Kölverhaal
Toeris in het land van de koemis
Kirgizië of Kirgistan – frappanterwijs alleen in het Nederlandse-taalgebied een semi-stan, want elders is enkel de stanvariant (al dan niet gespeld met een moeilijkdoenerige combinatie van y's en z'en) gangbaar – wordt met een vooralsnog bescheiden mate van succes aan de reislustige, avontuurlijke man gebracht als het Zwitserland van Centraal-Azië. Dit is echter een metafoor van het zouteloze soort, aangezien de voormalige sovjetrepubliek een sterk verbeterde versie van de kampioen neutraal blijven is. Het is immers minstens tien keer zo goedkoop, ze halen er hun neus op voor kaasfondue, het is nooit vertegenwoordigd door Céline Dion op een liedjesfestijn, Kirgizisch is beter te verstaan dan Zwitser-Duits en de Vierwaldstättersee mag nog niet eens de voeten kussen van Issyk-Köl, het grootste bergmeer ter wereld op het Zuid-Amerikaanse Titicacameer na.
Dat de paradepaardjes van de lokale keuken gevormd worden door gefermenteerde paardenmelk (koemis) en yoghurtballetjes (koroet), dat Kirgizisch tot op de dag van vandaag het onderspit delft ten faveure van het Russisch en dat de muzieksmaak van Vlad met de kalpak een instantaan vernietigend effect heeft op het glazuur van de tanden moet dan maar even voor lief genomen worden.
Waar de aanpalende dictaturen met instinctief gevoel voor understatement met gemengde gevoelens terugblikken op hun onvrijwillige participatie in de Sovjet-Unie, staan de democratiegezinde Kirgiezen er aanmerkelijk relaxter in. Het landschap waarin bergketens en steppeachtige vlaktes elkaar afwisselen en de steden zijn zodoende rijkelijk besprenkeld met monumenten en andere relieken van voor de val van de Muur. De toeristische potentie klotst dan ook tegen de plinten.
Tot voor kort bleef de belangstelling vanuit het buitenland beperkt tot de noordelijke boorden van Issyk-Köl, alwaar de Kazachse en Russische topklasse zich tegoed doet aan de stranden en resorts. Nu wordt het echter de ecotoerist ook aantrekkelijker gemaakt het van natuurschoon uitpuilende Kirgizië aan te doen. Zo is een landelijk netwerk van homestays op poten gezet en is voor veel westerlingen de visumplicht afgeschaft. Zonder al te veel administratieve heisa kan ik me zodoende prepareren op mijn tweewekelijks verblijf in dit geheimzinnige land.
Dat de paradepaardjes van de lokale keuken gevormd worden door gefermenteerde paardenmelk (koemis) en yoghurtballetjes (koroet), dat Kirgizisch tot op de dag van vandaag het onderspit delft ten faveure van het Russisch en dat de muzieksmaak van Vlad met de kalpak een instantaan vernietigend effect heeft op het glazuur van de tanden moet dan maar even voor lief genomen worden.
Waar de aanpalende dictaturen met instinctief gevoel voor understatement met gemengde gevoelens terugblikken op hun onvrijwillige participatie in de Sovjet-Unie, staan de democratiegezinde Kirgiezen er aanmerkelijk relaxter in. Het landschap waarin bergketens en steppeachtige vlaktes elkaar afwisselen en de steden zijn zodoende rijkelijk besprenkeld met monumenten en andere relieken van voor de val van de Muur. De toeristische potentie klotst dan ook tegen de plinten.
Tot voor kort bleef de belangstelling vanuit het buitenland beperkt tot de noordelijke boorden van Issyk-Köl, alwaar de Kazachse en Russische topklasse zich tegoed doet aan de stranden en resorts. Nu wordt het echter de ecotoerist ook aantrekkelijker gemaakt het van natuurschoon uitpuilende Kirgizië aan te doen. Zo is een landelijk netwerk van homestays op poten gezet en is voor veel westerlingen de visumplicht afgeschaft. Zonder al te veel administratieve heisa kan ik me zodoende prepareren op mijn tweewekelijks verblijf in dit geheimzinnige land.
Dag 1: Dongen – Bisjkek
Zaterdag 23 juli 2016
Nog maar een stiefe week geleden zat ik aan de buis en Twitter gekluisterd om de militaire staatsgreep in Turkije uiteindelijk op niets te zien uitlopen. De tanks rolden over de luchthaven van Istanbul en het vliegverkeer werd stilgelegd. En dat met de aanslagen door IS in en rondom het terminalgebouw nog vers in het geheugen. Nu zit ik bij M. in de auto op weg naar Schiphol, met het wat onwerkelijke vooruitzicht zes uur op Atatürk Airport te moeten wachten op de aansluitende vlucht naar Bisjkek. Het reilen en zeilen aldaar heeft weer business as usual-achtige trekjes, naar het schijnt.
Ik neem afscheid van M. en tref een deel van de groep achter de Say Cheese, een open winkelconcept dat een glimlach op je gezicht tovert, althans, volgens het door de desbetreffende neringdoenden in de hand genomen reclamebureau dan. Bij de gate doet het grondpersoneel haar passagiersgerelateerde controleding met een oncoole, oldskoole matrixprinter; wie weet om de een of de ander alvast te laten wennen aan het voorzieningenniveau in Kirgizië.
Ondanks mijn emotionele rugzak vol kennis van nu voelt Atatürk Airport als een huis-, tuin- en keukenluchthaven. Het enige dat hier echt in het oog springt is dat het patriottisme een hoge vlucht heeft genomen: menig open en gesloten winkelconcept wordt nagenoeg aan het oog onttrokken door een Turkse vlag van mieterse proporties. Ik zoek met een aantal reismatties een rustig hoekje op, alwaar we vurig aan het koehandelen en pesten slaan, welk laatste kaartspelletje overigens een niet te geringschatten stempel op de vakantie zal drukken. Bij het nabijste gesloten winkelconcept koop ik een allerbelabberdste Turkse pannenkoek voor de prijs van drie Kirgizische hoofdmaaltijden.
Turkish Airlines blijkt er niet voor terug te deinzen de inzittenden midden in de nacht een warme prak voor te schotelen. Als het dag is geworden boven de Kazachse steppe, zie ik in de verte een Kirgizische bergketen boven de mist uittorenen.
Ik neem afscheid van M. en tref een deel van de groep achter de Say Cheese, een open winkelconcept dat een glimlach op je gezicht tovert, althans, volgens het door de desbetreffende neringdoenden in de hand genomen reclamebureau dan. Bij de gate doet het grondpersoneel haar passagiersgerelateerde controleding met een oncoole, oldskoole matrixprinter; wie weet om de een of de ander alvast te laten wennen aan het voorzieningenniveau in Kirgizië.
Ondanks mijn emotionele rugzak vol kennis van nu voelt Atatürk Airport als een huis-, tuin- en keukenluchthaven. Het enige dat hier echt in het oog springt is dat het patriottisme een hoge vlucht heeft genomen: menig open en gesloten winkelconcept wordt nagenoeg aan het oog onttrokken door een Turkse vlag van mieterse proporties. Ik zoek met een aantal reismatties een rustig hoekje op, alwaar we vurig aan het koehandelen en pesten slaan, welk laatste kaartspelletje overigens een niet te geringschatten stempel op de vakantie zal drukken. Bij het nabijste gesloten winkelconcept koop ik een allerbelabberdste Turkse pannenkoek voor de prijs van drie Kirgizische hoofdmaaltijden.
Turkish Airlines blijkt er niet voor terug te deinzen de inzittenden midden in de nacht een warme prak voor te schotelen. Als het dag is geworden boven de Kazachse steppe, zie ik in de verte een Kirgizische bergketen boven de mist uittorenen.
Dag 2: Bisjkek
Zondag 24 juli 2016
Met in de voormalige Sovjet-Unie onbestaanbaar gemak en tempo – de administratieve handelingen blijven beperkt tot het vergaren van een inreisstempel – bedwingen we de Kirgizische douane. Aan gene zijde staan onze kittige gids Aiperi, stagiaire Goemira en twee nauwelijks voor hun taak berekende busjes met chauffeur al in de startblokken. De verbindingsweg tussen het vliegveld en de hoofdstad wordt door Chinese werklieden en dito materieel klaargemaakt voor de toekomst. De vlakke steppe die typerend is voor buurland Kazachstan is besprenkeld met rommelige nederzettingen en percelen die voor agrarische doeleinden worden gebruikt. In de verte doemen vanuit de nevel enkele besneeuwde toppen van de Tiensjan – de Hemelse Bergen – op, het gebergte dat het Kirgizische landschap domineert. Dan valt menig rechteroog op een protserig, betonnen monument uit de sovjetperiode dat kond doet van de bebouwde kom van Bisjkek. Meteen valt op hoeveel openbaar groen zich aan weerszijden van de brede avenues ophoudt.
We betrekken een klein hotel in een dorpse zijstraat buiten het centrum, waar we een paar uur kunnen recupereren van de heenreis alvorens we de hitte in duiken voor een stadswandeling. Ondanks de gedateerde sovjetarchitectuur staat Bisjkek met anderhalf been in de eenentwintigste eeuw. De overwegend jonge bevolking gaat modern en zomers gekleed, winkels en horeca zijn er in overvloed, de drukke boulevards worden gedomineerd door recente borelingen der auto-industrie, er is een imitatie-KFC ("Southern Fried Chicken ®, a simply lip licking flavour") en lulijzers galore. Het centrale Ala-Tooplein is herschapen in een bouwput en het aanpalende historisch museum, waar het de Lenin-, sovjetpropaganda- en hamer-en-sikkeljagers wel heel gemakkelijk wordt gemaakt, is helaas enkele maanden gesloten. Bij het Overwinningsmonument, dat met enige fantasie doet denken aan een joert van beton en marmer, wordt een fotoreportage van een bruidspaar met familie en vrienden gerealiseerd. Met een glimlach van oor tot oor wordt een aantal extra kiekjes met bezwete, beafritsbroekte en berugzakte toeristen geschoten. Enkele grote standbeelden van Manas, de Hansje Brinker van Kirgizië, ontbreken niet in het stadsbeeld. Maar ook Vladimir Lenin in daar-in-de-verte-ligt-onze-glorieuze-toekomstpose siert tot op de dag van vandaag een van de vele Bisjkekse pleinen, samen met een strak onderhouden bloemperk in de vorm van een communistische ster.
De pleinen en boulevards, die zonder uitzondering blakeren in de volle zon, worden op aangename wijze afgewisseld door schaduwrijke parken met buste-assorti en schilderijenverkoop, en restaurantbezoek, alwaar ik me te goed doe aan een laghman met lamsvlees en een door de gerant aangeboden glaasje welkomstkoemis. Bevangen door hitte en slaap zoeken we in de loop van de middag het terras van een bioscoopcomplex op, waar we om beurten wegtrekkers beleven. Ter nuttiging van het avondmaal steken we met gevaar voor eigen leven de boulevard over en strijken we neer bij een Centraal-Aziatische italiaan, waar de door Stanislav voorgeschotelde pizza's prima smaken. Per taxi keren we door een amper verlicht en derhalve aardedonker Bisjkek terug naar het hotel.
We betrekken een klein hotel in een dorpse zijstraat buiten het centrum, waar we een paar uur kunnen recupereren van de heenreis alvorens we de hitte in duiken voor een stadswandeling. Ondanks de gedateerde sovjetarchitectuur staat Bisjkek met anderhalf been in de eenentwintigste eeuw. De overwegend jonge bevolking gaat modern en zomers gekleed, winkels en horeca zijn er in overvloed, de drukke boulevards worden gedomineerd door recente borelingen der auto-industrie, er is een imitatie-KFC ("Southern Fried Chicken ®, a simply lip licking flavour") en lulijzers galore. Het centrale Ala-Tooplein is herschapen in een bouwput en het aanpalende historisch museum, waar het de Lenin-, sovjetpropaganda- en hamer-en-sikkeljagers wel heel gemakkelijk wordt gemaakt, is helaas enkele maanden gesloten. Bij het Overwinningsmonument, dat met enige fantasie doet denken aan een joert van beton en marmer, wordt een fotoreportage van een bruidspaar met familie en vrienden gerealiseerd. Met een glimlach van oor tot oor wordt een aantal extra kiekjes met bezwete, beafritsbroekte en berugzakte toeristen geschoten. Enkele grote standbeelden van Manas, de Hansje Brinker van Kirgizië, ontbreken niet in het stadsbeeld. Maar ook Vladimir Lenin in daar-in-de-verte-ligt-onze-glorieuze-toekomstpose siert tot op de dag van vandaag een van de vele Bisjkekse pleinen, samen met een strak onderhouden bloemperk in de vorm van een communistische ster.
De pleinen en boulevards, die zonder uitzondering blakeren in de volle zon, worden op aangename wijze afgewisseld door schaduwrijke parken met buste-assorti en schilderijenverkoop, en restaurantbezoek, alwaar ik me te goed doe aan een laghman met lamsvlees en een door de gerant aangeboden glaasje welkomstkoemis. Bevangen door hitte en slaap zoeken we in de loop van de middag het terras van een bioscoopcomplex op, waar we om beurten wegtrekkers beleven. Ter nuttiging van het avondmaal steken we met gevaar voor eigen leven de boulevard over en strijken we neer bij een Centraal-Aziatische italiaan, waar de door Stanislav voorgeschotelde pizza's prima smaken. Per taxi keren we door een amper verlicht en derhalve aardedonker Bisjkek terug naar het hotel.
Dag 3: Bisjkek – Kyzyl-Oi
Maandag 25 juli 2016
Na het slopende dagje statten in de big smoke van Kirgizië trekken we vandaag de oblast (provincie) in. De playlist van het busje waarop mijn keuze is gevallen blijkt algauw uit slechts één liedje te bestaan dat uitentreuren wordt herhaald: een lome, reggae-achtige deun met Kirgizische rap-passages en de nodige he-he's en oh-ohs.
We zijn de borden "einde bebouwde kom Bisjkek" goed en wel gepasseerd, of de kwaliteit van de wegen daalt tot een zeer bedenkelijk peil. Daarnaast doet het fenomeen maandagochtendspits opgeld. Een en ander, alhier in de vorm van pannenkoekvlak boerenland, wordt gelardeerd door een assortiment koeien, paarden en koemis- en koroetstalletjes. In een van de chaotische verzamelingen stenen huisjes met golfplaten daken die we passeren houden we halt bij een bazaartje om voedsel en drank in te slaan voor de tussen-de-middagge picknick. Zoals te doen gebruikelijk bij bazaars worden alle zintuigen ruimschoots geprikkeld door groente, fruit, vlees en vliegen, maar de meeste indruk maken toch de beperkte, privacy in de wind slaande sanitaire voorzieningen en het onthoofde kadaver van een rund dat in een aanhanger op lugubere wijze ligt uit te bloeden. Bisjkek en de oblast, het is een wereld van verschil die in slechts luttele tijd onwelriekend aan de oppervlakte komt.
Een zwaarlijvige Rus verschijnt ten tonele. Hij vlijt zijn lillende vlees over de stapel rugzakken achterin de bus zoals het levenloze rund in de aanhangwagen lag gedrapeerd. In gebrekkig Duits verzoekt hij de arko uit te zetten, waarop hij een uiltje probeert te knappen. Vlak voor een controlepost neemt hij plaats achter het stuur. Nadat de slagboom is geopend en wij een foto hebben gemaakt van een auto die in een vrachtwagen is gezet, blaast de Russische chauffeur net zo rap de aftocht als dat hij is gekomen.
Na wat heuvelgedoe maakt de weg serieus werk van het stijgen. Woeste rotsen en jailoos (bergweides) met paarden, joerts en badkamerblauwe pipowagens wisselen elkaar af. Een wild stromende beek is de stabiele factor in dit indrukwekkende landschap. Na een brakke tunnel bereiken we de Too Ashuupas, 3.180 meter boven zeeniveau. Een tankauto kruipt omhoog over de rijkelijk behaarspeldbochte weg. Beneden ons ligt, ingeklemd tussen de licht besneeuwde bergketens van de Tiensjan, de groene Suusamyrvallei, waar we op een vol-in-de-zonne weide onze picknicklunch gebruiken.
Via een onverharde wasbordweg doorheen een duchtig met kleurenpracht behept rivierdal bereiken we Kojomkul, welke nederzetting is vernoemd naar een Grote Vriendelijke Reus die hier zijn hele leven heeft gewoond en naar verluidt 2,30 meter lang was en 164 kilootjes schoon aan de haak woog. Net als Obelix (van Asterix) schiep hij er genoegen in met zware rotsblokken rond te sjouwen. Het bewijs hiervan vinden we bij een joertvormig schrijn aan de rand van het dorp, waar een steen met inscriptie van naar het schijnt 700 kilogram hoogstpersoonlijk door Kojomkul is neergezet. Nog meer Kojomkul-memorabilia, waaronder portretfoto's en een deel van zijn garderobe vinden we in een museumpje dat door een schuchtere, jonge moeder met haar kind speciaal voor ons wordt geopend.
Twintig kilometer verderop bereiken we in de loop van de middag Kyzyl-Oi, een groen plaatsje in een komdal gevormd door kale, koper en rood getinte bergen, en dat verder wordt gedomineerd door de vrolijk meanderende rivier de Kokomeren en een begraafplaats op een heuvel middenin het dorp. Ondanks de hoogte (1.800 meter) weet de koperen ploert het kwik op te stuwen tot proporties die fabrikanten van zonnebrandcrème een grijns van oor tot oor op hun gezicht doen toveren. De groep wordt verdeeld over verscheidene homestays; ik tref het voorwaar met een fonkelnieuw verblijf met een kamer voor mezelf, koekjes, schoon en westers sanitair en 's avonds zelfs licht en stromend water.
