Grogue-monsieur
Eilandhoppen in Kaapverdië
Tijdens mijn uitputtende vakantie-uitzoeksessies was Kaapverdië al meermaals de revue gepasseerd. Deze tropische archipel, bestaande uit tien grotere en een handvol kleine eilanden waarvan de karakters niet sterker uiteen kunnen lopen, leek een puike wandelbestemming te zijn. Telkens moest de voormalige Portugese kolonie het echter afleggen tegen even aantrekkelijke alternatieven. Maar nu is de keuze dan gevallen op een rondreis langs het kwartet Santiago, Fogo, São Vicente en Santo Antão, waarbij er tijd is ingeruimd voor zowel pittige hikes, dagtoertjes per bus als lummelen aan het zwembad.
De aan te doene eilanden zijn zo mogelijk nog diverser dan het programma. Santiago is de Jan Modaal van het stel: droog, bergachtig en lommerarm, zonder dat het iemands voorstellingsvermogen te boven gaat. Bovendien is het grootste van de Kaapverdische eilanden relatief dichtbevolkt, waar de gestaag uitdijende hoofdstad Praia goeddeels voor verantwoordelijk is.
Nee, dan Fogo, die nagenoeg perfect cirkelvormige hoop lava met een doorsnee van 26 kilometer. Ondanks de beperkte omvang is hier de met afstand hoogste berg van Kaapverdië te vinden: de Pico do Fogo, 2.829 meter schoon aan de haak. Deze actieve vulkaan staat aan de rand van een gigantische krater met wanden tot een kilometer hoog. Uitgestrekte asvelden worden doorsneden door lavastromen; de jongste uit 2014. Bebossing beperkt zich tot de zeer steile noordoostwand van het eiland.
Zo levend als Fogo is, zo dood is São Vicente. In deze extreem kale, dorre woestenij lijken mensen niets te zoeken te hebben. Toch is daar het swingende Mindelo, de tweede stad van Kaapverdië. Dat is te danken aan een grote, natuurlijke haven, gecombineerd met de uiterst strategische ligging tussen Europa, Afrika en Zuid-Amerika.
Vanuit Mindelo is het een uurtje met de veerboot naar Santo Antão, volgens menigeen het mooiste eiland. Het is verlaten, ruig en – om het contrast met zijn buurman maximaal te doen uitkomen – behept met uitbundig groen. De talrijke rivieren hebben diepe kloven uitgesleten in het landschap, die samen met de torenhoge kliffen in het noorden overdadige aandacht van natuurliefhebbers rechtvaardigen.
De drie het dichtst bij het Afrikaanse continent gelegen eilanden zijn vlak met brede stranden. Die zijn het domein van surfers en bakvee en laat ik derhalve links liggen.
De aan te doene eilanden zijn zo mogelijk nog diverser dan het programma. Santiago is de Jan Modaal van het stel: droog, bergachtig en lommerarm, zonder dat het iemands voorstellingsvermogen te boven gaat. Bovendien is het grootste van de Kaapverdische eilanden relatief dichtbevolkt, waar de gestaag uitdijende hoofdstad Praia goeddeels voor verantwoordelijk is.
Nee, dan Fogo, die nagenoeg perfect cirkelvormige hoop lava met een doorsnee van 26 kilometer. Ondanks de beperkte omvang is hier de met afstand hoogste berg van Kaapverdië te vinden: de Pico do Fogo, 2.829 meter schoon aan de haak. Deze actieve vulkaan staat aan de rand van een gigantische krater met wanden tot een kilometer hoog. Uitgestrekte asvelden worden doorsneden door lavastromen; de jongste uit 2014. Bebossing beperkt zich tot de zeer steile noordoostwand van het eiland.
Zo levend als Fogo is, zo dood is São Vicente. In deze extreem kale, dorre woestenij lijken mensen niets te zoeken te hebben. Toch is daar het swingende Mindelo, de tweede stad van Kaapverdië. Dat is te danken aan een grote, natuurlijke haven, gecombineerd met de uiterst strategische ligging tussen Europa, Afrika en Zuid-Amerika.
Vanuit Mindelo is het een uurtje met de veerboot naar Santo Antão, volgens menigeen het mooiste eiland. Het is verlaten, ruig en – om het contrast met zijn buurman maximaal te doen uitkomen – behept met uitbundig groen. De talrijke rivieren hebben diepe kloven uitgesleten in het landschap, die samen met de torenhoge kliffen in het noorden overdadige aandacht van natuurliefhebbers rechtvaardigen.
De drie het dichtst bij het Afrikaanse continent gelegen eilanden zijn vlak met brede stranden. Die zijn het domein van surfers en bakvee en laat ik derhalve links liggen.
Dag 0: 's Gravenmoer – Amsterdam
Zaterdag 1 april 2017
Het oorspronkelijke vluchtschema voorziet in toegewijd vervoer met de Portugese luchtvaartmaatschappij TAP, met een overstap in Lissabon. Wegens mijn niet opvallend matineuze aard boek ik een kamer in een Schiphols hotel. Maar de kruitdampen van de Oud en Nieuwviering zijn nauwelijks opgetrokken, of een e-mail van Sawadee verschijnt in mijn digitale postvak. Naast de beste wensen voor 2017 en een stukje awarenessrealisering dat onze reis naar Kaapverdië dichterbij komt wordt gecommuniceerd dat ik door een wijziging in het vluchtschema zeven uur op het vliegveld van Lissabon zou moeten zien stuk te slaan en dat daarom het besluit is genomen om met TACV te vliegen. Enig googelen leert dat de national carrier van Kaapverdië niet bekendstaat om een fenomeen als punctualiteit en dat veelvuldig schuiven met vertrektijden en luchthavens hoog in het vaandel staat. Dat voornoemd surfsel niet uit de lucht gegrepen is zou snel aan het licht komen.
Het is 8 maart 2017 en heb al kennis genomen van enkele marginale aanpassingen als een schrijven van Sawadee wordt bezorgd. Ze hopen dat ik er al veel zin in heb – geen vergeefse hoop, maar dit terzijde. En de vlucht naar Praia kiest niet te Schiphol het luchtruim, maar op Rotterdam–The Hague Airport. Dat is een tegenvaller, gezien mijn overnachtingsadres op de nationale luchthaven, te meer omdat ik onderhavig verblijf niet kosteloos kan annuleren. Na ampel kortsluiten met M., die het vervoer van en naar het vliegveld voor haar rekening neemt, buigen we de organisatorische uitdaging in ons voordeel om door een inderhaast ingelast dagje bollenvelden af te slapen op Schiphol, waarna een ritje naar the airport formerly known as Zestienhoven op de rol staat.
Nog geen twee weken later weer een brief van Sawadee. Ze hopen dat ik er al veel zin in heb – nog altijd geen vergeefse hoop, maar dit terzijde. Het zal lezer dezes niet meer verbazen: ook de terugvlucht zal niet Schiphol, maar Rotterdam–The Hague Airport aandoen. Een extra korte tussenstop in Parijs is de slagroom op de taart.
Tussen alle TACV-trammelant door was ik te rade gegaan bij velerlei online bollenveldenbollebozen en daaruit kwam onomstotelijk naar voren dat de tomtom diende te worden ingesteld op het cluster dorpen Noordwijkerhout, Hillegom, De Zilk en Lisse voor de magnifiekste kiekjes. Na een gulle greep uit het vaderlandse snelwegennetwerk nemen we de N206, die algauw Katwijk aan Zee aandoet. Spontaan besluiten we in het vissersdorp een luchtje te scheppen. Via een matig aantrekkelijk hondenlosloopgebied bereiken we de duinenrij, maar welk pad we ook kiezen, de zee blijft uit het zicht. Dan maar onze toevlucht gezocht tot de – volgens de VVV authentieke – wandelboulevard, die geflankeerd wordt door akelige wederopbouwcreaties. De oorspronkelijke bebouwing was door de Duitsers afgebroken, ten faveure van hun Atlantikwall. Dat lot is de opvallende, witte Andreaskerk merkwaardigerwijs bespaard gebleven; samen met de lage huisjes rondom het Andreashof vormt deze een fraai ensemble. We flaneren even over het strand, kopen een ijsje en zwengelen ten slotte de auto weer aan.
Algauw bereiken we de toeristenmagneet die de Bollenstreek nu eenmaal is. We kiezen de smalste en kronkeligste B-weggetjes uit, en ondanks dat de fiets of benenwagen geschikter lijken om alles uit een dagje niet willen betalen voor de Keukenhof te halen, lukt het ons toch om de wereldberoemde kleurenpracht op enigszins acceptabele wijze op de gevoelige plaat vast te leggen.
Tegen het einde van de middag checken we in bij CitizenM, dineren we met uitzicht op het panoramaterras en nippen we nog aan een wijntje op onze kamer.
Het is 8 maart 2017 en heb al kennis genomen van enkele marginale aanpassingen als een schrijven van Sawadee wordt bezorgd. Ze hopen dat ik er al veel zin in heb – geen vergeefse hoop, maar dit terzijde. En de vlucht naar Praia kiest niet te Schiphol het luchtruim, maar op Rotterdam–The Hague Airport. Dat is een tegenvaller, gezien mijn overnachtingsadres op de nationale luchthaven, te meer omdat ik onderhavig verblijf niet kosteloos kan annuleren. Na ampel kortsluiten met M., die het vervoer van en naar het vliegveld voor haar rekening neemt, buigen we de organisatorische uitdaging in ons voordeel om door een inderhaast ingelast dagje bollenvelden af te slapen op Schiphol, waarna een ritje naar the airport formerly known as Zestienhoven op de rol staat.
Nog geen twee weken later weer een brief van Sawadee. Ze hopen dat ik er al veel zin in heb – nog altijd geen vergeefse hoop, maar dit terzijde. Het zal lezer dezes niet meer verbazen: ook de terugvlucht zal niet Schiphol, maar Rotterdam–The Hague Airport aandoen. Een extra korte tussenstop in Parijs is de slagroom op de taart.
Tussen alle TACV-trammelant door was ik te rade gegaan bij velerlei online bollenveldenbollebozen en daaruit kwam onomstotelijk naar voren dat de tomtom diende te worden ingesteld op het cluster dorpen Noordwijkerhout, Hillegom, De Zilk en Lisse voor de magnifiekste kiekjes. Na een gulle greep uit het vaderlandse snelwegennetwerk nemen we de N206, die algauw Katwijk aan Zee aandoet. Spontaan besluiten we in het vissersdorp een luchtje te scheppen. Via een matig aantrekkelijk hondenlosloopgebied bereiken we de duinenrij, maar welk pad we ook kiezen, de zee blijft uit het zicht. Dan maar onze toevlucht gezocht tot de – volgens de VVV authentieke – wandelboulevard, die geflankeerd wordt door akelige wederopbouwcreaties. De oorspronkelijke bebouwing was door de Duitsers afgebroken, ten faveure van hun Atlantikwall. Dat lot is de opvallende, witte Andreaskerk merkwaardigerwijs bespaard gebleven; samen met de lage huisjes rondom het Andreashof vormt deze een fraai ensemble. We flaneren even over het strand, kopen een ijsje en zwengelen ten slotte de auto weer aan.
Algauw bereiken we de toeristenmagneet die de Bollenstreek nu eenmaal is. We kiezen de smalste en kronkeligste B-weggetjes uit, en ondanks dat de fiets of benenwagen geschikter lijken om alles uit een dagje niet willen betalen voor de Keukenhof te halen, lukt het ons toch om de wereldberoemde kleurenpracht op enigszins acceptabele wijze op de gevoelige plaat vast te leggen.
Tegen het einde van de middag checken we in bij CitizenM, dineren we met uitzicht op het panoramaterras en nippen we nog aan een wijntje op onze kamer.
Dag 1: Amsterdam – Rotterdam – Praia (Santiago)
Zondag 2 april 2017
Na een vroeg ontbijt en een ritje van veertig minuten naar het vliegveld van Rotterdam nemen M. en ik afscheid. Dat de Maasstad een grote Kaapverdische gemeenschap kent springt meteen in het oog: het merendeel der passagiers gaat op familiebezoek, al dan niet met reusachtige plasmaschermen en andere goederen die ginds kennelijk niet of slechts tegen woekerprijzen verkrijgbaar zijn. Eén man heeft een enkele reis geboekt: na meer dan veertig jaar in de haven te hebben gewerkt keert hij terug naar zijn geboorte-eiland Fogo, naar vrienden en bloedverwanten aldaar.
