Hakuna matatra
Zorgeloos onderweg in Slowakije en Krakau
De hybride auto, de hybride grasmat en het hybride afdruiprek stonden al in het collectieve geheugen van de wereldbevolking gegrift. In onderhavig doorwrochtsel maakt u kennis met de hybride vakantie: een snaakse combinatie van wandelreis en stedentrip. De basis werd gevormd door een achtdaags verblijf in het hart van Slowakije uit de immer sympathiek geprijsde koker van Aktiva Tours. Maar ik wilde méér! Het fraaie Krakau en het minder fraaie Auschwitz-Birkenau lonkten aan gene zijde van de landsgrens. Dus liet ik mijn terugvlucht een week later boeken en ging ik in conclaaf met het Sojka Resort (mijn much-inclusiveonderkomen gedurende de groepsreis) over een korte verlenging aldaar en een leenauto waarmee ik mij in Slowakije en Polen zou kunnen verplaatsen. Ofschoon ik hoog inzette, was louter instemmend geknik mijn deel. Potentiële stressfactoren als een grenspassage met een leenauto, de aanschaf van een Slowaaks snelwegvignet of waar de bolide achter te laten – de aankomst- en vertrekluchthaven was immers die van Katowice – kon ik spoorslags van me af laten glijden. Een flinke bos veren in de daartoe bestemde lichaamsopening van de even Belgische als drijvende kracht achter Sojka is dan ook voorwaar op zijn plaats!
Dag 0 en 1: 's Gravenmoer – Amsterdam – Katowice – Malatíny
Zaterdag 9 en zondag 10 september 2017
Wie had dat gedacht: van knorren in Citizen M naar knorrig in de rij met verheven stem.
De Citizen M-wekunit geeft om godbetert 3.30 uur sjoege. Bij absentie van een Citizen M-barista begeef ik mij à la minute naar de check-inhel van Transavia, alwaar ik een niet misselijke rij medematineuzen tegen het om cafeïne schreeuwende lijf loop. Voordringend Gran Canariagajes, Tenerifetuig en Fuerteventuravullis maken de sfeer er amper gemoedelijker op: in een mum van tijd zien ettelijke verbale opstootjes het levenslicht.
Door de bank genomen valt deelnemers aan een groepsreis bij aankomst een hartelijk onthaal ten deel. De Poolse, met een uitsmijtersoortje uitgeruste kwibus die door Sojka is aangesteld om ons van Katowice naar Malatíny te vervoeren heeft zich echter voorgenomen het over een andere boeg te gooien. Zonder boe of bah te zeggen drukt hij ons een welkomstkattebelletje in handen, waarin het te verwachten verloop van de transfer in grote lijnen uit de doeken wordt gedaan. Maar wat de muzikale voorliefdes van de chauffeur betreft hult de auteur zich in nevelen (Oostblokschlagers, Slavische smartlappen, eurohouse), en dit blijkt eenmaal op weg niet het enige te zijn waarover het schrijven in alle talen zwijgt. De zenuwpees van de bovenste plank is voortdurend in tweestrijd met zijn navigatieapparatuur en mobiele telefoon, spreidt een veelomvattend spectrum aan tics tentoon en stopt ter kennelijke pauzering op de meest naargeestige parkeerplaatsen van Oost-Europa, om stante pede met onbekende bestemming weg te benen.
Met ruim twee uur vertraging, doch zonder doden en gewonden arriveren we dan toch in Malatíny, een aan weerszijden van een matig onderhouden provinciale weg gelegen, van welke voorziening dan ook gespeend gehucht met 225 zielen. De helft van de opstallen blijkt aan Sojka toe te behoren: naast het centraal gelegen trosje gebouwen met receptie, hotelkamers, buffetrestaurant, zwembad en wellnessruimte ligt er verderop een park met houten chalets. Met drie reisgenoten betrek ik een van deze ruime, van menig gemak voorziene onderkomens.
We worden welkom geheten met een glaasje borovička, een lokaal brouwsel op basis van de jeneverbes. Ik laat koffie en brood met smeerselassorti aanrukken en installeer me op het terras met leesvoer. Het buffetdiner is een calorierijke bloemlezing uit de Slowaakse keuken.
Door de bank genomen valt deelnemers aan een groepsreis bij aankomst een hartelijk onthaal ten deel. De Poolse, met een uitsmijtersoortje uitgeruste kwibus die door Sojka is aangesteld om ons van Katowice naar Malatíny te vervoeren heeft zich echter voorgenomen het over een andere boeg te gooien. Zonder boe of bah te zeggen drukt hij ons een welkomstkattebelletje in handen, waarin het te verwachten verloop van de transfer in grote lijnen uit de doeken wordt gedaan. Maar wat de muzikale voorliefdes van de chauffeur betreft hult de auteur zich in nevelen (Oostblokschlagers, Slavische smartlappen, eurohouse), en dit blijkt eenmaal op weg niet het enige te zijn waarover het schrijven in alle talen zwijgt. De zenuwpees van de bovenste plank is voortdurend in tweestrijd met zijn navigatieapparatuur en mobiele telefoon, spreidt een veelomvattend spectrum aan tics tentoon en stopt ter kennelijke pauzering op de meest naargeestige parkeerplaatsen van Oost-Europa, om stante pede met onbekende bestemming weg te benen.
Met ruim twee uur vertraging, doch zonder doden en gewonden arriveren we dan toch in Malatíny, een aan weerszijden van een matig onderhouden provinciale weg gelegen, van welke voorziening dan ook gespeend gehucht met 225 zielen. De helft van de opstallen blijkt aan Sojka toe te behoren: naast het centraal gelegen trosje gebouwen met receptie, hotelkamers, buffetrestaurant, zwembad en wellnessruimte ligt er verderop een park met houten chalets. Met drie reisgenoten betrek ik een van deze ruime, van menig gemak voorziene onderkomens.
We worden welkom geheten met een glaasje borovička, een lokaal brouwsel op basis van de jeneverbes. Ik laat koffie en brood met smeerselassorti aanrukken en installeer me op het terras met leesvoer. Het buffetdiner is een calorierijke bloemlezing uit de Slowaakse keuken.
Dag 2: Malatíny – Predná Magura – Partizánska Lupča – Malatíny
Maandag 11 september 2017
Teneinde de gewichtstoename van gisteravond teniet te doen, maar ook omdat de eerste week van onderhavige reis nu eenmaal het karakter van een wandelvakantie draagt, laten we de in het Slowaaks nagesynchroniseerde David Hasselhoff en zijn dito partner in crime KITT na een Malatínees kwartiertje voor wat ze zijn en verzamelen we, gehesen in Bever-catalogus en al, voor de receptie. Het belooft een warme dag te worden met wel meer dan een streepje zon. Vanuit Sojka lopen we zuidwaarts en passeren algauw een relikwie uit de periode dat het land als de ene dan wel andere helft van Tsjecho-Slowakije deel uitmaakte van het Warschaupact: een ex-kolchoz oftewel voormalige collectieve boerderij. Buiten de schaars bebouwde kom zijn het golvende weilanden met koeien dat het een aard heeft, totdat het brede steenslagpad het bos in gaat en begint te stijgen; aanvankelijk valsplatterig, maar allengs met krassere hellingspercentages.
Al zigzaggend bereiken we zo het hoogste punt van de Predná Magura, met 1.171 meter een van de bescheidener toppen van de Lage Tatra. Onder verorbering van het lunchpakket is hier het merendeel van de landstreek Liptov te overzien: een glooiend, overwegend agrarisch, royaal dal, uitgesleten door de rivier de Váh, begrensd door twee bergruggen die ik voor het gemak maar even de Hoge en Lage Tatra noem – excuses aan de Westelijke Tatra, de Grote Fatra, de Kleine Fatra en zo nog wat plukjes bergen die in de ogen van overambitieuze cartografen een eigen naam verdienden. Verspreid over het dal liggen wat dorpjes en een enkele middelgrote stad, en ook het door de Sovjets aangelegde stuwmeer Liptovská Mara springt in het oog. Het gedurende de komende dagen uitkammen van dit panorama is een aantrekkelijk vooruitzicht – dat heet, als de weergoden goedgehumeurd blijven; de Hoge Tatra verdwijnt stukje bij beetje in de wolken.
De rondwandeling brengt ons via een geleidelijke afdaling door de velden in Partizánska Lupča, waar net de lokale nieuwsberichten door de openbare luidsprekers schallen. We treffen er twee aardige kerken aan, alsmede een ruim centraal plein met een oorlogsmonument in de hoedanigheid van een zuil met daarbovenop een communistische ster. "De Russen hebben ook goede dingen gedaan," zegt onze rond de val van het IJzeren Gordijn geboren gids in nagenoeg vloeiend Nederlands.
Voor het symbolische bedrag van één euro per persoon mogen we de kerktoren op. "Geef het geld maar even aan mij in plaats van aan de pastoor," fluistert onze gids, "anders rent ie meteen naar de kroeg om zich vol te laten lopen. Hij schijnt een drankprobleem te hebben." Na de beklimming van het krakkemikkige bouwsel spoeden we ons zelf naar de kroeg – een dreigend zwerk hangt boven de bergen. Ik bestel een radler die oogt als een donkere, zware tripel uit België, maar verrassend licht en verfrissend smaakt. Tevens neem ik een slok kofola, het in Tsjechië en Slowakije nog immer verkrijgbare, communistische alternatief op Coca-Cola. Gezien mijn slechte ervaring met Cubaanse ersatz-Coca-Cola heb ik er geen hoge verwachtingen van – ten onrechte, naar blijkt. Kofola is veel minder zoet en heeft in plaats daarvan een kruidige, Jägermeisterachtige afdronk. Liefhebbers van het boeren van het oeuvre van Kensington vinden in het geslaagde Oostblokgoedje echter geen medestander.
Gelaafd tikken we het laatste halfuur naar Sojka nog even weg, waarna ik me vervoeg tot het zwembad – zoals het een resort betaamt hebben we voor de toegang een geel polsbandje ontvangen. Een chillaxsessie op het terras kan vervolgens niet uitblijven. Buffettechnisch voeren internationale vis- en kipgerechten de boventoon.
