Sauerland
Wandelen in het Duits-Luxemburgs Natuurpark
Terwijl tout Nederland zich onledig hield met het verorberen van feesteieren en het zich vergapen aan bankstellen en bijzettafeltjes, toog scribent dezes ter paden en lanen, daar waar het riviertje de Sauer in lang vervlogen tijden de vanzelfsprekende rol van Duits-Luxemburgse grens toebedeeld heeft gekregen. Het corresponderende natuurgebied, dat gekarakteriseerd wordt door hellingbossen, beekdalen en grillige rotsformaties, had derhalve tot Sauerland gebombardeerd kunnen worden, ware het niet dat dit toponiem reeds was gereserveerd voor een streek elders bij onze oosterburen. Na een resem onderhandelingen in wisselende samenstellingen, snuffelsessies, een-op-eengesprekken, landgoedweekends en biechtstoelprocedures kwam daar ten langen leste het alternatief Duits-Luxemburgs Natuurpark uit de spreekwoordelijke koker rollen, een weliswaar rechttoe-rechtane naam die de lading niettemin op hoofdlijnen dekt.
Dag 1: Alverna – Holsthum (Duitsland)
Vrijdag 29 maart 2024
Nog nabibberend van het driekwart ronden van het kamikazeknooppunt Cheratte passeer ik ter hoogte van Verviers een ambulance met de lettercombinatie URK in het kenteken. Via menig haarspeldbocht rol ik in de namiddag, in de stromende regen, het nietige Holsthum (650 zielen schoon aan de haak) binnen, alwaar mij in Landgasthaus Oberbillig een warme ontvangst ten deel valt. Het überbillige dagmenu: een Kraftbrühe, gevolgd door een visschnitzel met frites en salade, begeleid door de in onderhavige contreien courante Bitburger. De gelagzaal is vintage-Duits ingericht en het uitzicht op de beboste heuvels in de mist is het puikje van de zalm.
Dag 2: Holsthum – Irrel
Zaterdag 30 maart 2024
Beschenen door een waterig zonnetje en na gebruikmaking van de brug over de Prüm klim ik langs een afwisseling van vrijstaande huizen en kleine fruitboomgaarden het dorp uit, spoedig culminerend in een weids panorama over golvende akkers en weiden die merendeels de lokale alcoholconsumptie van dienst zijn: de hop wordt afgenomen door de brouwerij te Bitburg, het gros van de appels en pruimen wordt ingezet ter vervaardiging van Eifeler schnaps. Een breed pad door een gemengd bos, waar de stilte slechts wordt doorbroken door het ijverige gehamer van een specht, brengt me geleidelijk in een wereld vol rotsen, mossen en bemoste rotsen. Ter hoogte van een te negeren zijpad hebben mens en natuur de handen ineengeslagen: een bankje en een overhangende rots vormen tezamen een abri. Ik buig om zwerfkeien heen, volg een beekje in de diepte, kruip over boomstammen en loop ten slotte onderlangs een nogal uit de kluiten gewassen orthodontisch fietsenrek, waarbij een keten van rotspilaren de rol van ondergebit op zich neemt. Een glibberige, hier en daar steile, doch nochtans niet van schoonheid gespeende afdaling langs een rotswand komt uit in een wildromantisch, met een jungleachtige begroeiing behept dalletje, in hetwelk ik almaar het klaterende beekje aan mijn zijde heb. Het modderige oeverpaadje mondt op den duur uit in een asfaltweggetje langs de uiterwaarden van de Prüm, hetgeen deels haar relatieve populariteit verklaart: onder de tegenliggers bevond zich zelfs een heus ANWB-stelletje!
Nadat ik een gezin, naarstig op zoek naar een naburig dinosauriërpark, noodgedwongen moest verimmergeradeausen – wat betreft het tijdvak voor het ontstaan van de Chicxulubkrater zwijgen zowel kaart als routebeschrijving in alle talen – stuit ik op een andere inheemse trekpleister, te weten de Irreler Wasserfälle. Onderhavige benaming is een hyperbool uit het boekje: was het fenomeen oorspronkelijk al niet wat je zegt irre, na de watersnoodramp van juli 2021 rest er slechts een huis-tuin-en-keukenstroomversnelling die zelfs in VVV-kleurenfolders over de Veluwe een voetnoot amper waard is. De klim naar de Teufelsschlucht aanvaarden dan maar, een bedoening die de vergelijking met wadlopen in velerlei opzicht kan doorstaan en derhalve menig Dato-witte sneaker in een – letterlijke – vloek en een zucht herschept in een amorfe klomp van modder en slijk.
