Gueschart in het nieuwe jaar
Wandelen in de Picardie
Dit is het reisdagboek van een korte wandelvakantie met Aktiva Tours in de Picardie, Noord-Frankrijk.
Dag 1: Breda – Gueschart
Dinsdag 3 januari 2006
's Avonds de heenreis via Breda, Antwerpen, Gent en Calais. Met F. praat ik over haar rondreis door Australië. In vier maanden langs de oostkust en door de Outback. Gewerkt als tomatenplukster (zwaar) en kamermeisje om aan geld te komen. Een van de pensions waarin ze verbleef brandde twee weken na haar vertrek af. Doden. In de fik gestoken door een kerel die ze nog had gesproken en die ze toen al een beetje vreemd vond.
De laatste kilometers naar Gueschart, onze uitvalsbasis voor de komende dagen, gaan over donkere asfaltweggetjes. In de dorpjes die we passeren branden nog vele kerstlichtjes. Le-sac-à-dos ligt aan de rand van Gueschart. Het gastenverblijf bestaat uit een eetkamer, een kleine keuken en een huiskamer. Gezellig en knus, overal nog kerstversieringen. In de huiskamer is een open haard. Er ligt een groot tapijt op de plavuizen en er staan lederen fauteuils, een bankstel en een poef. Een houten plafond met balken, een wandtapijt. We eten linzensoep en een vegetarische ovenschotel en drinken er rode wijn bij. De slaapkamers zijn koud en de bedden zijn goed en warm. Ik slaap met L. op een kamer, een scheikundedocent afkomstig uit een klein dorpje bij Leuven. 's Nachts is het doodstil. Het regent af en toe.
De laatste kilometers naar Gueschart, onze uitvalsbasis voor de komende dagen, gaan over donkere asfaltweggetjes. In de dorpjes die we passeren branden nog vele kerstlichtjes. Le-sac-à-dos ligt aan de rand van Gueschart. Het gastenverblijf bestaat uit een eetkamer, een kleine keuken en een huiskamer. Gezellig en knus, overal nog kerstversieringen. In de huiskamer is een open haard. Er ligt een groot tapijt op de plavuizen en er staan lederen fauteuils, een bankstel en een poef. Een houten plafond met balken, een wandtapijt. We eten linzensoep en een vegetarische ovenschotel en drinken er rode wijn bij. De slaapkamers zijn koud en de bedden zijn goed en warm. Ik slaap met L. op een kamer, een scheikundedocent afkomstig uit een klein dorpje bij Leuven. 's Nachts is het doodstil. Het regent af en toe.
Dag 2: Wamin – Hesdin
Woensdag 4 januari 2006
De wekker gaat. Ik zeg "Goedemorgen" tegen L. en terwijl ik aanstalten maak om op te staan vraag ik hoe laat het is. "Half zeven," antwoordt L. "Waarom sta je in godsnaam zo vroeg op?" vraag ik, want het ontbijt is pas om half negen. L. zegt dat hij nog even wil gaan hardlopen. Terwijl de regen tegen het dakraam klatert, draai ik me nog eens om.