Een korte wandeling brengt me naar de begraafplaats, een voor Kirgizische begrippen nog kleinschalige "dodenstad". Kirgizische begraafplaatsen zijn niet zelden groter en imposanter dan de dorpen waartoe ze behoren. De uit bruine bakstenen opgebouwde, metershoge tombes en schrijnen zijn dicht op elkaar gepakt en worden afgewisseld door merkwaardige ijzeren "kooien" in de vorm van een joert. De gebouwtjes worden gesierd door een mix van islamitische halvemanen en communistische sterren. Meestal liggen de begraafplaatsen even buiten de bebouwde kom en bij voorkeur op een verhoging in het landschap, waardoor ze nog eens extra opvallen. Het exemplaar in Kyzyl-Oi biedt een fraai uitzicht op de omgeving.
Het diner gebruiken we in een schitterend gedecoreerde joert en bestaat uit aardappelsoep, ongehutste hutspot, fruit en divers snoepgoed.
We zijn de borden "einde bebouwde kom Bisjkek" goed en wel gepasseerd, of de kwaliteit van de wegen daalt tot een zeer bedenkelijk peil. Daarnaast doet het fenomeen maandagochtendspits opgeld. Een en ander, alhier in de vorm van pannenkoekvlak boerenland, wordt gelardeerd door een assortiment koeien, paarden en koemis- en koroetstalletjes. In een van de chaotische verzamelingen stenen huisjes met golfplaten daken die we passeren houden we halt bij een bazaartje om voedsel en drank in te slaan voor de tussen-de-middagge picknick. Zoals te doen gebruikelijk bij bazaars worden alle zintuigen ruimschoots geprikkeld door groente, fruit, vlees en vliegen, maar de meeste indruk maken toch de beperkte, privacy in de wind slaande sanitaire voorzieningen en het onthoofde kadaver van een rund dat in een aanhanger op lugubere wijze ligt uit te bloeden. Bisjkek en de oblast, het is een wereld van verschil die in slechts luttele tijd onwelriekend aan de oppervlakte komt.
Een zwaarlijvige Rus verschijnt ten tonele. Hij vlijt zijn lillende vlees over de stapel rugzakken achterin de bus zoals het levenloze rund in de aanhangwagen lag gedrapeerd. In gebrekkig Duits verzoekt hij de arko uit te zetten, waarop hij een uiltje probeert te knappen. Vlak voor een controlepost neemt hij plaats achter het stuur. Nadat de slagboom is geopend en wij een foto hebben gemaakt van een auto die in een vrachtwagen is gezet, blaast de Russische chauffeur net zo rap de aftocht als dat hij is gekomen.
Na wat heuvelgedoe maakt de weg serieus werk van het stijgen. Woeste rotsen en jailoos (bergweides) met paarden, joerts en badkamerblauwe pipowagens wisselen elkaar af. Een wild stromende beek is de stabiele factor in dit indrukwekkende landschap. Na een brakke tunnel bereiken we de Too Ashuupas, 3.180 meter boven zeeniveau. Een tankauto kruipt omhoog over de rijkelijk behaarspeldbochte weg. Beneden ons ligt, ingeklemd tussen de licht besneeuwde bergketens van de Tiensjan, de groene Suusamyrvallei, waar we op een vol-in-de-zonne weide onze picknicklunch gebruiken.
Via een onverharde wasbordweg doorheen een duchtig met kleurenpracht behept rivierdal bereiken we Kojomkul, welke nederzetting is vernoemd naar een Grote Vriendelijke Reus die hier zijn hele leven heeft gewoond en naar verluidt 2,30 meter lang was en 164 kilootjes schoon aan de haak woog. Net als Obelix (van Asterix) schiep hij er genoegen in met zware rotsblokken rond te sjouwen. Het bewijs hiervan vinden we bij een joertvormig schrijn aan de rand van het dorp, waar een steen met inscriptie van naar het schijnt 700 kilogram hoogstpersoonlijk door Kojomkul is neergezet. Nog meer Kojomkul-memorabilia, waaronder portretfoto's en een deel van zijn garderobe vinden we in een museumpje dat door een schuchtere, jonge moeder met haar kind speciaal voor ons wordt geopend.
Twintig kilometer verderop bereiken we in de loop van de middag Kyzyl-Oi, een groen plaatsje in een komdal gevormd door kale, koper en rood getinte bergen, en dat verder wordt gedomineerd door de vrolijk meanderende rivier de Kokomeren en een begraafplaats op een heuvel middenin het dorp. Ondanks de hoogte (1.800 meter) weet de koperen ploert het kwik op te stuwen tot proporties die fabrikanten van zonnebrandcrème een grijns van oor tot oor op hun gezicht doen toveren. De groep wordt verdeeld over verscheidene homestays; ik tref het voorwaar met een fonkelnieuw verblijf met een kamer voor mezelf, koekjes, schoon en westers sanitair en 's avonds zelfs licht en stromend water.
Een korte wandeling brengt me naar de begraafplaats, een voor Kirgizische begrippen nog kleinschalige "dodenstad". Kirgizische begraafplaatsen zijn niet zelden groter en imposanter dan de dorpen waartoe ze behoren. De uit bruine bakstenen opgebouwde, metershoge tombes en schrijnen zijn dicht op elkaar gepakt en worden afgewisseld door merkwaardige ijzeren "kooien" in de vorm van een joert. De gebouwtjes worden gesierd door een mix van islamitische halvemanen en communistische sterren. Meestal liggen de begraafplaatsen even buiten de bebouwde kom en bij voorkeur op een verhoging in het landschap, waardoor ze nog eens extra opvallen. Het exemplaar in Kyzyl-Oi biedt een fraai uitzicht op de omgeving.
Het diner gebruiken we in een schitterend gedecoreerde joert en bestaat uit aardappelsoep, ongehutste hutspot, fruit en divers snoepgoed.
Dag 4: Kyzyl-Oi – Naryn
Dinsdag 26 juli 2016
Een lange reisdag naar het 320 kilometer verderoppe stadje Naryn, die echter begint met een maagwandstraktrekkend ontbijt, waarin pannenkoekjes en een gebakken eitje de hoofdmoot vormen. Mijn keuze valt vandaag op het andere busje, de chauffeur van hetwelk ook al een bijzondere muzieksmaak aan deze wederom zonnige, hete dag legt. Achtereenvolgens worden mijn trommelvliezen en andere binnensoorse tools geconfronteerd met de Kirgizische Interpol, van gierende gitaar- en synthesizersoli bol staande, honingzoete Russische ballads en een gulle greep uit het oeuvre van Modern Talking.
Mijn ogen treffen het veel beter met de afwisselende, contrastrijke kloven, jailoos, heuvels, bergketens, passen en bruisende beken. Spaarzame tekens van menselijke activiteit zijn er in de hoedanigheid van armoedige dorpjes met de onvermijdelijke koemisverkooppunten en monumentale begraafplaatsen – in afnemende mate van activiteit opgesomd. Bij een "knooppunt" gebruiken we de lunch in een truckerscafé. De laghman bevalt uitstekend, maar het buitentoilet laat ik na eensluidende horrorverhalen van reisgenoten aan me voorbijgaan.
De wegen zijn grotendeels onverhard en bijzonder stoffig, maar naarmate we de hoofdstad van de provincie Naryn naderen neemt de kwaliteit recht evenredig met het aantal Chinese wegwerkers toe. Het verkeer bestaat voornamelijk uit gammele oostblokkarretjes en dito camions, een verdwaalde terreinwagen met geblindeerde ruiten, geitenhoeders en verlegen knaapjes te ezel.
Tegen het einde van de middag bereiken we naargeestig Naryn. (De naam is afgeleid van het Mongoolse woord voor "zonnig".) In een buitenwijk vol grauwe sovjetflatjes worden we verdeeld over een aantal gezinnen. Mij valt voor de tweede keer in successie een privékamer ten deel, die middels een kledingkast, een strijkplank en een droogrek aantoont dat het vak van interieurstilist in Kirgizië nog in de kinderschoenen staat. Van de knusse woonkamer is echter werk gemaakt; hier eist een fraaie vitrinekast met glaswerk alle aandacht op. Terwijl in de keuken hard wordt gewerkt aan de avondmaaltijd, spoel ik het stof van me af in de poppenhuisdouche. De groep eet bij "mijn" gezin, waarbij een deel zijn toevlucht moet zoeken tot de keuken, omdat de woonkamer simpelweg te klein is voor de hele bups. Ondanks de vermoeidheid is het een gezellig samenzijn, waarbij het enige persoonlijke smetje het moeten aanspreken van mijn voorraadje ORS is.
Mijn ogen treffen het veel beter met de afwisselende, contrastrijke kloven, jailoos, heuvels, bergketens, passen en bruisende beken. Spaarzame tekens van menselijke activiteit zijn er in de hoedanigheid van armoedige dorpjes met de onvermijdelijke koemisverkooppunten en monumentale begraafplaatsen – in afnemende mate van activiteit opgesomd. Bij een "knooppunt" gebruiken we de lunch in een truckerscafé. De laghman bevalt uitstekend, maar het buitentoilet laat ik na eensluidende horrorverhalen van reisgenoten aan me voorbijgaan.
De wegen zijn grotendeels onverhard en bijzonder stoffig, maar naarmate we de hoofdstad van de provincie Naryn naderen neemt de kwaliteit recht evenredig met het aantal Chinese wegwerkers toe. Het verkeer bestaat voornamelijk uit gammele oostblokkarretjes en dito camions, een verdwaalde terreinwagen met geblindeerde ruiten, geitenhoeders en verlegen knaapjes te ezel.
Tegen het einde van de middag bereiken we naargeestig Naryn. (De naam is afgeleid van het Mongoolse woord voor "zonnig".) In een buitenwijk vol grauwe sovjetflatjes worden we verdeeld over een aantal gezinnen. Mij valt voor de tweede keer in successie een privékamer ten deel, die middels een kledingkast, een strijkplank en een droogrek aantoont dat het vak van interieurstilist in Kirgizië nog in de kinderschoenen staat. Van de knusse woonkamer is echter werk gemaakt; hier eist een fraaie vitrinekast met glaswerk alle aandacht op. Terwijl in de keuken hard wordt gewerkt aan de avondmaaltijd, spoel ik het stof van me af in de poppenhuisdouche. De groep eet bij "mijn" gezin, waarbij een deel zijn toevlucht moet zoeken tot de keuken, omdat de woonkamer simpelweg te klein is voor de hele bups. Ondanks de vermoeidheid is het een gezellig samenzijn, waarbij het enige persoonlijke smetje het moeten aanspreken van mijn voorraadje ORS is.
Dag 5: Naryn – Tash Rabat
Woensdag 27 juli 2016
Om ten volle te kunnen profiteren van de dag in de vallei van Tash Rabat, nemen we In alle vroegte afscheid van onze gastfamilies. Een rit van 125 kilometer zal ons brengen naar een van de weinige daadwerkelijke monumenten in Kirgizië, een vijftiende-eeuwse karavanserai, gesitueerd langs de zijderoute, niet ver van de grens met China. Maar vooraleerst dienen er boodschappen te worden ingeslagen voor de picknick en de dorst van de busjes gelest.
Spijtigerwijs blijkt Naryn geen stad van vroege vogels. Ter plekke van de grote supermarkt moeten we constateren dat deze pas over drie kwartier opengaat, dat wil zeggen om 9.00 uur. Nadat het besluit is genomen naar een paar elderse buurtsupers te gaan, is onderwijl zowat de hele groep onverrichter zake uitgezwermd over de bazaar ter inslag van voedsel en water. Lang verhaal kort, de bedoelde buurtsupers hebben slechts beperkt water en geen geschikte etenswaren in voorraad en als we terug zijn bij de oorspronkelijke supermarkt heeft deze inmiddels de deuren geopend. De straat die langs de bazaar loopt is inmiddels bezwangerd van verkeerstechnisch behoorlijk chaotische tafereeltjes. Om het een en ander in goede banen te leiden is een clownesk mannetje met Rambo-zonnebril en een schijnbaar rechtstreeks uit de carnavalswinkel van Son en Breugel afkomstige militaire outfit ten tonele verschenen. Hij speelt de rollen van verkeersregelaar en parkeerwachter met verve, zonder dat zijn zelfbenoemde gezag enig effect sorteert. Een met Saoedi's geld gebouwde, nagelnieuwe moskee daargelaten, is hij de enige attractie van Naryn.
Aan de rand van de stad, tevens aan de voet van de bergen, gooien we de tank vol. Het moderne, glimmende Gazprom-tankstation contrasteert maximaal met de oude begraafplaats op de achterliggende helling. Een veel te wensen overlatende weg, die dankzij de Chinezen allengs plaatsmaakt voor een degelijke plak asfalt, leidt over de 2.484 meter hoge Kyzyl-Belpas. Aldus bereiken we een uitgestrekte, door de rivier de Kara-Suu gevormde vlakte, die rondom wordt omgeven door merkwaardig gekleurde heuvelpartijen en silhouetten van hogere bergketens. Een volgens onze gids Aiperi door de burgemeester van Sint-Petersburg geschonken standbeeld van een steigerend paard nodigt uit tot een plas- annex fotostop.
Halverwege brengen we een kort bezoek aan de in de volle zon blakerende ruïne van de citadel Koshoy Korgon. De restanten van wat ooit een imposant, tiende- tot twaalfde-eeuws vestingwerk moet zijn geweest liggen middenin de akkers. Wat ervan over is zijn vier aarden wallen van enkele meters hoog in de vorm van een vierkant die de tand des tijds bepaald niet hebben doorstaan. Ik loop er een eindje overheen, tussen het zweten door genietend van de panorama's. Het bijbehorende betonnen museumgebouw dateert uit de jaren nul van deze eeuw, maar oogt nu reeds gedateerd. De foeilelijke schilderijen, de potten en de kruiken zijn de entreeprijs van 50 som (circa 70 eurocent) nauwelijks waard, maar gelukkig zijn er ook toiletten van het type hurk.
De hoofdweg gaat nu tientallen kilometers liniaalrecht door een slechts zeer bescheiden glooiende grasvlakte. Omdat het wegdek ook nog eens door een ringetje te halen is, schiet het lekker op. Ergens langs deze weg schaften we, waarbij de koperen ploert niet gehinderd wordt door wolken, een parasol, een bladerdek of welk ander natuurlijk of door mensenhanden gefabriekt fenomeen dan ook dat voor een beetje schaduw zorg zou kunnen dragen. Diverse vrachtwagens komend vanuit of op weg naar China passeren luid claxonnerend.
Bij een afslag naar links rijden we de stilte tegemoet en een smal, groen dal in met een kabbelend, meanderend bergstroompje. In een kwartiertje of drie klimmen we tot boven de 3.000 meter, en na een van de vele bochten ligt hij daar dan, half verscholen in een helling: de Tash. Behalve de koepel zijn er overigens bar weinig overeenkomsten tussen deze voor sovjetbegrippen liefdevol geconserveerde zijderouteherberg en het homofone mausoleum in India. Zo is er geen fraai aangelegde tuin met weerspiegelend waterbassin, maar een dusdanig ongelukkig aangelegde, onverharde parkeerplaats dat Tash Rabat vanuit geen enkele positie in zijn geheel op de gevoelige plaat vast te leggen is zonder varkensruggen (hoe curieus haram straatmeubilair ook wezen mag), hekken en/of voertuigen. Dit is echter het enige smetje op de fenomenale setting in een boomloze, zuurstofarme vallei die is besprenkeld met joerts en waarin paarden onbekommerd grazen. De bergen, die honderden meters boven de dalbodem uittorenen, geven me het gevoel ver weg van de beschaving te zijn. En dat gevoel wordt gestaafd door de feiten: Naryn ligt ruim honderd kilometer naar het noordoosten; de dichtstbijzijnde Chinese stad van enige betekenis, Kashgar, ligt nog anderhalf keer zo ver.
We bezichtigen de duistere, ietwat beklemmende ingewanden van de Tash – ik laat de uitdaging het precieze aantal kamers te tellen de uitdaging het precieze aantal kamers te tellen, het schijnen er ergens tussen de dertig en veertig te zijn – en nemen een kijkje op het dak. De lucht is inmiddels wat betrokken en er vallen enige dikke druppels. Het klaart al snel weer op en ik pak de dagrugzak om met een aantal reisgenoten verder de vallei in te wandelen. Bij het eerste het beste joertkamp worden we door een feestende Kirgizische familie uitgenodigd om mee te dansen. Na wat gezellig heupwiegen, rondtollen en meeklappen vervolgen we toch onze weg, in eerste instantie over een breed, onverhard pad parallel aan het riviertje, maar later door het gras. De velden staan boordevol edelweiss. Het dal versmalt zich en uiteindelijk stuiten we op het water, alwaar we van steen naar steen springend verder moeten. Maar vanachter de bergen komt een dreigende, grauwe lucht opzetten en begint het te rommelen; terug derhalve. Het wandeltempo is imponerend, doch we kunnen niet voorkomen dat we de laatste vijf minuten alsnog nat worden door een kille regenbui.
