogenschouw neemt, vraag je je toch af wat de welbekende Maastrichtse toiletpottenboer ertoe heeft bewogen zich de naam Sphinx toe te bedelen.
Na de thee gaan we weer op weg. Het vlakke land wordt gelardeerd met kalkstenen heuveltjes als plumpuddingen en ingezakte soufflés. Enkele zandduinen, een controlepost en een flauwe afdaling later rijden we de enigszins surrealistisch aandoende oase Bahariya binnen. Ware het niet dat Egypte een land van moslims is, slaan de palmbomenbossen en dadelplantages in deze verder dorre, desolate woestenij als een tang op een varken. We worden afgezet bij het huis van Mohamed Abdellatif, die ons de komende week met zijn bedoeïenengezelschap van de broodnodige vertroeteling en muzikale omlijsting zal voorzien. Hij resideert in het Buitenveldert van Bahariya, een rommelige verzameling van lage, stenen huisjes, hobbelige zandweggetjes, rondslingerende bakstenen en half afgebouwde muurtjes. De drie jeeps waarmee we de woestijnsafari zullen ondernemen staan reeds klaar en worden zwaar beladen met matrassen, voedsel, flessen water en andere parafernalia die onze overlevingskansen drastisch zullen doen stijgen. In de tussentijd is er ruimschoots gelegenheid voor een heerlijke lunch – kruidige rijst, salade en vis –, het bekijken van alle 384 familiefoto's op de computer en een bondige wandeling door de zinderende oase, tijdens welke ik me ervan vergewis dat hier werkelijk niets te zien is, uitgezonderd witte stenen, bruine stenen (al dan niet op elkaar gestapeld), een brandende zon en vanzelfsprekend enig groen, want anders was het geen oase.
Na een door een divers malheurassorti verlengd oponthoud in Bahariya, waarbij de in tweeën gebroken fluit van Mohamed aparte vermelding behoeft, nemen we tegen de avond allerhartelijkst afscheid van de vrouw des huizes en trekken we dieper de woestijn in. Terwijl de jeeps snelheden tot 130 kilometer per uur bereiken, trachten we te genieten van de in het zachte licht van de laagstaande zon badende zandvlakte met lage, alleenstaande bergen.
De vurige zonsondergang heeft zich al lang en breed in even willekeurige als allerhande hersenkwabjes genesteld als we de asfaltweg verlaten en de mannen achter het stuur de jeeps door het mulle zand moeten zien te loodsen. Dat is voorwaar geen sinecure, maar met de vierwielaandrijving, enig spelen met de lage en hoge gearing en een enkele vastloper bereiken we de plek waar we ons kampement zullen opslaan. Twee leasekamelen en de bijbehorende kamelenhoeder staan al op ons te wachten.
Ons openluchthotel, elke avond weer op een andere plek, ziet er als volgt uit. De jeeps worden in een U-vorm geparkeerd; in de tussenliggende ruimte wordt middels matten, doeken, lage tafels en een paar lichtjes een knusse huiskamer gecreëerd. Er is een separate tent, waar de bedoeïenen koken, afwassen en slapen. Wij gebruiken de nacht onder de naakte sterrenhemel, die vanavond overigens minder indrukwekkend is dan ik had gehoopt door de sluierbewolking en het schijnsel van de halve maan. Sanitaire voorzieningen zijn er ook, in de vorm van willekeurig geplaatste, manshoge rotsen. En ten slotte is er de stilte, de indrukwekkende stilte.
De bedoeïenen hebben een eenvoudige maaltijd van salade, feta en brood bereid. Als we onze buikjes rond hebben gegeten, musiceren ze voor ons op trommels en een leasefluit en doen ze gekke dansjes. Voor de goede verstaander handelen de liedjes over het leven in het algemeen en de liefde in het bijzonder, maar ook minder zwaar op de hand liggende onderwerpen als gazelles, mango's en abrikozen worden aangesneden.
's Nachts word ik een paar keer wakker, omdat mijn donzen slaapzak te warm is voor de heden heersende omstandigheden: het is veel minder koud dan ik had verwacht. Met elk zuchtje wind ben ik in mijn nopjes. Als de maan onder is en de wolkensluiers opgelost, is de sterrenhemel zelfs zonder bril al veel imposanter dan in Nederland mét. De zandloper van Orion staat bijna recht boven mijn hoofd. Voor het eerst sinds mijn reis naar IJsland ervaar ik echte stilte, de stiltezones in de Nederlandse treinen ten spijt.
Anderhalf uur en het roken van een metaforisch pakje zware shag later kunnen we het gaspedaal eindelijk pijn doen. De stad hebben we dan nog lang niet achter ons gelaten: de ene nieuwbouwwijk volgt de andere op, afgewisseld door protserige vijfsterrenhotels (op een even grote "steenworp" afstand van de piramides als Amersfoort van Utrecht) en golfbanen. Projectontwikkeling is blijkbaar een discipline die niet alleen het Nederlandse landschap grondig weet te bederven.
Uiteindelijk scheuren we dan door een vlakke, onmetelijke zandbak, ons steeds verder verwijderend van de vruchtbare invloedssfeer van de Nijl. De asfaltweg loopt evenwijdig aan de goederenspoorlijn naar Bahariya. In de spoordijk is op willekeurige plaatsen een aantal tunneltjes gegraven die louter dienst lijken te doen als een soort wildpassages voor uit autoraampjes geknikkerde, door de wind voortgedreven plastic flessen en een enkele verdwaalde schorpioen. Er staan twee graafmachines in de berm van de weg, maar wat valt hier te graven, naast het graven om het graven? Op een zeker moment menen we fata morgana's waar te nemen, maar omdat er ook iets groeit dat heel in de verte iets wegheeft van leven, zijn het wellicht fata morgana's van fata morgana's – echte plassen water dus.