Met tussenstops in Parijs en op São Vicente is de heenreis er al een om u tegen te zeggen, maar desondanks lijkt de weinig geliefde luchtvaartmaatschappij TACV alles in het werk te willen stellen haar sneue reputatie volledig waar te maken. We worden verwelkomd door een onberispelijk geklede, voorkomende crew en uit de luidsprekertjes dalen swingende deuntjes neer – geheel tegen de blaartrekkende neiging van de luchtvaartbranche in de passagiers op hun gemak te willen stellen met bloedeloze synthesizermuzak. Maar dan zitten de eerste vertragingskwartiertjes al in de pocket en heb ik de staat van het vliegtuiginterieur reeds tot mij genomen – een louche Marktplaatsverkoper zou zich bedienen van "lichte gebruikssporen". En dan kan ik nog niet bevroeden dat tegen het vallen van de avond alle toiletten zijn verstopt.
Alles goed en wel, het ding blijft in de lucht en heelhuids bereiken we Paris Charles de Gaulle. Het geplande oponthoud gaat hier all the way via verlenging en strafschoppen, naar verluidt omdat de papieren niet in orde zijn. Ruim drie uur lang mogen we de armzalige kist niet verlaten, pas in de dying seconds kan er een koekje en een bekertje water af. Met menig humeur verpest is het nog vijfenhalf uur naar São Vicente, waar we eruit mogen, nee, moeten voor de plichtplegingen bij de douane.
Er hangt veel stof in de lucht. Vermoedelijk zijn het de laatste stuiptrekkingen van de harmattan, een wind met als oorsprong de Sahara die hier volgens de klimaatboeken tussen november en maart waait.
Cabo Verde, zoals de autochtonen zeggen, is het kleinste land van Afrika. De eilanden zijn even groot als de provincies Noord-Holland en Utrecht tezamen en de kwalificatie dwergstaat is dan ook op zijn plaats. Net als de Azoren en de Canarische Eilanden is het echter niet wat je zegt een knusse archipel. Naar Nelson Mandela International Airport op Santiago is het daarom nog altijd een klein uur gaans – een vlucht van een denkbeeldig olieplatform zo'n vijftig kilometer ten westen van Texel naar de dito luchthaven van Vlodrop zou eenzelfde tijd in beslag nemen.
Met tussenstops in Parijs en op São Vicente is de heenreis er al een om u tegen te zeggen, maar desondanks lijkt de weinig geliefde luchtvaartmaatschappij TACV alles in het werk te willen stellen haar sneue reputatie volledig waar te maken. We worden verwelkomd door een onberispelijk geklede, voorkomende crew en uit de luidsprekertjes dalen swingende deuntjes neer – geheel tegen de blaartrekkende neiging van de luchtvaartbranche in de passagiers op hun gemak te willen stellen met bloedeloze synthesizermuzak. Maar dan zitten de eerste vertragingskwartiertjes al in de pocket en heb ik de staat van het vliegtuiginterieur reeds tot mij genomen – een louche Marktplaatsverkoper zou zich bedienen van "lichte gebruikssporen". En dan kan ik nog niet bevroeden dat tegen het vallen van de avond alle toiletten zijn verstopt.
Alles goed en wel, het ding blijft in de lucht en heelhuids bereiken we Paris Charles de Gaulle. Het geplande oponthoud gaat hier all the way via verlenging en strafschoppen, naar verluidt omdat de papieren niet in orde zijn. Ruim drie uur lang mogen we de armzalige kist niet verlaten, pas in de dying seconds kan er een koekje en een bekertje water af. Met menig humeur verpest is het nog vijfenhalf uur naar São Vicente, waar we eruit mogen, nee, moeten voor de plichtplegingen bij de douane.
Er hangt veel stof in de lucht. Vermoedelijk zijn het de laatste stuiptrekkingen van de harmattan, een wind met als oorsprong de Sahara die hier volgens de klimaatboeken tussen november en maart waait.
Cabo Verde, zoals de autochtonen zeggen, is het kleinste land van Afrika. De eilanden zijn even groot als de provincies Noord-Holland en Utrecht tezamen en de kwalificatie dwergstaat is dan ook op zijn plaats. Net als de Azoren en de Canarische Eilanden is het echter niet wat je zegt een knusse archipel. Naar Nelson Mandela International Airport op Santiago is het daarom nog altijd een klein uur gaans – een vlucht van een denkbeeldig olieplatform zo'n vijftig kilometer ten westen van Texel naar de dito luchthaven van Vlodrop zou eenzelfde tijd in beslag nemen.
Het is nacht als we kennismaken met onze – naar zal blijken ad remme en doortastende – reisbegeleidster en naar onze uitvalsbasis voor de komende dagen worden gebracht. Het is een comfortabel hotel met ruime kamers en zwembad aan de rand van de hoofdstad Praia. Als de buren dan ook nog bereid zijn om nog een potje voor ons te kokkerellen en er op hun buitenterras met uitzicht op zee een voortreffelijk bonenprutje met zeevruchten en rijst voor mijn neus wordt gezet, is de lange reis snel vergeten.
Dag 2: Praia – Ribeira Grande – Cidade Velha – Praia
Maandag 3 april 2017
Na enig uitslapen en menig keuze maken aan het royale ontbijtbuffet maken we kennis met onze lokale gids op het eiland Santiago, Tutu genaamd. Vandaag begeleidt hij de gemakkelijke inloopwandeling door de groene vallei Ribeira Grande, die eindigt in Cidade Velha, een kustplaatsje zo'n vijftien kilometer ten westen van Praia.
Cidade Velha staat sedert 2009 als enige Kaapverdische notering op de Werelderfgoedlijst. Na de ontdekking van Santiago werd het de eerste Europese nederzetting in de tropen en groeide het al snel uit tot een welvarende stad met een fort, een kathedraal, een bloeiende slavenhandel en een voor veelgeroemde ontdekkingsreizigers als Vasco da Gama, Christoffel Columbus en Ferdinand Magellaan aantrekkelijke pleisterplaats. Maar door de geïsoleerde ligging was de haven niet bijster best te verdedigen, en als vanzelfsprekend werd Cidade Velha aldus het lijdend voorwerp van plundertochten en andere minne staaltjes van wetteloosheid. Toen het na het zoveelste dubieuze wapenfeit van zeeschuimers ook nog eens zijn status van bisschopszetel moest afstaan aan Praia, was het lot van de Oude Stad bezegeld: bijna drie eeuwen lang is er niet meer omgekeken naar de plaats waar de eerste Kaapverdianen het levenslicht zagen.
Hoewel het historische belang en het bewogen verleden van Cidade Velha heden ten dage tot in de burelen van UNESCO onderkend wordt, is er nog geen sprake van een eersteklas toeristentrekker tjokvol musea en minutieus gerestaureerde paradepaardjes van koloniale architectuur. Maar met de overblijfselen van het fort en een roedel kerken, bekinderkopte straatjes, een dorpsplein met even opgeknapte als veelkleurige huisjes en het verschijnen van de eerste terrasjes met uitzicht op zee en een bonte vissersvloot mag alleszins gerept worden van een bescheiden wederopstanding van Cidade Velha.
Een busje met arko rijdt voor en we worden naar het beginpunt van de wandeling gebracht. Dat is nog geen sinecure, aangezien het verschijnsel autosnelweg onbekend is in Kaapverdië – het leeuwendeel van het wegennet is uitgevoerd in vulkanische kasseien – en de hoofdstad inmiddels tot ruim in de bergen is uitgedijd. Er is derhalve gelegenheid om de eerste indrukken van Praia op me te laten inwerken: een heet, druk, rommelig en aldus weinig uitnodigend allegaartje, waarvan het centrum op een plateau gelegen is, en dat na zonsondergang uitgestorven en onveilig schijnt te wezen. Ook in dit deel van de wereld zijn de Chinezen driftig pogende een voet aan de grond te krijgen: het parlementsgebouw is opgetrokken dankzij een kloeke stapel renminbi en pal aan de haven wordt een immens complex met onder meer een casino uit de grond gestampt, gefinancierd door een puissant rijke ondernemer uit Macau, het Las Vegas van China.
Langs een droge rivierbedding laten we Praia achter ons en rijden we door een kaal, glooiend landschap vol lage acacia's. Het is Santiago aan te zien dat de neerslagmeters alleen in het najaar gevuld worden met substantiële hoeveelheden regen. We worden afgezet in Salineiro, een gehucht vol krottige opstallen, wat lummelende ouderen van dagen en kippen op zoek naar een streepje schaduw. We vullen de veldflessen bij de dorpspomp, waarvan in één oogopslag duidelijk wordt waar het water vandaan komt: een stenig pad loopt met steile haarspeldbochten de met tropische vegetatie en gekwinkeleer van vogels behepte kloof van de Ribeira Grande in. Naast Tutu hebben we de beschikking over een tweede lokale gids in de hoedanigheid van een hond. We houden even halt bij een stokerij waar een van de nationale trotsen van Kaapverdië wordt geproduceerd: grogue, een sterkedrank op basis van suikerriet. We lunchen onder een van de drie baobabs die in deze vallei gedijen en leren onze eerste creoolse woordjes: nú bai, kom op, we gaan.
Het smalle pad gaat over in een onverharde weg, ten teken dat we de bewoonde wereld naderen. Op een heuvel zien we het fort van Cidade Velha al prijken. De meeste bebouwing in de gewezen hoofdstad ligt er verwaarloosd bij, maar er is een aantal plaatjes van straatjes tussen, waaronder de Rua de Banana. Alvorens ik, net als de rest van de groep, het terras opzoek ter nuttiging van een ijskoude versnapering, loop ik nog een rondje door het plaatsje. Aanvullende verkoeling volgt in het zwembad van het hotel.
's Avonds eten we weer bij de buren (een zeevruchtenschotel met rijst valt scribent dezes ten deel), waar we Tutu en zijn broer J.R. aantreffen.
Cidade Velha staat sedert 2009 als enige Kaapverdische notering op de Werelderfgoedlijst. Na de ontdekking van Santiago werd het de eerste Europese nederzetting in de tropen en groeide het al snel uit tot een welvarende stad met een fort, een kathedraal, een bloeiende slavenhandel en een voor veelgeroemde ontdekkingsreizigers als Vasco da Gama, Christoffel Columbus en Ferdinand Magellaan aantrekkelijke pleisterplaats. Maar door de geïsoleerde ligging was de haven niet bijster best te verdedigen, en als vanzelfsprekend werd Cidade Velha aldus het lijdend voorwerp van plundertochten en andere minne staaltjes van wetteloosheid. Toen het na het zoveelste dubieuze wapenfeit van zeeschuimers ook nog eens zijn status van bisschopszetel moest afstaan aan Praia, was het lot van de Oude Stad bezegeld: bijna drie eeuwen lang is er niet meer omgekeken naar de plaats waar de eerste Kaapverdianen het levenslicht zagen.
Hoewel het historische belang en het bewogen verleden van Cidade Velha heden ten dage tot in de burelen van UNESCO onderkend wordt, is er nog geen sprake van een eersteklas toeristentrekker tjokvol musea en minutieus gerestaureerde paradepaardjes van koloniale architectuur. Maar met de overblijfselen van het fort en een roedel kerken, bekinderkopte straatjes, een dorpsplein met even opgeknapte als veelkleurige huisjes en het verschijnen van de eerste terrasjes met uitzicht op zee en een bonte vissersvloot mag alleszins gerept worden van een bescheiden wederopstanding van Cidade Velha.
Een busje met arko rijdt voor en we worden naar het beginpunt van de wandeling gebracht. Dat is nog geen sinecure, aangezien het verschijnsel autosnelweg onbekend is in Kaapverdië – het leeuwendeel van het wegennet is uitgevoerd in vulkanische kasseien – en de hoofdstad inmiddels tot ruim in de bergen is uitgedijd. Er is derhalve gelegenheid om de eerste indrukken van Praia op me te laten inwerken: een heet, druk, rommelig en aldus weinig uitnodigend allegaartje, waarvan het centrum op een plateau gelegen is, en dat na zonsondergang uitgestorven en onveilig schijnt te wezen. Ook in dit deel van de wereld zijn de Chinezen driftig pogende een voet aan de grond te krijgen: het parlementsgebouw is opgetrokken dankzij een kloeke stapel renminbi en pal aan de haven wordt een immens complex met onder meer een casino uit de grond gestampt, gefinancierd door een puissant rijke ondernemer uit Macau, het Las Vegas van China.