Bovengekomen sturen bordjes met het ondubbelzinnige opschrift Teufelsschlucht mij een tegen de rotsen gevlijd pad in, terwijl een lichte regen inzet. Op een driesprong sla ik vervolgens linksaf de kloof in, die door toedoen van wat ik hier maar even de elementen zal noemen een jaartje of wat geleden is gevormd – hoe lang geleden precies, daar zijn de bronnen het niet over eens. Ongeveer 180 miljoen jaar geleden, aldus de Van Paridonnetjes, maar dat is buiten de elektronische snelweg gerekend: op het wereldwijde web lopen de ramingen uiteen van 12.000 tot wel 20 miljoen jaar. Ook de benaming Duivelskloof is het lijdend voorwerp van een wijkende haargrens; indertijd had men kennelijk geen hoge pet op van de kerncompetenties van Moeder Natuur en waren er naar verluidt nog geen asielzoekers of joden die de schuld in de schoenen geschoven kon worden, dus de schepping van een dergelijke gapende diepte, gesandwicht door tientallen meters hoge rotswanden, moest wel de handtekening van de duivel dragen. Hoe dan ook, het pad kronkelt, klimt en daalt tussen de imposante rotsformaties door totdat het aan het andere uiteinde van de Teufelsschlucht uitkomt op een breed bospad. Hier laat ik de talloze markeringen de talloze markeringen en daal ik via royale haarspeldbochten af naar Irrel, een triviaal plaatsje aan de oevers van de Prüm met een visueel uitgedaagde wederopbouwkerk en een sculptuur van een prehistorische fantasievoorouder van de neushoorn. In het prettig gedateerde dorpshotel word ik andermaal allerhartelijkst verwelkomd.
Terwijl er twee deurmatten ter tafel komen, dendert een Faberpleinversie van Love Hurts van Nazareth door het voor het overige knusse restaurant. Luttele nummers later schudt het pand opnieuw op zijn grondvesten, Cyndi Lauper-technisch.
Nadat ik een gezin, naarstig op zoek naar een naburig dinosauriërpark, noodgedwongen moest verimmergeradeausen – wat betreft het tijdvak voor het ontstaan van de Chicxulubkrater zwijgen zowel kaart als routebeschrijving in alle talen – stuit ik op een andere inheemse trekpleister, te weten de Irreler Wasserfälle. Onderhavige benaming is een hyperbool uit het boekje: was het fenomeen oorspronkelijk al niet wat je zegt irre, na de watersnoodramp van juli 2021 rest er slechts een huis-tuin-en-keukenstroomversnelling die zelfs in VVV-kleurenfolders over de Veluwe een voetnoot amper waard is. De klim naar de Teufelsschlucht aanvaarden dan maar, een bedoening die de vergelijking met wadlopen in velerlei opzicht kan doorstaan en derhalve menig Dato-witte sneaker in een – letterlijke – vloek en een zucht herschept in een amorfe klomp van modder en slijk.
Bovengekomen sturen bordjes met het ondubbelzinnige opschrift Teufelsschlucht mij een tegen de rotsen gevlijd pad in, terwijl een lichte regen inzet. Op een driesprong sla ik vervolgens linksaf de kloof in, die door toedoen van wat ik hier maar even de elementen zal noemen een jaartje of wat geleden is gevormd – hoe lang geleden precies, daar zijn de bronnen het niet over eens. Ongeveer 180 miljoen jaar geleden, aldus de Van Paridonnetjes, maar dat is buiten de elektronische snelweg gerekend: op het wereldwijde web lopen de ramingen uiteen van 12.000 tot wel 20 miljoen jaar. Ook de benaming Duivelskloof is het lijdend voorwerp van een wijkende haargrens; indertijd had men kennelijk geen hoge pet op van de kerncompetenties van Moeder Natuur en waren er naar verluidt nog geen asielzoekers of joden die de schuld in de schoenen geschoven kon worden, dus de schepping van een dergelijke gapende diepte, gesandwicht door tientallen meters hoge rotswanden, moest wel de handtekening van de duivel dragen. Hoe dan ook, het pad kronkelt, klimt en daalt tussen de imposante rotsformaties door totdat het aan het andere uiteinde van de Teufelsschlucht uitkomt op een breed bospad. Hier laat ik de talloze markeringen de talloze markeringen en daal ik via royale haarspeldbochten af naar Irrel, een triviaal plaatsje aan de oevers van de Prüm met een visueel uitgedaagde wederopbouwkerk en een sculptuur van een prehistorische fantasievoorouder van de neushoorn. In het prettig gedateerde dorpshotel word ik andermaal allerhartelijkst verwelkomd.