Halverwege een toiletstop. Het woord toilet is echter een al te complimenteuze beschrijving voor de onwelriekende, rijkelijk met lichaamswater besprenkelde gaten in de grond die we aantreffen. Het lijkt wel of de Egyptenaren plassen verwarren met lassowerpen, zo'n zootje is het. Als je deze armetierige smeerkezerij in ogenschouw neemt, vraag je je toch af wat de welbekende Maastrichtse toiletpottenboer ertoe heeft bewogen zich de naam Sphinx toe te bedelen.
Na de thee gaan we weer op weg. Het vlakke land wordt gelardeerd met kalkstenen heuveltjes als plumpuddingen en ingezakte soufflés. Enkele zandduinen, een controlepost en een flauwe afdaling later rijden we de enigszins surrealistisch aandoende oase Bahariya binnen. Ware het niet dat Egypte een land van moslims is, slaan de palmbomenbossen en dadelplantages in deze verder dorre, desolate woestenij als een tang op een varken. We worden afgezet bij het huis van Mohamed Abdellatif, die ons de komende week met zijn bedoeïenengezelschap van de broodnodige vertroeteling en muzikale omlijsting zal voorzien. Hij resideert in het Buitenveldert van Bahariya, een rommelige verzameling van lage, stenen huisjes, hobbelige zandweggetjes, rondslingerende bakstenen en half afgebouwde muurtjes. De drie jeeps waarmee we de woestijnsafari zullen ondernemen staan reeds klaar en worden zwaar beladen met matrassen, voedsel, flessen water en andere parafernalia die onze overlevingskansen drastisch zullen doen stijgen. In de tussentijd is er ruimschoots gelegenheid voor een heerlijke lunch – kruidige rijst, salade en vis –, het bekijken van alle 384 familiefoto's op de computer en een bondige wandeling door de zinderende oase, tijdens welke ik me ervan vergewis dat hier werkelijk niets te zien is, uitgezonderd witte stenen, bruine stenen (al dan niet op elkaar gestapeld), een brandende zon en vanzelfsprekend enig groen, want anders was het geen oase.
Na een door een divers malheurassorti verlengd oponthoud in Bahariya, waarbij de in tweeën gebroken fluit van Mohamed aparte vermelding behoeft, nemen we tegen de avond allerhartelijkst afscheid van de vrouw des huizes en trekken we dieper de woestijn in. Terwijl de jeeps snelheden tot 130 kilometer per uur bereiken, trachten we te genieten van de in het zachte licht van de laagstaande zon badende zandvlakte met lage, alleenstaande bergen.
De vurige zonsondergang heeft zich al lang en breed in even willekeurige als allerhande hersenkwabjes genesteld als we de asfaltweg verlaten en de mannen achter het stuur de jeeps door het mulle zand moeten zien te loodsen. Dat is voorwaar geen sinecure, maar met de vierwielaandrijving, enig spelen met de lage en hoge gearing en een enkele vastloper bereiken we de plek waar we ons kampement zullen opslaan. Twee leasekamelen en de bijbehorende kamelenhoeder staan al op ons te wachten.
Ons openluchthotel, elke avond weer op een andere plek, ziet er als volgt uit. De jeeps worden in een U-vorm geparkeerd; in de tussenliggende ruimte wordt middels matten, doeken, lage tafels en een paar lichtjes een knusse huiskamer gecreëerd. Er is een separate tent, waar de bedoeïenen koken, afwassen en slapen. Wij gebruiken de nacht onder de naakte sterrenhemel, die vanavond overigens minder indrukwekkend is dan ik had gehoopt door de sluierbewolking en het schijnsel van de halve maan. Sanitaire voorzieningen zijn er ook, in de vorm van willekeurig geplaatste, manshoge rotsen. En ten slotte is er de stilte, de indrukwekkende stilte.
De bedoeïenen hebben een eenvoudige maaltijd van salade, feta en brood bereid. Als we onze buikjes rond hebben gegeten, musiceren ze voor ons op trommels en een leasefluit en doen ze gekke dansjes. Voor de goede verstaander handelen de liedjes over het leven in het algemeen en de liefde in het bijzonder, maar ook minder zwaar op de hand liggende onderwerpen als gazelles, mango's en abrikozen worden aangesneden.
's Nachts word ik een paar keer wakker, omdat mijn donzen slaapzak te warm is voor de heden heersende omstandigheden: het is veel minder koud dan ik had verwacht. Met elk zuchtje wind ben ik in mijn nopjes. Als de maan onder is en de wolkensluiers opgelost, is de sterrenhemel zelfs zonder bril al veel imposanter dan in Nederland mét. De zandloper van Orion staat bijna recht boven mijn hoofd. Voor het eerst sinds mijn reis naar IJsland ervaar ik echte stilte, de stiltezones in de Nederlandse treinen ten spijt.
Dag 4: Libische Woestijn
Maandag 22 oktober 2007
Vlak voordat de zon uit haar mandje kruipt, verruil ik de klamme warmte van mijn slaapzak voor de frisse ochtendlucht. Sommigen slapen nog, anderen leggen de zonsopkomst op de gevoelige plaat vast. De bedoeïenen dekken de tafels voor het ontbijt en ik werk mijn aantekenboekje bij, terwijl het kwik met rasse schreden omhoogschiet.