Een joertkamp recht tegenover Tash Rabat is onze overnachtingsplek. In het bijbehorende kantinegebouwtje komen we op krachten en gebruiken we de avondmaaltijd. Op het dak van de karavanserai buik ik uit en maak ik een praatje met een groep toeristen uit Bisjkek. Ondertussen staan de kachels in de joerts in de vijfde versnelling, zo blijkt als ik mijn bed in wil kruipen. De sauna-achtige omstandigheden bevorderen mijn nachtrust geenszins, en als ik eenmaal in slaap ben gevallen word ik wakker door de regen en storm die buiten danig huishouden. Tot overmaat van ramp moet ik een plas. Die doe ik in de open lucht in een kort moment van verslapping van Pluvius.
Spijtigerwijs blijkt Naryn geen stad van vroege vogels. Ter plekke van de grote supermarkt moeten we constateren dat deze pas over drie kwartier opengaat, dat wil zeggen om 9.00 uur. Nadat het besluit is genomen naar een paar elderse buurtsupers te gaan, is onderwijl zowat de hele groep onverrichter zake uitgezwermd over de bazaar ter inslag van voedsel en water. Lang verhaal kort, de bedoelde buurtsupers hebben slechts beperkt water en geen geschikte etenswaren in voorraad en als we terug zijn bij de oorspronkelijke supermarkt heeft deze inmiddels de deuren geopend. De straat die langs de bazaar loopt is inmiddels bezwangerd van verkeerstechnisch behoorlijk chaotische tafereeltjes. Om het een en ander in goede banen te leiden is een clownesk mannetje met Rambo-zonnebril en een schijnbaar rechtstreeks uit de carnavalswinkel van Son en Breugel afkomstige militaire outfit ten tonele verschenen. Hij speelt de rollen van verkeersregelaar en parkeerwachter met verve, zonder dat zijn zelfbenoemde gezag enig effect sorteert. Een met Saoedi's geld gebouwde, nagelnieuwe moskee daargelaten, is hij de enige attractie van Naryn.
Aan de rand van de stad, tevens aan de voet van de bergen, gooien we de tank vol. Het moderne, glimmende Gazprom-tankstation contrasteert maximaal met de oude begraafplaats op de achterliggende helling. Een veel te wensen overlatende weg, die dankzij de Chinezen allengs plaatsmaakt voor een degelijke plak asfalt, leidt over de 2.484 meter hoge Kyzyl-Belpas. Aldus bereiken we een uitgestrekte, door de rivier de Kara-Suu gevormde vlakte, die rondom wordt omgeven door merkwaardig gekleurde heuvelpartijen en silhouetten van hogere bergketens. Een volgens onze gids Aiperi door de burgemeester van Sint-Petersburg geschonken standbeeld van een steigerend paard nodigt uit tot een plas- annex fotostop.
Halverwege brengen we een kort bezoek aan de in de volle zon blakerende ruïne van de citadel Koshoy Korgon. De restanten van wat ooit een imposant, tiende- tot twaalfde-eeuws vestingwerk moet zijn geweest liggen middenin de akkers. Wat ervan over is zijn vier aarden wallen van enkele meters hoog in de vorm van een vierkant die de tand des tijds bepaald niet hebben doorstaan. Ik loop er een eindje overheen, tussen het zweten door genietend van de panorama's. Het bijbehorende betonnen museumgebouw dateert uit de jaren nul van deze eeuw, maar oogt nu reeds gedateerd. De foeilelijke schilderijen, de potten en de kruiken zijn de entreeprijs van 50 som (circa 70 eurocent) nauwelijks waard, maar gelukkig zijn er ook toiletten van het type hurk.
De hoofdweg gaat nu tientallen kilometers liniaalrecht door een slechts zeer bescheiden glooiende grasvlakte. Omdat het wegdek ook nog eens door een ringetje te halen is, schiet het lekker op. Ergens langs deze weg schaften we, waarbij de koperen ploert niet gehinderd wordt door wolken, een parasol, een bladerdek of welk ander natuurlijk of door mensenhanden gefabriekt fenomeen dan ook dat voor een beetje schaduw zorg zou kunnen dragen. Diverse vrachtwagens komend vanuit of op weg naar China passeren luid claxonnerend.
Bij een afslag naar links rijden we de stilte tegemoet en een smal, groen dal in met een kabbelend, meanderend bergstroompje. In een kwartiertje of drie klimmen we tot boven de 3.000 meter, en na een van de vele bochten ligt hij daar dan, half verscholen in een helling: de Tash. Behalve de koepel zijn er overigens bar weinig overeenkomsten tussen deze voor sovjetbegrippen liefdevol geconserveerde zijderouteherberg en het homofone mausoleum in India. Zo is er geen fraai aangelegde tuin met weerspiegelend waterbassin, maar een dusdanig ongelukkig aangelegde, onverharde parkeerplaats dat Tash Rabat vanuit geen enkele positie in zijn geheel op de gevoelige plaat vast te leggen is zonder varkensruggen (hoe curieus haram straatmeubilair ook wezen mag), hekken en/of voertuigen. Dit is echter het enige smetje op de fenomenale setting in een boomloze, zuurstofarme vallei die is besprenkeld met joerts en waarin paarden onbekommerd grazen. De bergen, die honderden meters boven de dalbodem uittorenen, geven me het gevoel ver weg van de beschaving te zijn. En dat gevoel wordt gestaafd door de feiten: Naryn ligt ruim honderd kilometer naar het noordoosten; de dichtstbijzijnde Chinese stad van enige betekenis, Kashgar, ligt nog anderhalf keer zo ver.
We bezichtigen de duistere, ietwat beklemmende ingewanden van de Tash – ik laat de uitdaging het precieze aantal kamers te tellen de uitdaging het precieze aantal kamers te tellen, het schijnen er ergens tussen de dertig en veertig te zijn – en nemen een kijkje op het dak. De lucht is inmiddels wat betrokken en er vallen enige dikke druppels. Het klaart al snel weer op en ik pak de dagrugzak om met een aantal reisgenoten verder de vallei in te wandelen. Bij het eerste het beste joertkamp worden we door een feestende Kirgizische familie uitgenodigd om mee te dansen. Na wat gezellig heupwiegen, rondtollen en meeklappen vervolgen we toch onze weg, in eerste instantie over een breed, onverhard pad parallel aan het riviertje, maar later door het gras. De velden staan boordevol edelweiss. Het dal versmalt zich en uiteindelijk stuiten we op het water, alwaar we van steen naar steen springend verder moeten. Maar vanachter de bergen komt een dreigende, grauwe lucht opzetten en begint het te rommelen; terug derhalve. Het wandeltempo is imponerend, doch we kunnen niet voorkomen dat we de laatste vijf minuten alsnog nat worden door een kille regenbui.
Een joertkamp recht tegenover Tash Rabat is onze overnachtingsplek. In het bijbehorende kantinegebouwtje komen we op krachten en gebruiken we de avondmaaltijd. Op het dak van de karavanserai buik ik uit en maak ik een praatje met een groep toeristen uit Bisjkek. Ondertussen staan de kachels in de joerts in de vijfde versnelling, zo blijkt als ik mijn bed in wil kruipen. De sauna-achtige omstandigheden bevorderen mijn nachtrust geenszins, en als ik eenmaal in slaap ben gevallen word ik wakker door de regen en storm die buiten danig huishouden. Tot overmaat van ramp moet ik een plas. Die doe ik in de open lucht in een kort moment van verslapping van Pluvius.
Dag 6: Tash Rabat – Song-Köl
Donderdag 28 juli 2016
Als de wekfunctie van mijn mobilette zijn meedogenloze ding doet, klatert de regen nog immer tegen het vilt van de nomadentent. In de krappe ruimte die nog rest tussen de nog knorrende reisgenoten, rugzakken, wandelschoenen, kachel, matrassen, kleding en andere pareltjes uit de Bever-catalogus hijs ik mezelf in mijn Gore-Tex-jas en ren ik achtereenvolgens naar het door roestig plaatmateriaal omsloten gat in de grond dat voor toilet moet doorgaan en het kamprestaurant waar het ontbijt wordt geserveerd. Aiperi praat ons bij over de weersomstandigheden: ook langs de gehele beoogde reisroute van vandaag is het vannacht met bakken uit de lucht gekomen. Omdat we vierwielaangedreven busjes moeten ontberen en de weg naar Song-Köl een onverhard, steil en ongetwijfeld nu ook modderig profiel heeft, is het zeer de vraag of het verstandig is de tocht naar het centraal in Kirgizië gelegen bergmeer te aanvaarden.
Als door een wesp gestoken houdt de regengod het echter voor gezien. De kamphoeders zien door de plotsklapse weersverbetering zelfs gelegenheid om een aantal vrolijk gekleurde kleedjes met snuisterijen op het in een moeras herschapen gras uit te stallen. Na deze Kirgizische Koningsdagervaring nemen we afscheid van het Tash Rabatse en een vlotte rit naar de stad volgt, onderwijl smullend van het verse laagje poedersuiker op de bergen.
Naryn voelt als thuiskomen. Het is wederom een verkeerschaos rondom de bazaar. "Zoals in New York!" suggereert onze chauffeur met milde spot. Goddank blaast Prins Safdarsalam D'n Twidde van Flètjesgat weer zijn vergeefse partijtje mee om een en ander in goede banen te leiden. We slaan lunch in en rijden via een andere route Naryn weer uit, langs de inaanbouwe campus van de University of Central Asia. We klimmen het door rode heuvels omsloten dal van de rivier de Naryn uit en dan is pas goed te zien hoe langgerekt de gelijknamige stad is.
De neerslagmeters worden weer aangezet tot activiteit en de picknick in een klein bosperceel aan een kolkende beek vindt plaats in regenkleding. De vele nattigheid heeft de gestaag stijgende, onverharde weg geen goed gedaan, hetgeen zijn weerslag heeft op de prestaties van de busjes. Het is glibberen en glijden geblazen door de modder en alle vaardigheden van de chauffeurs worden aangesproken: waar er doorgaans ruimte is voor een grap dan wel grol, benadert het concentratieniveau nu het kookpunt. Zelfs de Russische kwelers is rücksichtslos het zwijgen opgelegd. Deze maatregelen kunnen niet voorkomen dat we met een lekke band en een gesneuvelde vering de Moldo-Ashuupas (3.201 meter) bereiken, landschappelijk de indrukwekkendste pas tot nu toe. De wolken hangen als reusachtige watten tegen de hellingen en we hebben prachtig zicht op de set haarspeldbochten die de chauffeurs zojuist hebben bedwongen.
Een bescheiden afdaling leidt naar een uitgestrekte, boomloze hoogvlakte met als centrale blikvanger het grote meer Song-Köl, dat zich 3.016 meter boven zeeniveau verheft. Qua einde van de wereld zet dit gebied de Tash Rabatvallei wel even op zijn plaats. Slechts in Q3, als de sneeuw is gesmolten en het meer ijsvrij is, is er een teken van leven te bespeuren, als de nomaden er hun vee komen laten grazen. Dan is er ook een schooljoert, waar we even klessebessen met de handvol leerlingen, voor wie alle aandacht algauw te veel wordt. Aan gene zijde van het meer is er iets van massatoerisme ontstaan, voor Kirgizische begrippen dan. Het landschap, dat sterk aan Mongolië doet denken, is besprenkeld met een respectabel aantal joertkampen. Met bloed, zweet en tranen – de rondweg is niet meer dan een spekglad spoor in het glooiende gras – bereiken we het onze.
Terwijl de uitgeputte chauffeurs na een lange, loodzware rit nog even onder het toegetakelde busje kruipen en enkele reisgenoten het paard bestijgen of gaan voor een frisse duik in het meer, maak ik met twee anderen een wandeling naar de oevers van Song-Köl. De stilte, de weidsheid en het gevoel van isolement zijn kaasje. Een enkele keer lopen we langs een joert, waar de bewoners naar ons zwaaien of ons de hand schudden. We vragen ons af hoe de nomaden de schijf van vijf in acht kunnen nemen. Vlees is er in ruime mate, en getuige het eenzame vissersbootje zal Song-Köl ook wel niet van eetbaar leven verstoken zijn, maar volkstuintjes, aardappelvelden of rijstterrassen zijn hier in de verste verte niet te bekennen. Het antwoord schuilt wellicht in de krakkemikkige auto's die voor deze of gene tent op de "oprit" staan. We groeten iemand die de bandenspanning op orde aan het maken is met een fietspompje.
We passeren diverse in onbruik geraakte bouwsels en een rund in verregaande staat van ontbinding. Ondertussen valt er een zacht licht op de bergen, ten teken dat het tijd wordt om terug te keren.
Ons kamp bestaat uit een vijftal, in een halve cirkelvorm opgestelde joerts, een wei voor de paarden en op een in het aardeduister van de nacht uitdagende loopafstand een paar hokjes met een gat in de grond. Ondanks dat we al penetranter riekend sanitair op onze reisroute aantroffen, is dit toch wel de primitiefste overnachtingsplek tot nu toe, en zoals zal blijken van de gehele vakantie. De sfeer en de lebensraum in de tent zijn het stadium knus voorbij en als het flink begint te regenen maken de joerts water. Dit wordt echter in een poep en een scheet opgelost door de eigenaar, die zich bovendien uitput in excuses. Daarna kan de slaap worden gevat.
Als door een wesp gestoken houdt de regengod het echter voor gezien. De kamphoeders zien door de plotsklapse weersverbetering zelfs gelegenheid om een aantal vrolijk gekleurde kleedjes met snuisterijen op het in een moeras herschapen gras uit te stallen. Na deze Kirgizische Koningsdagervaring nemen we afscheid van het Tash Rabatse en een vlotte rit naar de stad volgt, onderwijl smullend van het verse laagje poedersuiker op de bergen.
Naryn voelt als thuiskomen. Het is wederom een verkeerschaos rondom de bazaar. "Zoals in New York!" suggereert onze chauffeur met milde spot. Goddank blaast Prins Safdarsalam D'n Twidde van Flètjesgat weer zijn vergeefse partijtje mee om een en ander in goede banen te leiden. We slaan lunch in en rijden via een andere route Naryn weer uit, langs de inaanbouwe campus van de University of Central Asia. We klimmen het door rode heuvels omsloten dal van de rivier de Naryn uit en dan is pas goed te zien hoe langgerekt de gelijknamige stad is.
De neerslagmeters worden weer aangezet tot activiteit en de picknick in een klein bosperceel aan een kolkende beek vindt plaats in regenkleding. De vele nattigheid heeft de gestaag stijgende, onverharde weg geen goed gedaan, hetgeen zijn weerslag heeft op de prestaties van de busjes. Het is glibberen en glijden geblazen door de modder en alle vaardigheden van de chauffeurs worden aangesproken: waar er doorgaans ruimte is voor een grap dan wel grol, benadert het concentratieniveau nu het kookpunt. Zelfs de Russische kwelers is rücksichtslos het zwijgen opgelegd. Deze maatregelen kunnen niet voorkomen dat we met een lekke band en een gesneuvelde vering de Moldo-Ashuupas (3.201 meter) bereiken, landschappelijk de indrukwekkendste pas tot nu toe. De wolken hangen als reusachtige watten tegen de hellingen en we hebben prachtig zicht op de set haarspeldbochten die de chauffeurs zojuist hebben bedwongen.
Een bescheiden afdaling leidt naar een uitgestrekte, boomloze hoogvlakte met als centrale blikvanger het grote meer Song-Köl, dat zich 3.016 meter boven zeeniveau verheft. Qua einde van de wereld zet dit gebied de Tash Rabatvallei wel even op zijn plaats. Slechts in Q3, als de sneeuw is gesmolten en het meer ijsvrij is, is er een teken van leven te bespeuren, als de nomaden er hun vee komen laten grazen. Dan is er ook een schooljoert, waar we even klessebessen met de handvol leerlingen, voor wie alle aandacht algauw te veel wordt. Aan gene zijde van het meer is er iets van massatoerisme ontstaan, voor Kirgizische begrippen dan. Het landschap, dat sterk aan Mongolië doet denken, is besprenkeld met een respectabel aantal joertkampen. Met bloed, zweet en tranen – de rondweg is niet meer dan een spekglad spoor in het glooiende gras – bereiken we het onze.
Terwijl de uitgeputte chauffeurs na een lange, loodzware rit nog even onder het toegetakelde busje kruipen en enkele reisgenoten het paard bestijgen of gaan voor een frisse duik in het meer, maak ik met twee anderen een wandeling naar de oevers van Song-Köl. De stilte, de weidsheid en het gevoel van isolement zijn kaasje. Een enkele keer lopen we langs een joert, waar de bewoners naar ons zwaaien of ons de hand schudden. We vragen ons af hoe de nomaden de schijf van vijf in acht kunnen nemen. Vlees is er in ruime mate, en getuige het eenzame vissersbootje zal Song-Köl ook wel niet van eetbaar leven verstoken zijn, maar volkstuintjes, aardappelvelden of rijstterrassen zijn hier in de verste verte niet te bekennen. Het antwoord schuilt wellicht in de krakkemikkige auto's die voor deze of gene tent op de "oprit" staan. We groeten iemand die de bandenspanning op orde aan het maken is met een fietspompje.
We passeren diverse in onbruik geraakte bouwsels en een rund in verregaande staat van ontbinding. Ondertussen valt er een zacht licht op de bergen, ten teken dat het tijd wordt om terug te keren.
Ons kamp bestaat uit een vijftal, in een halve cirkelvorm opgestelde joerts, een wei voor de paarden en op een in het aardeduister van de nacht uitdagende loopafstand een paar hokjes met een gat in de grond. Ondanks dat we al penetranter riekend sanitair op onze reisroute aantroffen, is dit toch wel de primitiefste overnachtingsplek tot nu toe, en zoals zal blijken van de gehele vakantie. De sfeer en de lebensraum in de tent zijn het stadium knus voorbij en als het flink begint te regenen maken de joerts water. Dit wordt echter in een poep en een scheet opgelost door de eigenaar, die zich bovendien uitput in excuses. Daarna kan de slaap worden gevat.