Al zigzaggend bereiken we zo het hoogste punt van de Predná Magura, met 1.171 meter een van de bescheidener toppen van de Lage Tatra. Onder verorbering van het lunchpakket is hier het merendeel van de landstreek Liptov te overzien: een glooiend, overwegend agrarisch, royaal dal, uitgesleten door de rivier de Váh, begrensd door twee bergruggen die ik voor het gemak maar even de Hoge en Lage Tatra noem – excuses aan de Westelijke Tatra, de Grote Fatra, de Kleine Fatra en zo nog wat plukjes bergen die in de ogen van overambitieuze cartografen een eigen naam verdienden. Verspreid over het dal liggen wat dorpjes en een enkele middelgrote stad, en ook het door de Sovjets aangelegde stuwmeer Liptovská Mara springt in het oog. Het gedurende de komende dagen uitkammen van dit panorama is een aantrekkelijk vooruitzicht – dat heet, als de weergoden goedgehumeurd blijven; de Hoge Tatra verdwijnt stukje bij beetje in de wolken.
De rondwandeling brengt ons via een geleidelijke afdaling door de velden in Partizánska Lupča, waar net de lokale nieuwsberichten door de openbare luidsprekers schallen. We treffen er twee aardige kerken aan, alsmede een ruim centraal plein met een oorlogsmonument in de hoedanigheid van een zuil met daarbovenop een communistische ster. "De Russen hebben ook goede dingen gedaan," zegt onze rond de val van het IJzeren Gordijn geboren gids in nagenoeg vloeiend Nederlands.
Voor het symbolische bedrag van één euro per persoon mogen we de kerktoren op. "Geef het geld maar even aan mij in plaats van aan de pastoor," fluistert onze gids, "anders rent ie meteen naar de kroeg om zich vol te laten lopen. Hij schijnt een drankprobleem te hebben." Na de beklimming van het krakkemikkige bouwsel spoeden we ons zelf naar de kroeg – een dreigend zwerk hangt boven de bergen. Ik bestel een radler die oogt als een donkere, zware tripel uit België, maar verrassend licht en verfrissend smaakt. Tevens neem ik een slok kofola, het in Tsjechië en Slowakije nog immer verkrijgbare, communistische alternatief op Coca-Cola. Gezien mijn slechte ervaring met Cubaanse ersatz-Coca-Cola heb ik er geen hoge verwachtingen van – ten onrechte, naar blijkt. Kofola is veel minder zoet en heeft in plaats daarvan een kruidige, Jägermeisterachtige afdronk. Liefhebbers van het boeren van het oeuvre van Kensington vinden in het geslaagde Oostblokgoedje echter geen medestander.
Gelaafd tikken we het laatste halfuur naar Sojka nog even weg, waarna ik me vervoeg tot het zwembad – zoals het een resort betaamt hebben we voor de toegang een geel polsbandje ontvangen. Een chillaxsessie op het terras kan vervolgens niet uitblijven. Buffettechnisch voeren internationale vis- en kipgerechten de boventoon.
Dag 3: Malatíny
Dinsdag 12 september 2017
Met het weer valt vandaag geen land te bezeilen. Naast alle nattigheid heeft het kwik een duikvlucht genomen: van de 24 graden van gisteren is nog niet eens de helft over. Een nog nauwelijks verdiende rustdag is derhalve een feit: uitslapen, lezen, zwemmen, kofola drinken – die overigens getapt wordt. Bij het buffet scoort het stoofpotje met rijst en vis de meeste punten.
Dag 4: Malatíny – Ružomberok – Vlkolínec – Ružomberok – Malatíny
Woensdag 13 september 2017
Het weer is weer het mannetje, en ofschoon het kwik nog behoorlijk onwillig is, is het in de zon aardig toeven. Vandaag staat opnieuw het voorportaal van de Lage Tatra op de rol, en na een korte rit naar het stadje Ružomberok is het dan ook meteen klimmen geblazen. Vanwege de negentiende-eeuwse kapelletjes die aan weerszijden van het asfaltpad staan hebben we hier met een heuse kruisweg van doen, die in de volksmond bekendstaat als de Lijdensweg. Een ietwat overtrokken naam, als lezer dezes het aan scribent dezes vraagt, want de altiplano laat niet lang op zich wachten, de panorama's zijn om van te watertanden en bovendien ontmoeten we een aimabele paddenstoelenplukker die zich ook nog eens bereidwillig toont door meerdere groepsgenoten op de gevoelige plaat te worden vastgelegd.
In het stadhuis van Ružomberok moet het geld tegen de plinten klotsen: ik had reeds geconstateerd dat de vele betonnen Oostblokkendozen zijn gemoderniseerd en voorzien van een vrolijk verfje, er is werelderfgoed dat tegen weer, wind en projectontwikkelaars dient te worden beschermd – daarover gauw meer – en er is klaarblijkelijk een succesvolle subsidieaanvraag gedaan voor een kinderboerderij in the middle of nowhere. Maar dan heb je wel de fraaist gesitueerde kinderboerderij van Slowakije en omstreken, te midden van frisgroene heuvels en lage karstbergen!
We volgen een spoor door het gras en dalen over een stenig pad een dalletje in, waarin Vlkolínec is gelegen – in Slavische landen kijken ze niet op een stembandverstuikinkje meer of minder. Het is het reeds gememoreerde werelderfgoed en het krijgt in VVV-brochures ook wel de bijnaam Wolvendorp, wat op zijn minst opmerkelijk is, daar in het gebied meer beren dan wolven voorkomen en langs de hoofdstraat dan ook een levensgroot houten standbeeld van een beer in dreighouding prijkt. De nederzetting is een nagenoeg puntgaaf ensemble van een dikke veertig houten huisjes, een school, een kerk en een klokkentoren. Opvallende details zijn de houten shingles waarmee de daken zijn bedekt en het ontbreken van schoorstenen; zodoende konden op zolder worsten worden gerookt. Oorspronkelijk stonden er nog enige tientallen woningen meer, maar deze zijn in 1944 door de nazi's platgebrand bij wijze van vergelding voor de Slowaakse Nationale Opstand. Meer uit beleefdheid dan uit oprechte interesse lopen we nog even het minuscule museum binnen, maar het buitenterras even verderop lonkt. Hier treffen we het luidruchtige roedel Vlamingen dat ook in Sojka logeert en waarmee we op enkele dagen samen per grote touringcar naar het beginpunt van de wandeling worden getransfereerd.
Na een uurtje geleidelijk afdalen komt de aantrekkelijke vallei van de Váh weer in zicht. Ružomberok valt met zijn flats en in het oog springende papierfabriek danig uit de toon. De kleine binnenstad is functioneel en verstoken van sfeer, met een handvol aardige panden die echter wel aan een opknapbeurt toe zijn. Bij de plaatselijke brouwerij laat ik me de "pruimenradler" goed smaken, alvorens er onverwachts dikke druppels vallen en de bus de terugweg naar Malatíny aanvaardt.
In het stadhuis van Ružomberok moet het geld tegen de plinten klotsen: ik had reeds geconstateerd dat de vele betonnen Oostblokkendozen zijn gemoderniseerd en voorzien van een vrolijk verfje, er is werelderfgoed dat tegen weer, wind en projectontwikkelaars dient te worden beschermd – daarover gauw meer – en er is klaarblijkelijk een succesvolle subsidieaanvraag gedaan voor een kinderboerderij in the middle of nowhere. Maar dan heb je wel de fraaist gesitueerde kinderboerderij van Slowakije en omstreken, te midden van frisgroene heuvels en lage karstbergen!
We volgen een spoor door het gras en dalen over een stenig pad een dalletje in, waarin Vlkolínec is gelegen – in Slavische landen kijken ze niet op een stembandverstuikinkje meer of minder. Het is het reeds gememoreerde werelderfgoed en het krijgt in VVV-brochures ook wel de bijnaam Wolvendorp, wat op zijn minst opmerkelijk is, daar in het gebied meer beren dan wolven voorkomen en langs de hoofdstraat dan ook een levensgroot houten standbeeld van een beer in dreighouding prijkt. De nederzetting is een nagenoeg puntgaaf ensemble van een dikke veertig houten huisjes, een school, een kerk en een klokkentoren. Opvallende details zijn de houten shingles waarmee de daken zijn bedekt en het ontbreken van schoorstenen; zodoende konden op zolder worsten worden gerookt. Oorspronkelijk stonden er nog enige tientallen woningen meer, maar deze zijn in 1944 door de nazi's platgebrand bij wijze van vergelding voor de Slowaakse Nationale Opstand. Meer uit beleefdheid dan uit oprechte interesse lopen we nog even het minuscule museum binnen, maar het buitenterras even verderop lonkt. Hier treffen we het luidruchtige roedel Vlamingen dat ook in Sojka logeert en waarmee we op enkele dagen samen per grote touringcar naar het beginpunt van de wandeling worden getransfereerd.
Na een uurtje geleidelijk afdalen komt de aantrekkelijke vallei van de Váh weer in zicht. Ružomberok valt met zijn flats en in het oog springende papierfabriek danig uit de toon. De kleine binnenstad is functioneel en verstoken van sfeer, met een handvol aardige panden die echter wel aan een opknapbeurt toe zijn. Bij de plaatselijke brouwerij laat ik me de "pruimenradler" goed smaken, alvorens er onverwachts dikke druppels vallen en de bus de terugweg naar Malatíny aanvaardt.
Dag 5: Malatíny – Prosiek – Velké Borové – Kvačany – Malatíny
Donderdag 14 september 2017
Aktiva Tours brengt deze wandeling als volgt aan de genderneutrale man:
"De meest geliefde wandeling van de reis toont drie totaal verschillende landschappen: een canyon, een bergweide en langs oude watermolens wandelt u door een mooi beukenbos."
Daar zal geen woord van gelogen blijken, sterker nog, additionele superlatieven dienen te worden opgevoerd voor de verrassend zomerse omstandigheden en een oorspronkelijk niet in de route opgenomen, prima de luxe waterval.
Na een korte aanlooproute vanaf de parkeerplaats bereiken we de kloof. Er is stromend water, loodrechte rotswanden ter linker- en rechterzijde, en naaldwoud wat hogerop. Hoewel we ons in het Chočgebergte ophouden, hebben wandelaars met chocoladebenen er weinig te zoeken. Vanwege de overvloedige regenval van eergisteren staat het water hoger dan te doen gebruikelijk en kunnen we ons verlustigen in steentjespringen, randjeschuifelen en oevertjewisselen. Her en der zijn staalkabels aangebracht en die hangen er niet voor de kat z'n viool. Als er dan later ook nog touwen en ladders aan te pas moeten komen om hoogte te winnen, kunnen we met recht spreken van een poor man's klettersteig.