De eerste wandeling in de woestijn. De weidse vlakte, met heuveltjes van steen en rots als oriëntatiepunten, is bezaaid met zwarte steentjes als drollen en dofwitte kristallen. Het zand is nu eens hard en dan weer mul. De hitte is te verdragen, ofschoon ik een hoofddoek dragen moet om onmiddellijke verbranding van mijn oren en een zonnesteek te voorkomen. Grote, platte, grijze keien glinsteren in de zon als bevroren plassen water en klinken als fragiele wijnglazen die onder de stugge zolen van mijn bergschoenen verpletterd worden.
Terwijl iedereen verzonken lijkt te zijn in devote mijmeringen – over de zin van het bestaan, over leven na de dood, over de nietigheid van de mens in dit vijandige gebied – realiseer ik me hoe bespottelijk en zinloos het is dat ik een tekenpincet bij me draag, in dit aride maanlandschap waar zelfs het minuscuulste plantje het loodje legt, in deze woestenij waar niets is dan zon, zand, stilte en leasekamelen. Of zou er zoiets als de woestijnteek zijn?
Om een bocht is door de bedoeïenen een pauzeplek ingericht; in de schaduw van de jeeps eten we druiven en guaves. Een uur gaans hierna houden we onze siësta in een breed en zanderig dal omgeven door kleurrijke rotswanden. Bij gebrek aan lommer- en schaduwrijke plekjes in de woestijn wordt met de jeeps, matten en doeken op kunstmatige wijze een dergelijke pleisterplaats gecreëerd, waar we het dalen van de temperatuur verbeiden. We eten frisse salades met brood en drinken zure hibiscusthee met veel suiker. Daarna slapen, lummelen en lezen we, terwijl de sluierbewolking oplost en er een warme wind opsteekt.
's Middags steken we een aantal grote zandvlaktes over die omringd zijn door hoge bergen als kegels en plumpuddingen. Meestentijds lopen we over lichtpaarse en roze platte keien. Het landschap krijgt een almaar sprookjesachtiger aanblik, enerzijds door het licht van de laagstaande zon, anderzijds door de vlakken van maagdelijk witte kalksteen die grote gelijkenis vertonen met sneeuwvelden. Tegen zonsondergang bereiken we onze overnachtingsplek, aan de rand van een mulle zandvlakte waarin het nog even flink aanpoten was. Na een heerlijke maaltijd volgt weer een optreden van de zeven bedoeïenen – het lijken er elke dag meer te worden – en we zien een "kamikazevuurvliegje" langs het firmament schieten – een vallende ster. De heldere maan werpt duidelijke schaduwen, een fenomeen dat in Nederland door alle lichtvervuiling niet meer te zien is.
De eerste wandeling in de woestijn. De weidse vlakte, met heuveltjes van steen en rots als oriëntatiepunten, is bezaaid met zwarte steentjes als drollen en dofwitte kristallen. Het zand is nu eens hard en dan weer mul. De hitte is te verdragen, ofschoon ik een hoofddoek dragen moet om onmiddellijke verbranding van mijn oren en een zonnesteek te voorkomen. Grote, platte, grijze keien glinsteren in de zon als bevroren plassen water en klinken als fragiele wijnglazen die onder de stugge zolen van mijn bergschoenen verpletterd worden.
Terwijl iedereen verzonken lijkt te zijn in devote mijmeringen – over de zin van het bestaan, over leven na de dood, over de nietigheid van de mens in dit vijandige gebied – realiseer ik me hoe bespottelijk en zinloos het is dat ik een tekenpincet bij me draag, in dit aride maanlandschap waar zelfs het minuscuulste plantje het loodje legt, in deze woestenij waar niets is dan zon, zand, stilte en leasekamelen. Of zou er zoiets als de woestijnteek zijn?
Om een bocht is door de bedoeïenen een pauzeplek ingericht; in de schaduw van de jeeps eten we druiven en guaves. Een uur gaans hierna houden we onze siësta in een breed en zanderig dal omgeven door kleurrijke rotswanden. Bij gebrek aan lommer- en schaduwrijke plekjes in de woestijn wordt met de jeeps, matten en doeken op kunstmatige wijze een dergelijke pleisterplaats gecreëerd, waar we het dalen van de temperatuur verbeiden. We eten frisse salades met brood en drinken zure hibiscusthee met veel suiker. Daarna slapen, lummelen en lezen we, terwijl de sluierbewolking oplost en er een warme wind opsteekt.
's Middags steken we een aantal grote zandvlaktes over die omringd zijn door hoge bergen als kegels en plumpuddingen. Meestentijds lopen we over lichtpaarse en roze platte keien. Het landschap krijgt een almaar sprookjesachtiger aanblik, enerzijds door het licht van de laagstaande zon, anderzijds door de vlakken van maagdelijk witte kalksteen die grote gelijkenis vertonen met sneeuwvelden. Tegen zonsondergang bereiken we onze overnachtingsplek, aan de rand van een mulle zandvlakte waarin het nog even flink aanpoten was. Na een heerlijke maaltijd volgt weer een optreden van de zeven bedoeïenen – het lijken er elke dag meer te worden – en we zien een "kamikazevuurvliegje" langs het firmament schieten – een vallende ster. De heldere maan werpt duidelijke schaduwen, een fenomeen dat in Nederland door alle lichtvervuiling niet meer te zien is.