Terwijl er twee deurmatten ter tafel komen, dendert een Faberpleinversie van Love Hurts van Nazareth door het voor het overige knusse restaurant. Luttele nummers later schudt het pand opnieuw op zijn grondvesten, Cyndi Lauper-technisch.
Dag 3: Irrel – Bollendorf
Zondag 31 maart 2024
De eerste zondag na de eerste volle maan in de lente vangt om 6.00 uur – 5.00 uur in de biologische tijdzone, vermits vannacht de klok een uur vooruit is gezet – aan met langdurig geloei van kerkklokken. Als de confrères van Quasimodo zich van hun nobele taak hebben gekweten, zet het geloei zich evenwel voort aan de naar overvloed neigende ontbijtdis, waar de Arcade-verzamelaar Alle 13 genauso ärgerlich wie Céline Dion + 1 zusätzlich het stucwerk doet scheuren. Maar buiten schijnt de zon.
Even na negenen loop ik terug naar de T-kruising waar ik gisteren de Teufelsschlucht verliet. Inmiddels ontdaan van mijn jas laat ik voornoemde kloof echter rechts liggen, en even verderop het vermaledijde dinosauriërpark en het daaraan gelieerde parkeervak voor de diplodobus links. Ik wandel door Ernzen; een even informatief als bruin stukje in de routebeschrijving ontbreekt ten enenmale, en inderdaad is er in het plaatsje geen drol te zien. Ik doorkruis een met weidse vergezichten behept gebied van agrarische snit, waarna een bijzonder modderig, doch tevens bevallig paadje door het dal van de Fölkenbach op het menu staat. Een bonuslusje over de altiplano levert mij achtereenvolgens een horecastop met koffie en vlaai, en een fenomenaal droneperspectief op de abdij van Echternach op. Net op het moment dat ik de Liboriuskapel bereik zetten de klokken van de kloosterkerk het op een beieren van heb ik jou daar – verwennerette voor oog en oor en Pokon voor de geest.
Nadat de cirkel rond is herneem ik de route langs de Fölkenbach, doch reeds na enkele honderden meters sla ik een smal, geleidelijk stijgend zijpaadje in teneinde het beekdal andermaal te verlaten. Het begint te druppelen, maar in een oogwenk maakt het hemelwater weer plaats voor een lentezonnetje. Even verderop breng ik een bondig bezoek aan het laat-achttiende-eeuwse kasteel Weilenbach, dat grenst aan een verhoogde tuin met terrassen. Ik vervolg de wandeling door het bos, passeer enige imposante rotsblokken en wurm me doorheen het Teufelsloch, een poor man's Teufelsschlucht die een prachtig uitzicht op Bollendorf in huis heeft. Het gememoreerde stadje aan de Duitse oever van de Sauer bereik ik na een gemakkelijke afdaling; ik ben te gast in het plaatselijke burchthotel, waar ik een groothertoglijke kamer krijg toegewezen met een Luxemburggerichte raampartij.
In de eetzaal waggelen meneer en mevrouw zich de benen uit hun respectievelijke lijven, vermits de keuken de paasmenu's per strekkende meter uitpoept.
Even na negenen loop ik terug naar de T-kruising waar ik gisteren de Teufelsschlucht verliet. Inmiddels ontdaan van mijn jas laat ik voornoemde kloof echter rechts liggen, en even verderop het vermaledijde dinosauriërpark en het daaraan gelieerde parkeervak voor de diplodobus links. Ik wandel door Ernzen; een even informatief als bruin stukje in de routebeschrijving ontbreekt ten enenmale, en inderdaad is er in het plaatsje geen drol te zien. Ik doorkruis een met weidse vergezichten behept gebied van agrarische snit, waarna een bijzonder modderig, doch tevens bevallig paadje door het dal van de Fölkenbach op het menu staat. Een bonuslusje over de altiplano levert mij achtereenvolgens een horecastop met koffie en vlaai, en een fenomenaal droneperspectief op de abdij van Echternach op. Net op het moment dat ik de Liboriuskapel bereik zetten de klokken van de kloosterkerk het op een beieren van heb ik jou daar – verwennerette voor oog en oor en Pokon voor de geest.