Op een kruispunt van paden, waar de voedsel- en drankvoorraden worden aangesproken, blijkt er nog tijd te zijn voor het bewonderen van een waterval, een minuut of tien verderop in de canyon. Die laat zich, mede door het eergisteren in razend tempo opgebouwde neerslagoverschot, van zijn beste kant zien – zelfs onze gids, die hier een soort van kind aan huis is, is ervan onder de indruk.
Een bescheiden klim leidt naar landschap nummer twee: een weidse, golvende hoogvlakte omsloten door lage bergen, verspreid opgesmukt met toefjes naaldwoud. In marstempo doorkruisen we deze schitterende omgeving, op weg naar het terras in het lintdorpje Velké Borové. Gelaafd en gevoederd betreden we het aangekondigde beukenbos, alwaar een gemakkelijk pad evenwijdig aan een beek in een halfuurtje leidt naar een kom, waar drie stromen samenkomen. We nemen een kijkje bij de watermolen, bestierd en onderhouden door vrijwilligers, die om de maand worden afgelost. Terwijl we ons op een bankje opladen voor de laatste kilometers, worden we bekeken door geiten, kippen en een poes. Het pad wordt later een brede steenslagweg en is lommer- en schaduwrijk en prachtig, geleidelijk dalend door een kloof bovenlangs een riviertje, met doorkijkjes naar imposante rots- en karstformaties. Stilaan groeit het aantal tegenliggers, ten teken dat we de parkeerplaats en kiosk met verkoelende kofola naderen.
Na een korte aanlooproute vanaf de parkeerplaats bereiken we de kloof. Er is stromend water, loodrechte rotswanden ter linker- en rechterzijde, en naaldwoud wat hogerop. Hoewel we ons in het Chočgebergte ophouden, hebben wandelaars met chocoladebenen er weinig te zoeken. Vanwege de overvloedige regenval van eergisteren staat het water hoger dan te doen gebruikelijk en kunnen we ons verlustigen in steentjespringen, randjeschuifelen en oevertjewisselen. Her en der zijn staalkabels aangebracht en die hangen er niet voor de kat z'n viool. Als er dan later ook nog touwen en ladders aan te pas moeten komen om hoogte te winnen, kunnen we met recht spreken van een poor man's klettersteig.
Op een kruispunt van paden, waar de voedsel- en drankvoorraden worden aangesproken, blijkt er nog tijd te zijn voor het bewonderen van een waterval, een minuut of tien verderop in de canyon. Die laat zich, mede door het eergisteren in razend tempo opgebouwde neerslagoverschot, van zijn beste kant zien – zelfs onze gids, die hier een soort van kind aan huis is, is ervan onder de indruk.
Een bescheiden klim leidt naar landschap nummer twee: een weidse, golvende hoogvlakte omsloten door lage bergen, verspreid opgesmukt met toefjes naaldwoud. In marstempo doorkruisen we deze schitterende omgeving, op weg naar het terras in het lintdorpje Velké Borové. Gelaafd en gevoederd betreden we het aangekondigde beukenbos, alwaar een gemakkelijk pad evenwijdig aan een beek in een halfuurtje leidt naar een kom, waar drie stromen samenkomen. We nemen een kijkje bij de watermolen, bestierd en onderhouden door vrijwilligers, die om de maand worden afgelost. Terwijl we ons op een bankje opladen voor de laatste kilometers, worden we bekeken door geiten, kippen en een poes. Het pad wordt later een brede steenslagweg en is lommer- en schaduwrijk en prachtig, geleidelijk dalend door een kloof bovenlangs een riviertje, met doorkijkjes naar imposante rots- en karstformaties. Stilaan groeit het aantal tegenliggers, ten teken dat we de parkeerplaats en kiosk met verkoelende kofola naderen.
Dag 6: Malatíny – Bešeňová – Kalameny – Lúčky – Malatíny
Vrijdag 15 september 2017
Onder een bewolkt firmament worden we middenin de velden aan de oevers van Liptovská Mara afgezet. Een lange, maar eenvoudige klim over een breed pad door een weidelandschap vol schapen. De uitzichten over het dal van de Váh en het voornoemde stuwmeer worden steeds mooier. Op een splitsing aan de bosrand nemen we een steilere, modderige bulldozerweg tot een hoogte van net onder de 1.000 meter, waar de overblijfselen van de hoogstgelegen burcht van Slowakije gelegen zijn: het Liptovkasteel, de naamgever van de landstreek die tot 1918 een administratieve eenheid van het koninkrijk Hongarije was, die aanvankelijk vanuit deze locatie werd bestuurd. Tussen de enigszins tegenvallende ruïnes heeft een groep backpackers zijn bivak opgeslagen; enkelen zijn al keuvelend doende een kippetje te grillen boven een kampvuur.
Via dezelfde bulldozerweg glibberen en glijden we steil naar beneden. Na de splitsing dalen we verder af, eerst door weides, later door het bos. Het pad komt uit op een asfaltweggetje bij een thermale bron; dan hebben we er een afdaling van zo'n 430 meter op zitten. Enkele van mijn groepsgenoten wagen een duik in het warme, stomende water, te midden van een twintigtal Slowaken. Ik eet mijn brood en gun mijn voeten de broodnodige rust. Na een uurtje volgen we het asfalt naar Kalameny (burgemeester: Július Česák!) en ten slotte Lúčky – hier komen geen Engelsen, de plaatsnaamborden staan er nog. We laten een groepsfoto maken bij de plaatselijke waterval en hebben vervolgens moeite met het vinden van een uitnodigende uitspanning. Het steigerhouten terrasmeubilair bij een pizzeria moet uiteindelijk de doorslag geven.
Tijdens het andermaal prima avondbuffet komen zanger John Dennis, "zijn vrouwtje Ziva" – ik citeer uit de biografie op zijn website – en een volksdansgroep vanuit België binnengevallen. Het opperhoofd van Sojka is in opperste staat van opwinding, vermits morgen een Vlaamse avond op het menu staat – ijs en weder dienende, want Petr Pavlušma belooft buitenproportioneel hemelwater.
Via dezelfde bulldozerweg glibberen en glijden we steil naar beneden. Na de splitsing dalen we verder af, eerst door weides, later door het bos. Het pad komt uit op een asfaltweggetje bij een thermale bron; dan hebben we er een afdaling van zo'n 430 meter op zitten. Enkele van mijn groepsgenoten wagen een duik in het warme, stomende water, te midden van een twintigtal Slowaken. Ik eet mijn brood en gun mijn voeten de broodnodige rust. Na een uurtje volgen we het asfalt naar Kalameny (burgemeester: Július Česák!) en ten slotte Lúčky – hier komen geen Engelsen, de plaatsnaamborden staan er nog. We laten een groepsfoto maken bij de plaatselijke waterval en hebben vervolgens moeite met het vinden van een uitnodigende uitspanning. Het steigerhouten terrasmeubilair bij een pizzeria moet uiteindelijk de doorslag geven.
Tijdens het andermaal prima avondbuffet komen zanger John Dennis, "zijn vrouwtje Ziva" – ik citeer uit de biografie op zijn website – en een volksdansgroep vanuit België binnengevallen. Het opperhoofd van Sojka is in opperste staat van opwinding, vermits morgen een Vlaamse avond op het menu staat – ijs en weder dienende, want Petr Pavlušma belooft buitenproportioneel hemelwater.
Dag 7: Malatíny – Štrbské Pleso – Popradské Pleso – Symbolický Cintorín – Štrbské Pleso – Malatíny
Zaterdag 16 september 2017
De Hoge Tatra is het toneel van mijn laatste wandeling met de groep. Vooralsnog heeft het er alle schijn van dat de Slowaakse meteorologische dienst het gisteravond bij het rechte eind had, aangezien een gestage regen uit een grauw zwerk neerdaalt. Derhalve worden Gore-Texjassen, poncho's en paraplu's te kust en te keur in de dagrugzakken gestopt.
De intentie is om, samen met de kudde Vlamingen, per touringcar naar Štrba te karren, alwaar we onze gereserveerde kaartjes laten knippen voor de tandradbaan naar Štrbské Pleso. Dat onderweg het koelsysteem van de bus naar de barrebiesjes gaat is dan weer niet het plan. Tijdens het wachten op vervangend vervoer lopen we dermate veel vertraging op dat de rit met de tandradbaan moet worden geannuleerd. Maar er is ook een aangename verrassing: het houdt op met regenen.
In de bergen hangt een mystieke sfeer door de mist en de laaghangende wolkenflarden. Minder mystiek is de sfeer in Štrbské Pleso: we staan oog in oog met het fenomeen "banaal en weerzinwekkend skioord in Slowakije", waarbij de bijvoeglijke naamwoorden "banaal" en "weerzinwekkend" gerechtvaardigd worden door intens lelijke hotelcomplexen, vreetschuren, betonnen skischansen, après-skihutten, avant-skihutten, massa's souvenirkraampjes en monsterachtige parkeergelegenheden in alle soorten en maten, in combinatie met persoonlijke smaak. In dit decor krioelen vele tientallen toeristen in outdoorkleding waarmee we – naast de Vlamingen – het wandelpad lijken te moeten gaan delen. In het weekend kan het druk zijn in de Hoge Tatra, had ik voor de vakantie al gelezen, en het ziet ernaar uit dat dat geenszins uit de lucht gegrepen is.
Op weg. Het gemarkeerde wandelpad volgt even de oever van het gelijknamige, als je de goede kant op kijkt fotogenieke gletsjermeer Štrbské Pleso. Qua well-educated guess betekent Pleso iets als bergmeer, terwijl het pad, net als Štrbské, wordt gekenmerkt door een even schrijnend als absurd gebrek aan klinkers: modder, glibberige boomwortels en dito keien staan geen moment van verslappende concentratie toe.
Waar ik al voor vreesde wordt bewaarheid: het pad kan de toeloop nauwelijks aan. Om de haverklap moeten we uitwijken voor tegenliggers en de Vlamingen, die vlak voor ons lopen, houden de boel nogal eens ongewild op. Het is dan ook een bijzonder aantrekkelijke route die uitnodigt tot rondkijken en kiekjes trekken; voor een breed publiek toegankelijk bovendien, want ondanks dat het een echte bergwandeling is, zijn er nauwelijks hoogteverschillen. Maar achteraf is het gemakkelijk praten – al snel raak ik geïrriteerd en kost het me moeite mijn ergernis voor me te houden. Na een aantal kilometers brengen de fabuleuze uitzichten over de ruigtes – zonder enige twijfel de mooiste van de hele reis – innerlijke rust.