Dag 5: Libische Woestijn
Dinsdag 23 oktober 2007
Mijn nachtrust laat opnieuw te wensen over. Ik begin me een beetje verwant te voelen met Alfred Issendorf, de geologiestudent uit de roman Nooit meer slapen van Willem Frederik Hermans die ik momenteel aan het lezen ben: tijdens zijn expeditie door het door de middernachtszon geteisterde Finnmark kan ook hij de slaap maar steeds niet vatten. Ver na middernacht, de maan is reeds onder de kim en de ochtendster Venus kondigt de dageraad al aan, zet ik mijn bril op om even van de met sterren bezaaide hemelkoepel te genieten. Er gaat een sterrenhemel voor me open; de mensen die beweren dat je in een stikdonkere nacht met het blote oog miljoenen sterren zou kunnen ontwaren worden gelijk een stuk geloofwaardiger. Zelfs het herkennen van de opvallendste sterrenbeelden kost moeite. De melkweg, recht boven mijn slaperige hoofd, is geen diffuse band, maar lijkt echt uit afzonderlijke sterretjes te bestaan. Binnen vijf minuten zie ik evenzovele vallende sterren – later schiet me te binnen dat de meteorenzwerm Orioniden eind oktober actief is. Venus is zo helder dat ze kleine wolkjes in haar buurt doet oplichten en zwakke schaduwen werpt.
Ontbijt. De kok heeft pannenkoeken voor ons gebakken. Een noviteit op koffiegebied: de drie-in-éénunit met proactief toegevoegde melk en suiker. Het goedje lijkt als twee druppels water op woestijnzand, maar verdomd, als je er nog wat meer druppels water bij schenkt ontstaat er een dampend bakkie troost.
De rugzak en de hoofddoek om en op weg. De zolen van mijn bergschoenen zijn losgeraakt en de rest van de vakantie wandel ik op sandalen. Brede banken van schapenwolkjes temperen het zonlicht, maar omdat het windstil is, voelt het toch erg warm aan en gutst het zweet over mijn rug en gezicht. Om mij heen zie ik een licht glooiende zandvlakte met platen van grijze en witte kalksteen, zwarte glasdrollen, richels gevuld met kristallen, plakken sneeuw en tafel- en strijkijzervormige structuren die zo uit een cartoon van Gummbah ontsnapt zouden kunnen zijn. Het lopen over de platte stenen klinkt als een door Buurman en Buurman aangelegde badkamertegelvloer; dit holle geluid wordt veroorzaakt door de luchtlagen in het kalksteen.
Bovenop een zandduin met fraai uitzicht pauzeren we. Het contrast tussen de rommelige rotspartijen en de strakke zandduinen vind ik ongemeen fascinerend. In de verte zien we een klein, zwart puntje aan de horizon. Dit is de Magic Spring, ons doel van vandaag. Hier kunnen we ons eindelijk wassen en hier worden de kamelen gedrenkt.
Het landschap verandert in dat van een klassieke woestijn: zand tot zover je kijken kan. Er steekt een verkwikkend windje op. Boven het zand uit steekt dood getakte en allenige struiken; het is de eerste serieuze begroeiing die we tegenkomen. Tijdens de siësta stijgt de temperatuur tot veertig graden in de schaduw en net als gisteren verdwijnen de wolken als sneeuw voor de zon. De stilte wordt herhaaldelijk doorbroken door de ingewandengymnastiek van mijn reisgenoten en de nare gewoonte van de bedoeïenen de Ring des Nibelungen snurkend uit te voeren.
Na een door de koperen ploert afgedwongen oponthoud van tweeëneenhalf uur hervatten we de wandeltocht naar onze provisorische badkamer. Recht lopen we op ons doelwit af, maar het blokje aan de einder wil maar niet groter worden. De woeste steen- en zandvlakte heeft het oog niet bijster veel te bieden en het is nog immer bloedheet. Na goed twee uur stevig doorstappen staan we oog in oog met de Magic Spring: een klein groepje palmbomen en een paar bakken met bronwater. We schrobben het stof, zand en zweet van onze lichamen.
Laat op de avond gaat het hard waaien en valt het niet mee de slaapzak uit te rollen. Ik kom handen te kort om te voorkomen dat de matras en de slaapzak door de wind opgepikt worden én tegelijkertijd mijn kleren en andere rommeltjes op te bergen.
Ontbijt. De kok heeft pannenkoeken voor ons gebakken. Een noviteit op koffiegebied: de drie-in-éénunit met proactief toegevoegde melk en suiker. Het goedje lijkt als twee druppels water op woestijnzand, maar verdomd, als je er nog wat meer druppels water bij schenkt ontstaat er een dampend bakkie troost.
De rugzak en de hoofddoek om en op weg. De zolen van mijn bergschoenen zijn losgeraakt en de rest van de vakantie wandel ik op sandalen. Brede banken van schapenwolkjes temperen het zonlicht, maar omdat het windstil is, voelt het toch erg warm aan en gutst het zweet over mijn rug en gezicht. Om mij heen zie ik een licht glooiende zandvlakte met platen van grijze en witte kalksteen, zwarte glasdrollen, richels gevuld met kristallen, plakken sneeuw en tafel- en strijkijzervormige structuren die zo uit een cartoon van Gummbah ontsnapt zouden kunnen zijn. Het lopen over de platte stenen klinkt als een door Buurman en Buurman aangelegde badkamertegelvloer; dit holle geluid wordt veroorzaakt door de luchtlagen in het kalksteen.