Langs een droge rivierbedding laten we Praia achter ons en rijden we door een kaal, glooiend landschap vol lage acacia's. Het is Santiago aan te zien dat de neerslagmeters alleen in het najaar gevuld worden met substantiële hoeveelheden regen. We worden afgezet in Salineiro, een gehucht vol krottige opstallen, wat lummelende ouderen van dagen en kippen op zoek naar een streepje schaduw. We vullen de veldflessen bij de dorpspomp, waarvan in één oogopslag duidelijk wordt waar het water vandaan komt: een stenig pad loopt met steile haarspeldbochten de met tropische vegetatie en gekwinkeleer van vogels behepte kloof van de Ribeira Grande in. Naast Tutu hebben we de beschikking over een tweede lokale gids in de hoedanigheid van een hond. We houden even halt bij een stokerij waar een van de nationale trotsen van Kaapverdië wordt geproduceerd: grogue, een sterkedrank op basis van suikerriet. We lunchen onder een van de drie baobabs die in deze vallei gedijen en leren onze eerste creoolse woordjes: nú bai, kom op, we gaan.
Het smalle pad gaat over in een onverharde weg, ten teken dat we de bewoonde wereld naderen. Op een heuvel zien we het fort van Cidade Velha al prijken. De meeste bebouwing in de gewezen hoofdstad ligt er verwaarloosd bij, maar er is een aantal plaatjes van straatjes tussen, waaronder de Rua de Banana. Alvorens ik, net als de rest van de groep, het terras opzoek ter nuttiging van een ijskoude versnapering, loop ik nog een rondje door het plaatsje. Aanvullende verkoeling volgt in het zwembad van het hotel.
's Avonds eten we weer bij de buren (een zeevruchtenschotel met rijst valt scribent dezes ten deel), waar we Tutu en zijn broer J.R. aantreffen.
Dag 3: Praia – Assomada – Tarrafal – Praia
Dinsdag 4 april 2017
De weergoden zetten hun beste beentje voor en derhalve lonken het zwembad en het centrum van Praia. Niettemin valt mijn keuze op Tutu en zijn bus met arko, vermits vandaag de mogelijkheid bestaat het eiland verder te verkennen. Hoewel Santiago slechts zo groot is als de Flevopolder, neemt de tour de gehele dag in beslag: naarmate Praia verder uit het zicht raakt wordt het landschap bergachtiger en de infrastructuur eenvoudiger. Zo nu en dan nemen we even de gelegenheid de grillige, deels in nevel gehulde pieken in ons geheugen te griffen. Kinderen in uniform, doende met hun dagelijkse, kilometerslange voettocht in de volle zon naar school, slaan geen acht op dit woeste terrein.
We verlaten kortstondig de hoofdweg door het centrale bergland en komen uit in de groenere omgeving van São Jorge dos Órgãos, een boerendorpje dat kleiner is dan zijn naam. Ondanks dat mag het zich het Wageningen van Kaapverdië noemen: het huisvest een agrarisch-onderzoekscentrum en de enige botanische tuin van het land, welke laatste overigens niet veel om het lijf heeft. Terwijl iedereen verveeld naar een aardbeienplantje staat te koekeloeren, maak ik kennis met een inheemse doorn, die dwars door de zool van mijn linkerteva mijn dito voet penetreert. Na enige wondverzorging verplaats ik mijn aandacht naar de moeitewaarde omgeving: de hoogste berg van Santiago (de Pico da Antónia, 1.394 meter hoog) vormt het achtergronddecor van akkertjes, landbouwterrassen, bosschages en een kasseienstrook met als enige verkeer mensen die ontzagwekkende hoeveelheden stro boven hun hoofd torsen.
In het hart van het eiland en halverwege Praia in het zuiden en Tarrafal in het noorden stuiten we op Assomada, een gezellig drukke stad, gesitueerd op een plateau. Het klapstuk moet volgens menig bron de overdekte Afrikaanse markt zijn, maar de verkoopsters lijken met medeweten van de potentiële klandizie een collectief cup-a-soupmoment te hebben ingelast. De een geeft haar kind de borst, een ander leest een smoezelig doktersromannetje of slobbert aan een soepje; niet bepaald de bedrijvige sfeer waarop ik had gehoopt.
De lunchstop heeft plaats in Tarrafal, dat gezegend is met een breed strand vol vissersbootjes en vakantie vierende jeugd en een aantrekkelijke, door heuvels omsloten baai waarin veilig kan worden gezwommen – dit in tegenstelling tot het gros der Kaapverdische badplaatsen, waar de onderstroom te sterk is en de golven zich louter lenen voor huzarenstukjes op de surfplank. Daarbij ontpopt Sol e Luna zich als een formidabele strandtent: het eten is heerlijk, gevarieerd en overvloedig, de bediening vriendelijk en het sanitair brandschoon. Het lokale Strela-pils is niet aan te slepen; Tutu komt echter uit de kast als voorvechter van Superbock, het nationale gerstenat van de gewezen kolonisator.
Nu Portugal toch ter tafel is gekomen bij wijze van bruggetje: net buiten de bebouwde kom ligt een voormalig gevangenenkamp, opgetrokken onder auspiciën van de autoritaire minister-president Salazar. Tientallen tegenstanders van zijn regime zijn hier om het leven gekomen. Het zogenoemde Campo da Morte Lenta (het kamp van de langzame dood) is geopend voor publiek, maar de lokroep van het strand en de zee is, mede ingegeven door de warmte, te groot. Al slampampend en opdrogend van een duik in de tamelijk onstuimige oceaan word ik vriendjes met een puppy die – overigens met de beste bedoelingen – wat al te ruw wordt behandeld door zijn minderjarige baasjes.
Voor de terugweg valt de keuze op de weg langs de oostkust van Santiago. Deze verbindt legio negorijen met elkaar, die zonder uitzondering bestaan uit kleine huisjes en fitnesstoestellen. Nu eens worden we spontaan toegezwaaid door een schare kinderen, dan weer wordt een geit gevild. Het neerslagtekort is het landschap aan te zien, maar de schier eindeloze panorama's op de beukende zee zijn om door een ringetje te halen. Uit het niets komt een vallei stervend van de palmbomen en andere flora ten tonele. Het zal toch niet weer een zeker Zuidoost-Aziatisch volk zijn dat hier de hele flikkerse shizzle naar zijn hand heeft gezet? Tutu weet het antwoord: dankzij een dam, gerealiseerd door de Chinezen, kan hier het land worden geïrrigeerd, allerhande agrarische activiteiten mogelijk makend.
De voornoemde fitnesstoestellen blijken niet uit de eenprocentkunstregeling te zijn bekostigd: in Praia vergapen we ons aan de massa's hardlopers en grote groepen gymnastiekbeoefenaars. De Kaapverdianen zijn voorwaar een natie met een voorliefde voor sport, koperen ploert of geen koperen ploert. Geïnspireerd door onderhavige stortvloed aan lichaamsbeweging zoeken we het iets verderop als het gaat om een terras met zeezicht. De octopus met aardappel en ui is niet het eerste culinaire hoogtepunt tijdens deze nog maar net aangevangen reis.
We verlaten kortstondig de hoofdweg door het centrale bergland en komen uit in de groenere omgeving van São Jorge dos Órgãos, een boerendorpje dat kleiner is dan zijn naam. Ondanks dat mag het zich het Wageningen van Kaapverdië noemen: het huisvest een agrarisch-onderzoekscentrum en de enige botanische tuin van het land, welke laatste overigens niet veel om het lijf heeft. Terwijl iedereen verveeld naar een aardbeienplantje staat te koekeloeren, maak ik kennis met een inheemse doorn, die dwars door de zool van mijn linkerteva mijn dito voet penetreert. Na enige wondverzorging verplaats ik mijn aandacht naar de moeitewaarde omgeving: de hoogste berg van Santiago (de Pico da Antónia, 1.394 meter hoog) vormt het achtergronddecor van akkertjes, landbouwterrassen, bosschages en een kasseienstrook met als enige verkeer mensen die ontzagwekkende hoeveelheden stro boven hun hoofd torsen.
In het hart van het eiland en halverwege Praia in het zuiden en Tarrafal in het noorden stuiten we op Assomada, een gezellig drukke stad, gesitueerd op een plateau. Het klapstuk moet volgens menig bron de overdekte Afrikaanse markt zijn, maar de verkoopsters lijken met medeweten van de potentiële klandizie een collectief cup-a-soupmoment te hebben ingelast. De een geeft haar kind de borst, een ander leest een smoezelig doktersromannetje of slobbert aan een soepje; niet bepaald de bedrijvige sfeer waarop ik had gehoopt.
De lunchstop heeft plaats in Tarrafal, dat gezegend is met een breed strand vol vissersbootjes en vakantie vierende jeugd en een aantrekkelijke, door heuvels omsloten baai waarin veilig kan worden gezwommen – dit in tegenstelling tot het gros der Kaapverdische badplaatsen, waar de onderstroom te sterk is en de golven zich louter lenen voor huzarenstukjes op de surfplank. Daarbij ontpopt Sol e Luna zich als een formidabele strandtent: het eten is heerlijk, gevarieerd en overvloedig, de bediening vriendelijk en het sanitair brandschoon. Het lokale Strela-pils is niet aan te slepen; Tutu komt echter uit de kast als voorvechter van Superbock, het nationale gerstenat van de gewezen kolonisator.
Nu Portugal toch ter tafel is gekomen bij wijze van bruggetje: net buiten de bebouwde kom ligt een voormalig gevangenenkamp, opgetrokken onder auspiciën van de autoritaire minister-president Salazar. Tientallen tegenstanders van zijn regime zijn hier om het leven gekomen. Het zogenoemde Campo da Morte Lenta (het kamp van de langzame dood) is geopend voor publiek, maar de lokroep van het strand en de zee is, mede ingegeven door de warmte, te groot. Al slampampend en opdrogend van een duik in de tamelijk onstuimige oceaan word ik vriendjes met een puppy die – overigens met de beste bedoelingen – wat al te ruw wordt behandeld door zijn minderjarige baasjes.
Voor de terugweg valt de keuze op de weg langs de oostkust van Santiago. Deze verbindt legio negorijen met elkaar, die zonder uitzondering bestaan uit kleine huisjes en fitnesstoestellen. Nu eens worden we spontaan toegezwaaid door een schare kinderen, dan weer wordt een geit gevild. Het neerslagtekort is het landschap aan te zien, maar de schier eindeloze panorama's op de beukende zee zijn om door een ringetje te halen. Uit het niets komt een vallei stervend van de palmbomen en andere flora ten tonele. Het zal toch niet weer een zeker Zuidoost-Aziatisch volk zijn dat hier de hele flikkerse shizzle naar zijn hand heeft gezet? Tutu weet het antwoord: dankzij een dam, gerealiseerd door de Chinezen, kan hier het land worden geïrrigeerd, allerhande agrarische activiteiten mogelijk makend.
De voornoemde fitnesstoestellen blijken niet uit de eenprocentkunstregeling te zijn bekostigd: in Praia vergapen we ons aan de massa's hardlopers en grote groepen gymnastiekbeoefenaars. De Kaapverdianen zijn voorwaar een natie met een voorliefde voor sport, koperen ploert of geen koperen ploert. Geïnspireerd door onderhavige stortvloed aan lichaamsbeweging zoeken we het iets verderop als het gaat om een terras met zeezicht. De octopus met aardappel en ui is niet het eerste culinaire hoogtepunt tijdens deze nog maar net aangevangen reis.
Dag 4: Praia – São Filipe (Fogo) – Chã das Caldeiras
Woensdag 5 april 2017
Na een sobere nachtrust vertrekken we om 4.45 uur naar het vliegveld om de korte vlucht naar Fogo te halen. Zou TACV slagen voor haar herexamen? Aanvankelijk heeft het er alle schijn van, aangezien spoorslags São Filipe – de hoofdplaats van het buureiland – op het scherm bij de gate verschijnt. Faux pasje van de luchtvaartmaatschappij: het is het toestel met bestemming São Vicente dat gereed staat voor vertrek. Al die São's ook... Dan blijft het stil... Totdat na een uur de passagiers met een ticket voor de all-inclusivehemel Sal worden ontboden bij de gate. Deze keer sluiten zij tevergeefs aan in de rij; met een fikse vertraging kiest het bescheiden bemeten propellervliegtuig het luchtruim, om na een klein halfuur te landen op een faciliteit die de vergelijking met station Kruiningen-Yerseke prima kan doorstaan. Slechts een handvol minuten gaans scheiden de overdekte bagageband van een terras met cafeïnehoudende dranken in het knusse centrum van São Filipe.