Nadat de cirkel rond is herneem ik de route langs de Fölkenbach, doch reeds na enkele honderden meters sla ik een smal, geleidelijk stijgend zijpaadje in teneinde het beekdal andermaal te verlaten. Het begint te druppelen, maar in een oogwenk maakt het hemelwater weer plaats voor een lentezonnetje. Even verderop breng ik een bondig bezoek aan het laat-achttiende-eeuwse kasteel Weilenbach, dat grenst aan een verhoogde tuin met terrassen. Ik vervolg de wandeling door het bos, passeer enige imposante rotsblokken en wurm me doorheen het Teufelsloch, een poor man's Teufelsschlucht die een prachtig uitzicht op Bollendorf in huis heeft. Het gememoreerde stadje aan de Duitse oever van de Sauer bereik ik na een gemakkelijke afdaling; ik ben te gast in het plaatselijke burchthotel, waar ik een groothertoglijke kamer krijg toegewezen met een Luxemburggerichte raampartij.
In de eetzaal waggelen meneer en mevrouw zich de benen uit hun respectievelijke lijven, vermits de keuken de paasmenu's per strekkende meter uitpoept.
Dag 4: Bollendorf – Wallendorf (Luxemburg)
Maandag 1 april 2024
Gehuld in met Gore-Tex behepte lappen trotseer ik de kletsnatte straten van Bollendorf, alvorens via de brug over de Sauer op Luxemburgs grondgebied terecht te komen. Met de spieren amper gechambreerd wacht daar onmiddellijk een pittig klimmetje het dal uit; de modder en de daaraan gelieerde gladheid doen het aantal schoentjes, voetjes dan wel vuurtjes met stip stijgen. Een en ander is omgekeerd evenredig met de neerslagintensiteit: eenmaal boven laat het wolkendek zelfs een waterig streepje zon ontsnappen. Als de beschutting van het bos plaats heeft gemaakt voor volledige onderwerping aan de weergoden, is het droog geworden. Even volg ik een brede zandweg langs de bosrand; daar waar de wandelvloer dreigt over te gaan in asfalt duik ik het geboomte weer in, op zoek naar de Siweschlëff, een labyrint van diepe, Wendy van Dijk-smalle doorgangen dat een machtige kluit zandsteen opdeelt in afzonderlijke zuilen. Als ik mij een weg door onderhavig schaalmodel van de Grand Canyon heb gebaand, leiden op paaltjes aangebrachte groene driehoekjes mij naar een vooruitstekende rots met uitzicht over het dal van de Zwarte Ernz, en daal ik vervolgens af naar de dalbodem, aanvankelijk via haarspeldbochten door een rotsig bos, dan dwars door de open velden, over bomenlaantjes die zich eerder lenen voor een duchtig robbertje zwientie tikken dan voor een wandeltocht. In het gehucht Grundhaff bevinden zich aan weerszijden van het bruine, kolkende water van de Zwarte Ernz een handvol hotels en een garagebedrijf; ik neem een trappenpad omhoog, neem bij de eerste de beste zitbank de gelegenheid te baat een broodje te nuttigen en hervat de drassige en derhalve uitputtende klim langs allerhande rotsformaties in een tempo waar men zich in de Processie van Echternach nog voor zou schamen. Een nagenoeg vlak, royaal, voorbeeldig begaanbaar bospad komt juist op tijd.
Aan gene zijde van een rustig weggetje bedwing ik een rimpel in het hoogteprofiel, die zich op florissante wijze langs rotsen en een kronkelend stroompje werkt. Het oeverpad langs de Hallerbaach is zo nodig nog schitterender; de regen weet niets af te doen aan de schoonheid ervan. Ik passeer menig watervalletje dan wel stroomversnelling, klauter over rotsrichels en stuit na enkele kilometers op de burchtruïne van Beaufort. Almaar noordwaarts gaat het nu, aanvankelijk met een smalle beek aan mijn linkerhand, nu eens door het bos en dan weer door de velden. Terwijl het zienderogen opklaart, krijgt het landschap een onmiskenbaar Zuid-Limburgse look: een sterk dalende holle weg, gevolgd door sterk glooiende graslanden, behept met bemistletoede bomen en draaihekjes. Het laatste sjtegelke brengt me bij het scheiden van de markt nog op een hooggelegen oeverpad; maar daar staat de bebouwde kom van het Luxemburgse deel van Wallendorf reeds aan de poort te rammelen. In mijn onderkomen op spuugafstand van zowel de brug over de Sauer als de Luxemburgs-Duitse grens word ik door de waard in een Vlaamsig Nederlands te woord gestaan.