Bovenop een zandduin met fraai uitzicht pauzeren we. Het contrast tussen de rommelige rotspartijen en de strakke zandduinen vind ik ongemeen fascinerend. In de verte zien we een klein, zwart puntje aan de horizon. Dit is de Magic Spring, ons doel van vandaag. Hier kunnen we ons eindelijk wassen en hier worden de kamelen gedrenkt.
Het landschap verandert in dat van een klassieke woestijn: zand tot zover je kijken kan. Er steekt een verkwikkend windje op. Boven het zand uit steekt dood getakte en allenige struiken; het is de eerste serieuze begroeiing die we tegenkomen. Tijdens de siësta stijgt de temperatuur tot veertig graden in de schaduw en net als gisteren verdwijnen de wolken als sneeuw voor de zon. De stilte wordt herhaaldelijk doorbroken door de ingewandengymnastiek van mijn reisgenoten en de nare gewoonte van de bedoeïenen de Ring des Nibelungen snurkend uit te voeren.
Na een door de koperen ploert afgedwongen oponthoud van tweeëneenhalf uur hervatten we de wandeltocht naar onze provisorische badkamer. Recht lopen we op ons doelwit af, maar het blokje aan de einder wil maar niet groter worden. De woeste steen- en zandvlakte heeft het oog niet bijster veel te bieden en het is nog immer bloedheet. Na goed twee uur stevig doorstappen staan we oog in oog met de Magic Spring: een klein groepje palmbomen en een paar bakken met bronwater. We schrobben het stof, zand en zweet van onze lichamen.
Laat op de avond gaat het hard waaien en valt het niet mee de slaapzak uit te rollen. Ik kom handen te kort om te voorkomen dat de matras en de slaapzak door de wind opgepikt worden én tegelijkertijd mijn kleren en andere rommeltjes op te bergen.
Dag 6: Libische Woestijn
Woensdag 24 oktober 2007
We nemen afscheid van de Magic Spring, beklimmen een heuvel om de schedels en botten van drie gestrande Romeinen te bezichtigen en volgen dan de "weg" naar de Witte Woestijn.
Het weer is bijna aangenaam te noemen: de hemel is wolkeloos en een verkoelend windje waait door mijn inmiddels weer wat stoffige haardos. Een schier eindeloze vlakte zonder noemenswaardige hoogteverschillen. In eerste instantie zand onder de zolen, later ook de welbekende witte en grijze kalkplaten. De kamelenhoeder zingt zijn lied. We passeren een versteend nomadenkamp. Krijtsculpturen steken als eilanden boven het zand uit, her en der groeit wat helmgras.
G. en ik zien een lage rots met wat struikjes aan voor een hoge berg in de verte met de jeeps. Het toont aan hoe moeilijk het is afstanden en -metingen in te schatten in deze weidse, verraderlijke woestenij. De daadwerkelijke siëstaplek ligt nog ruim een halfuur gaans verderop. De wind blaast vlijtig door, er komt wat bewolking opzetten en de temperatuur houdt het vandaag al voor gezien bij een armetierige 32 graden.
's Middags doorkruisen we de Witte Woestijn, ofwel, zoals G. het noemt, "Gods beeldentuin." Veel piramide- en tempeltjesmoeë toeristen maken dagtochten naar dit deel van Egypte en derhalve zien we meer bandensporen en jeeps dan we tot nu toe gewend waren. Zelfs hier, aan het eind van de wereld, in dit godvergeten oord, in het Patagonië van Egypte, waar in de verste verte geen verkeersopstopping, mierenhopig kruispunt of tegenligger te bekennen valt, toeteren de automobilisten dat het een lieve lust is. Die even ongrijpbare als irritante gewoonte vormt echter slechts een onooglijk smetje op de geweldige ervaring door dit magische landschap te lopen van in het gloedvolle avondlicht verdrinkende, door een denkbeeldige beeldhouwer uit het witte kalksteen gehouwen gezichten, sfinxen, paddestoelen, kamelen, tafels, slagroomtaarten, Bossche bollen en andere door Dr. Oetker ingegeven creaties.
Zelfs voor de kamelenjongen is het hier kwaad kersen eten met de oriëntatie en pas na zonsondergang vinden we ons kamp; een deel van de route dat voor morgen op het programma stond hebben we dientengevolge reeds achter de rug.
Wat worden we in de watten gelegd door de bedoeïenen! Geen poot hoeven we uit te steken, sterker nog, als iemand alleen maar dreigt een vin te verroeren, zijn hooglijk verbaasde blikken en niets aan de fantasie overlatende tegenwerpingen ons deel. Onze fors ontdubbelde agenda's bestaan uit: overdag de benen wat heen en weer wiebelen, 's avonds en 's nachts liggen, eten en dat er op gezette tijden weer uitgooien. We krijgen hetzelfde voorgerecht voorgeschoteld als dat/dat dat/dat als/als als* (*doorhalen wat wel/niet* van toepassing is) we in Caïro hebben gegeten: een pittige soep gevuld met iets dat het midden houdt tussen pasta en rijst; "rasta" dus. Op de plastic partjesborden die vervolgens worden geserveerd vinden we: gegrilde kip in een sausje, aardappels en geurige rijst.
De rest van de avond moeten we ons op muzikaal vlak behelpen met de loeiende wind. Vermits de bedoeïenen een boodschappenlijstje moeten opstellen, blijven de trommels en fluit op stok.
Het weer is bijna aangenaam te noemen: de hemel is wolkeloos en een verkoelend windje waait door mijn inmiddels weer wat stoffige haardos. Een schier eindeloze vlakte zonder noemenswaardige hoogteverschillen. In eerste instantie zand onder de zolen, later ook de welbekende witte en grijze kalkplaten. De kamelenhoeder zingt zijn lied. We passeren een versteend nomadenkamp. Krijtsculpturen steken als eilanden boven het zand uit, her en der groeit wat helmgras.