Dag 7: Song-Köl – Bokonbayevo
Vrijdag 29 juli 2016
Een heel weekend op een en dezelfde plek staat voor de in een joertkamp slechts spreekwoordelijke deur, maar eerst nog even deze zevende transferdag op rij trotseren. Tot in het holst van de nacht hebben de chauffeurs zich uit de naad gewerkt om de lekke band te vervangen en de vering op te kalefateren middels alle houtjes, touwtjes, piefjes en palletjes die er maar ter beschikking kunnen staan op een desolate altiplano. Desalniettemin dienen er maatregelen genomen: alle bagage wordt in de minst beklagenswaardige bus gestouwd om de geïmproviseerde kluit restantmateriaal uit de ijzerwarenhandel die voor vering moet doorgaan niet al te zwaar op de proef te stellen. Na de nachtelijke regen zijn de rij-omstandigheden er nog verder op achteruitgegaan: de banden krijgen nauwelijks grip in de blubber en voor elke molshoop van de vierde categorie moeten de passagiers van het bagagebusje eruit om de helling over te lopen. Ik zie het vanuit het andere busje geamuseerd aan, maar wie het laatst lacht, lacht het best: bij gebrek aan brug moeten we een riviertje doorsteken, maar middenin het water slaat onze motor af en lijkt deze het voor vandaag gezien te houden. De onfortuinlijke lopers verkneukelen zich al op het moment dat we met opgetrokken broekspijpen het ijskoude water in mogen stappen. Maar op een of andere manier brengt de zoveelste startpoging dan toch het door ons busje gewenste resultaat en hotseknotsen we met luid brullende motor de beek uit. Terwijl de chauffeurs vervolgens nog wat aan het prutsen slaan onder de motorkap, maak ik van de gelegenheid gebruik om nog één keer het eenzame Song-Köl in me op te nemen.
Ook bij de volgende fotostop, een fraaie pas met wat velden eeuwige sneeuw, een jak in de verte en uitzicht op de kloof waar we zo dadelijk doorheen rijden, verrichten de chauffeurs nog enkele spoedreparaties.
Na een prachtige afdaling naar 1.800 meter bereiken we rond het middaguur het stadje Kochkor. Het ligt op een kruispunt van wegen en heeft, gezien de levendige bazaar en de drukke hoofdweg, ontegenzeggelijk een regiofunctie. Na een aantal dagen op grote hoogte in the middle of the fuckin' nowhere te hebben vertoefd is de bedrijvigheid en de hitte even wennen. Dat laatste geldt ook voor het horeca-etablissement waar we het noenmaal gebruiken: er zijn westerse tafels en stoelen in plaats van matjes en lage tafels, een menukaart is van de partij en ik waan me zelfs een moment in Italiaanse sferen als de barista de professionele koffiemachine laat pruttelen. Het sanitair smoelt en ruikt dan weer veel te vertrouwd. Voor het zover is qua toiletbezoek valt mijn keuze op Coca Cola en manti: dumplings gevuld met ui, gehakt en reuzel.
In mijn uppie verken ik de zijstraten van Kochkor. Het is geen stad die op elke bucketlist dient te prijken, maar enkele opmerkelijke bezienswaardigheden zijn er wel, zoals daar zijn een zilverkleurig Leninbeeld en een geheel uit oude zeecontainers opgebouwd huis. De masten waaraan de bovenleiding voor de trolleybussen is bevestigd worden gesierd door metalen contouren in de vorm van hamer en sikkels, atomen, raketten, passers, winkelhaken en tandwielen die de verworvenheden van de Sovjet-Unie moesten symboliseren. Inmiddels zijn ze flink aangetast door de elementen.
Niet onvermeld moet blijven dat de hierboven beschreven stadstour mede mogelijk werd gemaakt door een behulpzame, vriendelijke en prima Engels sprekende medewerker van het plaatselijke VVV-kantoor.
Er komt een donkere lucht opzetten. De busjes plaatsen een Jelle Nijdam-achtige demarrage om het onweer voor te blijven, maar nadat we de eerste blikken op Issyk-Köl en de door de zon beschenen, besneeuwde toppen aan de overkant hebben kunnen werpen, blijkt onze ontsnapping lang niet zo scherp als die van Turbo Jelle. De voorzijde van de bui pakt spectaculair uit met een rolwolk, indrukwekkende regengordijnen, felle bliksems en krakende donderslagen. Ik stap even uit om een en ander gade te slaan. In deze setting met een grote vlakte en een lange, kaarsrechte weg voel ik me even een heuse tornadojager.
De reisbeschrijving stelt ons het komende weekend dagjes aan het strand en lange wandelingen langs het meer in het verschiet. Bokonbayevo blijkt echter toch wel menig kilometertje van Issyk-Köl af te liggen. Sterker nog, behalve het hemelwater dat nu even in grote hoeveelheden uit de lucht komt vallen is er geen nattigheid te ontwaren. We slaan een armoedige modderweg in met al even armoedige huisjes en stuiten op onze gezellige homestay. Interne juichkreetjes alom bij het aanschouwen van de echte bedden, de echte badkamer met echt toilet en de echte wasmachine. Om de overgang niet al te groot te laten zijn is er echter ook een grote achtertuin met koe, joert, gat in de grond en een fenomenaal panorama van vierduizenders.
Als het onweer voorbij is kuieren we naar de buurtsuper om water, bier en chips in te slaan. In de joert worden aardappelen, rijst, salades en hamburgers geserveerd. De dag wordt afgeblust met gerstenat en potjes pesten waar de vonken vanaf vliegen.
Ook bij de volgende fotostop, een fraaie pas met wat velden eeuwige sneeuw, een jak in de verte en uitzicht op de kloof waar we zo dadelijk doorheen rijden, verrichten de chauffeurs nog enkele spoedreparaties.
Na een prachtige afdaling naar 1.800 meter bereiken we rond het middaguur het stadje Kochkor. Het ligt op een kruispunt van wegen en heeft, gezien de levendige bazaar en de drukke hoofdweg, ontegenzeggelijk een regiofunctie. Na een aantal dagen op grote hoogte in the middle of the fuckin' nowhere te hebben vertoefd is de bedrijvigheid en de hitte even wennen. Dat laatste geldt ook voor het horeca-etablissement waar we het noenmaal gebruiken: er zijn westerse tafels en stoelen in plaats van matjes en lage tafels, een menukaart is van de partij en ik waan me zelfs een moment in Italiaanse sferen als de barista de professionele koffiemachine laat pruttelen. Het sanitair smoelt en ruikt dan weer veel te vertrouwd. Voor het zover is qua toiletbezoek valt mijn keuze op Coca Cola en manti: dumplings gevuld met ui, gehakt en reuzel.
In mijn uppie verken ik de zijstraten van Kochkor. Het is geen stad die op elke bucketlist dient te prijken, maar enkele opmerkelijke bezienswaardigheden zijn er wel, zoals daar zijn een zilverkleurig Leninbeeld en een geheel uit oude zeecontainers opgebouwd huis. De masten waaraan de bovenleiding voor de trolleybussen is bevestigd worden gesierd door metalen contouren in de vorm van hamer en sikkels, atomen, raketten, passers, winkelhaken en tandwielen die de verworvenheden van de Sovjet-Unie moesten symboliseren. Inmiddels zijn ze flink aangetast door de elementen.
Niet onvermeld moet blijven dat de hierboven beschreven stadstour mede mogelijk werd gemaakt door een behulpzame, vriendelijke en prima Engels sprekende medewerker van het plaatselijke VVV-kantoor.
Er komt een donkere lucht opzetten. De busjes plaatsen een Jelle Nijdam-achtige demarrage om het onweer voor te blijven, maar nadat we de eerste blikken op Issyk-Köl en de door de zon beschenen, besneeuwde toppen aan de overkant hebben kunnen werpen, blijkt onze ontsnapping lang niet zo scherp als die van Turbo Jelle. De voorzijde van de bui pakt spectaculair uit met een rolwolk, indrukwekkende regengordijnen, felle bliksems en krakende donderslagen. Ik stap even uit om een en ander gade te slaan. In deze setting met een grote vlakte en een lange, kaarsrechte weg voel ik me even een heuse tornadojager.
De reisbeschrijving stelt ons het komende weekend dagjes aan het strand en lange wandelingen langs het meer in het verschiet. Bokonbayevo blijkt echter toch wel menig kilometertje van Issyk-Köl af te liggen. Sterker nog, behalve het hemelwater dat nu even in grote hoeveelheden uit de lucht komt vallen is er geen nattigheid te ontwaren. We slaan een armoedige modderweg in met al even armoedige huisjes en stuiten op onze gezellige homestay. Interne juichkreetjes alom bij het aanschouwen van de echte bedden, de echte badkamer met echt toilet en de echte wasmachine. Om de overgang niet al te groot te laten zijn is er echter ook een grote achtertuin met koe, joert, gat in de grond en een fenomenaal panorama van vierduizenders.
Als het onweer voorbij is kuieren we naar de buurtsuper om water, bier en chips in te slaan. In de joert worden aardappelen, rijst, salades en hamburgers geserveerd. De dag wordt afgeblust met gerstenat en potjes pesten waar de vonken vanaf vliegen.
Dag 8: Bokonbayevo
Zaterdag 30 juli 2016
De allereerste dag ter vrije besteding, zoals dat zo mooi heet in het jargon van reisbeschrijvingen. Maar wat te doen in dit beklagenswaardige oord, waar noch het meer, noch de bergen aan je voeten liggen? Om iets te kunnen ondernemen is enige vorm van vervoer een must. Onze eigen chauffeurs staan ons heden echter niet ter beschikking, immers, de busjes zijn hun Song-Köl-avontuur nog immer niet te boven. Ook de weergoden lijken ons allesbehalve gunstig gezind: na een kennelijk nachtelijk waterballet beloven de diverse weerapps bliksem en donder voor vanmiddag.
Waar de ene helft van de groep doortastend de benenwagen neemt naar de bergen, gaat de andere helft – waaronder scribent dezes – enigszins bedachtzamer te werk. Langs de hoofdweg kuieren we naar het centrum in de hoop daar wat te kunnen regelen. Zoals in de meeste Kirgizische plaatsen van enige betekenis is er per slot van rekening een kantoortje van het CBT (Community Based Tourism), het lokale equivalent van de VVV. Onderweg stuiten we op een borstbeeld van Lenin en een curieus oorlogsmonument dat met een overdosis verbeeldingskracht doet denken aan een handvol betonnen totempalen. Ook struikelen we weer over de koemisstalletjes, maar we besparen onze ingewanden de in de verzengende zon staande, in oude colaflessen geschonken nationale drank.
Het hart van Bokonbayevo is een van de nodige bedrijvigheid behept, van enig gemeentegroen verstoken plein met wat kleding- en souvenirkraampjes, een fonteintje en enkele bankjes. Rondom zijn winkels, een kleine bazaar – waar zelfs voor autochtonen nauwelijks iets te beleven valt – en de reeds gememoreerde CBT-vestiging, waar we na een weinig rondslenteren ons heil zoeken. Daar krijgen we de ontnuchterende mededeling dat "de omgeving van Bokonbayevo niet mooi is", en dat er daarnaast slecht weer op til is. Wat relativeren, eigenwijs doen en aandringen later vindt de baliemedewerker toch twee taxichauffeurs bereid ons ergens af te zetten en een paar uur op ons te wachten, tegen betaling van 1.300 som per taxi, omgerekend zes euro per persoon. Tel daar nog eens een scheet en drie knikkers bij op voor wat brood, worst, water en cola, en een spotgoedkoop uitstapje staat stevig in de steigers.
Een rotsvast vertrouwen in het weer en in de aantrekkelijkheid van het landschap laat evenwel nog op zich wachten. Terwijl we over een steile, stenige hobbelweg het stadje uit stuiteren en allerhande vuilnisbelten passeren, verschijnt vanachter een bergrug een wolkenlucht die weinig goeds belooft. Naarmate we Bokonbayevo verder achter ons laten klaart het echter op en verbeteren de uitzichten. Na een kwartier of drie worden we bij een boerderij gedropt en wijst een van de taxichauffeurs ons op een stijgend pad door het gras. Na een eenvoudig klimmetje bereiken we een dal te midden van grashellingen vol bloemen en rotspartijen, her en der afgewisseld door een toefje dennenbos. Recht voor ons zien we het water van Issyk-Köl glinsteren in de zon. Nu en dan verschijnt een jongetje op een ezel ten tonele. Wellicht dat dit naar Kirgizische maatstaven geen mooie omgeving is, maar wij blijven toch even staan om al dit fraais in ons op te nemen. We overwinnen nog de nodige hoogtemeters en lunchen op een mooi uitzichtpunt met schaduw.
Omdat we met de taxichauffeurs een tijd hebben afgesproken, keren we via dezelfde weg terug. Bij de boederij kijken we nog even toe hoe een merrie wordt gemolken. Goedgemutst en voldaan laten we ons weer in Bokonbayevo afzetten. In een van de kruideniers kopen we wat te drinken en maken we gebruik van de bankjes. Drie dekselse snaken willen ons nat spuiten met de fontein, maar die blijkt het tot hun teleurstelling en ons genoegen niet te doen.
In de homestay wacht me een douche, bier, menig partijtje pesten en een voortreffelijke maaltijd van gehakt en rijst in rolletjes van kool.
Waar de ene helft van de groep doortastend de benenwagen neemt naar de bergen, gaat de andere helft – waaronder scribent dezes – enigszins bedachtzamer te werk. Langs de hoofdweg kuieren we naar het centrum in de hoop daar wat te kunnen regelen. Zoals in de meeste Kirgizische plaatsen van enige betekenis is er per slot van rekening een kantoortje van het CBT (Community Based Tourism), het lokale equivalent van de VVV. Onderweg stuiten we op een borstbeeld van Lenin en een curieus oorlogsmonument dat met een overdosis verbeeldingskracht doet denken aan een handvol betonnen totempalen. Ook struikelen we weer over de koemisstalletjes, maar we besparen onze ingewanden de in de verzengende zon staande, in oude colaflessen geschonken nationale drank.
Het hart van Bokonbayevo is een van de nodige bedrijvigheid behept, van enig gemeentegroen verstoken plein met wat kleding- en souvenirkraampjes, een fonteintje en enkele bankjes. Rondom zijn winkels, een kleine bazaar – waar zelfs voor autochtonen nauwelijks iets te beleven valt – en de reeds gememoreerde CBT-vestiging, waar we na een weinig rondslenteren ons heil zoeken. Daar krijgen we de ontnuchterende mededeling dat "de omgeving van Bokonbayevo niet mooi is", en dat er daarnaast slecht weer op til is. Wat relativeren, eigenwijs doen en aandringen later vindt de baliemedewerker toch twee taxichauffeurs bereid ons ergens af te zetten en een paar uur op ons te wachten, tegen betaling van 1.300 som per taxi, omgerekend zes euro per persoon. Tel daar nog eens een scheet en drie knikkers bij op voor wat brood, worst, water en cola, en een spotgoedkoop uitstapje staat stevig in de steigers.
Een rotsvast vertrouwen in het weer en in de aantrekkelijkheid van het landschap laat evenwel nog op zich wachten. Terwijl we over een steile, stenige hobbelweg het stadje uit stuiteren en allerhande vuilnisbelten passeren, verschijnt vanachter een bergrug een wolkenlucht die weinig goeds belooft. Naarmate we Bokonbayevo verder achter ons laten klaart het echter op en verbeteren de uitzichten. Na een kwartier of drie worden we bij een boerderij gedropt en wijst een van de taxichauffeurs ons op een stijgend pad door het gras. Na een eenvoudig klimmetje bereiken we een dal te midden van grashellingen vol bloemen en rotspartijen, her en der afgewisseld door een toefje dennenbos. Recht voor ons zien we het water van Issyk-Köl glinsteren in de zon. Nu en dan verschijnt een jongetje op een ezel ten tonele. Wellicht dat dit naar Kirgizische maatstaven geen mooie omgeving is, maar wij blijven toch even staan om al dit fraais in ons op te nemen. We overwinnen nog de nodige hoogtemeters en lunchen op een mooi uitzichtpunt met schaduw.
Omdat we met de taxichauffeurs een tijd hebben afgesproken, keren we via dezelfde weg terug. Bij de boederij kijken we nog even toe hoe een merrie wordt gemolken. Goedgemutst en voldaan laten we ons weer in Bokonbayevo afzetten. In een van de kruideniers kopen we wat te drinken en maken we gebruik van de bankjes. Drie dekselse snaken willen ons nat spuiten met de fontein, maar die blijkt het tot hun teleurstelling en ons genoegen niet te doen.
In de homestay wacht me een douche, bier, menig partijtje pesten en een voortreffelijke maaltijd van gehakt en rijst in rolletjes van kool.
Dag 9: Bokonbayevo
Zondag 31 juli 2016
In mijn Bradt-reisgids trof ik de volgende passage aan.
"Rainfall is generally fairly low throughout the country – as little as 100mm per annum on the southwest shore of Lake Issyk-Köl [...], with March to May and October and November usually the wetter months."