Twee taxibusjes brengen ons tot in de caldeira, waar we worden opgewacht door lokale gids Carlos. Via een krater die in 1995 nog is uitgebarsten lopen we vervolgens naar onze accommodatie in Chã das Caldeiras, een tweelingdorp middenin het nationale park, bestaande uit de "bovenstad" Portela en de "benedenstad" Bangaeira. Het ligt op 1.700 meter en valt daarmee de eer te beurt de hoogstgelegen plaats in Kaapverdië te zijn. Vanuit het op zeeniveau gelegen São Filipe staat dus nog eerst een niet mis te verstane klim op het menu.
In eerste instantie blijven de stijgingspercentages binnen de perken, maar zo gauw de eerste oude lavastromen en dito kraters in zicht komen worden de busjes door middel van een kralensnoer van brute haarspeldbochten tot het uiterste op de proef gesteld. We winnen snel hoogte en de dieptes verdienen steeds meer het stempel peilloos. Niet veel later zien we alleen nog maar as en immense, zwarte lavastromen rondom het busje. Santiago is zoals Frans Bauer eigenlijk altijd gewoon gebleven, maar Fogo is ontegenzeglijk andere koek. Dit eiland is meer Dave Grohl: woest, beestachtig en respect afdwingend, maar toch ook met een zachte kant, zoals nog zal blijken.
Het ultieme shock and awe-moment volgt echter pas als we een scherpe bocht nemen, het asfalt ophoudt en de kasseien beginnen. Zonder aankondiging staat hij daar voor ons: de Pico do Fogo, een van de steilste vulkanen ter wereld, waarvan de beklimming morgenochtend op het programma staat. Nog stiller worden we als even verderop ook de loodrechte, torenhoge wanden van de caldeira in ons gezichtsveld komen. Het is tevens het startpunt van onze wandeling; niet geheel onlogisch, aangezien de weg hier is verdwenen onder de lavastroom van 1995. We maken kennis met onze gids voor de komende dagen, vullen onze waterflessen en nemen terstond een onduidelijk pad door het vulkanische as. Op het eerste gezicht lijkt het onmogelijk dat ook maar iets kan gedijen in deze extreme omstandigheden, maar niets is minder waar: de vruchtbare grond maakt de caldeira tot een landbouwgebied van betekenis en misschien wel de krankzinnigste wijnregio ter wereld. Voor een argeloze toerist zijn de diverse gewassen en wijnranken schijnbaar lukraak neergepoot, maar de gids weet te melden dat er wel degelijk systeem in zit. Zekere teelsels staan in een soort knikkerkuiltje; het vocht dat 's nachts op de omringende lapilli is gecondenseerd wordt op deze even simpele als inventieve wijze naar het betreffende plantje gedirigeerd.
Inmiddels bewandelen we de westelijke flank van de Pico do Fogo en winnen we geleidelijk aan hoogte. Al sinds het boeken van deze reis werd ik verscheurd door twijfels: deze kolossale pukkel beklimmen of niet? Ten overstaan van de vulkaan groeit echter met rasse schreden het geloof dat een toppoging gedoemd is tot slagen. Ik moet zelfs oppassen niet in een staat van al te voorbarige euforie te geraken, want daar geeft het uitzicht alle brandstof toe. De zuidelijke helft van de spectaculaire caldeira is goeddeels te overzien, evenals de brede, gestolde rivier van lava die ruim twintig jaar geleden uit de krater stroomde die we aanstonds wensen te bereiken. Bovenop wordt het reukzintuig geprikkeld door de geur van rotte eieren en is de bodem bezaaid met bontgekleurde lavabommen. Voor ik mijn lunchpakket ter soldaatmaking uit mijn rugzak graaf loop ik nog even de graat op voor een kijkje in de krater. De uiterste punt biedt daarnaast een eerste verbijsterende blik op het dorp: dat blijkt merendeels door de lava te zijn verzwolgen tijdens de meest recente uitbarsting in 2014.
Na een lange, gestage afdaling door gruis, waarbij de wandelschoenen meer dan eens "gehoosd" dienen te worden, zien we de verwoesting van Chã das Caldeiras van nabij. Van de meeste huisjes komt alleen het dak nog boven de lava uit; een ontzagwekkend gezicht. Een van de optrekjes die de dans is ontsprongen is Casa Fernando, onze uitvalsbasis voor de komende twee dagen. Luttele meters voor het pension is de lavastroom tot stilstand gekomen. Het is een eenvoudig onderkomen: de kleine kamers zijn sober ingericht, de douche is koud, alleen 's avonds is er een paar uur stroom dankzij een generator en we eten wat de pot schaft. Het contrast met het van alle gemakken voorziene hotel in Praia kon haast niet groter zijn. Maar het zwembad en de airco leggen het wat mij betreft af tegen deze schitterende omgeving, de allerhartelijkste ontvangst van de gastvrije familie, de stilte, de afzondering en het nachtelijke firmament met vele duizenden sterren.
Terwijl menig Strelaatje verkoeling brengt, wordt er in de keuken stevig gekokkereld. Het resultaat daarvan is lekker en voedzaam: kip, zalm, rijst, groenten en zoete aardappel. Vroeg kruip ik onder de wol, maar wegens voortdurend blaffende honden valt het niet mee de slaap te vatten.
Twee taxibusjes brengen ons tot in de caldeira, waar we worden opgewacht door lokale gids Carlos. Via een krater die in 1995 nog is uitgebarsten lopen we vervolgens naar onze accommodatie in Chã das Caldeiras, een tweelingdorp middenin het nationale park, bestaande uit de "bovenstad" Portela en de "benedenstad" Bangaeira. Het ligt op 1.700 meter en valt daarmee de eer te beurt de hoogstgelegen plaats in Kaapverdië te zijn. Vanuit het op zeeniveau gelegen São Filipe staat dus nog eerst een niet mis te verstane klim op het menu.
In eerste instantie blijven de stijgingspercentages binnen de perken, maar zo gauw de eerste oude lavastromen en dito kraters in zicht komen worden de busjes door middel van een kralensnoer van brute haarspeldbochten tot het uiterste op de proef gesteld. We winnen snel hoogte en de dieptes verdienen steeds meer het stempel peilloos. Niet veel later zien we alleen nog maar as en immense, zwarte lavastromen rondom het busje. Santiago is zoals Frans Bauer eigenlijk altijd gewoon gebleven, maar Fogo is ontegenzeglijk andere koek. Dit eiland is meer Dave Grohl: woest, beestachtig en respect afdwingend, maar toch ook met een zachte kant, zoals nog zal blijken.
Het ultieme shock and awe-moment volgt echter pas als we een scherpe bocht nemen, het asfalt ophoudt en de kasseien beginnen. Zonder aankondiging staat hij daar voor ons: de Pico do Fogo, een van de steilste vulkanen ter wereld, waarvan de beklimming morgenochtend op het programma staat. Nog stiller worden we als even verderop ook de loodrechte, torenhoge wanden van de caldeira in ons gezichtsveld komen. Het is tevens het startpunt van onze wandeling; niet geheel onlogisch, aangezien de weg hier is verdwenen onder de lavastroom van 1995. We maken kennis met onze gids voor de komende dagen, vullen onze waterflessen en nemen terstond een onduidelijk pad door het vulkanische as. Op het eerste gezicht lijkt het onmogelijk dat ook maar iets kan gedijen in deze extreme omstandigheden, maar niets is minder waar: de vruchtbare grond maakt de caldeira tot een landbouwgebied van betekenis en misschien wel de krankzinnigste wijnregio ter wereld. Voor een argeloze toerist zijn de diverse gewassen en wijnranken schijnbaar lukraak neergepoot, maar de gids weet te melden dat er wel degelijk systeem in zit. Zekere teelsels staan in een soort knikkerkuiltje; het vocht dat 's nachts op de omringende lapilli is gecondenseerd wordt op deze even simpele als inventieve wijze naar het betreffende plantje gedirigeerd.
Inmiddels bewandelen we de westelijke flank van de Pico do Fogo en winnen we geleidelijk aan hoogte. Al sinds het boeken van deze reis werd ik verscheurd door twijfels: deze kolossale pukkel beklimmen of niet? Ten overstaan van de vulkaan groeit echter met rasse schreden het geloof dat een toppoging gedoemd is tot slagen. Ik moet zelfs oppassen niet in een staat van al te voorbarige euforie te geraken, want daar geeft het uitzicht alle brandstof toe. De zuidelijke helft van de spectaculaire caldeira is goeddeels te overzien, evenals de brede, gestolde rivier van lava die ruim twintig jaar geleden uit de krater stroomde die we aanstonds wensen te bereiken. Bovenop wordt het reukzintuig geprikkeld door de geur van rotte eieren en is de bodem bezaaid met bontgekleurde lavabommen. Voor ik mijn lunchpakket ter soldaatmaking uit mijn rugzak graaf loop ik nog even de graat op voor een kijkje in de krater. De uiterste punt biedt daarnaast een eerste verbijsterende blik op het dorp: dat blijkt merendeels door de lava te zijn verzwolgen tijdens de meest recente uitbarsting in 2014.
Na een lange, gestage afdaling door gruis, waarbij de wandelschoenen meer dan eens "gehoosd" dienen te worden, zien we de verwoesting van Chã das Caldeiras van nabij. Van de meeste huisjes komt alleen het dak nog boven de lava uit; een ontzagwekkend gezicht. Een van de optrekjes die de dans is ontsprongen is Casa Fernando, onze uitvalsbasis voor de komende twee dagen. Luttele meters voor het pension is de lavastroom tot stilstand gekomen. Het is een eenvoudig onderkomen: de kleine kamers zijn sober ingericht, de douche is koud, alleen 's avonds is er een paar uur stroom dankzij een generator en we eten wat de pot schaft. Het contrast met het van alle gemakken voorziene hotel in Praia kon haast niet groter zijn. Maar het zwembad en de airco leggen het wat mij betreft af tegen deze schitterende omgeving, de allerhartelijkste ontvangst van de gastvrije familie, de stilte, de afzondering en het nachtelijke firmament met vele duizenden sterren.
Terwijl menig Strelaatje verkoeling brengt, wordt er in de keuken stevig gekokkereld. Het resultaat daarvan is lekker en voedzaam: kip, zalm, rijst, groenten en zoete aardappel. Vroeg kruip ik onder de wol, maar wegens voortdurend blaffende honden valt het niet mee de slaap te vatten.
Dag 5: Chã das Caldeiras
Donderdag 6 april 2017
Voor dag en dauw uit de veren voor de koninginnenrit. Na het hoogste punt van Nederland – continentaal Nederland welteverstaan – en het hoogste punt van België – bedwongen per auto – hoop ik vandaag het hoogste punt van Kaapverdië te bereiken. Teneinde de invloed van de felle zon en de daarmee gepaard gaande hitte te beperken is het plan opgevat om 6.00 uur te vertrekken. Luttele minuten voor aanvang arriveert onze gids Carlos, maar die moet dan nog een ontbijtje, een tasje pleur en een sjekkie. Ik wend mijn slaperige hoofd naar het silhouet van de vulkaan en onderken dat een hachelijk avontuur ophanden is.
Terwijl de ochtendschemering langzaam invalt, volgen we de geïmproviseerde weg dwars door de lava, langs de ruïnes van wat ooit een dorp met een school, een katholieke kerk en een bezoekerscentrum was. Laatstgenoemde was amper opgeleverd en nog niet eens in bedrijf toen de vulkaanuitbarsting toesloeg. Maar de bewoners, die als een geluk bij een ongeluk ruim de tijd hadden zichzelf en hun roerende goederen in veiligheid te brengen, zijn een veerkrachtig slag lieden: verspreid over de lavastroom verrijzen alweer fonkelnieuwe funco's, de ronde, uit lavastenen opgetrokken hutjes met puntdak die kenmerkend zijn voor de caldeira.