G. en ik zien een lage rots met wat struikjes aan voor een hoge berg in de verte met de jeeps. Het toont aan hoe moeilijk het is afstanden en -metingen in te schatten in deze weidse, verraderlijke woestenij. De daadwerkelijke siëstaplek ligt nog ruim een halfuur gaans verderop. De wind blaast vlijtig door, er komt wat bewolking opzetten en de temperatuur houdt het vandaag al voor gezien bij een armetierige 32 graden.
's Middags doorkruisen we de Witte Woestijn, ofwel, zoals G. het noemt, "Gods beeldentuin." Veel piramide- en tempeltjesmoeë toeristen maken dagtochten naar dit deel van Egypte en derhalve zien we meer bandensporen en jeeps dan we tot nu toe gewend waren. Zelfs hier, aan het eind van de wereld, in dit godvergeten oord, in het Patagonië van Egypte, waar in de verste verte geen verkeersopstopping, mierenhopig kruispunt of tegenligger te bekennen valt, toeteren de automobilisten dat het een lieve lust is. Die even ongrijpbare als irritante gewoonte vormt echter slechts een onooglijk smetje op de geweldige ervaring door dit magische landschap te lopen van in het gloedvolle avondlicht verdrinkende, door een denkbeeldige beeldhouwer uit het witte kalksteen gehouwen gezichten, sfinxen, paddestoelen, kamelen, tafels, slagroomtaarten, Bossche bollen en andere door Dr. Oetker ingegeven creaties.
Zelfs voor de kamelenjongen is het hier kwaad kersen eten met de oriëntatie en pas na zonsondergang vinden we ons kamp; een deel van de route dat voor morgen op het programma stond hebben we dientengevolge reeds achter de rug.
Wat worden we in de watten gelegd door de bedoeïenen! Geen poot hoeven we uit te steken, sterker nog, als iemand alleen maar dreigt een vin te verroeren, zijn hooglijk verbaasde blikken en niets aan de fantasie overlatende tegenwerpingen ons deel. Onze fors ontdubbelde agenda's bestaan uit: overdag de benen wat heen en weer wiebelen, 's avonds en 's nachts liggen, eten en dat er op gezette tijden weer uitgooien. We krijgen hetzelfde voorgerecht voorgeschoteld als dat/dat dat/dat als/als als* (*doorhalen wat wel/niet* van toepassing is) we in Caïro hebben gegeten: een pittige soep gevuld met iets dat het midden houdt tussen pasta en rijst; "rasta" dus. Op de plastic partjesborden die vervolgens worden geserveerd vinden we: gegrilde kip in een sausje, aardappels en geurige rijst.
De rest van de avond moeten we ons op muzikaal vlak behelpen met de loeiende wind. Vermits de bedoeïenen een boodschappenlijstje moeten opstellen, blijven de trommels en fluit op stok.
Dag 7: Libische Woestijn
Donderdag 25 oktober 2007
Was het tot voor een paar dagen terug op het heetst van de dag bijna niet te harden, nu is de warmte enigszins getemperd, is de lucht diepblauw en staat er een harde wind; kortom, heerlijk weer. We verlaten de Witte Woestijn en lopen door een niemandsland van steen en goudgeel zand naar de bergen die we in de verte zien opdoemen. Soms lijkt het alsof we een wandeling maken in de duinen. Er is enige begroeiing die zijn broodnodige vocht onttrekt aan de dauw: helmgras, vetplantjes en palmbomenbosjes. We zien enkele vogeltjes, een paar libelles; uit een struik vliegt een aantal vlinders; kronkelige sporen van wormpjes of kevertjes in het zand. We steken de asfaltweg over die de oases Bahariya en Farafra met elkaar verbindt. Claxonnerende auto's, het is weer eens wat anders. We lunchen en houden siësta op een natuurlijke schaduwplek, een oase met een groepje palmbomen en aardig wat vetplantjes.
Omdat onze rustpauze al rond elf uur een aanvang nam en het kwik toch weer stijgt tot een slordige 35 graden, blijven we hier bijna vier uur. Het lezen van Nooit meer slapen, dat zich afspeelt in Noorwegen, doet mij ten minste mentaal afkoelen. De wind ruist door de palmbladeren, de schaduwen dansen. Nu eens luwt de wind en vormen de vliegen de spreekwoordelijke vallende speld, dan weer zet Aeolus een tandje bij.
Als we onze beenspieren weer aan het werk hebben gezet, bewegen we ons voort in een driekleurige kosmos: het intense blauw boven onze hoofden, het goudgeel onder onze schoenzolen en het viesbeige van de bergen aan de einder. Bergen is eigenlijk niet het juiste woord, het zijn eerder kegels van kalk, afgesloten door deksels, als ware het pruttelende vulkaantjes.
Een sporenpad van witte kalksteen doorsnijdt een versteend kabouterdorp.
Via een licht stijgend zandduin lopen we de bergen in. Er liggen veel kristallen en, omdat we hier van doen hebben met een ex-zeebodem, ook schelpen. Het is zwoegen geblazen door het mulle, fijne zand, maar de schitterende omgeving compenseert alles. Hét panorama van deze reis zien we in vol ornaat voor ons als we over de pas komen: een enorme vlakte bezaaid met Gaudí-eske paddestoelen en kegels, kleine en grote, tot wel dertig meter hoog. De rommelige vormen van deze kalksteenstructuren contrasteren hevig met de goniometrische perfectie van de zandduinen. Een roestbruine bergrug doet dienst als decor. De laagstaande zon doet dit oogverblindend mooie plaatje bol staan van contrast en zachte kleuren.