Gezien het feit dat we ons hartje zomer aan de zuidwestkust van Issyk-Köl ophouden treffen we het voorwaar niet, want het is grijs en in één dag komt ten minste de helft van de jaarlijkse hoeveelheid rechtmatige neerslag naar beneden zeilen. Door een gebbetje van Pluvius, die de kraan kortdurend dichtdraait, krijg ik de gelegenheid even te overwegen om naar het dorp te lopen. Maar daar plenst het alweer. Noodgedwongen wordt het de ultieme relaxdag, waarin theedrinken, facebooken, pesten en lezen een gezamenlijke hoofdrol vervullen. 's Middags valt de stroom uit; pal voor de plovmaaltijd hebben we weer licht, kokend water en wifi.
Dag 10: Bokonbayevo – Karakol
Maandag 1 augustus 2016
Een asfaltlint van circa 200 kilometer langs de zuidkant van Issyk-Köl scheidt ons van Karakol, de aan-de-mate hoofdstad van de naar het meer vernoemde provincie. Gelukkig is het niet alleen buscorvee wat de klok slaat: onderweg staan diverse koddige uitstapjes op het programma. De benen kunnen bovendien worden gestrekt onder een diepblauwe hemel; na een wisselvallig intermezzo is de atmosfeer tot rust gekomen.
Waar de weg die rond Issyk-Köl loopt lang niet overal uitzicht op het nimmer bevriezende water biedt, laat het meer zich ten oosten van Bokonbayevo uitgebreid bewonderen. Was het weer de afgelopen dagen als typisch Nederlands te kenmerken, vandaag wanen we ons in subtropische oorden. Issyk-Köl doet een verdienstelijke Caraïbische Zee-imitatie en de strandjes kunnen wedijveren met die uit Sunweb-brochures. De besneeuwde toppen aan de noordzijde van het meer verraden echter dat we ons in Centraal-Azië ophouden en niet op de Bahama's. Hier en daar zijn verse vakantiehuisjes gerealiseerd, in de hoop ook een ander publiek dan natuurliefhebbers te lokken. Dat dat tot op heden nog niet erg lukt bewijzen de half afgebouwde spookresorts, die echter slechts een marginale smet op de verpletterend mooie omgeving vormen; een omgeving die behalve verpletterend mooi vooral ook verpletterend leeg en verlaten is. De enige tekenen van leven zijn de joerts langs de kant van de weg waar van alles verkocht wordt dat de reiziger maar bekoren kan.
Vanuit het niets doemt er in de verte een honderden meters lange rij joerts op. Naarmate we dichterbij komen blijken deze nomadententen van beton te zijn en deel uit te maken van een uiterst merkwaardig, uitgestrekt complex dat verder bestaat uit muurschilderingen, uientorens, arcadebogen, waterpartijen, vreemde betonnen structuren en een gouden toegangspoort. Al deze elementen zijn in uiteenlopende staten van verval en in een overeenkomstige staat van kitsch. Verspreid over de hellingen aan gene zijde van de weg bevinden zich onder meer een open constructie van staal in de vorm van een gevleugelde hertachtige, een reusachtig beeld van een persoon in boeddhahouding en een nog reusachtiger tafereel van een woedende menigte die, gezeten op een groen-roze draak, de aanval inzet op het regeringsgebouw in Bisjkek.
Gezamenlijk vragen we ons af wat deze curieuze explosie van wansmaak te betekenen heeft, waarom het er zo verwaarloosd bij ligt, wie ervoor verantwoordelijk is, wat het heeft gekost en waarom er geen levende ziel is te bekennen.
(Informatie vinden op internet over deze onsamenhangende verzameling bouwwerken leek lange tijd zoeken naar een speld in een hooiberg. Met meer geluk dan wijsheid stuitte ik ten langen leste op een blogartikel met foto's en aanknopingspunten, waaronder de naam van het complex: Aalam Ordo. De bouw is gestart rond 2009 en gefinancierd door de puissant rijke politicus en zakenman Tashkul Kereksizov, die in Cholpon-Ata aan de noordelijke oever van het meer ook al een museumpark uit de grond liet stampen, met onder andere een standbeeld van Boris Jeltsin. Over de achterliggende gedachte van Aalam Ordo zijn de bronnen minder eensluidend. Volgens een tweede blogartikel zou het oord oorspronkelijk bedoeld zijn als eerbetoon aan Manas. Maar niet veel later bleken de in Kirgizië wereldberoemde schrijver Tsjyngyz Ajtmatov en de revolutie van 2010 als thema's te zijn toegevoegd. Uit de onderstaande passage uit het boek Sacred Sites of Issyk-Köl: Spiritual Power, Pilgrimage, and Art blijkt echter dat Aalam Ordo een veel hoger doel nastreeft dan het bewieroken van een tweetal hoofdrolspelers uit de Canon van Kirgizië.)
Waar de weg die rond Issyk-Köl loopt lang niet overal uitzicht op het nimmer bevriezende water biedt, laat het meer zich ten oosten van Bokonbayevo uitgebreid bewonderen. Was het weer de afgelopen dagen als typisch Nederlands te kenmerken, vandaag wanen we ons in subtropische oorden. Issyk-Köl doet een verdienstelijke Caraïbische Zee-imitatie en de strandjes kunnen wedijveren met die uit Sunweb-brochures. De besneeuwde toppen aan de noordzijde van het meer verraden echter dat we ons in Centraal-Azië ophouden en niet op de Bahama's. Hier en daar zijn verse vakantiehuisjes gerealiseerd, in de hoop ook een ander publiek dan natuurliefhebbers te lokken. Dat dat tot op heden nog niet erg lukt bewijzen de half afgebouwde spookresorts, die echter slechts een marginale smet op de verpletterend mooie omgeving vormen; een omgeving die behalve verpletterend mooi vooral ook verpletterend leeg en verlaten is. De enige tekenen van leven zijn de joerts langs de kant van de weg waar van alles verkocht wordt dat de reiziger maar bekoren kan.
Vanuit het niets doemt er in de verte een honderden meters lange rij joerts op. Naarmate we dichterbij komen blijken deze nomadententen van beton te zijn en deel uit te maken van een uiterst merkwaardig, uitgestrekt complex dat verder bestaat uit muurschilderingen, uientorens, arcadebogen, waterpartijen, vreemde betonnen structuren en een gouden toegangspoort. Al deze elementen zijn in uiteenlopende staten van verval en in een overeenkomstige staat van kitsch. Verspreid over de hellingen aan gene zijde van de weg bevinden zich onder meer een open constructie van staal in de vorm van een gevleugelde hertachtige, een reusachtig beeld van een persoon in boeddhahouding en een nog reusachtiger tafereel van een woedende menigte die, gezeten op een groen-roze draak, de aanval inzet op het regeringsgebouw in Bisjkek.
Gezamenlijk vragen we ons af wat deze curieuze explosie van wansmaak te betekenen heeft, waarom het er zo verwaarloosd bij ligt, wie ervoor verantwoordelijk is, wat het heeft gekost en waarom er geen levende ziel is te bekennen.
(Informatie vinden op internet over deze onsamenhangende verzameling bouwwerken leek lange tijd zoeken naar een speld in een hooiberg. Met meer geluk dan wijsheid stuitte ik ten langen leste op een blogartikel met foto's en aanknopingspunten, waaronder de naam van het complex: Aalam Ordo. De bouw is gestart rond 2009 en gefinancierd door de puissant rijke politicus en zakenman Tashkul Kereksizov, die in Cholpon-Ata aan de noordelijke oever van het meer ook al een museumpark uit de grond liet stampen, met onder andere een standbeeld van Boris Jeltsin. Over de achterliggende gedachte van Aalam Ordo zijn de bronnen minder eensluidend. Volgens een tweede blogartikel zou het oord oorspronkelijk bedoeld zijn als eerbetoon aan Manas. Maar niet veel later bleken de in Kirgizië wereldberoemde schrijver Tsjyngyz Ajtmatov en de revolutie van 2010 als thema's te zijn toegevoegd. Uit de onderstaande passage uit het boek Sacred Sites of Issyk-Köl: Spiritual Power, Pilgrimage, and Art blijkt echter dat Aalam Ordo een veel hoger doel nastreeft dan het bewieroken van een tweetal hoofdrolspelers uit de Canon van Kirgizië.)
Issyk-Köl is de pupil van de aarde
De aarde leeft. Net als ieder mens heeft de aarde verstand, gevoelens, longen... en de pupil van de aarde is Issyk-Köl. Waarom noemen we Issyk-Köl eigenlijk de pupil van de aarde? Daar is een wetenschappelijke verklaring voor.
Belangrijk argument is dat het meer op dezelfde plek op aarde ligt als waar het oog zich bevindt in het menselijk lichaam. Wij wetenschappers hebben dat wiskundig aangetoond. Om te beginnen zijn we erachter gekomen dat de oppervlakte van Issyk-Köl 121.500 keer zo klein is als de oppervlakte van de aardbol. Hiervoor hebben we de oppervlakte van het meer, te weten 6.200 km², vergeleken met die van de aarde, die 510 miljoen km² bedraagt.
Laten we nu eens kijken naar hoe de pupil van het oog zich verhoudt tot het hele menselijk lichaam. Zoals bekend uit de geneeskunde varieert de diameter van de pupil van 1 tot 8 mm, al naar gelang de hoeveelheid licht die binnenkomt. De gemiddelde diameter is dus 4,5 mm. Door de bank genomen is de oppervlakte van het menselijk lichaam 1,3 m². Ook deze twee getallen verhouden zich als 1/121.500!
Deze metingen tonen aan dat Issyk-Köl daadwerkelijk gezien kan worden als een pupil op het aardoppervlak.
Adam werd geschapen door God, de profeet werd gebaard door een vrouw
Het melkwegstelsel herbergt 400 miljard planeten, maar of daar leven is, is nog geen uitgemaakte zaak. Voor zover we weten is de aarde de enige planeet waarop leven voorkomt. We kunnen dus stellen dat de aarde de moeder van alle planeten in onze melkweg is. Van oudsher gelooft men dat Moeder Umaiy onze God is. Haar betekenis is altijd verbonden geweest met het universum. Dit is een zeer sterke filosofie.
De aarde leeft, het wemelt er van het leven, de mensen leven er. Wat Adam van de profeten onderscheidt is dat Adam werd geschapen door God, terwijl Jezus, Boeddha en Mohammed door een vrouw werden gebaard. De eerste mens, geschapen door God, heette Adam. De profeten werden gebaard door vrouwen, die op hun beurt afstamden van Adam.
De patronen op Kirgizische vilten kleden – de melkweg
Onze moeders maakten prachtige, fleurige vilten kleden, met een grote verscheidenheid van patronen. Als we deze patronen vergelijken met foto's van het heelal, genomen door geavanceerde apparatuur, dan springen de overeenkomsten in het oog. Ook hier is er een connectie.
Aalam Ordo is het centrum van spiritualiteit en wetenschap
Aalam Ordo, aan de zuidelijke oevers van Issyk-Köl, is uniek in zijn soort. India heeft zijn ashrams, en de Amerikanen en Russen hebben hun onderzoeksinstituten, maar nergens ter wereld is een onderwijsinstelling die spiritualiteit en wetenschap combineert.
In Aalam Ordo staan 365 joerts ter beschikking aan evenzovele pupillen. Twee tot drie maanden per jaar worden daarnaast 36 joerts bewoond door wijze oudgedienden. Er zijn geen colleges en evenmin is er een lesrooster. Aan het meer wordt er gediscussieerd en worden ideeën uitgewisseld. Nooit zal een oudgediende met het innovatieve werk van een pupil aan de haal gaan, zoals in de hiërarchische wereld van de wetenschappelijke onderzoekscentra wel gebruikelijk is. Aalam Ordo is wars van zulke praktijken. Ik hoop dat de joerts Nobelprijswinnaars zullen voortbrengen.
Issyk-Köl opent voor menigeen de deur naar de toekomst en hun ideeën zullen postvatten in verre landen als Amerika en China...
Luttele kilometers na de voorgaande te breedvoerig beschreven emulsie van wansmaak en betonrot kondigt een groot, bruin verkeersbord de aanwezigheid van een bescheiden toeristische trekpleister aan: de Skazkavallei ofwel, in VVV-jargon, de Fairytale Canyon. Dat de Kirgiziërs de potentie als puike benenstrekker onderkennen moge blijken uit het heffen van entree en de uit-de-kofferbakke verkoop van banale souvenirs. Aiperi, steevast gestoken in brugklasmeisjeskledij met bijpassend profielvrij, enkelontblotend schoeisel, had vanochtend al code geel afgekondigd wegens modderige paden, doch die waarschuwing was in zekere P.C. Hoofttractorbezittende kringen aan dovemansoren gericht: alle vier de wielen zijn kniediep in het doorweekte terrein weggezakt.
De wandeling vangt aan met een geleidelijke klim over een brede zandweg doorheen een ruim, door rode rotspartijen geflankeerd dal met dor struikgewas. De tegenligger is in deze spaarzaam bereisde republiek een zeer zeldzame exoot, maar we moeten constateren dat ze in de Fairytale Canyon algemeen voorkomt. Na ongeveer drie kwartier gaans leidt een steil, smal paadje naar een uitzichtpunt, alwaar een soort mini-Cappadocië zich ontsluit aan de waarnemer. De eroderende werking van de elementen heeft zorg gedragen voor zandsteensculpturen in een oneindige veelheid van vormen. In het midden van het blikveld eist een lange structuur in de gedaante van de Chinese Muur de aandacht op. Tijdens de afdaling komt een grote groep ons tegemoet en ontstaat er zelfs iets dat in de verte doet denken aan gedrang.
Tien kilometer voor de zuidwestelijke buitenwijken van Karakol nemen we de zijweg naar Jeti-Ögüz, de naam van een dorp, een vallei, een rivier en, last but not least, een iconische rotsformatie. Wat de Fuji is voor Japan, Uluru voor Australië en de Tafelberg voor Zuid-Afrika, is Jeti-Ögüz voor Kirgizië: een dankbaar onderwerp voor sleutelhangers, postzegels en koelkastmagneetjes. Als we door de gelijknamige nederzetting jakkeren, valt mijn oog te laat op een plomp oorlogsmonument om de chauffeur halt te doen houden; ik neem me ten stelligste voor dit op de terugweg alsnog te doen. Nadat de met vervallen gebouwtjes besprenkelde, maar niettemin fraaie vallei zich heeft ontpopt tot het Kirgizische eldorado van de imkerij, komen de tot faam veroordeelde Seven Bulls in het vizier, althans, de achterzijde ervan. De lezer verwacht hier wellicht thans de beschrijving van zeven zandstenen stierenbipsjes, maar niets is minder waar: Jeti-Ögüz is vanuit onderhavig perspectief vermomd als een gebroken hart. Overigens is er vanvoren ook veel fantasie voor nodig om er zeven stieren in te zien. Al met al is het gewoon een zeer bezienswaardig natuurfenomeen dat de hoofdrol speelt in een plaatselijke legende met een clubje stieren, een gebroken hart, vrouwen, een wraakzuchtige knakker en het nodige bloedvergieten. Op een strandje aan de oever van een bruisend beekje, met uitzicht op de Seven Bulls, wat trosjes dennenwoud en jailoos, eten we onze broodjes.
In het dorp Jeti-Ögüz krijgen we de chauffeurs zo ver nog even halt te houden bij het in een parkje gelegen oorlogsmonument, dat bestaat uit een aantal reusachtige sujetten met norse blik, vervaarlijk wapentuig en helmen, en een plaquette met drie treurende jongensfiguren, dit alles afgeblust met communistische symbolen te kust en te keur. De eeuwige vlam lijkt al sinds mensenheugenis gedoofd.
Karakol heette tot 1991 Przevalsk, naar de alhier overleden, Russische kolonel, ontdekkingsreiziger en natuurvorser – inderdaad, die van de paarden en het beruchte dicteewoord. Toen de Sovjets er nog de scepter zwaaiden, was de stad verboden gebied voor buitenstaanders: in de naburige uitloper van Issyk-Köl werden naar verluidt torpedo's getest. Een ommetje langs het meer zit er om onduidelijke redenen tot de dag van vandaag niet in, maar meer nog dan Bisjkek is Karakol tegenwoordig een – nog immer kleinschalige – uitvalsbasis voor toeristen. In de omringende valleien kan 's zomers gewandeld worden en 's winters geskied. Ook alpinisten bereiden zich er voor op hun beklimmingen van de zes- en zevenduizenders op de grenzen met China en Kazachstan.
Meteen na het betonnen КАРАКОЛ-monument draaien we een wel erg armzalig hotsknotsbegoniasteegje in. In de Allenige Planeet las ik over the world's worst road, maar dat stukje ging toch over de weg naar Altyn-Arashan? Het is hier dat we worden verdeeld over twee homestays. Mede gezien het ommuurde, relatief luxe huis ben ik te gast bij een familie die er warmpjes bij zit. Ik betrek met twee reisgenoten een mannenkamer, waar beddengoed met tijger- en pantermotief aanwezig is. In de ruim bemeten woonkamer heeft een van onze chauffeurs zich voor de flatscreen genesteld om een bokswedstrijd te zien. Het zoontje des huizes doodt de tijd met gamen. In de vitrinekast staan een kleine uitvoering van het Vrijheidsbeeld en andere prulletjes die wijzen op een bezoek aan de vroegere aartsvijand. (We komen er later achter dat de oudste zoon in Chicago woont.)
Na de welkomstkoffie en -thee gaan we op restaurant in een achterafstraat buiten het centrum. De tafeltjes zijn wonderwel goed bezet voor een maandagavond. Dit geldt niet voor de dansvloer, maar dat weerhoudt het personeel er niet van de argeloze klant te bestoken met belegen, maar niet minder opdringerige housebeats. De sfeer in de groep is echter opperbest en het eten is moeiteloos binnen te houden. Na een shopsessie in de supermarkt, waar zelfs Belgische biertjes in de koeling staan, worden er voor het slapengaan nog enkele potjes gepest.