Na een uur gaans nemen we een smal, gestaag stijgend pad door het lavagrind. Na de eerste drinkpauze wordt het karakter van de klim uitdagender. Nu eens zijn handen en voeten nodig bij grillige rotspartijen, dan weer is het twee stappen vooruit en één stap terug op een gruishelling met een knotsgek stijgingspercentage. Chã das Caldeiras is verworden tot een kluitje witte stippen in de diepte. In de verte ontwaren we de branding van de oceaan en kunnen we constateren dat we ons onderwijl ook al een eindje boven de wolken hebben begeven. Ook kijken we nu – letterlijk, niet figuurlijk – neer op de wanden van de caldeira, ten teken dat er nog "maar" enkele honderden hoogtemeters te overwinnen zijn.
De zon blaast inmiddels al een tijdje zijn partijtje mee en na vier uur klauteren en ploeteren beginnen mijn benen te verzuren. Hoewel het mij niet bepaald ontbreekt aan wilskracht, heb ik het gevoel dat ik de groep ophoud en trek ik de haalbaarheid van deze exercitie nu toch wel in twijfel. Ik heb al gemerkt dat de gids geen blad voor zijn mond neemt en derhalve besluit ik Carlos te laten beslissen: doorgaan of niet? Hij steekt zijn duim omhoog en meldt dat het nog veertig minuten is naar de top; na twintig minuten bestaat nog de mogelijkheid te stoppen en te wachten totdat de groep terugkomt. Deze opsteker blijkt voldoende om uit mijn dip te komen: daar zit ik dan, voldaan en trots, met een boterham in de hand, kijkend in de gapende diepte van de krater van de vulkaan.
Na een goed uur moeizame wandelstokkengymnastiek staat er een even curieuze als glimlach-van-oor-tot-ore afdaalpassage op de rol: voor ons ligt een ashelling met een verval van 600 meter, zonder welke hindernissen dan ook. Een voor een beginnen we met zevenmijlslaarzen te rennen, eerst nog wat schroomvallig, maar dan gaan alle remmen los. Bij elke stap gaat het been kniediep in het gruis; enerzijds is een val met kwalijke gevolgen zo uitgesloten, anderzijds zijn de sokken algauw rijp voor zeker vijf wasbeurten en zit er in een poep en een scheet een halve Pico in de wandelschoenen. Langzaam maar zeker wordt de laag as minder diep en moeten we weer terugvallen op gangbare wandeltechnieken. De sfeer is ondanks de vermoeidheid uitgelaten: een vulkaan af hollen is een ervaring om niet snel te vergeten.
Na een tocht van acht uur vallen we uitgeput, bezweet, zwart, dorstig en hongerig neer in de stoelen van een restaurantje, waar een welverdiende warme lunch wordt geserveerd. De eruptie van 2014 heeft de horecagelegenheid herschapen in een waar curiosum: de voorste begrenzing van de lavastroom is in de eetzaal gesitueerd.
Gedurende de laatste anderhalve kilometer naar het pension kost het ondanks het vlakke terrein veel moeite de ene voet voor de andere te zetten. Ik blik enkele malen over mijn schouder naar de Pico do Fogo en kan nog nauwelijks bevatten dat ik daar bovenop heb gestaan. De koude douche en de aansluitende chillaxsessie zijn weldadig. Na de avondmaaltijd, die gepaard gaat met een glaasje witte wijn uit de caldeira, vertoont de familie een video over de vulkaanuitbarsting van 2014. Met name de beelden van bewoners die vanaf een heuvel toekijken hoe hun thuis ten prooi valt aan de gloeiend hete lava zijn aangrijpend.
Terwijl de ochtendschemering langzaam invalt, volgen we de geïmproviseerde weg dwars door de lava, langs de ruïnes van wat ooit een dorp met een school, een katholieke kerk en een bezoekerscentrum was. Laatstgenoemde was amper opgeleverd en nog niet eens in bedrijf toen de vulkaanuitbarsting toesloeg. Maar de bewoners, die als een geluk bij een ongeluk ruim de tijd hadden zichzelf en hun roerende goederen in veiligheid te brengen, zijn een veerkrachtig slag lieden: verspreid over de lavastroom verrijzen alweer fonkelnieuwe funco's, de ronde, uit lavastenen opgetrokken hutjes met puntdak die kenmerkend zijn voor de caldeira.
Na een uur gaans nemen we een smal, gestaag stijgend pad door het lavagrind. Na de eerste drinkpauze wordt het karakter van de klim uitdagender. Nu eens zijn handen en voeten nodig bij grillige rotspartijen, dan weer is het twee stappen vooruit en één stap terug op een gruishelling met een knotsgek stijgingspercentage. Chã das Caldeiras is verworden tot een kluitje witte stippen in de diepte. In de verte ontwaren we de branding van de oceaan en kunnen we constateren dat we ons onderwijl ook al een eindje boven de wolken hebben begeven. Ook kijken we nu – letterlijk, niet figuurlijk – neer op de wanden van de caldeira, ten teken dat er nog "maar" enkele honderden hoogtemeters te overwinnen zijn.
De zon blaast inmiddels al een tijdje zijn partijtje mee en na vier uur klauteren en ploeteren beginnen mijn benen te verzuren. Hoewel het mij niet bepaald ontbreekt aan wilskracht, heb ik het gevoel dat ik de groep ophoud en trek ik de haalbaarheid van deze exercitie nu toch wel in twijfel. Ik heb al gemerkt dat de gids geen blad voor zijn mond neemt en derhalve besluit ik Carlos te laten beslissen: doorgaan of niet? Hij steekt zijn duim omhoog en meldt dat het nog veertig minuten is naar de top; na twintig minuten bestaat nog de mogelijkheid te stoppen en te wachten totdat de groep terugkomt. Deze opsteker blijkt voldoende om uit mijn dip te komen: daar zit ik dan, voldaan en trots, met een boterham in de hand, kijkend in de gapende diepte van de krater van de vulkaan.
Na een goed uur moeizame wandelstokkengymnastiek staat er een even curieuze als glimlach-van-oor-tot-ore afdaalpassage op de rol: voor ons ligt een ashelling met een verval van 600 meter, zonder welke hindernissen dan ook. Een voor een beginnen we met zevenmijlslaarzen te rennen, eerst nog wat schroomvallig, maar dan gaan alle remmen los. Bij elke stap gaat het been kniediep in het gruis; enerzijds is een val met kwalijke gevolgen zo uitgesloten, anderzijds zijn de sokken algauw rijp voor zeker vijf wasbeurten en zit er in een poep en een scheet een halve Pico in de wandelschoenen. Langzaam maar zeker wordt de laag as minder diep en moeten we weer terugvallen op gangbare wandeltechnieken. De sfeer is ondanks de vermoeidheid uitgelaten: een vulkaan af hollen is een ervaring om niet snel te vergeten.
Na een tocht van acht uur vallen we uitgeput, bezweet, zwart, dorstig en hongerig neer in de stoelen van een restaurantje, waar een welverdiende warme lunch wordt geserveerd. De eruptie van 2014 heeft de horecagelegenheid herschapen in een waar curiosum: de voorste begrenzing van de lavastroom is in de eetzaal gesitueerd.
Gedurende de laatste anderhalve kilometer naar het pension kost het ondanks het vlakke terrein veel moeite de ene voet voor de andere te zetten. Ik blik enkele malen over mijn schouder naar de Pico do Fogo en kan nog nauwelijks bevatten dat ik daar bovenop heb gestaan. De koude douche en de aansluitende chillaxsessie zijn weldadig. Na de avondmaaltijd, die gepaard gaat met een glaasje witte wijn uit de caldeira, vertoont de familie een video over de vulkaanuitbarsting van 2014. Met name de beelden van bewoners die vanaf een heuvel toekijken hoe hun thuis ten prooi valt aan de gloeiend hete lava zijn aangrijpend.
Dag 6: Chã das Caldeiras – Pai António – Mosteiros
Vrijdag 7 april 2017
Nadat we Fernando en zijn gezin vaarwel hebben gezegd, gaan we onder leiding van Carlos weer op pad. Het is andermaal zonnig en het kwik is reeds tot een dusdanige hoogte opgestuwd dat ik mijn drinkwater met ORS heb verrijkt om maar vocht vast te kunnen houden. Al tijdens de eerste vlakke kilometers verrichten mijn zweetklieren arbeid alsof hun leven ervan afhangt en dan moet de lange, zware afdaling naar Pai António, dat een dikke kilometer lager is gelegen, nog komen.
Het eerste uur voert licht slingerend over een "doorgaande weg" die de begrenzing van een tong lava volgt. Aldus bereiken we de rand van de caldeira, waar het landschap drastisch verandert: we betreden thans the florest (dixit Carlos), een eucalyptuswoud dat de noordoostwand van Fogo tot een voor Kaapverdië ongebruikelijke, weelderige locatie maakt. We volgen een brede, geleidelijk dalende bosweg, maar na een kleine nederzetting wordt het pad minder knievriendelijk, glibberiger en steniger. Veel aandacht voor de fruitboomgaarden en koffieplantages heb ik niet. Het pad wordt ook intensief door de lokale bevolking gebruikt: met enige regelmaat moeten we aan de kant voor ezels of huppelen kwieke besjes op waterschoentjes en met volle bepakking op het hoofd ons tegemoet. Het enorme contrast met de groep toeristen op bergschoenen en met wandelstokken valt niet te ontkennen.
Aanvankelijk zaten we nog ruim boven de wolken en leek de wandeling een gebed zonder end, maar na een uur of drie pittig afdalen ontwaren we de eerste bebouwing aan de kust. En dan klinkt er in de verte muziek, die een tijdje later van een kiosk afkomstig blijkt te zijn.
"Gefeliciteerd," zegt Carlos, "je hebt het gehaald!" En ik krijg een ferme handdruk.
In een vloek en een zucht is de uitbater van zijn voorraadje koude cola verlost. Een van mijn reisgenotes waagt een dansje met een autochtoon, die ondanks zijn leeftijd en beschonken toestand nog over soepele heupen en ritmisch schuddend achterwerk bewijst te beschikken.
Een kort ritje met een taxibusje brengt ons na menig haarspeldbocht in Mosteiros, bij een eenvoudig, door een lokale familie gerund pension met een enorm dakterras. Ik krijg een simpele, maar grote kamer met eigen badkamer toebedeeld. Gezien het niet misselijke karakter van de tocht van vandaag voelt de koude douche allerminst als een straf. Opgefrist en al maak ik een ommetje door het doorsneestadje. De golven van de Atlantische Oceaan slaan met het nodige geweld tegen de kademuren. Kinderen zoeken en vinden verkoeling in een beschut bassin, de lavarotsen zijn bezaaid met rode vissersbootjes. In het centrum worden legio kraampjes en podia opgebouwd; om 22.30 uur barst een feest met muziek, dans, drank en voedsel los. Na de bekoorlijke avondmaaltijd op het dakterras – en met twee gepeperde wandeltochten in de benen – lonkt echter het bed. De oordoppen kunnen in de tas blijven: het gedruis van de festiviteiten wordt volledig overstemd door het geruis van de zee.
Het eerste uur voert licht slingerend over een "doorgaande weg" die de begrenzing van een tong lava volgt. Aldus bereiken we de rand van de caldeira, waar het landschap drastisch verandert: we betreden thans the florest (dixit Carlos), een eucalyptuswoud dat de noordoostwand van Fogo tot een voor Kaapverdië ongebruikelijke, weelderige locatie maakt. We volgen een brede, geleidelijk dalende bosweg, maar na een kleine nederzetting wordt het pad minder knievriendelijk, glibberiger en steniger. Veel aandacht voor de fruitboomgaarden en koffieplantages heb ik niet. Het pad wordt ook intensief door de lokale bevolking gebruikt: met enige regelmaat moeten we aan de kant voor ezels of huppelen kwieke besjes op waterschoentjes en met volle bepakking op het hoofd ons tegemoet. Het enorme contrast met de groep toeristen op bergschoenen en met wandelstokken valt niet te ontkennen.
Aanvankelijk zaten we nog ruim boven de wolken en leek de wandeling een gebed zonder end, maar na een uur of drie pittig afdalen ontwaren we de eerste bebouwing aan de kust. En dan klinkt er in de verte muziek, die een tijdje later van een kiosk afkomstig blijkt te zijn.
"Gefeliciteerd," zegt Carlos, "je hebt het gehaald!" En ik krijg een ferme handdruk.
In een vloek en een zucht is de uitbater van zijn voorraadje koude cola verlost. Een van mijn reisgenotes waagt een dansje met een autochtoon, die ondanks zijn leeftijd en beschonken toestand nog over soepele heupen en ritmisch schuddend achterwerk bewijst te beschikken.