Aan het ontbijt vertelt L. dat hardlopen niet te doen was. Het was stikdonker buiten en alle lantarenpalen waren uit. Bovendien moest hij allerlei vervaarlijk geblafte van zich afschudden. We worden met het busje naar Wamin gebracht. Grijs en miezerig weer. Rommelige dorpjes, uitbundige kerstversieringen, een suikerfabriek, vervallen boerderijen. Men leeft hier van de landbouw, de grond is vruchtbaar, maar overal is te zien dat de hoogtijdagen van de Picardie achter ons liggen. Veel huizen zijn verlaten en worden aan hun lot overgelaten. Toch trekken ook veel Parijzenaars en Engelsen op hun oude dag naar deze streek en knappen de boerderijen op, of poten er potsierlijke villa's neer die krachtig vloeken met de omgeving. Landweggetjes worden driftig geasfalteerd. Het dorpsplein van Wamin: een aardig kerkje, een landhuis en een monument voor de gevallenen. Er is het geluid van vliegtuigen, maar dat verdwijnt snel, net als de bewolking. Er rest een zonnige, koude dag. Ideaal wandelweer. Een modderig glibberpad langs de bosrand met uitzicht over een Zuid-Limburgs heuvellandschap. Aan weerszijden van de houten elektriciteitspalen zijn cipresachtige bomen geplant. Grigny. Vanuit een proleterig huis worden we vriendelijk gegroet. Iedereen is hier vriendelijk. Een beekdal langs de Ternoise (opnieuw modder) brengt ons in het wat grotere plaatsje Auchy les Hesdin. Op een braakliggend terreintje, dat getuige allerlei verbodsborden met dreigende teksten niet toegankelijk is, staat een oude caravan. Een gestutte bouwval, met enorme scheuren in de muren, provisorisch dichtgetimmerde ramen en gaten in het dak. Ertegenover staat een poepsjiek tweede huis, compleet met smeedijzeren hekken en een keurig gemaaid gazonnetje. Langs de D108 lopen we naar het centrum. De postbode maakt zijn rondje op zijn brommer en maakt een praatje met een oude man. Als de man in de gaten heeft dat ik ze op de foto zet, begint hij enthousiast te zwaaien en bonjour te roepen. Rondom het plein zijn wat cafés, een stoere kerk met uientorens en daarachter een oude katoenfabriek. De fabriek is gesloten, er waren ooit 250 man personeel werkzaam. In café De la Place drinken we koffie en eten we ons brood. Een paar oude mannen aan de toog.
Verder langs de D108. We kruisen een spoorlijntje, rechts het eenperronsstationnetje waar twee keer per dag een trein stopt. Een brug over de Ternoise, die zich hier een meter of twee naar beneden stort. Een modderpad langs het spoor. Een kerkhof, ezeltjes, knotwilgen, maretakken. Uitzichten over de heuvels, een treintje passeert. In de verte rijden vrachtauto's met moeite tegen de heuvel op. In Grigny staan we op een bruggetje nog even de snelstromende Ternoise te bekijken. Op de hoek van het kruispunt een Mariabeeld, zoals hier op bijna elke straathoek een Mariabeeld, een crucifix of een kapelletje staat. Een pad langs de beek brengt ons vanzelf in Hesdin, een aardig stadje met wat winkels, een Notre Dame en een grote kazerne. Omdat we vroeg zijn en het prachtig weer is, vragen we in het gemeentehuis om een stadswandeling. Er is een fraaie laan met bomen om de stad, die we nog even aflopen. In een ongezellig café drinken we koffie en warme chocolademelk. Op de terugweg rijden we langs een gerestaureerde watermolen, terwijl de zon ondergaat.
Een warme douche, praten en lezen in de huiskamer. Het eten is voortreffelijk: een pasteitje met salade, witlof, pommes duchesse, karbonade met ui en rozijnen, appel-kwarktaart met slagroom. Na tien uur, wanneer de straatlantaarns gedoofd worden, wil ik de sterrenhemel bekijken, maar het betrekt. Even later is het zwaar bewolkt. Met F. speel ik Set (1-1). Melige gesprekken over reageerbuisaura's en sacrale pafpalen. Ik slaap goed.