De markeringen leiden ons naar een volgend plesootje, te weten dat van Poprad. Het water is zo glad als een spiegel en leent zich derhalve voor het vereeuwigen van reflecties van het Schotsige landschap in datzelfde water. Er is tevens een berghut, waar ik mij tegoed doe aan zuurkoolsoep en vruchtensap.
Terug naar de toeristische kermis van Štrbské Pleso via een pad dat wat meer op en neer gaat, maar nooit zwaar. Algauw komen we langs het zogeheten symbolisch kerkhof: een stuk bos waarin zich ruim 160 plaquettes en een vijftigtal houten kruizen ophouden ter herinnering aan onfortuinlijke bergbeklimmers en werklieden die om uiteenlopende redenen in de Hoge Tatra zijn omgekomen. Hun lichamen zijn elders begraven – dat heet, als ze zijn teruggevonden en geïdentificeerd. In het hoogstgelegen bergdorp van Slowakije is het nog veel drukker dan vanmorgen. Desondanks ben ik tevreden. Ik trek een welverdiende plastic beker kofola adje.
Ook druk is het bij Sojka; in de berm staan tientallen auto's geparkeerd. De Vlaamse avond is al in volle gang. Er is Belgisch bier en friet met stoofvlees. Als de avondschemering valt bestijgen volkszanger John Dennis en "zijn vrouwtje Ziva" het podium en ze hebben er zin in. Naast enig eigen werk, waaronder zijn magnum opus "Spring op de trein", waaien meezingers van Marco Borsato, Jan Smit en Tina Turner over de akkers rond Malatíny. De uitbater van Sojka glimlacht van oor tot oor: het is gezellig, het hele dorp is uitgelopen en de weergoden knikken instemmend.
In het holst van de nacht nemen mijn reisgenoten de benen voor de transfer naar het vliegveld van Katowice. Ik word wakker van het gerommel en gestommel, maar val alras weer in slaap.
De intentie is om, samen met de kudde Vlamingen, per touringcar naar Štrba te karren, alwaar we onze gereserveerde kaartjes laten knippen voor de tandradbaan naar Štrbské Pleso. Dat onderweg het koelsysteem van de bus naar de barrebiesjes gaat is dan weer niet het plan. Tijdens het wachten op vervangend vervoer lopen we dermate veel vertraging op dat de rit met de tandradbaan moet worden geannuleerd. Maar er is ook een aangename verrassing: het houdt op met regenen.
In de bergen hangt een mystieke sfeer door de mist en de laaghangende wolkenflarden. Minder mystiek is de sfeer in Štrbské Pleso: we staan oog in oog met het fenomeen "banaal en weerzinwekkend skioord in Slowakije", waarbij de bijvoeglijke naamwoorden "banaal" en "weerzinwekkend" gerechtvaardigd worden door intens lelijke hotelcomplexen, vreetschuren, betonnen skischansen, après-skihutten, avant-skihutten, massa's souvenirkraampjes en monsterachtige parkeergelegenheden in alle soorten en maten, in combinatie met persoonlijke smaak. In dit decor krioelen vele tientallen toeristen in outdoorkleding waarmee we – naast de Vlamingen – het wandelpad lijken te moeten gaan delen. In het weekend kan het druk zijn in de Hoge Tatra, had ik voor de vakantie al gelezen, en het ziet ernaar uit dat dat geenszins uit de lucht gegrepen is.
Op weg. Het gemarkeerde wandelpad volgt even de oever van het gelijknamige, als je de goede kant op kijkt fotogenieke gletsjermeer Štrbské Pleso. Qua well-educated guess betekent Pleso iets als bergmeer, terwijl het pad, net als Štrbské, wordt gekenmerkt door een even schrijnend als absurd gebrek aan klinkers: modder, glibberige boomwortels en dito keien staan geen moment van verslappende concentratie toe.
Waar ik al voor vreesde wordt bewaarheid: het pad kan de toeloop nauwelijks aan. Om de haverklap moeten we uitwijken voor tegenliggers en de Vlamingen, die vlak voor ons lopen, houden de boel nogal eens ongewild op. Het is dan ook een bijzonder aantrekkelijke route die uitnodigt tot rondkijken en kiekjes trekken; voor een breed publiek toegankelijk bovendien, want ondanks dat het een echte bergwandeling is, zijn er nauwelijks hoogteverschillen. Maar achteraf is het gemakkelijk praten – al snel raak ik geïrriteerd en kost het me moeite mijn ergernis voor me te houden. Na een aantal kilometers brengen de fabuleuze uitzichten over de ruigtes – zonder enige twijfel de mooiste van de hele reis – innerlijke rust.
De markeringen leiden ons naar een volgend plesootje, te weten dat van Poprad. Het water is zo glad als een spiegel en leent zich derhalve voor het vereeuwigen van reflecties van het Schotsige landschap in datzelfde water. Er is tevens een berghut, waar ik mij tegoed doe aan zuurkoolsoep en vruchtensap.
Terug naar de toeristische kermis van Štrbské Pleso via een pad dat wat meer op en neer gaat, maar nooit zwaar. Algauw komen we langs het zogeheten symbolisch kerkhof: een stuk bos waarin zich ruim 160 plaquettes en een vijftigtal houten kruizen ophouden ter herinnering aan onfortuinlijke bergbeklimmers en werklieden die om uiteenlopende redenen in de Hoge Tatra zijn omgekomen. Hun lichamen zijn elders begraven – dat heet, als ze zijn teruggevonden en geïdentificeerd. In het hoogstgelegen bergdorp van Slowakije is het nog veel drukker dan vanmorgen. Desondanks ben ik tevreden. Ik trek een welverdiende plastic beker kofola adje.
Ook druk is het bij Sojka; in de berm staan tientallen auto's geparkeerd. De Vlaamse avond is al in volle gang. Er is Belgisch bier en friet met stoofvlees. Als de avondschemering valt bestijgen volkszanger John Dennis en "zijn vrouwtje Ziva" het podium en ze hebben er zin in. Naast enig eigen werk, waaronder zijn magnum opus "Spring op de trein", waaien meezingers van Marco Borsato, Jan Smit en Tina Turner over de akkers rond Malatíny. De uitbater van Sojka glimlacht van oor tot oor: het is gezellig, het hele dorp is uitgelopen en de weergoden knikken instemmend.
In het holst van de nacht nemen mijn reisgenoten de benen voor de transfer naar het vliegveld van Katowice. Ik word wakker van het gerommel en gestommel, maar val alras weer in slaap.
Dag 8: Malatíny – Levoča – Spišská Kapitula – Spišský Hrad – Spišská Sobota – Malatíny
Zondag 17 september 2017
Ik verruil het chalet voor een hotelkamer, plunder het ontbijtbuffet en neem de sleutels van mijn leenauto in ontvangst. Het weerbericht is rampzalig, maar tot de avond zal de schade beperkt blijven tot dreigende luchten en een paar lichte regenbuien. Ergo, niet wat je zegt een zondag.
Na al het wandelgeweld van de eerste week wijd ik vandaag aan een stukje uitkamming van UNESCO-werelderfgoed in de regio Spiš, net als Liptov een ooite administratieve eenheid van het koninkrijk Hongarije, heden ten dage gesitueerd in het noordoosten van Slowakije. In de informatiemap die ik van Sojka in bruikleen heb gekregen vind ik een kant-en-klare route langs alle hoogtepunten van zo'n 250 kilometer, die alle voorbereiding thuis welhaast tenietdoet.
Het is een stief uur doorblazen over de autosnelweg die van west naar oost door het land loopt om het middeleeuwse, nog volledig ommuurde stadje Levoča te bereiken. Via een van de stadspoorten loop ik het centrum in, dat getuige de her-en-derre steigers goed wordt geconserveerd. Het centrale plein is ruim opgezet, met herenhuizen rondom een liefdevol bijgehouden park, en als blikvangers het oude stadhuis en de Sint-Jakobsbasiliek. Ook in de straatjes die vanuit het plein heuvelafwaarts lopen is het aangenaam toeven, al laat het onderhoud van de meeste panden hier nog enigszins te wensen over.
Na ruim tien kilometer over een provinciale weg kondigt het eerste uitzicht op de pront op een heuvel gelegen en deels in fotogenieke nevelen gehulde kasteelruïne Spišský Hrad zich aan. Het is dermate verbluffend dat ik prompt de toegangspoort tot het eveneens ommuurde Spišská Kapitula voorbijrijd. Ik parkeer de auto even verderop bij het politiebureau en wandel langs de weg terug naar de kerkelijke gemeenschap, waar louter geestelijken woonachtig zijn. Het plaatsje telt slechts één straat met een dertigtal monumentale panden, waaronder een voormalig klooster, een seminarie en aan het uiteinde een kathedraal. "Het is enig om in het dorp rond te kuinen," schrijft de ontegenzeglijk Vlaamse uitbater van Sojka, en dat is een waarheid als een, in dit geval heilige, koe. Daar doen het gesloten restaurant en een bedelend zigeunermeisje niets aan af.
Het meisje lijkt afkomstig uit een township in het niemandsland tussen Spišské Podhradie en Žehra dat ik op weg naar Spišský Hrad doorkruis. De routebeschrijving laat er geen misverstand over bestaan hoe er in Slowakije gedacht wordt over zigeuners – of zou je tegenwoordig "Europeanen met een nomadische achtergrond" moeten zeggen?
Na al het wandelgeweld van de eerste week wijd ik vandaag aan een stukje uitkamming van UNESCO-werelderfgoed in de regio Spiš, net als Liptov een ooite administratieve eenheid van het koninkrijk Hongarije, heden ten dage gesitueerd in het noordoosten van Slowakije. In de informatiemap die ik van Sojka in bruikleen heb gekregen vind ik een kant-en-klare route langs alle hoogtepunten van zo'n 250 kilometer, die alle voorbereiding thuis welhaast tenietdoet.
Het is een stief uur doorblazen over de autosnelweg die van west naar oost door het land loopt om het middeleeuwse, nog volledig ommuurde stadje Levoča te bereiken. Via een van de stadspoorten loop ik het centrum in, dat getuige de her-en-derre steigers goed wordt geconserveerd. Het centrale plein is ruim opgezet, met herenhuizen rondom een liefdevol bijgehouden park, en als blikvangers het oude stadhuis en de Sint-Jakobsbasiliek. Ook in de straatjes die vanuit het plein heuvelafwaarts lopen is het aangenaam toeven, al laat het onderhoud van de meeste panden hier nog enigszins te wensen over.