Een kort ritje met een taxibusje brengt ons na menig haarspeldbocht in Mosteiros, bij een eenvoudig, door een lokale familie gerund pension met een enorm dakterras. Ik krijg een simpele, maar grote kamer met eigen badkamer toebedeeld. Gezien het niet misselijke karakter van de tocht van vandaag voelt de koude douche allerminst als een straf. Opgefrist en al maak ik een ommetje door het doorsneestadje. De golven van de Atlantische Oceaan slaan met het nodige geweld tegen de kademuren. Kinderen zoeken en vinden verkoeling in een beschut bassin, de lavarotsen zijn bezaaid met rode vissersbootjes. In het centrum worden legio kraampjes en podia opgebouwd; om 22.30 uur barst een feest met muziek, dans, drank en voedsel los. Na de bekoorlijke avondmaaltijd op het dakterras – en met twee gepeperde wandeltochten in de benen – lonkt echter het bed. De oordoppen kunnen in de tas blijven: het gedruis van de festiviteiten wordt volledig overstemd door het geruis van de zee.
Dag 7: Mosteiros – São Filipe
Zaterdag 8 april 2017
Vanuit Mosteiros is het gedurende een halfuur een wagenziekte-opwekkend draaien en keren naar São Filipe, waar we een puik hotel betrekken met warme douches, airconditioning en een zwembad met spectaculair uitzicht op zee en het naburige eiland Brava.
De grootste plaats op Fogo is een wirwar van hellende straatjes en steegjes. Het staat op de nominatie om toegevoegd te worden aan de Werelderfgoedlijst van UNESCO; vandaar dat ik mijn verzuurde benen en als rauwe biefstuk voelende voeten in de wind sla en er toch een rondwandelingetje aan waag. In weerwil van mijn stadsplattegrond en bovengemiddelde richtingsgevoel raak ik zo gauw ik de hoofdwegen verlaat instantaan verzeild in een gribus met navigatie-uitdaging. Ik laat me min of meer leiden door de bewoners die zonder uitzondering glimlachen, wijzen en iets van "Gringo, daar is het te doen!" zeggen. Na de nodige omzwervingen langs half-affe objecten, betonnen karkassen, paradijzen voor de doe-het-zelver en een handvol verdwaalde pareltjes kom ik ten langen leste uit in de buurt met toeristische potentie – een pleintje en een kerkje hier en daar, fraai gerestaureerde, koloniale panden met verse verfjes en een keur aan meer of minder abstracte muurschilderingen. Via een afgelegen kasseienweg die hoog boven lavastrandjes, rotspartijen en woeste golven loopt keer ik terug naar ons onderkomen.
De middag breng ik door aan en in het zwembad. De rol van animatieteam wordt vertolkt door een groep beeldschone jonge vrouwen gekleed in weinig verhullende strandsetjes, een hippe fotograaf, een klein-van-stukke bewaker met te grote, rode gympen en een jongen wiens taak het is de modellen in de juiste pose te manoeuvreren. Urenlang zijn we bijgevolg getuige van het ontstaan van de badmodesectie van de nieuwste Kaapverdische Wehkampgids.
Het is zaterdagavond en een stadscentrum vol uitgelaten uitgaansvolk en uitpuilende terrassen, op elke straathoek bezwangerd door de melancholische klanken van Kaapverdische mornazangeressen ligt in de lijn der verwachting. Niets is echter minder waar: het stadje is al vroeg in de avond uitgestorven en het kost moeite een restaurant te vinden waar de kok nog de pannen op het vuur wil zetten. A la carte eten is uitgesloten, maar een verrassingsmenu kan nog wel voor een zacht prijsje op tafel worden getoverd. Het wordt een culinair feestje, dat merkwaardigerwijs niet kan worden besloten met een bakkie troost – en dat op het koffie-eiland Fogo.
We praten na over de intensieve dagen op Fogo in een bar met livemuziek, waar menig Strelaatje weer soldaat wordt gemaakt.
De grootste plaats op Fogo is een wirwar van hellende straatjes en steegjes. Het staat op de nominatie om toegevoegd te worden aan de Werelderfgoedlijst van UNESCO; vandaar dat ik mijn verzuurde benen en als rauwe biefstuk voelende voeten in de wind sla en er toch een rondwandelingetje aan waag. In weerwil van mijn stadsplattegrond en bovengemiddelde richtingsgevoel raak ik zo gauw ik de hoofdwegen verlaat instantaan verzeild in een gribus met navigatie-uitdaging. Ik laat me min of meer leiden door de bewoners die zonder uitzondering glimlachen, wijzen en iets van "Gringo, daar is het te doen!" zeggen. Na de nodige omzwervingen langs half-affe objecten, betonnen karkassen, paradijzen voor de doe-het-zelver en een handvol verdwaalde pareltjes kom ik ten langen leste uit in de buurt met toeristische potentie – een pleintje en een kerkje hier en daar, fraai gerestaureerde, koloniale panden met verse verfjes en een keur aan meer of minder abstracte muurschilderingen. Via een afgelegen kasseienweg die hoog boven lavastrandjes, rotspartijen en woeste golven loopt keer ik terug naar ons onderkomen.
De middag breng ik door aan en in het zwembad. De rol van animatieteam wordt vertolkt door een groep beeldschone jonge vrouwen gekleed in weinig verhullende strandsetjes, een hippe fotograaf, een klein-van-stukke bewaker met te grote, rode gympen en een jongen wiens taak het is de modellen in de juiste pose te manoeuvreren. Urenlang zijn we bijgevolg getuige van het ontstaan van de badmodesectie van de nieuwste Kaapverdische Wehkampgids.
Het is zaterdagavond en een stadscentrum vol uitgelaten uitgaansvolk en uitpuilende terrassen, op elke straathoek bezwangerd door de melancholische klanken van Kaapverdische mornazangeressen ligt in de lijn der verwachting. Niets is echter minder waar: het stadje is al vroeg in de avond uitgestorven en het kost moeite een restaurant te vinden waar de kok nog de pannen op het vuur wil zetten. A la carte eten is uitgesloten, maar een verrassingsmenu kan nog wel voor een zacht prijsje op tafel worden getoverd. Het wordt een culinair feestje, dat merkwaardigerwijs niet kan worden besloten met een bakkie troost – en dat op het koffie-eiland Fogo.
We praten na over de intensieve dagen op Fogo in een bar met livemuziek, waar menig Strelaatje weer soldaat wordt gemaakt.
Dag 8: São Filipe – Praia (Santiago) – São Pedro (São Vicente) – Mindelo
Zondag 9 april 2017
De Portugese kolonisatoren hebben in de zestiende eeuw het rooms-katholicisme naar Kaapverdië gebracht. Tot op heden belijdt ruim negentig procent van de bevolking het rooms-katholieke geloof. Vandaag is Palmpasen; voordat we op weg gaan naar het eiland São Vicente, is er de mogelijkheid om naar de processie van de kapel aan het Praça Alberto da Silva naar de Nossa Senhora da Conceição-kerk te gaan en aansluitend de openluchtmis op het kerkplein bij te wonen.
We verzamelen in de lobby van het hotel, alwaar op televisie een promotiefilmpje over luizenbestrijding wordt vertoond. We wandelen naar het centrum, waar iedereen een strategisch plekje zoekt op het lommerrijke Praça Alberto da Silva. Het fenomeen processie met Palmpasen is mij geenszins onbekend: toen ik nog in Roermond woonde en slagwerk speelde in een fanfare, was de palmbessemoptocht jaarlijkse kost. Al naar gelang de paasdatum (Palmpasen is de laatste zondag voor Pasen) was het blauwbekken geblazen of genieten van een aangenaam warme lentedag. Kaapverdisch Palmpasen gooit het echter over een andere boeg: halverwege de ochtend is het al bloedheet en bereikt de luchtvochtigheid waarden die niet meer comfortabel te noemen zijn. Het zweet loopt in straaltjes over mijn rug; ook de paasbest geklede Kaapverdianen lijken het, getuige de vele opgestoken paraplu's tegen de genadeloze zon, niet gemakkelijk te hebben. Dan vertrekt de processie naar de lager gelegen kerk, de misdienaars met hun palmtakken en een zwarte bolide met psalmen uitbrakende luidsprekers voorop. Gezien het wat al te enthousiaste kwik laat ik de mis voor wat hij is en geef ik de voorkeur aan het zwembad bij het hotel.
's Middags vliegen we via Santiago naar São Vicente, welke vluchten opmerkelijk efficiënt door TACV worden uitgevoerd. Het op een na grootste van het noordwestelijke kluitje eilanden kent een deprimerend, rood-bruin landschap, maar ook een 70.000 zielen tellende stad die bruist tot ver na middernacht – een welkome afwisseling na Praia en São Filipe, wier nachtleven niet kan en mag tippen aan dat van Nieuwegein en Lelystad. Mindelo, de stad in kwestie, ligt aan een kruispunt van zeevaartroutes en heeft als zodanig eeuw in, eeuw uit dienst gedaan als ontmoetingsplaats en smeltkroes van culturen. Zo is de tweede stad van Kaapverdië verworden tot de culturele hoofdstad van het land. Ook het bekendste muzikale exportproduct van de eilandengroep, de mornadiva Cesária Évora, is geboren en getogen in Mindelo. Het vliegveld van São Vicente is na haar dood in 2011 naar haar vernoemd, en we worden begroet door haar standbeeld, dat prominent op het plein voor het terminalgebouw staat.
We betrekken een centraal gelegen hotel in een koloniaal gebouw, alwaar mij de eer te beurt valt in een soort bruidssuite te mogen overnachten. Onder de faciliteiten bevindt zich een lederen bank en een tweepersoonsbed met royaal kussenassorti. Voor de verandering hebben we een ruime keuze aan restaurants, is het geen probleem iets van de menukaart te nemen en zien we ons zelfs genoodzaakt om bij het personeel na te gaan of er wel plek is voor een grote groep toeristen. Bij O Cocktail vinden we alles wat ons hartje begeert: pizza's, bier en livemuziek. Slechts het uitzicht op kleurloze appartementencomplexen is voor verbetering vatbaar.
We verzamelen in de lobby van het hotel, alwaar op televisie een promotiefilmpje over luizenbestrijding wordt vertoond. We wandelen naar het centrum, waar iedereen een strategisch plekje zoekt op het lommerrijke Praça Alberto da Silva. Het fenomeen processie met Palmpasen is mij geenszins onbekend: toen ik nog in Roermond woonde en slagwerk speelde in een fanfare, was de palmbessemoptocht jaarlijkse kost. Al naar gelang de paasdatum (Palmpasen is de laatste zondag voor Pasen) was het blauwbekken geblazen of genieten van een aangenaam warme lentedag. Kaapverdisch Palmpasen gooit het echter over een andere boeg: halverwege de ochtend is het al bloedheet en bereikt de luchtvochtigheid waarden die niet meer comfortabel te noemen zijn. Het zweet loopt in straaltjes over mijn rug; ook de paasbest geklede Kaapverdianen lijken het, getuige de vele opgestoken paraplu's tegen de genadeloze zon, niet gemakkelijk te hebben. Dan vertrekt de processie naar de lager gelegen kerk, de misdienaars met hun palmtakken en een zwarte bolide met psalmen uitbrakende luidsprekers voorop. Gezien het wat al te enthousiaste kwik laat ik de mis voor wat hij is en geef ik de voorkeur aan het zwembad bij het hotel.
's Middags vliegen we via Santiago naar São Vicente, welke vluchten opmerkelijk efficiënt door TACV worden uitgevoerd. Het op een na grootste van het noordwestelijke kluitje eilanden kent een deprimerend, rood-bruin landschap, maar ook een 70.000 zielen tellende stad die bruist tot ver na middernacht – een welkome afwisseling na Praia en São Filipe, wier nachtleven niet kan en mag tippen aan dat van Nieuwegein en Lelystad. Mindelo, de stad in kwestie, ligt aan een kruispunt van zeevaartroutes en heeft als zodanig eeuw in, eeuw uit dienst gedaan als ontmoetingsplaats en smeltkroes van culturen. Zo is de tweede stad van Kaapverdië verworden tot de culturele hoofdstad van het land. Ook het bekendste muzikale exportproduct van de eilandengroep, de mornadiva Cesária Évora, is geboren en getogen in Mindelo. Het vliegveld van São Vicente is na haar dood in 2011 naar haar vernoemd, en we worden begroet door haar standbeeld, dat prominent op het plein voor het terminalgebouw staat.