De Van Paridonnetjes hebben mij een "culinaire maaltijd" in het vooruitzicht gesteld en daar blijkt geen woord van gelogen. Ik neem er een huisgebrouwen biertje bij. Net als Nederlanders passen Luxemburgers zich graag aan aan de taal van hun gesprekspartner en derhalve vindt mijn communicatie met de gerant in een koeterwaals van Nederlands, Duits en Frans plaats. Na een zogenoemde cappuccino italien (met melkschuim in plaats van slagroom) zoek ik voldaan en met mijn spraakcentrum in een Gordiaanse knoop mijn kamer op.
Aan gene zijde van een rustig weggetje bedwing ik een rimpel in het hoogteprofiel, die zich op florissante wijze langs rotsen en een kronkelend stroompje werkt. Het oeverpad langs de Hallerbaach is zo nodig nog schitterender; de regen weet niets af te doen aan de schoonheid ervan. Ik passeer menig watervalletje dan wel stroomversnelling, klauter over rotsrichels en stuit na enkele kilometers op de burchtruïne van Beaufort. Almaar noordwaarts gaat het nu, aanvankelijk met een smalle beek aan mijn linkerhand, nu eens door het bos en dan weer door de velden. Terwijl het zienderogen opklaart, krijgt het landschap een onmiskenbaar Zuid-Limburgse look: een sterk dalende holle weg, gevolgd door sterk glooiende graslanden, behept met bemistletoede bomen en draaihekjes. Het laatste sjtegelke brengt me bij het scheiden van de markt nog op een hooggelegen oeverpad; maar daar staat de bebouwde kom van het Luxemburgse deel van Wallendorf reeds aan de poort te rammelen. In mijn onderkomen op spuugafstand van zowel de brug over de Sauer als de Luxemburgs-Duitse grens word ik door de waard in een Vlaamsig Nederlands te woord gestaan.
De Van Paridonnetjes hebben mij een "culinaire maaltijd" in het vooruitzicht gesteld en daar blijkt geen woord van gelogen. Ik neem er een huisgebrouwen biertje bij. Net als Nederlanders passen Luxemburgers zich graag aan aan de taal van hun gesprekspartner en derhalve vindt mijn communicatie met de gerant in een koeterwaals van Nederlands, Duits en Frans plaats. Na een zogenoemde cappuccino italien (met melkschuim in plaats van slagroom) zoek ik voldaan en met mijn spraakcentrum in een Gordiaanse knoop mijn kamer op.
Dag 5: Wallendorf – Holsthum (Duitsland)
Dinsdag 2 april 2024
Als ik het hotel heb verlaten en de brug over de Sauer neem, is het droog en breekt de zon af en toe door. Aan gene zijde van de grens blijkt echter al snel dat de neerslagmeters onlangs overuren hebben gedraaid: het water in de Sauer staat dermate hoog dat het pad langs de oever grotendeels onder het wateroppervlak is verdwenen. Een betonplatenweggetje aan de Luxemburgse kant loopt terstond dood op een camping. Aldus zit er niets anders op dan het fietspad langs een doorgaande weg te volgen tot in Dillingen, een uur gaans verderop. Ter hoogte van deze vlek met nog geen driehonderd inwoners laat ik het groothertogdom definitief achter me, waarna stante pede een even stevige als modderige klim volgt tot hoog boven het dal van de Sauer. Voor een reuzensteen sla ik scherp rechtsaf, een schitterend groen, golvend paadje onderlangs rotsformaties. Later biedt een opening in het gebladerte een panoramisch uitzicht op Bollendorf; in de verte ontsluit een buienwolk zich, hetgeen gepaard gaat met gerommel. Na het passeren van twee spectaculaire rotsspleten vind ik een slingerpaadje met rotswanden aan de linkerhand en een hellingbos met beuken aan de rechter.
Het klaart op en een flinke bries steekt op. Ik bewandel thans brede boswegen door productienaaldhout. Ik houd nog even halt bij een kapel en daal dan af door inmiddels zonovergoten weides naar Holsthum.
Het klaart op en een flinke bries steekt op. Ik bewandel thans brede boswegen door productienaaldhout. Ik houd nog even halt bij een kapel en daal dan af door inmiddels zonovergoten weides naar Holsthum.
Dag 6: Holsthum – Alverna
Woensdag 3 april 2024
Op de nodige letterlijke hoogte- en dieptepunten na – het hoogteprofiel van het wegdek van de Belgische E42 vertoont een opvallende gelijkenis met dat van een Pyreneeënetappe in de Tour – verloopt de terugreis zonder even noemenswaardige als figuurlijke hoogte- en dieptepunten.