Aan het ontbijt vertelt L. dat hardlopen niet te doen was. Het was stikdonker buiten en alle lantarenpalen waren uit. Bovendien moest hij allerlei vervaarlijk geblafte van zich afschudden. We worden met het busje naar Wamin gebracht. Grijs en miezerig weer. Rommelige dorpjes, uitbundige kerstversieringen, een suikerfabriek, vervallen boerderijen. Men leeft hier van de landbouw, de grond is vruchtbaar, maar overal is te zien dat de hoogtijdagen van de Picardie achter ons liggen. Veel huizen zijn verlaten en worden aan hun lot overgelaten. Toch trekken ook veel Parijzenaars en Engelsen op hun oude dag naar deze streek en knappen de boerderijen op, of poten er potsierlijke villa's neer die krachtig vloeken met de omgeving. Landweggetjes worden driftig geasfalteerd. Het dorpsplein van Wamin: een aardig kerkje, een landhuis en een monument voor de gevallenen. Er is het geluid van vliegtuigen, maar dat verdwijnt snel, net als de bewolking. Er rest een zonnige, koude dag. Ideaal wandelweer. Een modderig glibberpad langs de bosrand met uitzicht over een Zuid-Limburgs heuvellandschap. Aan weerszijden van de houten elektriciteitspalen zijn cipresachtige bomen geplant. Grigny. Vanuit een proleterig huis worden we vriendelijk gegroet. Iedereen is hier vriendelijk. Een beekdal langs de Ternoise (opnieuw modder) brengt ons in het wat grotere plaatsje Auchy les Hesdin. Op een braakliggend terreintje, dat getuige allerlei verbodsborden met dreigende teksten niet toegankelijk is, staat een oude caravan. Een gestutte bouwval, met enorme scheuren in de muren, provisorisch dichtgetimmerde ramen en gaten in het dak. Ertegenover staat een poepsjiek tweede huis, compleet met smeedijzeren hekken en een keurig gemaaid gazonnetje. Langs de D108 lopen we naar het centrum. De postbode maakt zijn rondje op zijn brommer en maakt een praatje met een oude man. Als de man in de gaten heeft dat ik ze op de foto zet, begint hij enthousiast te zwaaien en bonjour te roepen. Rondom het plein zijn wat cafés, een stoere kerk met uientorens en daarachter een oude katoenfabriek. De fabriek is gesloten, er waren ooit 250 man personeel werkzaam. In café De la Place drinken we koffie en eten we ons brood. Een paar oude mannen aan de toog.
Verder langs de D108. We kruisen een spoorlijntje, rechts het eenperronsstationnetje waar twee keer per dag een trein stopt. Een brug over de Ternoise, die zich hier een meter of twee naar beneden stort. Een modderpad langs het spoor. Een kerkhof, ezeltjes, knotwilgen, maretakken. Uitzichten over de heuvels, een treintje passeert. In de verte rijden vrachtauto's met moeite tegen de heuvel op. In Grigny staan we op een bruggetje nog even de snelstromende Ternoise te bekijken. Op de hoek van het kruispunt een Mariabeeld, zoals hier op bijna elke straathoek een Mariabeeld, een crucifix of een kapelletje staat. Een pad langs de beek brengt ons vanzelf in Hesdin, een aardig stadje met wat winkels, een Notre Dame en een grote kazerne. Omdat we vroeg zijn en het prachtig weer is, vragen we in het gemeentehuis om een stadswandeling. Er is een fraaie laan met bomen om de stad, die we nog even aflopen. In een ongezellig café drinken we koffie en warme chocolademelk. Op de terugweg rijden we langs een gerestaureerde watermolen, terwijl de zon ondergaat.
Een warme douche, praten en lezen in de huiskamer. Het eten is voortreffelijk: een pasteitje met salade, witlof, pommes duchesse, karbonade met ui en rozijnen, appel-kwarktaart met slagroom. Na tien uur, wanneer de straatlantaarns gedoofd worden, wil ik de sterrenhemel bekijken, maar het betrekt. Even later is het zwaar bewolkt. Met F. speel ik Set (1-1). Melige gesprekken over reageerbuisaura's en sacrale pafpalen. Ik slaap goed.
Dag 3: Montreuil sur Mer
Donderdag 5 januari 2006
Grijs weer, dat blijft het de hele dag. Buiten kraaien de hanen, beneden aan de ontbijttafel kakelen de kippen. Ontbijt. F. heeft gedroomd over een kuikenverwerkingsbedrijf op een boot.
We worden naar Montreuil sur Mer gebracht, een vestingstadje dat ooit aan zee lag, maar nu niet meer. Een zopas geasfalteerde landweg. Een schooltje met een klokkentoren, dat wel wat weg heeft van het schooltje in Durgerdam. Veel scholen in deze omgeving hebben maar één klas. Woensdag zijn de kinderen vrij, maar ze moeten wel zaterdagochtend naar school. L. vertelde gisteravond dat er een Picardisch dialect bestaat, dat hier ook nog onderwezen wordt.