De wandeling vangt aan met een geleidelijke klim over een brede zandweg doorheen een ruim, door rode rotspartijen geflankeerd dal met dor struikgewas. De tegenligger is in deze spaarzaam bereisde republiek een zeer zeldzame exoot, maar we moeten constateren dat ze in de Fairytale Canyon algemeen voorkomt. Na ongeveer drie kwartier gaans leidt een steil, smal paadje naar een uitzichtpunt, alwaar een soort mini-Cappadocië zich ontsluit aan de waarnemer. De eroderende werking van de elementen heeft zorg gedragen voor zandsteensculpturen in een oneindige veelheid van vormen. In het midden van het blikveld eist een lange structuur in de gedaante van de Chinese Muur de aandacht op. Tijdens de afdaling komt een grote groep ons tegemoet en ontstaat er zelfs iets dat in de verte doet denken aan gedrang.
Tien kilometer voor de zuidwestelijke buitenwijken van Karakol nemen we de zijweg naar Jeti-Ögüz, de naam van een dorp, een vallei, een rivier en, last but not least, een iconische rotsformatie. Wat de Fuji is voor Japan, Uluru voor Australië en de Tafelberg voor Zuid-Afrika, is Jeti-Ögüz voor Kirgizië: een dankbaar onderwerp voor sleutelhangers, postzegels en koelkastmagneetjes. Als we door de gelijknamige nederzetting jakkeren, valt mijn oog te laat op een plomp oorlogsmonument om de chauffeur halt te doen houden; ik neem me ten stelligste voor dit op de terugweg alsnog te doen. Nadat de met vervallen gebouwtjes besprenkelde, maar niettemin fraaie vallei zich heeft ontpopt tot het Kirgizische eldorado van de imkerij, komen de tot faam veroordeelde Seven Bulls in het vizier, althans, de achterzijde ervan. De lezer verwacht hier wellicht thans de beschrijving van zeven zandstenen stierenbipsjes, maar niets is minder waar: Jeti-Ögüz is vanuit onderhavig perspectief vermomd als een gebroken hart. Overigens is er vanvoren ook veel fantasie voor nodig om er zeven stieren in te zien. Al met al is het gewoon een zeer bezienswaardig natuurfenomeen dat de hoofdrol speelt in een plaatselijke legende met een clubje stieren, een gebroken hart, vrouwen, een wraakzuchtige knakker en het nodige bloedvergieten. Op een strandje aan de oever van een bruisend beekje, met uitzicht op de Seven Bulls, wat trosjes dennenwoud en jailoos, eten we onze broodjes.
In het dorp Jeti-Ögüz krijgen we de chauffeurs zo ver nog even halt te houden bij het in een parkje gelegen oorlogsmonument, dat bestaat uit een aantal reusachtige sujetten met norse blik, vervaarlijk wapentuig en helmen, en een plaquette met drie treurende jongensfiguren, dit alles afgeblust met communistische symbolen te kust en te keur. De eeuwige vlam lijkt al sinds mensenheugenis gedoofd.
Karakol heette tot 1991 Przevalsk, naar de alhier overleden, Russische kolonel, ontdekkingsreiziger en natuurvorser – inderdaad, die van de paarden en het beruchte dicteewoord. Toen de Sovjets er nog de scepter zwaaiden, was de stad verboden gebied voor buitenstaanders: in de naburige uitloper van Issyk-Köl werden naar verluidt torpedo's getest. Een ommetje langs het meer zit er om onduidelijke redenen tot de dag van vandaag niet in, maar meer nog dan Bisjkek is Karakol tegenwoordig een – nog immer kleinschalige – uitvalsbasis voor toeristen. In de omringende valleien kan 's zomers gewandeld worden en 's winters geskied. Ook alpinisten bereiden zich er voor op hun beklimmingen van de zes- en zevenduizenders op de grenzen met China en Kazachstan.
Meteen na het betonnen КАРАКОЛ-monument draaien we een wel erg armzalig hotsknotsbegoniasteegje in. In de Allenige Planeet las ik over the world's worst road, maar dat stukje ging toch over de weg naar Altyn-Arashan? Het is hier dat we worden verdeeld over twee homestays. Mede gezien het ommuurde, relatief luxe huis ben ik te gast bij een familie die er warmpjes bij zit. Ik betrek met twee reisgenoten een mannenkamer, waar beddengoed met tijger- en pantermotief aanwezig is. In de ruim bemeten woonkamer heeft een van onze chauffeurs zich voor de flatscreen genesteld om een bokswedstrijd te zien. Het zoontje des huizes doodt de tijd met gamen. In de vitrinekast staan een kleine uitvoering van het Vrijheidsbeeld en andere prulletjes die wijzen op een bezoek aan de vroegere aartsvijand. (We komen er later achter dat de oudste zoon in Chicago woont.)
Na de welkomstkoffie en -thee gaan we op restaurant in een achterafstraat buiten het centrum. De tafeltjes zijn wonderwel goed bezet voor een maandagavond. Dit geldt niet voor de dansvloer, maar dat weerhoudt het personeel er niet van de argeloze klant te bestoken met belegen, maar niet minder opdringerige housebeats. De sfeer in de groep is echter opperbest en het eten is moeiteloos binnen te houden. Na een shopsessie in de supermarkt, waar zelfs Belgische biertjes in de koeling staan, worden er voor het slapengaan nog enkele potjes gepest.
Dag 11: Karakol
Dinsdag 2 augustus 2016
De dag is aangebroken dat we aan den lijve gaan ondervinden waarom Kirgizië het Zwitserland van Centraal-Azië wordt genoemd. Het had trouwens evengoed het Canada van Centraal-Azië kunnen zijn, en niet alleen omdat naast de EU-enclave ook het land van de maple leaf iets heeft met de kwelende haatmagneet Céline Dion.
De dagrugzakjes, wandelschoenen, waterflessen en telescopische wandelstokken worden in stelling gebracht voor een lange tocht in de Karakolvallei. Waar mijn Bradt-reisgids simpelweg rept over een stunning valley, laat de Lonely Planet zich enigszins gereserveerder uit:
De dagrugzakjes, wandelschoenen, waterflessen en telescopische wandelstokken worden in stelling gebracht voor een lange tocht in de Karakolvallei. Waar mijn Bradt-reisgids simpelweg rept over een stunning valley, laat de Lonely Planet zich enigszins gereserveerder uit:
"The valley offers some nice hikes, although you really need to invest in a tent, stove, and a day's hiking before the valley reveals its charm."
Met de zon die haar beste beentje voorzet ligt hoe dan ook een mooi avontuur in het verschiet. Maar niet voordat ik, terwijl de anderen wat last-minute banaantjes en mueslirepen inslaan, een curieuze entree van een restaurant in de vorm van een drakenkop op de gevoelige plaat heb vastgelegd.
Direct na de laatste flatgebouwen en fabrieksterreinen rijden we het nationaal park in. Stapvoets stuiteren we het dal in, totdat we bij een kleine camping worden gedropt. De routebeschrijving is eenvoudig: steek de houten brug over en volg de rivier stroomopwaarts. Het is een ontspannen wandeling over een breed, her en der flink modderig pad, dat slechts zeer bescheiden stijgingspercentages aan de dag legt. Door de afwisseling van berotsblokte jailoos en uitgestrekte percelen schaduwrijk naaldwoud, alsmede de van stroomversnellingen behepte rivier, is het zeer voorstelbaar dat dit landschap bij menig Zwitser en Canadees patriottische gevoelens losmaakt. Maar ook deze Nederlander voelt zich senang en hecht meer waarde aan de mening van Bradt dan aan die van de conculega's.
De grote plassen water en modderpassages lieten al doorschemeren dat het recente slechte weer ook de Karakolvallei niet ongemoeid heeft gelaten. Maar het meest onmiskenbare resultaat van Pluvius' strapatsen vinden we na een uur of twee lopen op onze weg: het pad, dat hier pal langs de rivier liep, is over een lengte van tientallen meters volledig weggeslagen. Hoe nu? We stellen de beslissing uit door hier maar eens uitgebreid te gaan lunchen. Met volle mond zien we een mountainbiker ten tonele verschijnen, die desgevraagd uit Oekraïne blijkt te komen. Wat voor ons een optie is, is voor hem een moetje: hij is op weg naar Ala-Köl en zal daarvoor een pas aan het andere uiteinde van de vallei moeten bedwingen. Hij vindt echter een alternatieve route bovenlangs het weggespoelde pad en boort daarmee ook een mogelijkheid voor ons aan wat verder door te lopen. Ik laat dat grotendeels aan me voorbijgaan: ik klauter een klein stukje het paadje op, geniet van al het fraais om me heen, schiet wat kiekjes en besluit om op mijn gemak terug te lopen naar de brug, waar de busjes al klaar staan.
In Karakol zelf waaien we nog even langs bij de Russisch-orthodoxe kerk en de door Dunganen (een Chinese islamitische minderheid die vooral in de Centraal-Aziatische ex-sovjetrepublieken leeft) gebouwde moskee die beide volledig uit hout opgetrokken zijn. Waar enkelen van de groep een eetgelegenheid in de stad opzoeken, verkies ik het gemak van de voorgeschotelde soep en manti in de homestay.
Direct na de laatste flatgebouwen en fabrieksterreinen rijden we het nationaal park in. Stapvoets stuiteren we het dal in, totdat we bij een kleine camping worden gedropt. De routebeschrijving is eenvoudig: steek de houten brug over en volg de rivier stroomopwaarts. Het is een ontspannen wandeling over een breed, her en der flink modderig pad, dat slechts zeer bescheiden stijgingspercentages aan de dag legt. Door de afwisseling van berotsblokte jailoos en uitgestrekte percelen schaduwrijk naaldwoud, alsmede de van stroomversnellingen behepte rivier, is het zeer voorstelbaar dat dit landschap bij menig Zwitser en Canadees patriottische gevoelens losmaakt. Maar ook deze Nederlander voelt zich senang en hecht meer waarde aan de mening van Bradt dan aan die van de conculega's.
De grote plassen water en modderpassages lieten al doorschemeren dat het recente slechte weer ook de Karakolvallei niet ongemoeid heeft gelaten. Maar het meest onmiskenbare resultaat van Pluvius' strapatsen vinden we na een uur of twee lopen op onze weg: het pad, dat hier pal langs de rivier liep, is over een lengte van tientallen meters volledig weggeslagen. Hoe nu? We stellen de beslissing uit door hier maar eens uitgebreid te gaan lunchen. Met volle mond zien we een mountainbiker ten tonele verschijnen, die desgevraagd uit Oekraïne blijkt te komen. Wat voor ons een optie is, is voor hem een moetje: hij is op weg naar Ala-Köl en zal daarvoor een pas aan het andere uiteinde van de vallei moeten bedwingen. Hij vindt echter een alternatieve route bovenlangs het weggespoelde pad en boort daarmee ook een mogelijkheid voor ons aan wat verder door te lopen. Ik laat dat grotendeels aan me voorbijgaan: ik klauter een klein stukje het paadje op, geniet van al het fraais om me heen, schiet wat kiekjes en besluit om op mijn gemak terug te lopen naar de brug, waar de busjes al klaar staan.
In Karakol zelf waaien we nog even langs bij de Russisch-orthodoxe kerk en de door Dunganen (een Chinese islamitische minderheid die vooral in de Centraal-Aziatische ex-sovjetrepublieken leeft) gebouwde moskee die beide volledig uit hout opgetrokken zijn. Waar enkelen van de groep een eetgelegenheid in de stad opzoeken, verkies ik het gemak van de voorgeschotelde soep en manti in de homestay.
Dag 12: Karakol
Woensdag 3 augustus 2016
Parallel aan de Karakolvallei ligt zijn ruige en populairdere neefje de Altyn-Arashanvallei. Alleen bereikbaar via de reeds gememoreerde world's worst road en rijk aan warmwaterbronnen, in sommige waarvan desgewenst kan worden gepoedeld.
De wekkerfunctie van mijn mobieltje doet zijn ding, ik trek het gordijn opzij en zie een zwerk dat, conform de verwachtingen, onweer belooft. Het gerommel komt echter niet vanbuiten, maar vanbinnen: mijn spijsverteringsstelsel heeft een dalletje. Tevens is een algeheel gevoel van malaise mijn deel. Dit, en het feit dat de homestay, in tegenstelling tot de vrije natuur, over goede toiletten beschikt doet me algauw concluderen dat het beter is om de excursie aan me voorbij te laten gaan.
Nadat ik de groep heb uitgezwaaid, die met een imposante, zeswielaangedreven, oude Russische KamAZ-legertruck wordt opgepikt, slaap ik wat uit, waarna ik de uitbraksessie voortzet in de woonkamer. Zoonlief wordt geheel in beslag genomen door YouTube-filmpjes, terwijl de meiden zich verlustigen aan de Kirgizische MTV. Moeders ritselt ondertussen wat thee, brood en jam voor me en informeert in een mix van Russisch en Engels hoe het met me gaat. De popzender biedt een muzikale fruitmand van honingzoete liefdesliedjes en songfestivalachtige synthesizerstampers. De artiesten zijn zonder uitzondering goed gekleed – wat contrasteert met het felgekleurde decor – en het tamme publiek klapt braaf mee.
Ik heb genoeg gezien en sleep mezelf naar buiten, waar ik onder een prieeltje wat ga zitten lezen. In vergelijking met gisteren heeft het kwik een ware duikvlucht genomen. Een van de dochters slaat op welhaast tedere wijze een deken met pantermotief om me heen. Niet veel later vertoont het game- en YouTubeverslaafde zoontje zich ook buitenshuis; niet om een zieke toerist te vertroetelen, maar om in het bloemperk te pissen.
's Avonds ben ik dermate opgeknapt dat ik het aandurf mee de stad in te gaan om een hapje te eten. Het selecte gezelschap dat gisteravond ook al Karakol onveilig had gemaakt was met enthousiaste verhalen teruggekomen. Het ligt dus voor de hand vanavond hetzelfde eetcafé te kiezen. Als we met de hele groep binnenstormen, ziet het er inderdaad knus en gezellig uit. Maar tot onze verbazing worden we, via het blok met toiletten, naar een sfeerloze bovenzaal gedirigeerd. De stemming wordt er niet beter op als het humeur en het tempo van het personeel en de kwaliteit van het gebodene niet het gehoopte aantal sterren verdient. Bovendien deinzen de serveersters er niet voor terug fout op fout te stapelen. Zo eindigt de dag derhalve zoals hij begon: met een hoop gerommel.
De wekkerfunctie van mijn mobieltje doet zijn ding, ik trek het gordijn opzij en zie een zwerk dat, conform de verwachtingen, onweer belooft. Het gerommel komt echter niet vanbuiten, maar vanbinnen: mijn spijsverteringsstelsel heeft een dalletje. Tevens is een algeheel gevoel van malaise mijn deel. Dit, en het feit dat de homestay, in tegenstelling tot de vrije natuur, over goede toiletten beschikt doet me algauw concluderen dat het beter is om de excursie aan me voorbij te laten gaan.
Nadat ik de groep heb uitgezwaaid, die met een imposante, zeswielaangedreven, oude Russische KamAZ-legertruck wordt opgepikt, slaap ik wat uit, waarna ik de uitbraksessie voortzet in de woonkamer. Zoonlief wordt geheel in beslag genomen door YouTube-filmpjes, terwijl de meiden zich verlustigen aan de Kirgizische MTV. Moeders ritselt ondertussen wat thee, brood en jam voor me en informeert in een mix van Russisch en Engels hoe het met me gaat. De popzender biedt een muzikale fruitmand van honingzoete liefdesliedjes en songfestivalachtige synthesizerstampers. De artiesten zijn zonder uitzondering goed gekleed – wat contrasteert met het felgekleurde decor – en het tamme publiek klapt braaf mee.
Ik heb genoeg gezien en sleep mezelf naar buiten, waar ik onder een prieeltje wat ga zitten lezen. In vergelijking met gisteren heeft het kwik een ware duikvlucht genomen. Een van de dochters slaat op welhaast tedere wijze een deken met pantermotief om me heen. Niet veel later vertoont het game- en YouTubeverslaafde zoontje zich ook buitenshuis; niet om een zieke toerist te vertroetelen, maar om in het bloemperk te pissen.
's Avonds ben ik dermate opgeknapt dat ik het aandurf mee de stad in te gaan om een hapje te eten. Het selecte gezelschap dat gisteravond ook al Karakol onveilig had gemaakt was met enthousiaste verhalen teruggekomen. Het ligt dus voor de hand vanavond hetzelfde eetcafé te kiezen. Als we met de hele groep binnenstormen, ziet het er inderdaad knus en gezellig uit. Maar tot onze verbazing worden we, via het blok met toiletten, naar een sfeerloze bovenzaal gedirigeerd. De stemming wordt er niet beter op als het humeur en het tempo van het personeel en de kwaliteit van het gebodene niet het gehoopte aantal sterren verdient. Bovendien deinzen de serveersters er niet voor terug fout op fout te stapelen. Zo eindigt de dag derhalve zoals hij begon: met een hoop gerommel.
Dag 13: Karakol – Tamchy
Donderdag 4 augustus 2016
De Tour d'Issyk-Köl eindigt morgenavond in Bisjkek; dan is de cirkel rond. Voor het zover is, liggen er echter nog 400 kilometer asfalt voor de geteisterde wielen. Het programma voorziet de komende twee dagen in broodnodige verzetjes. De weg naar de hoofdstad voert door de oblasts Issyk-Köl en Chui, maar Absurdistan was ook een passende naam geweest voor het hoge noorden van Kirgizië.