Na ruim tien kilometer over een provinciale weg kondigt het eerste uitzicht op de pront op een heuvel gelegen en deels in fotogenieke nevelen gehulde kasteelruïne Spišský Hrad zich aan. Het is dermate verbluffend dat ik prompt de toegangspoort tot het eveneens ommuurde Spišská Kapitula voorbijrijd. Ik parkeer de auto even verderop bij het politiebureau en wandel langs de weg terug naar de kerkelijke gemeenschap, waar louter geestelijken woonachtig zijn. Het plaatsje telt slechts één straat met een dertigtal monumentale panden, waaronder een voormalig klooster, een seminarie en aan het uiteinde een kathedraal. "Het is enig om in het dorp rond te kuinen," schrijft de ontegenzeglijk Vlaamse uitbater van Sojka, en dat is een waarheid als een, in dit geval heilige, koe. Daar doen het gesloten restaurant en een bedelend zigeunermeisje niets aan af.
Het meisje lijkt afkomstig uit een township in het niemandsland tussen Spišské Podhradie en Žehra dat ik op weg naar Spišský Hrad doorkruis. De routebeschrijving laat er geen misverstand over bestaan hoe er in Slowakije gedacht wordt over zigeuners – of zou je tegenwoordig "Europeanen met een nomadische achtergrond" moeten zeggen?
"Gedurende de volgende 3 km zie je onder welke omstandigheden de Roma-zigeuners leven, maar ook hoe ze omgaan met de gebouwen die ze krijgen van de overheid."
Diezelfde onbaatzuchtige overheid doet niet moeilijk over het discrimineren van deze bevolkingsgroep door de zigeuners te dwingen onder erbarmelijke condities in getto's met scheidingsmuren en al te leven, met gebrekkige toegang tot onderwijs, gezondheidszorg, arbeidsmarkt en basisvoorzieningen als stromend water, riolering en elektriciteit. De levensverwachting in deze getto's ligt liefst vijftien jaar onder het nationale gemiddelde in Slowakije.
In Žehra, dat wordt gedomineerd door een prachtig kerkje, is het even zoeken naar de afslag naar Spišský Hrad, maar drie keer met de ogen knipperen later sta ik dan toch binnen de muren van de omvangrijkste burchtruïne van Centraal-Europa. De losse spetterbuitjes gaan over in gestage regenval, waardoor ik me in een positie gemanoeuvreerd zie mij te moeten hullen in regenkledij. Tevens is het zaak een lelijke val op de steeds glibberiger wordende stenen te voorkomen.
Op de terugweg neem ik nog de tijd voor een kort bezoek aan Spišská Sobota, tegenwoordig een buitenwijk van Poprad, ingeklemd tussen drukke verkeerswegen, industrieterreinen, een subtropisch zwemparadijs en een stadion, doch in vroeger tijden een onafhankelijk stadje dat wel degelijk wat voorstelde. Het heeft haar middeleeuwse karakter wonderwel weten te behouden. Ondanks de beduidende weersverslechtering is het een genot om over het plein met lieve huisjes te wandelen. Het is er uitgestorven, een Japanse toerist en scribent dezes daargelaten.
In de stromende regen rijd ik terug naar Malatíny, waardoor het besef tot me doordringt dat deze dag nog veel beroerder had kunnen uitpakken, als de weergoden dat hadden gewenst.
In Žehra, dat wordt gedomineerd door een prachtig kerkje, is het even zoeken naar de afslag naar Spišský Hrad, maar drie keer met de ogen knipperen later sta ik dan toch binnen de muren van de omvangrijkste burchtruïne van Centraal-Europa. De losse spetterbuitjes gaan over in gestage regenval, waardoor ik me in een positie gemanoeuvreerd zie mij te moeten hullen in regenkledij. Tevens is het zaak een lelijke val op de steeds glibberiger wordende stenen te voorkomen.
Op de terugweg neem ik nog de tijd voor een kort bezoek aan Spišská Sobota, tegenwoordig een buitenwijk van Poprad, ingeklemd tussen drukke verkeerswegen, industrieterreinen, een subtropisch zwemparadijs en een stadion, doch in vroeger tijden een onafhankelijk stadje dat wel degelijk wat voorstelde. Het heeft haar middeleeuwse karakter wonderwel weten te behouden. Ondanks de beduidende weersverslechtering is het een genot om over het plein met lieve huisjes te wandelen. Het is er uitgestorven, een Japanse toerist en scribent dezes daargelaten.
In de stromende regen rijd ik terug naar Malatíny, waardoor het besef tot me doordringt dat deze dag nog veel beroerder had kunnen uitpakken, als de weergoden dat hadden gewenst.
Dag 9: Malatíny – Tatranská Lomnica – Vodopády Studeného Potoka –Skalnaté Pleso – Tatranská Lomnica – Malatíny
Maandag 18 september 2017
Na een dag van relatief weinig kilometers per benenwagen slaat het wandelvirus weer toe. Tijdens de voorbereiding in Nederland had ik daar al op geanticipeerd door een aantal summiere beschrijvingen van mogelijke tochten in de Hoge Tatra van de digitale snelweg te plukken en een gedetailleerde kaart van het gebied te kopen. Het weer is behoorlijk opgeknapt, de koperen ploert zet zijn beste beentje voor, maar onderweg naar het skioord Tatranská Lomnica moet ik echter constateren dat een grote wolkenbank zich tegen de zuidelijke hellingen van de bergrug heeft genesteld en geenszins van zins is van wijken te willen weten. Aldus zal ik bijkans de gehele dag onder een wolkendek lopen, met uitzicht op het zonovergoten dal van de Váh. Maar het is ook wat waard dat de regenmeters vandaag werkloos toe moeten zullen zien.
Tatranská Lomnica heeft een iets minder plebejische uitstraling dan Štrbské Pleso en er zijn een handjevol duur smoelende hotels, die uitdrukkelijk niet de eerlijk zweet plengende wandelaar tot hun clientèle wensen te rekenen. Ik struikel over de wegwijzers naar horeca-uitspanningen, maar markeringen zijn in geen velden of wegen te bekennen. Met meer geluk dan wijsheid bereik ik vloekend het kabelbaanstation, waar een verkoper van ski-uitrustingen me verder op weg helpt. In een uithoek van de kolossale parkeerplaats vind ik een geasfalteerd fiets- annex voetpad dat zich tussen de skiliften door omhoog slingert. Hier begint ook ten langen leste de markering, die vanaf nu overvloedig op bomen en paaltjes is aangebracht.
Ik sla linksaf een brede steenslagweg in die spoedig overgaat in een almaar licht stijgend paadje door een donker, dichtbegroeid bos dat ik twee uur blijf volgen. Er is lange tijd niemand en ik voel me niet helemaal op mijn gemak, wetende dat dit berengebied is. In de Verenigde Staten heb ik geleerd dat deze plompe honingadepten niets moeten hebben van de menselijke stem. Met een gretige selectie uit het gezamenlijke oeuvre van de Op Volle Toeren-karavaan, aangevuld met een verdwaalde inhaker van John Dennis, tracht ik ze dan ook op afstand te houden.
Een geluid in de verte, onmiskenbaar geproduceerd door een groot dier. Het zal toch geen beer zijn? Vijf minuten later weer een roep, dichterbij en afkomstig uit een andere richting. Zenuwachtig geworden voer ik het tempo nog wat op. (Na thuiskomst realiseer ik me dat de bronstperiode van herten in september valt. YouTube-filmpjes van het NK burlen geven uitsluitsel: het waren geen boze beren in de Hoge Tatra, maar hitsige herten.)
Tegenliggers, desgevraagd een Amerikaans stel, Andy Warhol-liefhebbers zelfs, waarvan de mannelijke wederhelft zijn wortels in Slowakije heeft. Hij laat zijn vrouw zijn vaderland zien. Het dorpje waar Warhols ouders hebben gewoond voordat ze naar de Verenigde Staten emigreerden ligt ook nog in het verschiet. Een halfuur is het nog naar de waterval, zegt de man, en dat blijkt een halfuur later een uitstekende schatting te zijn. Het bevallige natuurfenomeen ligt op een kruispunt van gemarkeerde paden en op spuugafstand van een hut bovendien, waardoor het plotsklaps een komen en gaan van wandelaars is. Ik betrek een picknickbank bij de hut, koop er kofola en eet mijn brood.
Na de pauze stijgt het pad verder, eerst langs een woeste bergbeek. Het wordt rotsachtiger en piept later boven de boomgrens uit. Het laatste kwartier, met het kabelbaanstation al in zicht, is steil. Ik neem een kijkje bij het pittoreske gletsjermeer Skalnaté Pleso dat ligt verscholen achter de gebouwen rond het station. Vanaf hier is het mogelijk met de kabelbaan naar de top van de Lomnický Štít (2.634 meter) te gaan, maar de op een na hoogste berg van de Hoge Tatra zit volledig in de wolken. Naar beneden dus.
De laatste keer zwemmen, de laatste kofola, de laatste keer bediend worden door het vriendelijke personeel van Sojka. Het was een mooi verblijf, maar de stedentrip naar Krakau staat te trappelen van ongeduld.
Tatranská Lomnica heeft een iets minder plebejische uitstraling dan Štrbské Pleso en er zijn een handjevol duur smoelende hotels, die uitdrukkelijk niet de eerlijk zweet plengende wandelaar tot hun clientèle wensen te rekenen. Ik struikel over de wegwijzers naar horeca-uitspanningen, maar markeringen zijn in geen velden of wegen te bekennen. Met meer geluk dan wijsheid bereik ik vloekend het kabelbaanstation, waar een verkoper van ski-uitrustingen me verder op weg helpt. In een uithoek van de kolossale parkeerplaats vind ik een geasfalteerd fiets- annex voetpad dat zich tussen de skiliften door omhoog slingert. Hier begint ook ten langen leste de markering, die vanaf nu overvloedig op bomen en paaltjes is aangebracht.
Ik sla linksaf een brede steenslagweg in die spoedig overgaat in een almaar licht stijgend paadje door een donker, dichtbegroeid bos dat ik twee uur blijf volgen. Er is lange tijd niemand en ik voel me niet helemaal op mijn gemak, wetende dat dit berengebied is. In de Verenigde Staten heb ik geleerd dat deze plompe honingadepten niets moeten hebben van de menselijke stem. Met een gretige selectie uit het gezamenlijke oeuvre van de Op Volle Toeren-karavaan, aangevuld met een verdwaalde inhaker van John Dennis, tracht ik ze dan ook op afstand te houden.