Stappend over een pasgedraaide drol bewandelen we een pad langs de stadsmuur van Montreuil. Veel asfalt. Het is nog steeds koud, maar nu waait er ook een snijdende noordoostenwind. In Sorrus worden we minstens vijf keer gepasseerd door dezelfde trekker met oplegger. Naast een prachtige boerderij uit 1589 staat een pas opgeleverde villa te pronken. Een oude vrouw op krukken loopt ons tegemoet. Een schooltje uit 1911, joelende kinderen op de speelplaats. Chalets, een Hans-en-Grietje-villa in primaire kleuren, wat een lelijkheid. Via een modderig bospaadje verlaten we het dorp. Zowel de routebeschrijving als de topografische kaart laten hier ernstig te wensen over. Met behulp van het kompas banen we ons een weg naar de watertoren, waar we weer op de route komen. Een vrouw kijkt toe vanachter een raam. Een rommelig pad met hopen zand, gebroken dakpannen en een gedumpte toiletpot. Anderhalve kilometer lopen we langs de drukke doorgaande weg D146 tot in La Caloterie. Voor het badkamergroene café staat een trekker stationair te draaien. Binnen drinken we koffie en eten we onze boterhammen op. Voorin is de bar, we zitten achterin, een grote ruimte met houten tafels en stoelen, verlicht door tl-balken. Er worden sigaretten verkocht, er staat een enorme Haribo-pop met snoep en er worden twee leren jassen te koop aangeboden. Een jong meisje bedient, mannen lopen in en uit. Een stel zit aan tafel, een wat gekke man met snor, bril en grijze kleding spreekt de vrouwen aan. Hij stottert. Een vriendelijke man, die om een praatje verlegen zit. De koffie is slap, maar waar in het buitenland is die dat niet?
Als we weer op pad gaan, staat de tractor nog steeds te draaien. Nog even langs de grote weg. Bomen met maretakken. Rechts een mooi landhuis. Een kronkelende asfaltweg door de uiterwaarden van de Canche. Houten knuppelbruggetjes die het natuurgebied ingaan, die we allemaal negeren. Mede door het grijze weer, maakt het geheel een trieste, desolate indruk. Later volgen we een pad pal langs de rivier. Bovenop een heuvel zien we de bovenstad van Montreuil liggen, met de vestingwerken eromheen. Een fraai gezicht. De bewolking wordt dikker en het begint zachtjes te sneeuwen. Na een rondje door de uiterwaarden lopen we de stad weer in. Een stijgende weg door de benedenstad, geflankeerd door smalle huisjes. We komen uit bij de stadsmuur, die we naar rechts volgen. We passeren een bouwval, waarschijnlijk een voormalig arsenaal. Er hangt een brandlucht. Een zo op het oog nieuw hek is vernield, het gebouw heeft brandschade opgelopen. Binnen en rondom is het een onbeschrijfelijke rotzooi. Misschien is er met nieuwjaar vuurwerk afgestoken en is dat feestje een beetje uit de hand gelopen. Het pad loopt verder langs de muur, even later zelfs door de muur heen. Uitzicht op de omwalling. Er is een tennisbaan aangelegd. Nadat we de kerk hebben bezichtigd drinken we wat.
Het eten is wederom goed: prei-champignonsoep, runderlapjes, romanastamppot met gedroogde tomaatjes en olijven, pudding toe. F. en ik spelen weer Set (2-2). Vlak voor het naar bed gaan komt een gesprek over terugkerende dromen op gang. Als klein kind stond L. eens op de tweede tree van de keldertrap toen de bliksem met een enorme klap insloeg in het station. Sindsdien kwam dit steeds terug in zijn dromen, tot zijn zeventiende of achttiende levensjaar. Staand op dezelfde trede sloeg de bliksem in, zweefde hij naar beneden de kelder in, en dan verder naar rechts tot onder vaders werkbank, waarna hij wakker schrok. Ook droomde hij wel eens dat de hele straat in brand stond. Overal vuur.
's Nachts word ik wakker omdat ik naar het toilet moet. Met blote voeten loop ik over de ijskoude plavuizen. Had ik mijn slippers maar aangedaan. Misselijk kruip ik weer onder de wol.