Het motto van Nikolai Przewalski was: "Lhasa zien en dan sterven". De Tibetaanse hoofdstad bereikte hij tijdens zijn expedities door Centraal-Azië echter nooit: toen zijn zoveelste poging nog maar net een aanvang had genomen, werd het in Karakol 1–0 voor de tyfus. Een tiental kilometers buiten de later naar hem vernoemde stad ligt de Stalin-lookalike begraven in een minutieus onderhouden park. Het graf an sich is sober uitgevoerd, hetgeen ook opgeld doet voor de kleine kapel. Het grafmonument en het museum vertonen al iets meer grandeur; beide worden gesierd door een forse sculptuur van een adelaar. In de entreehal van het museum staat een enorme wereldbol, met als decor een zo nodig nog imposantere landkaart met daarop de ontdekkingsreizen van Przewalski, verlicht door een fraaie kroonluchter. De originaliteitsprijs verdient dit alles geenszins, maar het is wel het eerste museum in Kirgizië waar ik het langer dan een minuutje of drie uithoud zonder te worden overvallen door een intens gevoel van lusteloosheid. Weer buiten neem ik vanachter het smeedijzeren hek het uitzicht op: een inham van het meer, een roedel vervallen buitenhuisjes en opslagloodsen en een paar roestige havenkranen. Niets om in alle staten van te raken, ware het niet dat dit een van de schaarse gebieden in Kirgizië is waar pottenkijkers nog worden geweerd.
Aan gene zijde van Issyk-Köl ontwaren we weliswaar besneeuwde bergpartijen, maar voor het overige heeft de noordelijke oever een heel ander karakter dan de dunbevolkte, toeristisch nauwelijks ontsloten zuidzijde. Tussen de verschillende nederzettingen door is almaar onmiskenbaarder dat de gefortuneerde Rus en dito Kazach er worden behaagd middels hotelcomplexen en resorts in een klasse die het niveau "behoefte s.v.p. doen in het gat in de grond in de achtertuin" aanzienlijk ontstijgt. Vooralsnog is er echter nog geen sprake van een cultuurschok. Die komt als we halverwege het westelijke en oostelijke uiteinde van het meer zijn, in het Kirgizische curiosum Cholpon-Ata, een massatoeristische tang op een ecovarken, bestaande uit een langgerekte verzameling hotels, souvenirkramen, restaurants, winkels, bars, stranden, sanatoria en zelfs een heuse jachtclub. En er zijn mensen; veel mensen. Na anderhalve week voornamelijk in de wildernis te hebben vertoefd, worden we nu losgelaten aan de Costa Brava (Коста Ьрава) van Centraal-Azië. Hier was het waar tout USSR zich laafde aan zon, "zee" en strand. Intellectuelen kwamen er, schrijvers kwamen er, Boris Jeltsin kwam er, en sportlieden kwamen er om gedurende de zomermaanden onder aangename omstandigheden door te trainen, en wie weet voor een drankje, spuitje of pilletje op zijn tijd – het lijdt geen twijfel dat het begrip kuuroord in het geval van Cholpon-Ata een dubbele betekenis had.
We ondergaan een ordentelijke lunch voor een schappelijke vergoeding op een groot overdekt terras, waarna ik nog even toekijk bij een tafelvoetbalwedstrijd, waarbij een suikerklontje dienstdoet als bal.
Ofschoon Cholpon-Ata de baboesjka aller badplaatsen is in dit deel van de wereld, zijn er nog een paar attracties die anderen dan het bakvee en de strandslaaf zouden kunnen bekoren: een museum en – net buiten de bebouwde kom – een veld vol stenen en rotsen dat op het eerste gezicht niet meer en niet minder dan een veld vol stenen en rotsen lijkt, maar bij nadere beschouwing een aardige verzameling rotstekeningen blijkt te omvatten. De collectie van het museum is ontegenzeggelijk met liefde en aandacht samen- en tentoongesteld, maar kan me desondanks maar matig bekoren. Bij de op een heuvel gesitueerde petrogliefen heb ik het meer naar mijn zin, al was het maar omdat het uitzicht op de omgeving en het meer de moeite waard is. Zoals te doen gebruikelijk bij rotstekeningen worden voornamelijk jachttaferelen uitgebeeld, al menen we in sommige inscripties een nauwelijks aan de jacht te liëren kerstboom te zien. Het ritje terug naar de doorgaande weg zal me echter het meest bijblijven: die voert over de landingsbaan van het voormalige vliegveld, die door vele tientallen in strakke zuurstokpakjes gestoken sportievelingen wordt gebruikt als hardlooptraject. Even buiten Cholpon-Ata worden een stadion en diverse andere grote gebouwen uit de grond gestampt. Desgevraagd blijkt het de locatie van de Wereldnomadenspelen te zijn, die hier over een maand plaatsvinden.
Nog geen uur later rijden we Tamchy binnen, evenzeer een badplaats, maar wel een waar de mondaine ontwikkelingen zoals in Cholpon-Ata goeddeels aan voorbij zijn gegaan. Aanvankelijk lijkt het zelfs een verstild gehucht met gammele woninkjes, een tweetal buurtsupers en een nagelnieuw prefabmoskeetje, zoals zo veel Kirgizische nederzettingen. De laatste dagen ging het gerucht dat onze homestay op zijn zachtst gezegd meer gammel dan mondain was, maar dat blijkt snel een broodjeaapverhaal. Weliswaar trek ik nog even wit weg als ik in de royale achtertuin annex fruitboomgaard een openluchtgootsteentje en gat in de grond aantref, maar binnen is voorzien in een westerse pot, een douche en een riante slaapkamer. Op de overdekte binnenplaats wordt over een uurtje of twee de warme prak geserveerd.
Er is nog voldoende tijd voor een heuse strandwandeling op duizenden kilometers afstand van welke zee of oceaan dan ook. We steken de provinciale weg over en lopen de onverharde, gezellig drukke en aangenaam onhippe soortgenoot van de Dorpsstraat te De Koog in. Her en der worden fleurige zwembanden te koop aangeboden; de eerste aanwijzing dat we hier terdege van doen hebben met een badplaats. Ook de diverse eetstalletjes suggereren zulks. Een koddig, de skyline van Tamchy dominerend huzarenstukje is de vooralsnog onvoltooide Villa Stary Zamok aan onze rechterhand. Starý zámok is Slowaaks voor oud kasteel; in het onderhavige geval gaat het om een zwaar gedisneyficeerde variant in een doldwaze potpourri van bouwstijlen. Ome Walt zou zich in zijn graf omdraaien als hij zou vernemen dat het gedrocht enige jaren geleden het toneel was van een piefpafpoeffestijn van de Kazachse maffia.
Het strand in Tamchy lijkt in vrijwel niets op de exemplaren die de etalages van reisbureaus in Nederlandse winkelstraten sieren. Waar je ook kijkt wordt de horizon gedomineerd door bergen. Duinen zijn in geen velden of wegen te bekennen; in plaats daarvan zijn er populierenbossen en weilanden waarin koeien staan te grazen. Een autochtoon biedt ritjes op een kameel aan; niet bepaald een vertrouwd gezicht aan de Europese kusten. Daarentegen is er wel lillend vlees, alsmede enkele verspreide strandtentjes. We doen een drankje bij een etablissement dat wordt gerund door een Kirgiziër die tientallen jaren in het Ruhrgebied heeft gewoond en zodoende vloeiend Duits spreekt.
Na het prima avondmaal bij de homestay besluiten we nog even te gaan stappen aan het strand. We drinken bier en leggen een biljartje, terwijl vanuit de naburige Graffiti Disco de klanken van de Macarena en de grootste hits van het in Kirgizië kennelijk mateloos populaire Modern Talking verwaaien over de lege dansvloer.
Het motto van Nikolai Przewalski was: "Lhasa zien en dan sterven". De Tibetaanse hoofdstad bereikte hij tijdens zijn expedities door Centraal-Azië echter nooit: toen zijn zoveelste poging nog maar net een aanvang had genomen, werd het in Karakol 1–0 voor de tyfus. Een tiental kilometers buiten de later naar hem vernoemde stad ligt de Stalin-lookalike begraven in een minutieus onderhouden park. Het graf an sich is sober uitgevoerd, hetgeen ook opgeld doet voor de kleine kapel. Het grafmonument en het museum vertonen al iets meer grandeur; beide worden gesierd door een forse sculptuur van een adelaar. In de entreehal van het museum staat een enorme wereldbol, met als decor een zo nodig nog imposantere landkaart met daarop de ontdekkingsreizen van Przewalski, verlicht door een fraaie kroonluchter. De originaliteitsprijs verdient dit alles geenszins, maar het is wel het eerste museum in Kirgizië waar ik het langer dan een minuutje of drie uithoud zonder te worden overvallen door een intens gevoel van lusteloosheid. Weer buiten neem ik vanachter het smeedijzeren hek het uitzicht op: een inham van het meer, een roedel vervallen buitenhuisjes en opslagloodsen en een paar roestige havenkranen. Niets om in alle staten van te raken, ware het niet dat dit een van de schaarse gebieden in Kirgizië is waar pottenkijkers nog worden geweerd.
Aan gene zijde van Issyk-Köl ontwaren we weliswaar besneeuwde bergpartijen, maar voor het overige heeft de noordelijke oever een heel ander karakter dan de dunbevolkte, toeristisch nauwelijks ontsloten zuidzijde. Tussen de verschillende nederzettingen door is almaar onmiskenbaarder dat de gefortuneerde Rus en dito Kazach er worden behaagd middels hotelcomplexen en resorts in een klasse die het niveau "behoefte s.v.p. doen in het gat in de grond in de achtertuin" aanzienlijk ontstijgt. Vooralsnog is er echter nog geen sprake van een cultuurschok. Die komt als we halverwege het westelijke en oostelijke uiteinde van het meer zijn, in het Kirgizische curiosum Cholpon-Ata, een massatoeristische tang op een ecovarken, bestaande uit een langgerekte verzameling hotels, souvenirkramen, restaurants, winkels, bars, stranden, sanatoria en zelfs een heuse jachtclub. En er zijn mensen; veel mensen. Na anderhalve week voornamelijk in de wildernis te hebben vertoefd, worden we nu losgelaten aan de Costa Brava (Коста Ьрава) van Centraal-Azië. Hier was het waar tout USSR zich laafde aan zon, "zee" en strand. Intellectuelen kwamen er, schrijvers kwamen er, Boris Jeltsin kwam er, en sportlieden kwamen er om gedurende de zomermaanden onder aangename omstandigheden door te trainen, en wie weet voor een drankje, spuitje of pilletje op zijn tijd – het lijdt geen twijfel dat het begrip kuuroord in het geval van Cholpon-Ata een dubbele betekenis had.
We ondergaan een ordentelijke lunch voor een schappelijke vergoeding op een groot overdekt terras, waarna ik nog even toekijk bij een tafelvoetbalwedstrijd, waarbij een suikerklontje dienstdoet als bal.
Ofschoon Cholpon-Ata de baboesjka aller badplaatsen is in dit deel van de wereld, zijn er nog een paar attracties die anderen dan het bakvee en de strandslaaf zouden kunnen bekoren: een museum en – net buiten de bebouwde kom – een veld vol stenen en rotsen dat op het eerste gezicht niet meer en niet minder dan een veld vol stenen en rotsen lijkt, maar bij nadere beschouwing een aardige verzameling rotstekeningen blijkt te omvatten. De collectie van het museum is ontegenzeggelijk met liefde en aandacht samen- en tentoongesteld, maar kan me desondanks maar matig bekoren. Bij de op een heuvel gesitueerde petrogliefen heb ik het meer naar mijn zin, al was het maar omdat het uitzicht op de omgeving en het meer de moeite waard is. Zoals te doen gebruikelijk bij rotstekeningen worden voornamelijk jachttaferelen uitgebeeld, al menen we in sommige inscripties een nauwelijks aan de jacht te liëren kerstboom te zien. Het ritje terug naar de doorgaande weg zal me echter het meest bijblijven: die voert over de landingsbaan van het voormalige vliegveld, die door vele tientallen in strakke zuurstokpakjes gestoken sportievelingen wordt gebruikt als hardlooptraject. Even buiten Cholpon-Ata worden een stadion en diverse andere grote gebouwen uit de grond gestampt. Desgevraagd blijkt het de locatie van de Wereldnomadenspelen te zijn, die hier over een maand plaatsvinden.
Nog geen uur later rijden we Tamchy binnen, evenzeer een badplaats, maar wel een waar de mondaine ontwikkelingen zoals in Cholpon-Ata goeddeels aan voorbij zijn gegaan. Aanvankelijk lijkt het zelfs een verstild gehucht met gammele woninkjes, een tweetal buurtsupers en een nagelnieuw prefabmoskeetje, zoals zo veel Kirgizische nederzettingen. De laatste dagen ging het gerucht dat onze homestay op zijn zachtst gezegd meer gammel dan mondain was, maar dat blijkt snel een broodjeaapverhaal. Weliswaar trek ik nog even wit weg als ik in de royale achtertuin annex fruitboomgaard een openluchtgootsteentje en gat in de grond aantref, maar binnen is voorzien in een westerse pot, een douche en een riante slaapkamer. Op de overdekte binnenplaats wordt over een uurtje of twee de warme prak geserveerd.
Er is nog voldoende tijd voor een heuse strandwandeling op duizenden kilometers afstand van welke zee of oceaan dan ook. We steken de provinciale weg over en lopen de onverharde, gezellig drukke en aangenaam onhippe soortgenoot van de Dorpsstraat te De Koog in. Her en der worden fleurige zwembanden te koop aangeboden; de eerste aanwijzing dat we hier terdege van doen hebben met een badplaats. Ook de diverse eetstalletjes suggereren zulks. Een koddig, de skyline van Tamchy dominerend huzarenstukje is de vooralsnog onvoltooide Villa Stary Zamok aan onze rechterhand. Starý zámok is Slowaaks voor oud kasteel; in het onderhavige geval gaat het om een zwaar gedisneyficeerde variant in een doldwaze potpourri van bouwstijlen. Ome Walt zou zich in zijn graf omdraaien als hij zou vernemen dat het gedrocht enige jaren geleden het toneel was van een piefpafpoeffestijn van de Kazachse maffia.
Het strand in Tamchy lijkt in vrijwel niets op de exemplaren die de etalages van reisbureaus in Nederlandse winkelstraten sieren. Waar je ook kijkt wordt de horizon gedomineerd door bergen. Duinen zijn in geen velden of wegen te bekennen; in plaats daarvan zijn er populierenbossen en weilanden waarin koeien staan te grazen. Een autochtoon biedt ritjes op een kameel aan; niet bepaald een vertrouwd gezicht aan de Europese kusten. Daarentegen is er wel lillend vlees, alsmede enkele verspreide strandtentjes. We doen een drankje bij een etablissement dat wordt gerund door een Kirgiziër die tientallen jaren in het Ruhrgebied heeft gewoond en zodoende vloeiend Duits spreekt.
Na het prima avondmaal bij de homestay besluiten we nog even te gaan stappen aan het strand. We drinken bier en leggen een biljartje, terwijl vanuit de naburige Graffiti Disco de klanken van de Macarena en de grootste hits van het in Kirgizië kennelijk mateloos populaire Modern Talking verwaaien over de lege dansvloer.
Dag 14: Tamchy – Bisjkek
Vrijdag 5 augustus 2016
We verlaten het aangename, verrassend landelijke Tamchy en rijden nog een tijdje langs de oevers van Issyk-Köl, totdat we het 40.000 zielen tellende Balykchy doorkruisen. De ligging aan het westelijke uiteinde van het meer en de naam (die Kirgizisch is voor visser) zal de argeloze lezer wellicht doen vermoeden dat we hier van doen hebben met een florerende havenstad, waar de visserij, de scheepvaart, de transportsector en talloze andere industriële activiteiten louter voorspoed brengen. Dat was zo ten tijde van de Sovjet-Unie, maar sinds de onafhankelijkheid is Balykchy in sneltreinvaart afgegleden naar een jammerlijk niveau, waarin werkloosheid, criminaliteit, armoede en buitensporige alcoholinname hand in hand gaan. Door het raam zie ik met afstand de deerniswekkendste plaats tot nu toe: de revue passeren onder meer gesloten, betonnen fabriekscomplexen met ingegooide ruiten en vol graffiti, een amper onderhouden rangeerterrein, overwoekerde trottoirs en legio woonkazernes die schreeuwen om een grondige opknapbeurt.
Op een royale rotonde aan de westelijke stadsrand draaien we de recentelijk opgeleverde weg naar Bisjkek op, een vier rijstroken brede slang van gloednieuw asfalt door de boomloze Boomvallei – boom laat zich vertalen als schoenveter. Naar alle waarschijnlijkheid was de uit rood gesteente bestaande, door de rivier de Chui uitgesleten kloof in vroeger tijden een belangrijke schakel in de noordelijke zijderoute. Ook heden ten dage is het een verkeersader van betekenis, waar Bisjkek en Issyk-Köl per weg en spoor met elkaar worden verbonden, via een relatief welvarend landbouwgebied bovendien. Beide weghelften worden gescheiden door betonnen elementen, de markeringen liggen er patent bij en op gezette tijden passeren we zelfs een trosje gebouwen waarvan de vergelijking met een westerse verzorgingsplaats niet volkomen mank gaat. Onze chauffeur kan een even hartstochtelijk als fier "Like in Europe!" dan ook niet onderdrukken. Gelukkig staan er ook nog voldoende fastfoodjoerts in de berm om de authentieke Centraal-Aziatische sfeer te bewaken.