We betrekken een centraal gelegen hotel in een koloniaal gebouw, alwaar mij de eer te beurt valt in een soort bruidssuite te mogen overnachten. Onder de faciliteiten bevindt zich een lederen bank en een tweepersoonsbed met royaal kussenassorti. Voor de verandering hebben we een ruime keuze aan restaurants, is het geen probleem iets van de menukaart te nemen en zien we ons zelfs genoodzaakt om bij het personeel na te gaan of er wel plek is voor een grote groep toeristen. Bij O Cocktail vinden we alles wat ons hartje begeert: pizza's, bier en livemuziek. Slechts het uitzicht op kleurloze appartementencomplexen is voor verbetering vatbaar.
Dag 9: Mindelo – Porto Novo (Santo Antão) – Ponta do Sol
Maandag 10 april 2017
Het is de tweede dag in successie met een eilandverhuizing, maar vooraleerst staat na de oppervlakkige kennismaking met Mindelo van gisteravond een uitgebreide ochtendwandeling door Kaapverdiës ultieme carnavalsbestemming op de rol. De indruk die ik tot nu toe van de stad had moet op de schop: verspreid over de binnenstad is wel degelijk een aantal fraaie gebouwen opgetrokken en menig straat ziet er fleurig en opgeruimd uit. In tegenstelling tot andere Kaapverdische plaatsen wordt hier buiten geleefd en dat maakt Mindelo extra de moeite waard. Etenswaren gaan op elke straathoek van hand tot hand; is het niet bij een straatverkoper, dan is het wel op een van de talrijke markten. We bezoeken er een aantal, wat deze ochtend een feest voor de zintuigen maakt. Ik sluit met een aantal reisgenoten de toer af met een pastamaaltijd op een gezellig terras.
Er hangt al de hele dag een zwarte lucht rondom Monte Verde, het kleine broertje van de Tafelberg en het hoogste punt van São Vicente, doch vooralsnog blijft een weersomslag uit.
Halverwege de middag stappen we op de boot naar Santo Antão. Er is weliswaar een landingsbaan op het meest westelijke én meest noordelijke eiland van Kaapverdië, maar sinds er een vliegtuig is neergestort, wordt het door de Benno Bakstenen van deze wereld te riskant geacht er gebruik van te maken. De diverse veerdiensten schijnen zo mogelijk nog onbetrouwbaarder te zijn dan de reisproducten van TACV, maar de vaarten tussen Mindelo en Porto Novo vormen een uitzondering die de regel bevestigt. Redelijk op tijd zetten we derhalve koers naar wat het mooiste eiland van de hele archipel moet zijn. De bemanning is zo goochem om de kotszakjes pas na vertrek uit te delen, maar de naar verluidt woelige baren in deze contreien houden zich vandaag gedeisd, ondanks de optille weersverslechtering. De in de reisbeschrijving aangekondigde dolfijnen laten hun drievoudige schroeven, flikflaks, tkachevbewegingen en andere vluchtelementen achterwege, maar desalniettemin is het smullen geblazen van de uitzichten.
In de haventerminal aan gene zijde van de zeestraat is duchtig geïnvesteerd, onder meer middels een kloeke set roltrappen en liften, maar helaas: "Excuses voor het ongemak". We nemen de nieuwe kasseienweg langs de oostkust naar Ponta do Sol, dat op een kaap aan de noordkust is opgetrokken. In eerste instantie stelt Santo Antão wat teleur: het landschap is even dor als aan de overkant; slechts een uitgedoofde vulkaankegel kan deze dooie boel nog een weinig opleuken. Maar al snel volgen overvloedig groenvoer, steile, zo niet loodrechte hellingen, valleien die diep landinwaarts penetreren en schuimende golven. Mijn wandelhart gaat sneller kloppen, evenals mijn fotografeerhart, maar onze chauffeur wil, kan en mag niet stoppen vanwege vallend gesteente. Hij betoogt dat de Kaapverdische Rijkswaterstaat deze weg tweemaal daags van puin dient te ontdoen.
We betrekken een eenvoudig en tamelijk sfeerloos hotel aan het stadhuisplein. Ponta do Sol betekent zoveel als zonnige kaap, maar vooralsnog is het veel Ponta en weinig Sol. Schuin tegenover ons onderkomen vinden we een subliem eetcafé (Cantinho do Gato Preto, onthoud die naam!), waar we worden vergast op een vissalade, Kaapverdiës nationale gerecht cachupa en chocolade-ijs toe. De afsluitende grogue is van het huis.
Gierende wind en striemende regen weten me 's nachts meermaals te wekken.
Er hangt al de hele dag een zwarte lucht rondom Monte Verde, het kleine broertje van de Tafelberg en het hoogste punt van São Vicente, doch vooralsnog blijft een weersomslag uit.
Halverwege de middag stappen we op de boot naar Santo Antão. Er is weliswaar een landingsbaan op het meest westelijke én meest noordelijke eiland van Kaapverdië, maar sinds er een vliegtuig is neergestort, wordt het door de Benno Bakstenen van deze wereld te riskant geacht er gebruik van te maken. De diverse veerdiensten schijnen zo mogelijk nog onbetrouwbaarder te zijn dan de reisproducten van TACV, maar de vaarten tussen Mindelo en Porto Novo vormen een uitzondering die de regel bevestigt. Redelijk op tijd zetten we derhalve koers naar wat het mooiste eiland van de hele archipel moet zijn. De bemanning is zo goochem om de kotszakjes pas na vertrek uit te delen, maar de naar verluidt woelige baren in deze contreien houden zich vandaag gedeisd, ondanks de optille weersverslechtering. De in de reisbeschrijving aangekondigde dolfijnen laten hun drievoudige schroeven, flikflaks, tkachevbewegingen en andere vluchtelementen achterwege, maar desalniettemin is het smullen geblazen van de uitzichten.
In de haventerminal aan gene zijde van de zeestraat is duchtig geïnvesteerd, onder meer middels een kloeke set roltrappen en liften, maar helaas: "Excuses voor het ongemak". We nemen de nieuwe kasseienweg langs de oostkust naar Ponta do Sol, dat op een kaap aan de noordkust is opgetrokken. In eerste instantie stelt Santo Antão wat teleur: het landschap is even dor als aan de overkant; slechts een uitgedoofde vulkaankegel kan deze dooie boel nog een weinig opleuken. Maar al snel volgen overvloedig groenvoer, steile, zo niet loodrechte hellingen, valleien die diep landinwaarts penetreren en schuimende golven. Mijn wandelhart gaat sneller kloppen, evenals mijn fotografeerhart, maar onze chauffeur wil, kan en mag niet stoppen vanwege vallend gesteente. Hij betoogt dat de Kaapverdische Rijkswaterstaat deze weg tweemaal daags van puin dient te ontdoen.
We betrekken een eenvoudig en tamelijk sfeerloos hotel aan het stadhuisplein. Ponta do Sol betekent zoveel als zonnige kaap, maar vooralsnog is het veel Ponta en weinig Sol. Schuin tegenover ons onderkomen vinden we een subliem eetcafé (Cantinho do Gato Preto, onthoud die naam!), waar we worden vergast op een vissalade, Kaapverdiës nationale gerecht cachupa en chocolade-ijs toe. De afsluitende grogue is van het huis.
Gierende wind en striemende regen weten me 's nachts meermaals te wekken.
Dag 10: Ponta do Sol – Ribeira do Paúl – Ponta do Sol
Dinsdag 11 april 2017
Hoewel de wind is gaan liggen, geeft Pluvius nog immer blijk van zijn voorkeur voor Santo Antão als werkterrein. In tegenstelling tot wat volgens onze gids in september en oktober vorig jaar geschiedde, komt het bij lange na niet tot overstromingen. Nochtans is het code geel voor wandelfanaten: de paden zouden best eens glibberig kunnen wezen, gezien het op-en-nere profiel van de vandage tippel door de Paúlvallei een niet te geringschatten potentieel perikel.
Al leent tout Santo Antão zich voor even gedenkwaardige als inspannende tochten, de wandeling doorheen de vallei van de Ribeira do Paúl is een klassieker. In de eerste plaats is de kloof met zijn nagenoeg verticale wanden een wonder der natuur, maar omdat het een van de schaarse plekken is in Kaapverdië met 365 dagen per jaar water in combinatie met een vulkanische en derhalve vruchtbare bodem, wordt er intensief landbouw bedreven en zijn er alom kleine nederzettingen met traditionele huisjes. Haast alle suikerriet die nodig is voor de productie van het nationale brouwsel komt hiervandaan, en in de vallei struikel je dan ook over de groguestokerijen. Daarnaast zijn er legio koffie-, bananen-, papaja- en mangoplantages, al dan niet aangelegd in de vorm van spectaculaire terrassen. Onder de abondant aanwezige flora bevindt zich de zeldzame drakenbloedboom.
In een uur rijden we naar het startpunt van de wandeling, voor ons een ontspannen begin van de dag, maar de chauffeur treft het daarentegen niet: vanuit alle hoeken en gaten komen tegenliggers te voorschijn, bij voorkeur in de scherpste haarspeldbochten of de modderigste passages met de bruutste stijgingspercentages. Waar het asfalt ophoudt en de kinderkopjes en onverharde paden beginnen gaat het verder per benenwagen. Het niveau is behoorlijk pittig, maar de uitzichten, waar woorden voor tekortschieten, geven de broodnodige energie. Daarbij verbetert het weer en stuiten we na enkele uren op een aangename verrassing: een horecastop met verse koffie en koele frisdrank.
Na een stuk door de rivierbedding en een aansluitende klim door plantages vinden we een restaurantje op onze weg waar een uitgebreide lunch voor ons is verzorgd: groente- en visballetjes, cachupa en bananenballetjes toe. Een steile afdaling verderop pikt de bus ons op voor een bliksembezoek aan een groguestokerij.
De warme douche is weldadig, evenals de zonsondergang, terwijl de laatste vissersbootjes aan land komen. We gebruiken de avondmaaltijd in een van de tentjes met zeezicht aan de gezellige boulevard.
Al leent tout Santo Antão zich voor even gedenkwaardige als inspannende tochten, de wandeling doorheen de vallei van de Ribeira do Paúl is een klassieker. In de eerste plaats is de kloof met zijn nagenoeg verticale wanden een wonder der natuur, maar omdat het een van de schaarse plekken is in Kaapverdië met 365 dagen per jaar water in combinatie met een vulkanische en derhalve vruchtbare bodem, wordt er intensief landbouw bedreven en zijn er alom kleine nederzettingen met traditionele huisjes. Haast alle suikerriet die nodig is voor de productie van het nationale brouwsel komt hiervandaan, en in de vallei struikel je dan ook over de groguestokerijen. Daarnaast zijn er legio koffie-, bananen-, papaja- en mangoplantages, al dan niet aangelegd in de vorm van spectaculaire terrassen. Onder de abondant aanwezige flora bevindt zich de zeldzame drakenbloedboom.
In een uur rijden we naar het startpunt van de wandeling, voor ons een ontspannen begin van de dag, maar de chauffeur treft het daarentegen niet: vanuit alle hoeken en gaten komen tegenliggers te voorschijn, bij voorkeur in de scherpste haarspeldbochten of de modderigste passages met de bruutste stijgingspercentages. Waar het asfalt ophoudt en de kinderkopjes en onverharde paden beginnen gaat het verder per benenwagen. Het niveau is behoorlijk pittig, maar de uitzichten, waar woorden voor tekortschieten, geven de broodnodige energie. Daarbij verbetert het weer en stuiten we na enkele uren op een aangename verrassing: een horecastop met verse koffie en koele frisdrank.
Na een stuk door de rivierbedding en een aansluitende klim door plantages vinden we een restaurantje op onze weg waar een uitgebreide lunch voor ons is verzorgd: groente- en visballetjes, cachupa en bananenballetjes toe. Een steile afdaling verderop pikt de bus ons op voor een bliksembezoek aan een groguestokerij.
De warme douche is weldadig, evenals de zonsondergang, terwijl de laatste vissersbootjes aan land komen. We gebruiken de avondmaaltijd in een van de tentjes met zeezicht aan de gezellige boulevard.