We worden naar Montreuil sur Mer gebracht, een vestingstadje dat ooit aan zee lag, maar nu niet meer. Een zopas geasfalteerde landweg. Een schooltje met een klokkentoren, dat wel wat weg heeft van het schooltje in Durgerdam. Veel scholen in deze omgeving hebben maar één klas. Woensdag zijn de kinderen vrij, maar ze moeten wel zaterdagochtend naar school. L. vertelde gisteravond dat er een Picardisch dialect bestaat, dat hier ook nog onderwezen wordt.
Stappend over een pasgedraaide drol bewandelen we een pad langs de stadsmuur van Montreuil. Veel asfalt. Het is nog steeds koud, maar nu waait er ook een snijdende noordoostenwind. In Sorrus worden we minstens vijf keer gepasseerd door dezelfde trekker met oplegger. Naast een prachtige boerderij uit 1589 staat een pas opgeleverde villa te pronken. Een oude vrouw op krukken loopt ons tegemoet. Een schooltje uit 1911, joelende kinderen op de speelplaats. Chalets, een Hans-en-Grietje-villa in primaire kleuren, wat een lelijkheid. Via een modderig bospaadje verlaten we het dorp. Zowel de routebeschrijving als de topografische kaart laten hier ernstig te wensen over. Met behulp van het kompas banen we ons een weg naar de watertoren, waar we weer op de route komen. Een vrouw kijkt toe vanachter een raam. Een rommelig pad met hopen zand, gebroken dakpannen en een gedumpte toiletpot. Anderhalve kilometer lopen we langs de drukke doorgaande weg D146 tot in La Caloterie. Voor het badkamergroene café staat een trekker stationair te draaien. Binnen drinken we koffie en eten we onze boterhammen op. Voorin is de bar, we zitten achterin, een grote ruimte met houten tafels en stoelen, verlicht door tl-balken. Er worden sigaretten verkocht, er staat een enorme Haribo-pop met snoep en er worden twee leren jassen te koop aangeboden. Een jong meisje bedient, mannen lopen in en uit. Een stel zit aan tafel, een wat gekke man met snor, bril en grijze kleding spreekt de vrouwen aan. Hij stottert. Een vriendelijke man, die om een praatje verlegen zit. De koffie is slap, maar waar in het buitenland is die dat niet?
Als we weer op pad gaan, staat de tractor nog steeds te draaien. Nog even langs de grote weg. Bomen met maretakken. Rechts een mooi landhuis. Een kronkelende asfaltweg door de uiterwaarden van de Canche. Houten knuppelbruggetjes die het natuurgebied ingaan, die we allemaal negeren. Mede door het grijze weer, maakt het geheel een trieste, desolate indruk. Later volgen we een pad pal langs de rivier. Bovenop een heuvel zien we de bovenstad van Montreuil liggen, met de vestingwerken eromheen. Een fraai gezicht. De bewolking wordt dikker en het begint zachtjes te sneeuwen. Na een rondje door de uiterwaarden lopen we de stad weer in. Een stijgende weg door de benedenstad, geflankeerd door smalle huisjes. We komen uit bij de stadsmuur, die we naar rechts volgen. We passeren een bouwval, waarschijnlijk een voormalig arsenaal. Er hangt een brandlucht. Een zo op het oog nieuw hek is vernield, het gebouw heeft brandschade opgelopen. Binnen en rondom is het een onbeschrijfelijke rotzooi. Misschien is er met nieuwjaar vuurwerk afgestoken en is dat feestje een beetje uit de hand gelopen. Het pad loopt verder langs de muur, even later zelfs door de muur heen. Uitzicht op de omwalling. Er is een tennisbaan aangelegd. Nadat we de kerk hebben bezichtigd drinken we wat.
Het eten is wederom goed: prei-champignonsoep, runderlapjes, romanastamppot met gedroogde tomaatjes en olijven, pudding toe. F. en ik spelen weer Set (2-2). Vlak voor het naar bed gaan komt een gesprek over terugkerende dromen op gang. Als klein kind stond L. eens op de tweede tree van de keldertrap toen de bliksem met een enorme klap insloeg in het station. Sindsdien kwam dit steeds terug in zijn dromen, tot zijn zeventiende of achttiende levensjaar. Staand op dezelfde trede sloeg de bliksem in, zweefde hij naar beneden de kelder in, en dan verder naar rechts tot onder vaders werkbank, waarna hij wakker schrok. Ook droomde hij wel eens dat de hele straat in brand stond. Overal vuur.