Tegen zonsondergang bereiken we het kamp. Het laatste licht geeft de meest afgelegen kalkwanden een zalmroze gloed. Vlak boven de bergen prijkt de volle maan. Als het donker is, worden de rotsen en de bergen verlicht door de wachter van de aarde.
Na het avondmaal steekt er plots een stormachtige wind op, die de hele nacht zal blijven doorblazen. Een woestijnvosje sluipt over de kampplaats, op zoek naar voedsel. Samenvatting van de nacht: zand, zand en nog eens zand. Omdat slapen in de open lucht masochistische zelfkwelling zou zijn, zoeken we de beschutting van de huiskamer op. Desondanks waait het zand overal in: in de slaapzak, in de haren, in de oren, in de mond. Zo goed en kwaad als het kan probeer ik de slaap te vatten, waarin ik – o, wonder – slaag.
Omdat onze rustpauze al rond elf uur een aanvang nam en het kwik toch weer stijgt tot een slordige 35 graden, blijven we hier bijna vier uur. Het lezen van Nooit meer slapen, dat zich afspeelt in Noorwegen, doet mij ten minste mentaal afkoelen. De wind ruist door de palmbladeren, de schaduwen dansen. Nu eens luwt de wind en vormen de vliegen de spreekwoordelijke vallende speld, dan weer zet Aeolus een tandje bij.
Als we onze beenspieren weer aan het werk hebben gezet, bewegen we ons voort in een driekleurige kosmos: het intense blauw boven onze hoofden, het goudgeel onder onze schoenzolen en het viesbeige van de bergen aan de einder. Bergen is eigenlijk niet het juiste woord, het zijn eerder kegels van kalk, afgesloten door deksels, als ware het pruttelende vulkaantjes.
Een sporenpad van witte kalksteen doorsnijdt een versteend kabouterdorp.
Via een licht stijgend zandduin lopen we de bergen in. Er liggen veel kristallen en, omdat we hier van doen hebben met een ex-zeebodem, ook schelpen. Het is zwoegen geblazen door het mulle, fijne zand, maar de schitterende omgeving compenseert alles. Hét panorama van deze reis zien we in vol ornaat voor ons als we over de pas komen: een enorme vlakte bezaaid met Gaudí-eske paddestoelen en kegels, kleine en grote, tot wel dertig meter hoog. De rommelige vormen van deze kalksteenstructuren contrasteren hevig met de goniometrische perfectie van de zandduinen. Een roestbruine bergrug doet dienst als decor. De laagstaande zon doet dit oogverblindend mooie plaatje bol staan van contrast en zachte kleuren.
Tegen zonsondergang bereiken we het kamp. Het laatste licht geeft de meest afgelegen kalkwanden een zalmroze gloed. Vlak boven de bergen prijkt de volle maan. Als het donker is, worden de rotsen en de bergen verlicht door de wachter van de aarde.
Na het avondmaal steekt er plots een stormachtige wind op, die de hele nacht zal blijven doorblazen. Een woestijnvosje sluipt over de kampplaats, op zoek naar voedsel. Samenvatting van de nacht: zand, zand en nog eens zand. Omdat slapen in de open lucht masochistische zelfkwelling zou zijn, zoeken we de beschutting van de huiskamer op. Desondanks waait het zand overal in: in de slaapzak, in de haren, in de oren, in de mond. Zo goed en kwaad als het kan probeer ik de slaap te vatten, waarin ik – o, wonder – slaag.
Dag 8: Libische Woestijn
Vrijdag 26 oktober 2007
Nog voor zonsopkomst kruip ik uit het zand. Nog één nacht na deze, maar de slaapzak lijkt onbruikbaar geworden. Maar de nachten zijn tot nu toe minder koud verlopen dan ik had verwacht, dus vooralsnog maak ik me geen zorgen; er zijn dekens en ik heb nog een lakenzak bij me. Het eerste licht valt op de witte rotsen, ze kleuren als de Taj Mahal bij de opkomende zon. Ik probeer me te ontspannen, werk mijn dagboekje bij, lees in mijn boek. De wind heeft de voet van het gaspedaal gehaald en onder een wolkeloze hemel warmt het razendsnel op.
Laat in de ochtend, de wind trekt weer aan, maken we een fantastische tocht door een sprookjeslandschap van kabouterdorpen, zacht glooiende zandduinen en ruige kalkwanden. We worden gezandstraald, maar who cares? De pauzeplek is al even schitterend, in de schaduw van een kalkwand met gat.
's Middags is het nog zo'n twee uur lopen naar de overnachtingsplek. De huiskamer wordt versierd met slingers en ballonnen en de bedoeïenen hebben allerlei zoete hapjes meegenomen. Tot laat in de avond klinkt er muziek in de vallei en wordt er gedanst.
's Nachts is het koud, winderig en klam. Daar lig ik dan in mijn lakenzak, onder één enkele deken. Van de sterrenhemel kan ik niet meer genieten, zo koud heb ik het.
Laat in de ochtend, de wind trekt weer aan, maken we een fantastische tocht door een sprookjeslandschap van kabouterdorpen, zacht glooiende zandduinen en ruige kalkwanden. We worden gezandstraald, maar who cares? De pauzeplek is al even schitterend, in de schaduw van een kalkwand met gat.