Een geluid in de verte, onmiskenbaar geproduceerd door een groot dier. Het zal toch geen beer zijn? Vijf minuten later weer een roep, dichterbij en afkomstig uit een andere richting. Zenuwachtig geworden voer ik het tempo nog wat op. (Na thuiskomst realiseer ik me dat de bronstperiode van herten in september valt. YouTube-filmpjes van het NK burlen geven uitsluitsel: het waren geen boze beren in de Hoge Tatra, maar hitsige herten.)
Tegenliggers, desgevraagd een Amerikaans stel, Andy Warhol-liefhebbers zelfs, waarvan de mannelijke wederhelft zijn wortels in Slowakije heeft. Hij laat zijn vrouw zijn vaderland zien. Het dorpje waar Warhols ouders hebben gewoond voordat ze naar de Verenigde Staten emigreerden ligt ook nog in het verschiet. Een halfuur is het nog naar de waterval, zegt de man, en dat blijkt een halfuur later een uitstekende schatting te zijn. Het bevallige natuurfenomeen ligt op een kruispunt van gemarkeerde paden en op spuugafstand van een hut bovendien, waardoor het plotsklaps een komen en gaan van wandelaars is. Ik betrek een picknickbank bij de hut, koop er kofola en eet mijn brood.
Na de pauze stijgt het pad verder, eerst langs een woeste bergbeek. Het wordt rotsachtiger en piept later boven de boomgrens uit. Het laatste kwartier, met het kabelbaanstation al in zicht, is steil. Ik neem een kijkje bij het pittoreske gletsjermeer Skalnaté Pleso dat ligt verscholen achter de gebouwen rond het station. Vanaf hier is het mogelijk met de kabelbaan naar de top van de Lomnický Štít (2.634 meter) te gaan, maar de op een na hoogste berg van de Hoge Tatra zit volledig in de wolken. Naar beneden dus.
De laatste keer zwemmen, de laatste kofola, de laatste keer bediend worden door het vriendelijke personeel van Sojka. Het was een mooi verblijf, maar de stedentrip naar Krakau staat te trappelen van ongeduld.
Dag 10: Malatíny – Auschwitz-Birkenau – Krakau
Dinsdag 19 september 2017
Ik heb een kaartje gereserveerd voor een rondleiding om 11.30 uur in het concentratiekamp te Auschwitz – de Duitse naam van het Poolse provinciestadje Oświęcim. Ik sta vroeg naast mijn bed en zit om 7.00 uur achter het stuur. De rit voert langs het imposante kasteel van Orava en door een fraai middelgebergte op de grens van Slowakije en Polen, genaamd de Beskiden. Ik gun me de tijd niet om het een en ander voor het spreekwoordelijke nageslacht vast te leggen. Bochtige wegen, smalle wegen en slechte wegen bij de vleet door tientallen dorpen en stadjes – vermoeid, doch ruim op tijd draai ik de betaalde parkeerplaats in Auschwitz op. Voor een broodnodige kop koffie heb ik de keuze uit een tiental horecagelegenheden rond het voormalige kamp. In een wat gedateerd gebouw bij de toegangspoortjes bevinden zich een latrine, een groot restaurant, een boekwinkel en een wisselkantoor.
Met mij is er menig buslading vol aan dagjesmensen, maar geroutineerd en efficiënt wordt het een en ander afgehandeld. De tentoonstellingsruimten in de barakken in Auschwitz zijn leerzaam en indrukwekkend, maar ronduit verbijsterend is de wandeling over het vernietigingskamp in Birkenau, enkele kilometers verderop. Het lijdt geen twijfel dat dit tot op de dag van vandaag een van de naargeestigste plekken op aarde moet zijn, welk effect nog wordt versterkt door de loodgrijze lucht en de regen.
Het is nog anderhalf uur naar Krakau – exclusief de bonuskijkersfile – via een voortreffelijk onderhouden tolweg. Doodop check ik in bij mijn hotel net buiten het oude centrum, aan gene oever van de Wisła. Ik krijg een royale eenpersoonskamer in de dependance. Er is een partytent boven de rokerspicknickbank geplaatst – dat belooft wat voor wat betreft het weer. Ik gebruik de avondmaaltijd in de eetzaal van het hotel. Het voor- en hoofdgerecht komen tegelijk ter tafel en de borsjtsj wordt in een koffiekopje geserveerd. Authentiek Pools voedsel dat de zoutspiegel na het lozen van het nodige wandelzweet in sneltreinvaart op orde brengt, maar mijn verwachtingen desondanks overtreft.
Met mij is er menig buslading vol aan dagjesmensen, maar geroutineerd en efficiënt wordt het een en ander afgehandeld. De tentoonstellingsruimten in de barakken in Auschwitz zijn leerzaam en indrukwekkend, maar ronduit verbijsterend is de wandeling over het vernietigingskamp in Birkenau, enkele kilometers verderop. Het lijdt geen twijfel dat dit tot op de dag van vandaag een van de naargeestigste plekken op aarde moet zijn, welk effect nog wordt versterkt door de loodgrijze lucht en de regen.
Het is nog anderhalf uur naar Krakau – exclusief de bonuskijkersfile – via een voortreffelijk onderhouden tolweg. Doodop check ik in bij mijn hotel net buiten het oude centrum, aan gene oever van de Wisła. Ik krijg een royale eenpersoonskamer in de dependance. Er is een partytent boven de rokerspicknickbank geplaatst – dat belooft wat voor wat betreft het weer. Ik gebruik de avondmaaltijd in de eetzaal van het hotel. Het voor- en hoofdgerecht komen tegelijk ter tafel en de borsjtsj wordt in een koffiekopje geserveerd. Authentiek Pools voedsel dat de zoutspiegel na het lozen van het nodige wandelzweet in sneltreinvaart op orde brengt, maar mijn verwachtingen desondanks overtreft.
Dag 11: Krakau
Woensdag 20 september 2017
Ik laat de huurauto de huurauto en besteed deze woensdag aan het aandoen van het middeleeuwse centrum van de op een na grootste stad van Polen, dat in de Tweede Wereldoorlog zonderlingerwijs slechts is geraakt door anderhalve voetzoeker en een verdwaalde gillende keukenmeid. Ik was in de veronderstelling mijn verblijf in Krakau tomeloos grondig te hebben voorbereid, maar thans blijkt dat ik ben vergeten zon te bestellen: door het grijze en regenachtige weer zie ik me genoodzaakt al op de brug over de Wisła mijn regenkleding op te graven uit mijn rugzak. Onderhavige verkleedpartij geeft me de gelegenheid het uitzicht op de Wawelheuvel met de kathedraal en het koninklijk kasteel in me op te nemen. Het is waarlijk een setje bouwsels uit een droom, zo blijkt eens te meer als ik de trappen van de heuvel heb bestegen.
Door prachtige straatjes en langs dito kerken slinger ik langzaam maar zeker in de richting van Rynek Główny, een van de grootste middeleeuwse marktpleinen van Europa. Rond lunchtijd beland ik op aanraden van de Allenige Planeet in Bar Grodski, een bar mleczny, ofwel melkbar in minder tongspierverstuikend Nederlands. Het is een typisch Pools fenomeen waar je voor een scheet en drie knikkers lokale specialiteiten, een simpel broodje of, zoals in mijn geval, een bord friet met champignonsaus kunt verkrijgen. Ofschoon dit exemplaar over een best geinig interieur beschikt, is het idee als vanouds: voer bestellen en afhalen aan de balie, meteen afrekenen, zelf je tafeltje afruimen en kleine dan wel grote bah bij de buren – toilet bereikbaar via een smoezelig, donker opslaghol en sleutel ophalen en inleveren bij de kassa.
Met een wijde boog tegen de wijzers van de klok in kuier ik via een kerkje hier en een kerkje daar, de Planty – een boomrijk park dat het centrum omsluit – en de restanten van de stadsmuur naar Rynek Główny, dit alles in de regen en onder het motto: je moet het lekkerste tot het laatst bewaren. Centraal in de enorme ruimte staat de Lakenhal, die heden ten dage een overdekte toeristische bazaar huisvest, alsmede een chic café, waar ik onder het genot van wel heel beschaafde pianomuziek aan een cappuccino nip. Rondom prijkt een krankzinnige hoeveelheid monumentale herenhuizen, paleizen en kerken. Ik beklim de 239 treden van de Bugeltoren van de Mariakerk, waar vandaan ik een verpletterend bovenaanzicht heb op het plein. De reden dat de Bugeltoren de Bugeltoren heet wordt duidelijk op het hele uur: een bugelspeler verschijnt vanuit het niets ten tonele, waarna hij in de vier windrichtingen een deuntje blaast dat zo oud is als de kerk zelf.
Krakau herbergt een ontstellend aantal restaurants, maar voor de avonddis valt mijn keuze andermaal op een melkbar: U Babci Maliny (Oma's Frambozen), verborgen in een kelder die via een onopvallende voordeur, een binnentuin, een aantal gangen en een trappenhuis benaderbaar is. Het interieur is rustiek te noemen en de bediening minimaal, zoals het hoort. Ik eet er een brood in de vorm van een grote kom, die is gevuld met goulash. Verzadigd loop ik terug naar het hotel.
's Nachts ranselt de regen zo hard tegen de ruiten dat ik uit bed val.
Door prachtige straatjes en langs dito kerken slinger ik langzaam maar zeker in de richting van Rynek Główny, een van de grootste middeleeuwse marktpleinen van Europa. Rond lunchtijd beland ik op aanraden van de Allenige Planeet in Bar Grodski, een bar mleczny, ofwel melkbar in minder tongspierverstuikend Nederlands. Het is een typisch Pools fenomeen waar je voor een scheet en drie knikkers lokale specialiteiten, een simpel broodje of, zoals in mijn geval, een bord friet met champignonsaus kunt verkrijgen. Ofschoon dit exemplaar over een best geinig interieur beschikt, is het idee als vanouds: voer bestellen en afhalen aan de balie, meteen afrekenen, zelf je tafeltje afruimen en kleine dan wel grote bah bij de buren – toilet bereikbaar via een smoezelig, donker opslaghol en sleutel ophalen en inleveren bij de kassa.