's Nachts word ik wakker omdat ik naar het toilet moet. Met blote voeten loop ik over de ijskoude plavuizen. Had ik mijn slippers maar aangedaan. Misselijk kruip ik weer onder de wol.
Dag 4: Marquenterre
Vrijdag 6 januari 2006
Wandeling door de Marquenterre, aan de kust ten noorden van de monding van de Somme. Het is grijs. Op de heenweg rijden we langs een protserig Disney-kasteel, dat in het bezit is van een Canadese zakenman. Middenin een vierkant bosperceel staat verborgen een watertoren. In een gloednieuw restaurant drinken we koffie bij de open haard. De gastheer is zichtbaar verrast met onze komst. Er is een grote manege en er staan veel paarden buiten. We lopen over een pas aangelegd, breed betonfietspad, compleet met verkeersborden en nagelnieuwe houten bruggetjes. Bij een telefooncel gaan we de duinen in. Een ooievaar en zilverreigers. Het pad wordt rul zand en het wandelen wordt stampen en zwoegen. Het klaart op en de zon breekt door. Een prachtig uitzicht over de baai van de Somme, een getijdengebied met kreken. Het doet denken aan de Slufter op Texel, maar het is veel uitgestrekter. Langs de duinen. Er liggen hooibalen, waarom weet niemand. Bij een vogelspotplaats eten we. Verder langs de duinen, over een smal pad langs een kreek. We lopen enigszins verdekt langs duindoorns en voor ons uit zien we vier moeflons rennen. Even later zien we ze over een duin gaan. We steken de duinen door naar het strand. In de verte zijn wolkenbanken, maar wij lopen in de zon. Het licht is prachtig. In de duinen zijn veel sporen te zien van moeflons en/of reeën en overal liggen keutels. Landinwaarts is een groot bos waarin gejaagd wordt. Zouden de dieren naar het strand vluchten als ze schoten horen?
Over het strand. Het is eb. Er is niemand. In de verte het ruisen van de golven, verder is het doodstil. Het gekraak van schelpen onder mijn schoenzolen. Bij een informatiebord steken we de duinen weer over en slingert het pad door een dennenbos. Rul zand. Tegenliggers, de eerste van vandaag. Nederlanders. Je zal ook eens een keer geen Nederlanders tegenkomen op vakantie. Het laatste stuk gaat weer over betonfietspaden, terug naar het restaurant. We horen schoten. Het restaurant is gesloten. Daarom besluiten we nog wat te gaan drinken in het plaatsje Rue, ook omdat we nog een cadeautje willen kopen voor onze gastvrouw L. In het café veel groen en bruin. Leren banken, houten stoelen, tafels met een groen tegelblad, een oliekachel, een tafelvoetbalspel. Aan de muur hangen vitrines en schappen met bierglazen en foto's van het plaatselijke voetbalelftal de Glouglou Stars. L. is zichtbaar ontroerd door ons cadeau, een bloemstuk.
Op de terugweg staan we in een heuse file. De school is net uitgegaan en de overweg is gesloten. Opnieuw heerlijk gegeten: een kaaspannenkoekje, gebakken aardappeltjes, een groenteschotel, gepaneerde kipfilet en kwark met dadelsaus. Ik lees een boek en speel Set met F. (4-3). Rode wijn en gezellige gesprekken, zoals elke avond. Een leuke groep.