Dag 11: Ponta do Sol – Porto Novo – Mindelo (São Vicente) – São Pedro
Woensdag 12 april 2017
Vermits we kaartjes hebben voor de namiddagboot naar São Vicente, is er plenty tijd voor de "uitloopwandeling" naar Fontainhas, dat op anderhalf uur gaans ligt. Deze van de rest van de wereld geïsoleerde vlek is bereikbaar via een met kasseien bestraat kronkelweggetje dat tegen de torenhoge kliffen van de noordkust aan geplakt is. Gefluisterd wordt dat de aanleg ervan is bekostigd door ene João Serra, naar wie het voetbalstadion in Ponta do Sol is vernoemd. Dit gefortuneerde heerschap had niet één, niet twee, maar het lieve sommetje van drie maîtresses in Fontainhas. Ter beminning van deze dames diende onderhavige Kaapverdische variant op de Via dell'Amore te worden gerealiseerd. De Fontainhezen zullen de Dagobert Duck avant la lettre tot op de dag van vandaag dankbaar zijn, aangezien zij volkomen zijn aangewezen op het winkelaanbod te Ponta do Sol. Regelmatig lopen we dan ook vrouwen tegen het lijf met de weekboodschappen op hun hoofd.
De koperen ploert brandt zoals zo zoetjesaan vertrouwd honderduit, maar de hoop op een verkwikkende schaduw als we onderlangs de kliffen lopen lijkt gestoeld op realistische aannames. Langs een Vogelaarwijk, een joodse (!) begraafplaats en een soort varkensflat laten we de bebouwde kom achter ons. Achter elke bocht volgt weer een nieuw overweldigend panorama; constante factor zijn de beukende golven ver beneden ons. Een stief uur later komt Fontainhas in het blikveld. Het ligt sprookjesachtig, als een soort poor man's Machu Picchu, verscholen tussen de hoge bergwanden. In de plaatselijke kroeg – tien vierkante meter – worden alle stoelen uit het dorp neergezet, dikken we lekker in en vullen we de vochtreserves aan.
De terugweg biedt mooie vergezichten over de kaap van Ponta do Sol. In afwachting op de lunch bij Cantinho do Gato Preto pikken we een terrasje op de kustboulevard en concludeer ik dat ook een klein ommetje een van de onbetwiste hoogtepunten van een reis kan zijn.
Het lijdt geen twijfel dat de ANWB zelfs een autorit tot onbetwist hoogtepunt van een reis zou bombarderen. Maar in het geval van Santo Antão heeft de wielrijdersbond een punt, en wat voor een punt! We laten de kustweg links liggen en nemen de oude route dwars door de bergen naar Porto Novo. Respect voor de helden die deze noord-zuidverbinding hebben aangelegd – de weg is ronduit adembenemend, beslist een van de mooiste en sensationeelste van de ganse planeet. Na een klim tot ver boven de wolken volgt een gedeelte over een smalle graat met aan beide zijden een ravijn van een kilometer diep. Met een assortiment van beterraste hellingen en een oude krater als toetje arriveren we bij de haven. Tijdens de overtocht worden de ogen andermaal verwend door de natuurlijke haven van Mindelo, met als decor de deels in wolken gehulde Monte Verde.
We nemen onze intrek in het enige resort dat São Vicente rijk is, in een uithoek van het eiland, even buiten het dorpje São Pedro en zowat pal aan de landingsbaan van de luchthaven. Er is een etablissement aan de overkant, naar het schijnt bestierd door een krasse Zweed met een zwak voor zwerfhonden, maar ik kies voor het hotelrestaurant. Er is livemuziek: een zangeres gooit er aan het begin van haar optreden enkele Kaapverdische morna's uit, maar schakelt alras over op top 2000-ballads.
De koperen ploert brandt zoals zo zoetjesaan vertrouwd honderduit, maar de hoop op een verkwikkende schaduw als we onderlangs de kliffen lopen lijkt gestoeld op realistische aannames. Langs een Vogelaarwijk, een joodse (!) begraafplaats en een soort varkensflat laten we de bebouwde kom achter ons. Achter elke bocht volgt weer een nieuw overweldigend panorama; constante factor zijn de beukende golven ver beneden ons. Een stief uur later komt Fontainhas in het blikveld. Het ligt sprookjesachtig, als een soort poor man's Machu Picchu, verscholen tussen de hoge bergwanden. In de plaatselijke kroeg – tien vierkante meter – worden alle stoelen uit het dorp neergezet, dikken we lekker in en vullen we de vochtreserves aan.
De terugweg biedt mooie vergezichten over de kaap van Ponta do Sol. In afwachting op de lunch bij Cantinho do Gato Preto pikken we een terrasje op de kustboulevard en concludeer ik dat ook een klein ommetje een van de onbetwiste hoogtepunten van een reis kan zijn.
Het lijdt geen twijfel dat de ANWB zelfs een autorit tot onbetwist hoogtepunt van een reis zou bombarderen. Maar in het geval van Santo Antão heeft de wielrijdersbond een punt, en wat voor een punt! We laten de kustweg links liggen en nemen de oude route dwars door de bergen naar Porto Novo. Respect voor de helden die deze noord-zuidverbinding hebben aangelegd – de weg is ronduit adembenemend, beslist een van de mooiste en sensationeelste van de ganse planeet. Na een klim tot ver boven de wolken volgt een gedeelte over een smalle graat met aan beide zijden een ravijn van een kilometer diep. Met een assortiment van beterraste hellingen en een oude krater als toetje arriveren we bij de haven. Tijdens de overtocht worden de ogen andermaal verwend door de natuurlijke haven van Mindelo, met als decor de deels in wolken gehulde Monte Verde.
We nemen onze intrek in het enige resort dat São Vicente rijk is, in een uithoek van het eiland, even buiten het dorpje São Pedro en zowat pal aan de landingsbaan van de luchthaven. Er is een etablissement aan de overkant, naar het schijnt bestierd door een krasse Zweed met een zwak voor zwerfhonden, maar ik kies voor het hotelrestaurant. Er is livemuziek: een zangeres gooit er aan het begin van haar optreden enkele Kaapverdische morna's uit, maar schakelt alras over op top 2000-ballads.
Dag 12: São Pedro
Donderdag 13 april 2017
Ik wist niet dat ik het in me had: een hele dag luiwammesen in een resort zonder een beetje te sterven. Toch is dit wat op deze warme, zonovergoten dag gebeurt. Een bijzonder fenomeen is de aanhoudende stormachtige wind: deze wordt niet veroorzaakt door een op-de-loere tropische cycloon, maar door het venturi-effect: de noordoostpassaat wordt door een dal geperst, waarna de lucht er ter hoogte van São Pedro met geweld weer uitkomt.
Ik kom enkel mijn ligbedje af voor een robbertje zwemmen, en voor lunch en diner bij de Swedish chef aan de overkant.
Ik kom enkel mijn ligbedje af voor een robbertje zwemmen, en voor lunch en diner bij de Swedish chef aan de overkant.
Dag 13: São Pedro – Praia (Santiago)
Vrijdag 14 april 2017
Nóg een dag lamballen zou een tikje te veel van het goede zijn en daarom heb ik mij aangemeld voor een eilandtour. São Vicente heeft tot nu toe mijn hart nog niet kunnen stelen en als de struise Duitse die dienstdoet als gids dan ook nog eens van quitte af aan van kleppenstein gaat, kon het wel eens een vervelend uitje gaan worden. Maar dat blijkt later alleszins mee te vallen: onze reisbegeleidster adviseert de gids te doseren in plaats van te doceren en het dode eiland huisvest tegen mijn verwachtingen in een handvol heuse hoogtepunten.
Dat laatste geldt zeker in letterlijke zin voor de Monte Verde – met 750 meter de hoogste berg van São Vicente – maar niet in figuurlijke zin. Dikke wolken klimmen tegen de hellingen op en zorgen voor een mistveld dat ons slechts sporadisch een kijkje gunt op de stad en zijn omgeving. Van uitzicht op Santo Antão, onder heldere condities een vanzelfsprekendheid, kan al helemaal geen sprake zijn. Snel verder dus naar Baía das Gatas, het Biddinghuizen van Kaapverdië, qua muziekfestival. We bezoeken een oude visafslag die heden ten dage wordt bewoond, en niet bepaald door bemiddelde lieden: het is een rechtstreekse confrontatie met de schrijnende armoede in een Afrikaans land zonder natuurlijke hulpbronnen en waar langdurige droogtes eerder regel dan uitzondering zijn. Stromend water is er niet in het aftandse complex en onder de golfplaten daken moet het een oven zijn in dit temperatuurregime. We zoeken en vinden verkoeling in een beschutte baai en lunchen in een van de tentjes aan het strand.
We volgen de goed onderhouden doorgaande weg langs de oostkust, stoppen een kwartiertje bij de fraaie wandelende duinen en nemen vervolgens de tijd bij het Praia Grande, een prachtig strand onder de rook van een uitgedoofde vulkaan. De weg maakt een haakse bocht richting Mindelo en loopt door een opvallend groene vallei, waar het de eilandbewoners op bewonderenswaardige wijze is gelukt, ondanks de vijandige omstandigheden, iets van landbouw op poten te zetten. We vereren het graf van Cesária Évora met een bezoek alvorens we terugkeren naar het resort. Met een terecht bijgesteld beeld van São Vicente neem ik een duik in het zwembad en spekken we de kas van de Swedish chef.
Laat in de avond vliegen we naar Santiago en checken we weer in bij het luxe hotel in Praia.
Dat laatste geldt zeker in letterlijke zin voor de Monte Verde – met 750 meter de hoogste berg van São Vicente – maar niet in figuurlijke zin. Dikke wolken klimmen tegen de hellingen op en zorgen voor een mistveld dat ons slechts sporadisch een kijkje gunt op de stad en zijn omgeving. Van uitzicht op Santo Antão, onder heldere condities een vanzelfsprekendheid, kan al helemaal geen sprake zijn. Snel verder dus naar Baía das Gatas, het Biddinghuizen van Kaapverdië, qua muziekfestival. We bezoeken een oude visafslag die heden ten dage wordt bewoond, en niet bepaald door bemiddelde lieden: het is een rechtstreekse confrontatie met de schrijnende armoede in een Afrikaans land zonder natuurlijke hulpbronnen en waar langdurige droogtes eerder regel dan uitzondering zijn. Stromend water is er niet in het aftandse complex en onder de golfplaten daken moet het een oven zijn in dit temperatuurregime. We zoeken en vinden verkoeling in een beschutte baai en lunchen in een van de tentjes aan het strand.
We volgen de goed onderhouden doorgaande weg langs de oostkust, stoppen een kwartiertje bij de fraaie wandelende duinen en nemen vervolgens de tijd bij het Praia Grande, een prachtig strand onder de rook van een uitgedoofde vulkaan. De weg maakt een haakse bocht richting Mindelo en loopt door een opvallend groene vallei, waar het de eilandbewoners op bewonderenswaardige wijze is gelukt, ondanks de vijandige omstandigheden, iets van landbouw op poten te zetten. We vereren het graf van Cesária Évora met een bezoek alvorens we terugkeren naar het resort. Met een terecht bijgesteld beeld van São Vicente neem ik een duik in het zwembad en spekken we de kas van de Swedish chef.
Laat in de avond vliegen we naar Santiago en checken we weer in bij het luxe hotel in Praia.
Dag 14 en 15: Praia – Rotterdam – 's Gravenmoer
Zaterdag 15 en zondag 16 april 2017
Het is al vroeg zo heet dat een bezoek aan het plateau van Praia wat mij betreft geen optie is. Alvorens ik niet meer van het zwembad weg te slaan ben, beklim ik de vuurtoren die praktisch om de hoek ligt. Mede door het heiige weer – of is het het zweet dat in robuuste stralen mijn ogen in stroomt – is het uitzicht een afknapper.
Een laatste keer dineren we bij de buren, waar ik de cirkel rondmaak door het bonenprutje met zeevruchten en rijst aan te laten rukken. Dan is het tijd om afscheid te nemen van deze veelzijdige eilandengroep.
Thuis laat ik mijn zorgvuldig tussen de vuile kleren gestopte flesje grogue pal voor de wasmachine kapot vallen.
Een laatste keer dineren we bij de buren, waar ik de cirkel rondmaak door het bonenprutje met zeevruchten en rijst aan te laten rukken. Dan is het tijd om afscheid te nemen van deze veelzijdige eilandengroep.
Thuis laat ik mijn zorgvuldig tussen de vuile kleren gestopte flesje grogue pal voor de wasmachine kapot vallen.