's Middags is het nog zo'n twee uur lopen naar de overnachtingsplek. De huiskamer wordt versierd met slingers en ballonnen en de bedoeïenen hebben allerlei zoete hapjes meegenomen. Tot laat in de avond klinkt er muziek in de vallei en wordt er gedanst.
's Nachts is het koud, winderig en klam. Daar lig ik dan in mijn lakenzak, onder één enkele deken. Van de sterrenhemel kan ik niet meer genieten, zo koud heb ik het.
Dag 9: Libische Woestijn – Bahariya – Caïro – Amsterdam
Zaterdag 27 oktober 2007
De laatste dag in de Libische Woestijn. Nog één uurtje wandelen en dan wordt de terugreis aanvaard; eerst naar Bahariya, dan naar Caïro en ten slotte via Milaan naar Amsterdam. Maar wat op papier een dag van veel zitten, wachten en vervelen dreigt te worden, is in feite de dag met het volste programma van de hele vakantie.
In een krap uurtje wandelen we naar het uiteinde van een zandduin dat als een kameleonnentong een dorre steenvlakte insteekt. Vanaf dit punt kunnen we nagenoeg het gehele gebied overzien waar we de afgelopen dagen gewandeld hebben. Hier maken we ook een groepsfoto.
Als we terugrijden naar Bahariya, houden we halt bij een zwavelbron, waar we een frisse duik kunnen nemen. Er loopt een asfaltweggetje naar het verkwikkende water, maar we missen de afslag. Omkeren en alsnog de juiste weg inslaan is voor mietjes, vinden de bedoeïenenchauffeurs, vandaar dat ze de jeeps gewoon het mulle zand insturen. Voordat de zwaar op de proef gestelde voertuigen bijna vastgelopen zijn en tot twee maal toe bijna omgekiept, en de motoren ternauwernood ontsnappen aan oververhitting, mogen we het water niet in.
We stoppen ook nog een kwartiertje bij de Kristalberg, een toeristenmagneet in optima forma. We vergewissen ons ervan dat het inderdaad een berg is die uit kristal is opgebouwd.
Lunch bij Mohamed Abdellatif thuis.
Vervolgens staat Mohamed erop dat we zijn nieuwe stukje land gaan bekijken dat even buiten Bahariya ligt. Het is een aardige lap grond, met een zwembad en een pergola in aanbouw.
Terug in Bahariya, waar het inmiddels donker is geworden. Hier hebben we drie kwartier om in de winkelstraat onze souvenirs bij elkaar te graaien en onze geldvoorraad erdoorheen te jagen. Dat laatste blijkt een utopie, gezien de bespottelijk lage prijzen, en we dingen daarom ook niet meer af. Het is een lawaaierige chaos, deze Kalverstraat van Bahariya, maar de hijgerigheid van de winkeliers valt mij nogal mee. Verder valt op dat winkelen in Egypte een mannenaangelegenheid is; er is nauwelijks een vrouw te bekennen op straat.
Tijdens de transfer naar de luchthaven van Caïro probeer ik wat te slapen. De dollemansrit door de hoofdstad, waarbij de chauffeur het busje zonder met de ogen te knipperen drie centimeter langs een betonnen pijler manoeuvreert, zal me nog lang heugen.
In een krap uurtje wandelen we naar het uiteinde van een zandduin dat als een kameleonnentong een dorre steenvlakte insteekt. Vanaf dit punt kunnen we nagenoeg het gehele gebied overzien waar we de afgelopen dagen gewandeld hebben. Hier maken we ook een groepsfoto.
Als we terugrijden naar Bahariya, houden we halt bij een zwavelbron, waar we een frisse duik kunnen nemen. Er loopt een asfaltweggetje naar het verkwikkende water, maar we missen de afslag. Omkeren en alsnog de juiste weg inslaan is voor mietjes, vinden de bedoeïenenchauffeurs, vandaar dat ze de jeeps gewoon het mulle zand insturen. Voordat de zwaar op de proef gestelde voertuigen bijna vastgelopen zijn en tot twee maal toe bijna omgekiept, en de motoren ternauwernood ontsnappen aan oververhitting, mogen we het water niet in.
We stoppen ook nog een kwartiertje bij de Kristalberg, een toeristenmagneet in optima forma. We vergewissen ons ervan dat het inderdaad een berg is die uit kristal is opgebouwd.
Lunch bij Mohamed Abdellatif thuis.
Vervolgens staat Mohamed erop dat we zijn nieuwe stukje land gaan bekijken dat even buiten Bahariya ligt. Het is een aardige lap grond, met een zwembad en een pergola in aanbouw.
Terug in Bahariya, waar het inmiddels donker is geworden. Hier hebben we drie kwartier om in de winkelstraat onze souvenirs bij elkaar te graaien en onze geldvoorraad erdoorheen te jagen. Dat laatste blijkt een utopie, gezien de bespottelijk lage prijzen, en we dingen daarom ook niet meer af. Het is een lawaaierige chaos, deze Kalverstraat van Bahariya, maar de hijgerigheid van de winkeliers valt mij nogal mee. Verder valt op dat winkelen in Egypte een mannenaangelegenheid is; er is nauwelijks een vrouw te bekennen op straat.
Tijdens de transfer naar de luchthaven van Caïro probeer ik wat te slapen. De dollemansrit door de hoofdstad, waarbij de chauffeur het busje zonder met de ogen te knipperen drie centimeter langs een betonnen pijler manoeuvreert, zal me nog lang heugen.