Het reliëf verdwijnt uit het landschap, zodoende plaatsmakend voor een uitgestrekte, vruchtbare en voor Kirgizische begrippen dichtbevolkte vlakte. Algauw rijden we Tokmok binnen, een middelgrote plaats die het in de jaren nul zelfs even geschopt heeft tot provinciehoofdstad en waarvan de naamgevers – met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid onbewust – barmhartig waren ten aanzien van diegenen voor wie het cyrillische schrift niet meer is dan een willekeurige opeenvolging van gespiegelde N'en en R'en. Op het centrale verkeersplein worden de letters ТОКМОК net voorzien van een verse laag brandweerrood aluminiumfolie. Terwijl een aantal reisgenoten de supermarkt in duikt, kijk ik nog even rond in dit sovjet-openluchtmuseum vol herdenkingsmonumenten, standbeelden, plattenbauten en, als kwak zure room op de borsjtsj, een tentoongesteld MiG-gevechtsvliegtuig.
Een kilometer of vijftien verderop beleven we een langere tussenstop bij de Buranatoren, die zonder twijfel in de top-vijf van Kirgizische must-sees prijkt. Hoewel het 24 meter hoge, enigszins overhellende, in de jaren zeventig van de vorige eeuw nagenoeg volledig herbouwde overblijfsel van een elfde-eeuwse minaret de omweg best waard is, zegt het vooral veel over het gemis aan spectaculaire historische bouwwerken in Kirgizië dat alle touringcars hier in de ankers gaan. In de omringende graslanden, waar zich ooit de belangrijke stad Balasagun moet hebben bevonden, steken een tachtigtal zogeheten balbals hun hoofd boven het maaiveld: raadselachtige grafstenen in de vorm van een gezicht.
We karren terug naar Tokmok en pikken aldaar de weg naar Bisjkek weer op, die hier pal langs de rivier de Chui loopt en, naar later duidelijk in het oog zal springen, de grens met Kazachstan. Over de volledige breedte van de weg hangt een reusachtig bord met een drietal foto's van vrouwen; links in Kirgizische klederdracht, in het midden in al iets meer aan de fantasie overlatende kledij en rechts in boerka's; eronder in chocoladeletters de vraag: "Waar gaan we naartoe?" Ook in een relatief liberaal land als Kirgizië speelt de angst voor de radicale islam de kop op. Aanzienlijk minder zwaarmoedig is de lunchstop: een wegrestaurant met de niet minder dan bizarre naam Hawaii, dat veel wegheeft van een themapark aan een recreatieplas. Het onofficiële verkeersbord dat aangeeft dat het aan bestuurders van patserbakken met spoilers verboden is met gierende banden weg te rijden is nog maar een bescheiden voorproefje van de überkitsch die hier op ons ligt te wachten. Een gemakzuchtig povere selectie, waarmee vergeleken de Intratuin-kerstshow een cultureel hoogtepunt is: een toegangspoort, bestaande uit een bol met spiegelassorti die wordt gedragen door vier stalen, groene poten; kunstmatige strandjes en eilandjes met rieten parasols en plastic palmbomen in rood, groen en paars, voorzien van imitatiekokosnoten; diverse waterpartijen met karpers, waarin lustig gewaterfietst kan worden; een nepgouden beeld van een zeemeermin met opwaaiende lange lokken; plastic zwanen; watervalletjes en fonteinenextravaganza; een buste van een ooievaar met pasgeboren kind; een metershoge draak, geheel opgetrokken uit boutjes, moertjes, schroefjes en nippeltjes; en een belevingswandelroute met artificiële kamelen, arenden en andere streekgebonden fauna. Het eten, waarvoor we eigenlijk kwamen, ontstijgt de middelmaat niet, maar het is goed toeven op de overdekte pier waar we een tafel toegewezen hebben gekregen.
De weg loopt nog tientallen kilometers langs de Kirgizisch-Kazachstaanse grens, die op niet mis te verstane wijze is gemarkeerd met hekken, prikkeldraad en wachttorens. Als we vlakbij een grensovergang zijn, lijkt het ons wel aardig om even het land van Borat in te wandelen en weer terug, maar de douaniers hebben nog nooit van Schengen-mores gehoord. Er komt derhalve niets van in.
Laat in de middag arriveren we in het snikhete Bisjkek. De cirkel is rond. Om dit te benadrukken doen we wederom een drankje bij de bioscoop en laten we ons andermaal door Stanislav verwennen bij de italiaan.
Op een royale rotonde aan de westelijke stadsrand draaien we de recentelijk opgeleverde weg naar Bisjkek op, een vier rijstroken brede slang van gloednieuw asfalt door de boomloze Boomvallei – boom laat zich vertalen als schoenveter. Naar alle waarschijnlijkheid was de uit rood gesteente bestaande, door de rivier de Chui uitgesleten kloof in vroeger tijden een belangrijke schakel in de noordelijke zijderoute. Ook heden ten dage is het een verkeersader van betekenis, waar Bisjkek en Issyk-Köl per weg en spoor met elkaar worden verbonden, via een relatief welvarend landbouwgebied bovendien. Beide weghelften worden gescheiden door betonnen elementen, de markeringen liggen er patent bij en op gezette tijden passeren we zelfs een trosje gebouwen waarvan de vergelijking met een westerse verzorgingsplaats niet volkomen mank gaat. Onze chauffeur kan een even hartstochtelijk als fier "Like in Europe!" dan ook niet onderdrukken. Gelukkig staan er ook nog voldoende fastfoodjoerts in de berm om de authentieke Centraal-Aziatische sfeer te bewaken.
Het reliëf verdwijnt uit het landschap, zodoende plaatsmakend voor een uitgestrekte, vruchtbare en voor Kirgizische begrippen dichtbevolkte vlakte. Algauw rijden we Tokmok binnen, een middelgrote plaats die het in de jaren nul zelfs even geschopt heeft tot provinciehoofdstad en waarvan de naamgevers – met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid onbewust – barmhartig waren ten aanzien van diegenen voor wie het cyrillische schrift niet meer is dan een willekeurige opeenvolging van gespiegelde N'en en R'en. Op het centrale verkeersplein worden de letters ТОКМОК net voorzien van een verse laag brandweerrood aluminiumfolie. Terwijl een aantal reisgenoten de supermarkt in duikt, kijk ik nog even rond in dit sovjet-openluchtmuseum vol herdenkingsmonumenten, standbeelden, plattenbauten en, als kwak zure room op de borsjtsj, een tentoongesteld MiG-gevechtsvliegtuig.
Een kilometer of vijftien verderop beleven we een langere tussenstop bij de Buranatoren, die zonder twijfel in de top-vijf van Kirgizische must-sees prijkt. Hoewel het 24 meter hoge, enigszins overhellende, in de jaren zeventig van de vorige eeuw nagenoeg volledig herbouwde overblijfsel van een elfde-eeuwse minaret de omweg best waard is, zegt het vooral veel over het gemis aan spectaculaire historische bouwwerken in Kirgizië dat alle touringcars hier in de ankers gaan. In de omringende graslanden, waar zich ooit de belangrijke stad Balasagun moet hebben bevonden, steken een tachtigtal zogeheten balbals hun hoofd boven het maaiveld: raadselachtige grafstenen in de vorm van een gezicht.
We karren terug naar Tokmok en pikken aldaar de weg naar Bisjkek weer op, die hier pal langs de rivier de Chui loopt en, naar later duidelijk in het oog zal springen, de grens met Kazachstan. Over de volledige breedte van de weg hangt een reusachtig bord met een drietal foto's van vrouwen; links in Kirgizische klederdracht, in het midden in al iets meer aan de fantasie overlatende kledij en rechts in boerka's; eronder in chocoladeletters de vraag: "Waar gaan we naartoe?" Ook in een relatief liberaal land als Kirgizië speelt de angst voor de radicale islam de kop op. Aanzienlijk minder zwaarmoedig is de lunchstop: een wegrestaurant met de niet minder dan bizarre naam Hawaii, dat veel wegheeft van een themapark aan een recreatieplas. Het onofficiële verkeersbord dat aangeeft dat het aan bestuurders van patserbakken met spoilers verboden is met gierende banden weg te rijden is nog maar een bescheiden voorproefje van de überkitsch die hier op ons ligt te wachten. Een gemakzuchtig povere selectie, waarmee vergeleken de Intratuin-kerstshow een cultureel hoogtepunt is: een toegangspoort, bestaande uit een bol met spiegelassorti die wordt gedragen door vier stalen, groene poten; kunstmatige strandjes en eilandjes met rieten parasols en plastic palmbomen in rood, groen en paars, voorzien van imitatiekokosnoten; diverse waterpartijen met karpers, waarin lustig gewaterfietst kan worden; een nepgouden beeld van een zeemeermin met opwaaiende lange lokken; plastic zwanen; watervalletjes en fonteinenextravaganza; een buste van een ooievaar met pasgeboren kind; een metershoge draak, geheel opgetrokken uit boutjes, moertjes, schroefjes en nippeltjes; en een belevingswandelroute met artificiële kamelen, arenden en andere streekgebonden fauna. Het eten, waarvoor we eigenlijk kwamen, ontstijgt de middelmaat niet, maar het is goed toeven op de overdekte pier waar we een tafel toegewezen hebben gekregen.
De weg loopt nog tientallen kilometers langs de Kirgizisch-Kazachstaanse grens, die op niet mis te verstane wijze is gemarkeerd met hekken, prikkeldraad en wachttorens. Als we vlakbij een grensovergang zijn, lijkt het ons wel aardig om even het land van Borat in te wandelen en weer terug, maar de douaniers hebben nog nooit van Schengen-mores gehoord. Er komt derhalve niets van in.
Laat in de middag arriveren we in het snikhete Bisjkek. De cirkel is rond. Om dit te benadrukken doen we wederom een drankje bij de bioscoop en laten we ons andermaal door Stanislav verwennen bij de italiaan.
Dag 15: Bisjkek
Zaterdag 6 augustus 2016
Een vrije dag in Bisjkek, maar ik ben niet van zins die in de stad zelf te verstoken. In het noorden lonkt Kazachstan, in het zuiden de hoge pieken van het nationaal park Ala-Archa. Nadat we gisteren het buurland tot op luttele meters genaderd zijn, is het een aantrekkelijke optie om de grens vandaag daadwerkelijk over te wippen voor een Japanner-esk bezoekje aan deze enorme republiek. Maar direct ten zuiden van verreweg de grootste stad van Kirgizië liggen bergen, en niet zomaar bergen: de hoogste reikt tot liefst 4.895 meter, hoger dan de Mont Blanc. Ter vergelijking: het vlakke Bisjkek is gesitueerd op ongeveer 800 meter. De bergketen wordt doorsneden door een aantal noord-zuid georiënteerde kloven, waarvan de Ala-Archavallei vanuit de stad het snelst te bereiken is. Ik kies ervoor de wandelstokken nog eens alle hoeken van de natuur te laten zien, en dus sta ik na een busrit over een gestaag klimmende, steeds slechter wordende weg al vroeg op een parkeerplaats bij een chaletterig bouwsel op 2.150 meter hoogte, welke plek de doldwaze, Duitsige naam Alplager (Альплагерь) heeft gekregen. Het is hier dat twee zijrivieren, de Ak-Sai en de Adygene, met elk hun eigen zijkloof, uitmonden in de Ala-Archa.
Het voornemen is om met het merendeel van het reisgezelschap in een uur of tweeënhalf, drie naar een waterval te lopen die verscholen is in de Ak-Saivallei. Meteen na de eerste wegwijzer begint het pad flink te stijgen. En het stijgingspercentage lijkt voorlopig niet van plan in te binden. Na een korte passage door het bos is het ook gedaan met de beschutting. Waar de vederlichte Aiperi als een kwieke berggems omhoog huppelt, valt de groep al snel uiteen. Ik moet als een van de eersten lossen; mijn lichaam is de turista die in Karakol zijn kans greep nog niet te boven. Bij een grote, gespleten rotspartij probeer ik even op krachten te komen en gun ik mijn weke benen een adempauze. Het uitzicht over met name de Ala-Archakloof is adembenemend: ruige rotswanden, bergtoppen, puinwaaiers, naaldbossen en een woeste, vlechtende rivier verwennen mijn ogen, en dat wonderbaarlijk genoeg op een steenworp afstand van een drukke hoofdstad. Na een kwartiertje verder klimmen volgt er een vlakke passage, maar in de verte zie ik het pad alweer verder omhoog slingeren. Het rustmoment van zo-even heeft niet bepaald het gewenste effect gesorteerd. Omdat er nog een flinke afdaling naar de Alplager in het verschiet ligt, besluit ik het zekere voor het onzekere te nemen en maak ik rechtsomkeert.
Afgepeigerd bereik ik het bos op de valleibodem, waar ik mijn lunchpakket aanspreek. Het naburige asfaltpad wordt inmiddels druk bevolkt door gezinnetjes met picknickuitrusting; niet zo vreemd voor een zonnige, warme zaterdagmiddag, met Bisjkek om de hoek. Ik loop nog een eindje de Ala-Archakloof in, tot een gammele voetbrug over de Ak-Sai. Ik kijk nog eens goed om me heen; mijn laatste blikken op de woeste berglandschappen van dit fantastische land.
Bij het Alplager komen mijn reisgenoten een voor een binnengedruppeld. Net als op de eerste dag in Bisjkek is er een trouwerij gaande. De kinderen houden een hardloopwedstrijd op het asfalt van de parkeerplaats. Als de groep compleet is rijden we terug naar de stad en pikken we de grote Osh Bazaar nog even mee. Het is er heet, stoffig, lawaaierig en druk en ik heb het er dan ook niet naar mijn zin. Ik ben blij als ik op de hotelkamer ben om te douchen en mijn rugzak alvast in te pakken. 's Avonds laten we drie taxi's aanrukken om ons naar Cyclone te vervoeren, het inmiddels vertrouwde Italiaanse restaurant in het centrum. Na de laatste Kirgizische pizza's en pasta's rest nog slechts weinig tijd totdat we opgehaald worden voor de rit naar het vliegveld.
Het voornemen is om met het merendeel van het reisgezelschap in een uur of tweeënhalf, drie naar een waterval te lopen die verscholen is in de Ak-Saivallei. Meteen na de eerste wegwijzer begint het pad flink te stijgen. En het stijgingspercentage lijkt voorlopig niet van plan in te binden. Na een korte passage door het bos is het ook gedaan met de beschutting. Waar de vederlichte Aiperi als een kwieke berggems omhoog huppelt, valt de groep al snel uiteen. Ik moet als een van de eersten lossen; mijn lichaam is de turista die in Karakol zijn kans greep nog niet te boven. Bij een grote, gespleten rotspartij probeer ik even op krachten te komen en gun ik mijn weke benen een adempauze. Het uitzicht over met name de Ala-Archakloof is adembenemend: ruige rotswanden, bergtoppen, puinwaaiers, naaldbossen en een woeste, vlechtende rivier verwennen mijn ogen, en dat wonderbaarlijk genoeg op een steenworp afstand van een drukke hoofdstad. Na een kwartiertje verder klimmen volgt er een vlakke passage, maar in de verte zie ik het pad alweer verder omhoog slingeren. Het rustmoment van zo-even heeft niet bepaald het gewenste effect gesorteerd. Omdat er nog een flinke afdaling naar de Alplager in het verschiet ligt, besluit ik het zekere voor het onzekere te nemen en maak ik rechtsomkeert.
Afgepeigerd bereik ik het bos op de valleibodem, waar ik mijn lunchpakket aanspreek. Het naburige asfaltpad wordt inmiddels druk bevolkt door gezinnetjes met picknickuitrusting; niet zo vreemd voor een zonnige, warme zaterdagmiddag, met Bisjkek om de hoek. Ik loop nog een eindje de Ala-Archakloof in, tot een gammele voetbrug over de Ak-Sai. Ik kijk nog eens goed om me heen; mijn laatste blikken op de woeste berglandschappen van dit fantastische land.
Bij het Alplager komen mijn reisgenoten een voor een binnengedruppeld. Net als op de eerste dag in Bisjkek is er een trouwerij gaande. De kinderen houden een hardloopwedstrijd op het asfalt van de parkeerplaats. Als de groep compleet is rijden we terug naar de stad en pikken we de grote Osh Bazaar nog even mee. Het is er heet, stoffig, lawaaierig en druk en ik heb het er dan ook niet naar mijn zin. Ik ben blij als ik op de hotelkamer ben om te douchen en mijn rugzak alvast in te pakken. 's Avonds laten we drie taxi's aanrukken om ons naar Cyclone te vervoeren, het inmiddels vertrouwde Italiaanse restaurant in het centrum. Na de laatste Kirgizische pizza's en pasta's rest nog slechts weinig tijd totdat we opgehaald worden voor de rit naar het vliegveld.
Dag 16: Bisjkek – Dongen
Zondag 7 augustus 2016
Vermits het vliegtuig naar Istanbul op het onchristelijke tijdstip van 3.25 uur het ruime sop kiest, worden we om middernacht al naar de luchthaven gebracht. Om twee redenen wordt het een gedenkwaardige vlucht: het lukt me om langer dan vijf minuten de slaap te vatten, en de vliegtuigglossy – normaal gesproken zo licht verteerbaar en kraak noch smaak als vliegtuigvoer – laat het kotszakje snakken naar adem omdat het uitpuilt van de pro-Erdoğanne propaganda en gezwollen taal over overwinningen van het volk en democratie en shit.