Als L. en ik in bed liggen, vertelt L. over zijn eerste baantje. Nadat hij een maand gestempeld had, kreeg hij een uitnodiging om te komen werken op een opvoedingsgesticht. "Een heel mooi gebouw aan de rand van de stad." Hij nam het met beide handen aan, maar hij was blij dat hij het maar twee weken hoefde te doen, omdat hij weer een andere baan kreeg aangeboden. Hij bleek kinderen van circusartiesten en kermisklanten te moeten lesgeven. "Het was een verschrikking. Die kinderen hadden totaal geen opvoeding genoten. Hun ouders waren totaal niet geïnteresseerd in hun kroost. Ze aten letterlijk met hun handen. Er stond een hoog hek om het gebouw, maar daar klommen ze gewoon overheen, want het waren immers de kinderen van acrobaten. Ze gingen dan gewoon naar de stad en 's avonds werden ze teruggebracht door de politie. Het was ook de schuld van de ouders. Er was een keer een ouderavond, en daar gingen de ouders elkaar met brandblussers te lijf." Ik luister geamuseerd toe.
's Nachts is het doodstil en ik slaap lang en diep.
Over het strand. Het is eb. Er is niemand. In de verte het ruisen van de golven, verder is het doodstil. Het gekraak van schelpen onder mijn schoenzolen. Bij een informatiebord steken we de duinen weer over en slingert het pad door een dennenbos. Rul zand. Tegenliggers, de eerste van vandaag. Nederlanders. Je zal ook eens een keer geen Nederlanders tegenkomen op vakantie. Het laatste stuk gaat weer over betonfietspaden, terug naar het restaurant. We horen schoten. Het restaurant is gesloten. Daarom besluiten we nog wat te gaan drinken in het plaatsje Rue, ook omdat we nog een cadeautje willen kopen voor onze gastvrouw L. In het café veel groen en bruin. Leren banken, houten stoelen, tafels met een groen tegelblad, een oliekachel, een tafelvoetbalspel. Aan de muur hangen vitrines en schappen met bierglazen en foto's van het plaatselijke voetbalelftal de Glouglou Stars. L. is zichtbaar ontroerd door ons cadeau, een bloemstuk.
Op de terugweg staan we in een heuse file. De school is net uitgegaan en de overweg is gesloten. Opnieuw heerlijk gegeten: een kaaspannenkoekje, gebakken aardappeltjes, een groenteschotel, gepaneerde kipfilet en kwark met dadelsaus. Ik lees een boek en speel Set met F. (4-3). Rode wijn en gezellige gesprekken, zoals elke avond. Een leuke groep.
Als L. en ik in bed liggen, vertelt L. over zijn eerste baantje. Nadat hij een maand gestempeld had, kreeg hij een uitnodiging om te komen werken op een opvoedingsgesticht. "Een heel mooi gebouw aan de rand van de stad." Hij nam het met beide handen aan, maar hij was blij dat hij het maar twee weken hoefde te doen, omdat hij weer een andere baan kreeg aangeboden. Hij bleek kinderen van circusartiesten en kermisklanten te moeten lesgeven. "Het was een verschrikking. Die kinderen hadden totaal geen opvoeding genoten. Hun ouders waren totaal niet geïnteresseerd in hun kroost. Ze aten letterlijk met hun handen. Er stond een hoog hek om het gebouw, maar daar klommen ze gewoon overheen, want het waren immers de kinderen van acrobaten. Ze gingen dan gewoon naar de stad en 's avonds werden ze teruggebracht door de politie. Het was ook de schuld van de ouders. Er was een keer een ouderavond, en daar gingen de ouders elkaar met brandblussers te lijf." Ik luister geamuseerd toe.
's Nachts is het doodstil en ik slaap lang en diep.