Met een wijde boog tegen de wijzers van de klok in kuier ik via een kerkje hier en een kerkje daar, de Planty – een boomrijk park dat het centrum omsluit – en de restanten van de stadsmuur naar Rynek Główny, dit alles in de regen en onder het motto: je moet het lekkerste tot het laatst bewaren. Centraal in de enorme ruimte staat de Lakenhal, die heden ten dage een overdekte toeristische bazaar huisvest, alsmede een chic café, waar ik onder het genot van wel heel beschaafde pianomuziek aan een cappuccino nip. Rondom prijkt een krankzinnige hoeveelheid monumentale herenhuizen, paleizen en kerken. Ik beklim de 239 treden van de Bugeltoren van de Mariakerk, waar vandaan ik een verpletterend bovenaanzicht heb op het plein. De reden dat de Bugeltoren de Bugeltoren heet wordt duidelijk op het hele uur: een bugelspeler verschijnt vanuit het niets ten tonele, waarna hij in de vier windrichtingen een deuntje blaast dat zo oud is als de kerk zelf.
Krakau herbergt een ontstellend aantal restaurants, maar voor de avonddis valt mijn keuze andermaal op een melkbar: U Babci Maliny (Oma's Frambozen), verborgen in een kelder die via een onopvallende voordeur, een binnentuin, een aantal gangen en een trappenhuis benaderbaar is. Het interieur is rustiek te noemen en de bediening minimaal, zoals het hoort. Ik eet er een brood in de vorm van een grote kom, die is gevuld met goulash. Verzadigd loop ik terug naar het hotel.
's Nachts ranselt de regen zo hard tegen de ruiten dat ik uit bed val.
Dag 12: Krakau – Wieliczka – Krakau
Donderdag 21 september 2017
Ik moet een sprintje trekken om het ontbijtbuffet enigszins droog te bereiken; de regen valt nog steeds met bakken uit de hemel. De veroorzakende depressie staat qua gevulde neerslagmeters op het punt een niet onverdienstelijke imitatie van orkaan Harvey ten beste te geven en dus hebben de Poolse meteorologen code rood uitgevaardigd voor lokale overstromingen en ander met zware regenval gelieerd ongemak. Tijd om het alternatieve binnenprogramma uit de kast te trekken.
Diep onder de grond in het voorstadje Wieliczka bevindt zich een plak zout van heb ik jou daar. Ondanks dat de Polen er nogal aparte eetgewoonten op nahouden – als ik langs de Poolse supermarkt in Alverna loop, moet ik altijd een beetje spugen – willen ze, net als u en ik, gewoon een snufje zout op hun eitje. Vandaar dat hier reeds in de elfde eeuw een zoutmijn het levenslicht zag, met heden ten dage een gangenstelsel tot een diepte van 327 meter met een totale lengte van zo'n driehonderd kilometer. Een klein gedeelte hiervan, te weten drieënhalve kilometer, is toegankelijk voor toeristen en is zelfs op de Werelderfgoedlijst geplaatst. Het geval wil namelijk dat het verschijnsel verwarde man al eind negentiende eeuw hip ende happening was in Wieliczka: één enkele man (op een gegeven moment afgelost door zijn broer) heeft in ruim dertig jaar een ondergrondse kapel gerealiseerd die zijn weerga niet kent. Alles wat in de enorme ruimte van 31 x 15 x 11 meter te zien is, is gemaakt van zout: de vloertegels, het altaar, de reliëfs, tot aan de kroonluchters aan toe. Naast dit onbetwiste hoogtepunt zijn er modernere zoutstandbeelden te bewonderen, onder meer van kabouters, een ondergronds meer en een hoge zaal waarin 's werelds eerste ondergrondse bungeejump en de eerste ondergrondse ballonvaart in de geschiedenis van de mensheid hebben plaatsgehad.
In navolging van onder anderen Nicolaus Copernicus, Paus Johannes Paulus II (in de tijd dat menigeen nog Karol mocht zeggen), Frédéric Chopin en Bill Clinton vind ik aansluiting bij een Engelstalige rondleiding. Na een duchtige afdaling via houten trappen worden alle staaltjes van zoutkunst aangedaan, afgewisseld door flinke tippels door de gangen. Hedendaagse toevoegingen zijn de kinderspeelhoek, de souvenirwinkel en het restaurant, waar ik mijzelf trakteer op een traditioneel Poolse bigos.
Onverwacht zie ik weer daglicht (en hemelwater) in de binnenstad van Wieliczka, enkele honderden meters verwijderd van het punt waar de toer een aanvang nam. In de stortregen moet ik op zoek naar de auto, maar gelukkig is daar Noach aan wie ik de weg kan vragen. De straten staan blank in Krakau; terug naar het hotel om wat op te drogen en een plan te smeden voor de rest van de dag.
In de loop van de middag wandel ik in de nog immer stromende regen naar Collegium Maius, het oudste nog bestaande universiteitsgebouw in Polen, waarin het universiteitsmuseum is gevestigd. Het is vanbuiten en vanbinnen zeer de moeite waard als het gaat om pracht en praal, maar mijn interesse gaat eerst en vooral uit naar het instrumentarium dat naar verluidt door Nicolaus Copernicus is gebruikt en de oudste globe ter wereld waarop het Amerikaanse continent is afgebeeld. De Duitstalige rondleiding is nogal afgemeten en een halfuurtje later sta ik weer buiten.
Ik heb het wel even gehad met Pluvius en keer terug naar het hotel om te douchen en te eten. Het wil niet bijster gezellig worden in de eetzaal, maar het eten is heel aardig: żurek (zure soep) en pierogi (deegflapjes) gevuld met vlees. Verfijnd is de Poolse keuken niet, maar wel verrassend smakelijk.
Diep onder de grond in het voorstadje Wieliczka bevindt zich een plak zout van heb ik jou daar. Ondanks dat de Polen er nogal aparte eetgewoonten op nahouden – als ik langs de Poolse supermarkt in Alverna loop, moet ik altijd een beetje spugen – willen ze, net als u en ik, gewoon een snufje zout op hun eitje. Vandaar dat hier reeds in de elfde eeuw een zoutmijn het levenslicht zag, met heden ten dage een gangenstelsel tot een diepte van 327 meter met een totale lengte van zo'n driehonderd kilometer. Een klein gedeelte hiervan, te weten drieënhalve kilometer, is toegankelijk voor toeristen en is zelfs op de Werelderfgoedlijst geplaatst. Het geval wil namelijk dat het verschijnsel verwarde man al eind negentiende eeuw hip ende happening was in Wieliczka: één enkele man (op een gegeven moment afgelost door zijn broer) heeft in ruim dertig jaar een ondergrondse kapel gerealiseerd die zijn weerga niet kent. Alles wat in de enorme ruimte van 31 x 15 x 11 meter te zien is, is gemaakt van zout: de vloertegels, het altaar, de reliëfs, tot aan de kroonluchters aan toe. Naast dit onbetwiste hoogtepunt zijn er modernere zoutstandbeelden te bewonderen, onder meer van kabouters, een ondergronds meer en een hoge zaal waarin 's werelds eerste ondergrondse bungeejump en de eerste ondergrondse ballonvaart in de geschiedenis van de mensheid hebben plaatsgehad.
In navolging van onder anderen Nicolaus Copernicus, Paus Johannes Paulus II (in de tijd dat menigeen nog Karol mocht zeggen), Frédéric Chopin en Bill Clinton vind ik aansluiting bij een Engelstalige rondleiding. Na een duchtige afdaling via houten trappen worden alle staaltjes van zoutkunst aangedaan, afgewisseld door flinke tippels door de gangen. Hedendaagse toevoegingen zijn de kinderspeelhoek, de souvenirwinkel en het restaurant, waar ik mijzelf trakteer op een traditioneel Poolse bigos.
Onverwacht zie ik weer daglicht (en hemelwater) in de binnenstad van Wieliczka, enkele honderden meters verwijderd van het punt waar de toer een aanvang nam. In de stortregen moet ik op zoek naar de auto, maar gelukkig is daar Noach aan wie ik de weg kan vragen. De straten staan blank in Krakau; terug naar het hotel om wat op te drogen en een plan te smeden voor de rest van de dag.
In de loop van de middag wandel ik in de nog immer stromende regen naar Collegium Maius, het oudste nog bestaande universiteitsgebouw in Polen, waarin het universiteitsmuseum is gevestigd. Het is vanbuiten en vanbinnen zeer de moeite waard als het gaat om pracht en praal, maar mijn interesse gaat eerst en vooral uit naar het instrumentarium dat naar verluidt door Nicolaus Copernicus is gebruikt en de oudste globe ter wereld waarop het Amerikaanse continent is afgebeeld. De Duitstalige rondleiding is nogal afgemeten en een halfuurtje later sta ik weer buiten.
Ik heb het wel even gehad met Pluvius en keer terug naar het hotel om te douchen en te eten. Het wil niet bijster gezellig worden in de eetzaal, maar het eten is heel aardig: żurek (zure soep) en pierogi (deegflapjes) gevuld met vlees. Verfijnd is de Poolse keuken niet, maar wel verrassend smakelijk.
Dag 13: Krakau – Ojców N.P. – Krakau
Vrijdag 22 september 2017
Het weer heeft zich een weinig hersteld: het is zwaar bewolkt en miezerig, maar de grote zondvloed lijkt vooralsnog tot het verleden te behoren. Dat betekent dat mijn wandelschoenen, die tot nu toe werkloos hebben moeten toezien in de kofferbak, Poolse grond onder de zolen te verstouwen zullen krijgen.
Al tijdens het voorbereiden van de reis stond het idee om weer naar het bergachtige grensgebied met Slowakije te rijden me niet aan, maar via een tweetrapsraket vond ik een aantrekkelijk alternatief. Al surfend ontdekte ik dat in Krakau de Adelaarsnestenroute begint, een toeristische route van 164 kilometer langs een vijftigtal meest veertiende-eeuwse kastelen, wachttorens en fortificaties, die analoog aan adelaarsnesten op een verhoging in het landschap zijn gesitueerd. Twee van de kastelen bleken onderdeel te zijn van het kleine nationale park Ojców even ten noorden van Krakau, dat zich daarnaast onderscheidt middels heuvels, dalen, bossen, grotten en talrijke bijzondere karstformaties. Fluks schafte ik een wandelkaart van het gebied aan en construeerde ik op basis van de gemarkeerde routes een even kekke als haalbare rondwandeling.
Na de vrijdagochtendspits van Krakau te hebben overleefd leidt de provinciale weg 94 in een poep en een scheet naar het natuurgebied. Ik zet de auto neer op een zo goed als verlaten parkeerplaats, trek mijn wandelschoenen aan en ga op weg, meteen het bos in. De stenige paden zijn glibberig, waardoor tempobeulen er niet in zit. Na een stief kwartier bereik ik het kasteel van Ojców, dat boven het gelijknamige dorpje uittorent. Ik wandel door het plaatsje, dat uit enige tientallen vrijstaande, overwegend houten huizen bestaat, sommige fraai gerestaureerd, maar de meeste in allerlei staten van onttakeling. Dit laatste geldt ook voor het kasteel; het uitzicht bestaat uit het nevelige dal waarin het dorpje ligt, lage bewolking, een riviertje en over het landschap besprenkelde rotswanden.