Dag 5: Gueschart – Breda
Zaterdag 7 januari 2006
Grijs en nevelig. We maken nog een korte rondwandeling in de omgeving van Gueschart alvorens we huiswaarts keren. Op het eerste het beste weggetje staat een woest blaffende hond midden op het pad. Iedereen komt er heelhuids langs. Het is, op de blaffende honden na, doodstil in het dorp. Een losse verzameling boerderijen, de ene fraai opgeknapt, de andere bouwvallig, met enorme scheuren in de muren, het dak half ingestort en luiken waarvan de verf afbladdert. Achter de ramen hangen nog vitrages om het pand bewoond te doen lijken. Op een pleintje voor het toegangshek van een kasteel en een vervallen kapelletje komen zowel de routebeschrijving als de kaart niet meer overeen met de werkelijkheid. We besluiten de ingetekende route op de kaart te volgen, die door de toegangspoort over het terrein van het kasteel voert. Wanneer we aan het eind van de zichtlaan zijn, komt de dikkige kasteelheer, gekleed in een ochtendjas en rode pantoffels, samen met zijn kat naar buiten. Hij verontschuldigt zich voor zijn verlopen uiterlijk zo op de vroege morgen. Ondanks dat hij de kaart niet goed kan lezen (hij heeft zijn bril binnen laten liggen), legt hij ons vriendelijk uit dat we hier links naar beneden moeten en dan weer op de route komen. We wandelen Gueschart uit. Ter rechterzijde wordt een boerderij opgeknapt. Een dakdekker is aan het werk onder het genot van luide muziek. Aan de muur hangt een plaquette met de tekst: Département de la Somme, services vétérinaires - Etable officiellement indemne de tuberculose. Onderaan haakjes waaraan muntjes hangen met een jaartal erop, waarschijnlijk de jaren waarin controles op de aanwezigheid van tuberculose hebben plaatsgevonden. Het laatste jaar is 1971.
Rechtsaf een asfaltweggetje op en daarna schuin rechts een bospad in. We lopen een dal in en het landschap wordt heuvelachtiger. Op een kruising van zandwegen opnieuw een probleem. We worden geacht rechtdoor te lopen, maar dat is privéterrein. We besluiten hier linksaf te gaan, omdat volgens de kaart dit pad op een gegeven moment weer terugbuigt naar onze weg. Een steeds smaller wordend bospad. Regelmatig zien we afdakjes met daaronder een witte flacon, waar in de bodem een tuitje is gemaakt. Vallen van stropers? Prikkeldraad. We vinden een opening, wurmen ons erdoor en zo komen we op een landweggetje uit dat we naar beneden volgen tot Boufflers. Een kerk, wat vervallen boerenhoeves en op een pleintje een monument voor de kindslachtoffers van de Eerste Wereldoorlog, bestaande uit een betonnen sokkel met een haan erbovenop. De serene zaterdagochtendrust wordt wreed verstoord door de bakker die luid claxonnerend langs de huizen rijdt. Terug naar Gueschart via een stijgende asfaltweg. Uitzichten, een beukenboom met een dubbele stam. Veel blaffende honden, een balkend ezeltje. Her en der verscholen tussen de ruïnes staan nieuwe tweede huizen die de authenticiteit van het dorp geweld aandoen.
Na een kopje koffie terug naar huis. Door de mist is Engeland niet te zien. In het wegrestaurant bij Jabbeke stapt een ongelofelijk dikke man naar binnen. Door naar Breda.
Rechtsaf een asfaltweggetje op en daarna schuin rechts een bospad in. We lopen een dal in en het landschap wordt heuvelachtiger. Op een kruising van zandwegen opnieuw een probleem. We worden geacht rechtdoor te lopen, maar dat is privéterrein. We besluiten hier linksaf te gaan, omdat volgens de kaart dit pad op een gegeven moment weer terugbuigt naar onze weg. Een steeds smaller wordend bospad. Regelmatig zien we afdakjes met daaronder een witte flacon, waar in de bodem een tuitje is gemaakt. Vallen van stropers? Prikkeldraad. We vinden een opening, wurmen ons erdoor en zo komen we op een landweggetje uit dat we naar beneden volgen tot Boufflers. Een kerk, wat vervallen boerenhoeves en op een pleintje een monument voor de kindslachtoffers van de Eerste Wereldoorlog, bestaande uit een betonnen sokkel met een haan erbovenop. De serene zaterdagochtendrust wordt wreed verstoord door de bakker die luid claxonnerend langs de huizen rijdt. Terug naar Gueschart via een stijgende asfaltweg. Uitzichten, een beukenboom met een dubbele stam. Veel blaffende honden, een balkend ezeltje. Her en der verscholen tussen de ruïnes staan nieuwe tweede huizen die de authenticiteit van het dorp geweld aandoen.
Na een kopje koffie terug naar huis. Door de mist is Engeland niet te zien. In het wegrestaurant bij Jabbeke stapt een ongelofelijk dikke man naar binnen. Door naar Breda.