Ik vervolg de rondwandeling enkele honderden meters over de asfaltweg, waarna de markering mij naar links stuurt, een bospad dat algauw overwoekerd raakt en uiteindelijk verdwijnt, net als de tekens. Ook een pad evenwijdig aan de weg loopt dood. Ontevreden over het tempo neem ik weer de asfaltweg; na een bocht naar rechts zijn er weer markeringen. Op een kort, maar steil en modderig hellinkje ga ik onderuit, en daarna nog eens, en qua driemaal is scheepsrecht nog eens, maar dan harder en pijnlijker. Ik ben alleen, er zijn weinig medewandelaars; ik weet niet wat er nog komen gaat, maar aannemelijk is dat de paden, gezien het slechte weer van de afgelopen dagen, niet in topconditie zullen zijn. De enige juiste beslissing is derhalve om het oorspronkelijke plan om vandaag te gaan wandelen aan de wilgen te hangen.
Over de asfaltweg terug naar de auto, tijdens welke tippel ik beslis om noordwaarts door het park te rijden en maar te zien wat ik tegenkom. Na enige kilometers stuit ik op een bizarre rotsformatie in de vorm van een knots, met als achtergrond het prachtige kasteel Pieskowa Skała, waar ik in het gezelschap van een schoolklas en een roedel campingsmokingouderen een kijkje neem op het dakterras en een kop koffie drink in het veel te grote restaurant. Op de weg terug zet ik een kleurig groepje houten opstallen langs de weg op de foto.
In het hotel word ik opgewacht door een warme douche, een spinaziesoepje en een eendenborstfilet. 's Nachts neemt de regen weer in hevigheid toe.
Al tijdens het voorbereiden van de reis stond het idee om weer naar het bergachtige grensgebied met Slowakije te rijden me niet aan, maar via een tweetrapsraket vond ik een aantrekkelijk alternatief. Al surfend ontdekte ik dat in Krakau de Adelaarsnestenroute begint, een toeristische route van 164 kilometer langs een vijftigtal meest veertiende-eeuwse kastelen, wachttorens en fortificaties, die analoog aan adelaarsnesten op een verhoging in het landschap zijn gesitueerd. Twee van de kastelen bleken onderdeel te zijn van het kleine nationale park Ojców even ten noorden van Krakau, dat zich daarnaast onderscheidt middels heuvels, dalen, bossen, grotten en talrijke bijzondere karstformaties. Fluks schafte ik een wandelkaart van het gebied aan en construeerde ik op basis van de gemarkeerde routes een even kekke als haalbare rondwandeling.
Na de vrijdagochtendspits van Krakau te hebben overleefd leidt de provinciale weg 94 in een poep en een scheet naar het natuurgebied. Ik zet de auto neer op een zo goed als verlaten parkeerplaats, trek mijn wandelschoenen aan en ga op weg, meteen het bos in. De stenige paden zijn glibberig, waardoor tempobeulen er niet in zit. Na een stief kwartier bereik ik het kasteel van Ojców, dat boven het gelijknamige dorpje uittorent. Ik wandel door het plaatsje, dat uit enige tientallen vrijstaande, overwegend houten huizen bestaat, sommige fraai gerestaureerd, maar de meeste in allerlei staten van onttakeling. Dit laatste geldt ook voor het kasteel; het uitzicht bestaat uit het nevelige dal waarin het dorpje ligt, lage bewolking, een riviertje en over het landschap besprenkelde rotswanden.
Ik vervolg de rondwandeling enkele honderden meters over de asfaltweg, waarna de markering mij naar links stuurt, een bospad dat algauw overwoekerd raakt en uiteindelijk verdwijnt, net als de tekens. Ook een pad evenwijdig aan de weg loopt dood. Ontevreden over het tempo neem ik weer de asfaltweg; na een bocht naar rechts zijn er weer markeringen. Op een kort, maar steil en modderig hellinkje ga ik onderuit, en daarna nog eens, en qua driemaal is scheepsrecht nog eens, maar dan harder en pijnlijker. Ik ben alleen, er zijn weinig medewandelaars; ik weet niet wat er nog komen gaat, maar aannemelijk is dat de paden, gezien het slechte weer van de afgelopen dagen, niet in topconditie zullen zijn. De enige juiste beslissing is derhalve om het oorspronkelijke plan om vandaag te gaan wandelen aan de wilgen te hangen.
Over de asfaltweg terug naar de auto, tijdens welke tippel ik beslis om noordwaarts door het park te rijden en maar te zien wat ik tegenkom. Na enige kilometers stuit ik op een bizarre rotsformatie in de vorm van een knots, met als achtergrond het prachtige kasteel Pieskowa Skała, waar ik in het gezelschap van een schoolklas en een roedel campingsmokingouderen een kijkje neem op het dakterras en een kop koffie drink in het veel te grote restaurant. Op de weg terug zet ik een kleurig groepje houten opstallen langs de weg op de foto.
In het hotel word ik opgewacht door een warme douche, een spinaziesoepje en een eendenborstfilet. 's Nachts neemt de regen weer in hevigheid toe.
Dag 14: Krakau
Zaterdag 23 september 2017
Ik vraag de receptioniste of het ooit nog droog wordt in Krakau, welke klaagzang met een flauwe glimlach wordt beantwoord. Het Poolse KNMI heeft code oranje afgegeven voor overvloedige regenval. Ik besluit de ochtend te wijden aan museumbezoek in Kazimierz, een levendig stadsdeel dat uit een joodse en een christelijke helft bestaat. Ik loop naar de tramhalte, in de hoop daar een dagkaart uit de automaat te kunnen toveren. Ik kom net muntgeld tekort en de gleuf voor bankpassen is geblokkeerd, waardoor mijn humeur, toch al aangetast door de regen, verder verslechtert. Een aanstaande medepassagier oppert het een halte verderop nog eens te proberen, omdat de automaat aldaar wel plastic geld zou slikken. Ook daar wordt echter alleen muntgeld geaccepteerd. Bijna ten einde raad vind ik een jongeman bereid luttele zloty's bij te passen en sta ik even later juichend met een dagkaart te zwaaien.
Het Galicia Jewish Museum, waarbij Galicia niet verwijst naar de Spaanse regio in het uiterste noordwesten van het Iberisch schiereiland, maar naar een gelijknamige landstreek in het tegenwoordige Zuidoost-Polen en West-Oekraïne. De fototentoonstelling die de geschiedenis en met name de ondergang van de joodse gemeenschap in dit deel van het land laat zien is boeiend en confronterend, en vanuit een originele invalshoek bovendien. Het is namelijk geen historisch beeldmateriaal dat de bezoeker te zien krijgt, maar juist recente opnames op locaties die ooit een grote rol speelden in het leven van de joden. Zo zijn bijvoorbeeld een busstation op de plek van een voormalige joodse begraafplaats, overwoekerde massagraven en vervallen en in winkelcentra herschapen synagoges op de gevoelige plaat vastgelegd. Maar ook plekken die liefdevol in oude luister zijn hersteld.
Joden zijn er nauwelijks meer in Kazimierz, maar hipsters des te meer. Ik ontdek een aantal verregende foodtruckterreinen en ik verorber een dure multigranenbagel met falafelburger en huisgeprakte guacamole bij Bagel Mama.
In een relatief bescheiden motregen maak ik een middagwandeling door Kazimierz en Podgorze, waar nog een deel van de muur is te zien die het joodse getto in de Tweede Wereldoorlog omsloot, en waar de emailleerfabriek van Oskar Schindler – die van Schindler's List – heden ten dage de functie van museum heeft. Er staat een lange rij voor de ingang waar nauwelijks beweging in zit; na een cappuccino in het voor eenieder toegankelijke café keer ik onverrichter zake terug naar Kazimierz, waar ik, tevreden over de dag, op de tram stap naar het hotel.
Het Galicia Jewish Museum, waarbij Galicia niet verwijst naar de Spaanse regio in het uiterste noordwesten van het Iberisch schiereiland, maar naar een gelijknamige landstreek in het tegenwoordige Zuidoost-Polen en West-Oekraïne. De fototentoonstelling die de geschiedenis en met name de ondergang van de joodse gemeenschap in dit deel van het land laat zien is boeiend en confronterend, en vanuit een originele invalshoek bovendien. Het is namelijk geen historisch beeldmateriaal dat de bezoeker te zien krijgt, maar juist recente opnames op locaties die ooit een grote rol speelden in het leven van de joden. Zo zijn bijvoorbeeld een busstation op de plek van een voormalige joodse begraafplaats, overwoekerde massagraven en vervallen en in winkelcentra herschapen synagoges op de gevoelige plaat vastgelegd. Maar ook plekken die liefdevol in oude luister zijn hersteld.
Joden zijn er nauwelijks meer in Kazimierz, maar hipsters des te meer. Ik ontdek een aantal verregende foodtruckterreinen en ik verorber een dure multigranenbagel met falafelburger en huisgeprakte guacamole bij Bagel Mama.
In een relatief bescheiden motregen maak ik een middagwandeling door Kazimierz en Podgorze, waar nog een deel van de muur is te zien die het joodse getto in de Tweede Wereldoorlog omsloot, en waar de emailleerfabriek van Oskar Schindler – die van Schindler's List – heden ten dage de functie van museum heeft. Er staat een lange rij voor de ingang waar nauwelijks beweging in zit; na een cappuccino in het voor eenieder toegankelijke café keer ik onverrichter zake terug naar Kazimierz, waar ik, tevreden over de dag, op de tram stap naar het hotel.
Dag 15: Krakau – Katowice – Amsterdam – Alverna
Zondag 24 september 2017
Vijf uur in de morgen, het is droog. Er moest iemand vroeg uit de veren om het toegangshek te openen en mij een uitgebreid lunchpakket te overhandigen. Een uitstekend hotel. Probleemloos bereik ik het vliegveld van Katowice, waar het grijze, egale wolkendek breekt en stukken blauw zichtbaar worden. Vanwege dichte mist op Schiphol duurt het ruim een uur voordat het vliegtuig toestemming krijgt op te stijgen. Het vervolg van de terugreis verloopt rimpelloos. In Nederland is het stralend, warm weer geworden.