Obrigado-gado!
Wandelen op Madeira
Daar de zoektocht naar een fly-drive met inbegrip van een buiten de badplaatsen gelegen huisje op La Gomera in een vloek en een zucht spaak loopt en dit verhaal na enig websurfen niet blijkt op te gaan voor Madeira, is een achtdaags verblijf op het Portugese eiland, een van de circa 476 dat met de bijnaam bloemeneiland door het leven gaat, rap geboekt. Wat de stokbroden zijn voor Frankrijk, de stierengevechten voor Spanje en de stadscommando's voor Nederland, zijn de zogeheten levada's voor Madeira. Deze betonnen irrigatiekanaaltjes, die kriskras over het eiland lopen, zorgen ervoor dat de vruchtbare, maar zwakberegende landbouwterrassen in het zuiden bevloeid kunnen worden met water uit het ongerepte, vochtige noorden. Het onderhavige staaltje van vernuft en slavendrijverij was, op de lipgloss op basis van sluipwesporchideeën na, het best bewaarde geheim van Madeira, totdat, hoe kan het ook anders, een Engelsman ontdekte dat de onderhoudspaadjes langs de levada's ook uitermate geschikt zouden zijn ter aanjaging van het wandeltoerisme en er terstond een wandelgids van zijn hand in de tot dan toe onontgonnen levadamarkt werd gezet. De rest is geschiedenis: naast het verplichte bakvee, dat ondanks de totale afwezigheid van goudgele vakantiefolderstranden met name de kuststreek in en rond de hoofdstad Funchal bevolkt, heeft het agrotoerisme een hoge vlucht genomen. De levada's bieden dan ook het grote voordeel dat ze zonder noemenswaardig verval dwars door het woeste centrale bergland lopen, waardoor ze ook voor polderjongens en -meisjes met matig sportieve inborst te bedwingen zijn. De keerzijde van de medaille is dat sommige kanaaltjes voor mensen met hoogtevrees enkel en alleen met een ongezonde dosis endorfines een neembare horde zijn, vermits ze de wandelaar zonder enige vorm van bescherming langs schier peilloze dieptes voeren.
Op zaterdag 20 februari hebben de weergoden het gemunt op Madeira. Juist het droge, gecultiveerde en dichtbevolkte zuiden van het eiland wordt getroffen door urenlange zware regenval. De dag erop nemen we kennis van beelden en foto's van het kolkende, bruine water dat alles op zijn weg meesleurend door de gekanaliseerde rivieren raast en de straten van Funchal blank zet. Tientallen mensen komen om in het natuurgeweld en er wordt aanzienlijke schade aangericht. Het is plaatsvervangend lullig voor de lokale bevolking, maar wij, egoïstische toeristen als we zijn, vragen ons dan af of we nog wel naar Madeira moeten gaan, of ons huisje er nog staat, of niet alle wandelpaden en levada's weggespoeld zijn. Maar in de dagen na het noodweer hult de reisorganisatie bij welke we onze vakantie geboekt hebben zich in stilzwijgen. Bovendien zal de ergste rommel in een maand toch wel zijn opgeruimd? De Madeirezen moeten tenslotte ook naar hun werk, om maar eens een zijstraat te noemen.
Nou, dat kon nog wel eens vies tegenvallen, volgens vrienden die rond de jaarwisseling op Madeira zijn geweest. Ze schetsen een beeld van een maatschappij waar hangjongeren en -ouderen zich de godganse dag met een sikkel om hun nek op straat en in de talloze barretjes ophouden. Werken komt niet in het vocabulaire van de eilandbewoners voor en ze zien het dan ook duister in voor wat betreft de herstelwerkzaamheden. Over het voedingspatroon van de Madeirezen krijgen we ook al weinig lovende woorden los: stokvis wat de klok slaat.
Vol goede moed – niet het minst wegens prima weersvooruitzichten, op een spat regen op 1 april na, maar dat is vast een Madeirees gebbetje – reizen G. en ik de avond voor vertrek af naar Amsterdam om bij reisgenote F. een op Indonesische leest gesch(r)oeide maaltijd en een korte nachtrust te gebruiken.
Op zaterdag 20 februari hebben de weergoden het gemunt op Madeira. Juist het droge, gecultiveerde en dichtbevolkte zuiden van het eiland wordt getroffen door urenlange zware regenval. De dag erop nemen we kennis van beelden en foto's van het kolkende, bruine water dat alles op zijn weg meesleurend door de gekanaliseerde rivieren raast en de straten van Funchal blank zet. Tientallen mensen komen om in het natuurgeweld en er wordt aanzienlijke schade aangericht. Het is plaatsvervangend lullig voor de lokale bevolking, maar wij, egoïstische toeristen als we zijn, vragen ons dan af of we nog wel naar Madeira moeten gaan, of ons huisje er nog staat, of niet alle wandelpaden en levada's weggespoeld zijn. Maar in de dagen na het noodweer hult de reisorganisatie bij welke we onze vakantie geboekt hebben zich in stilzwijgen. Bovendien zal de ergste rommel in een maand toch wel zijn opgeruimd? De Madeirezen moeten tenslotte ook naar hun werk, om maar eens een zijstraat te noemen.
Nou, dat kon nog wel eens vies tegenvallen, volgens vrienden die rond de jaarwisseling op Madeira zijn geweest. Ze schetsen een beeld van een maatschappij waar hangjongeren en -ouderen zich de godganse dag met een sikkel om hun nek op straat en in de talloze barretjes ophouden. Werken komt niet in het vocabulaire van de eilandbewoners voor en ze zien het dan ook duister in voor wat betreft de herstelwerkzaamheden. Over het voedingspatroon van de Madeirezen krijgen we ook al weinig lovende woorden los: stokvis wat de klok slaat.
Vol goede moed – niet het minst wegens prima weersvooruitzichten, op een spat regen op 1 april na, maar dat is vast een Madeirees gebbetje – reizen G. en ik de avond voor vertrek af naar Amsterdam om bij reisgenote F. een op Indonesische leest gesch(r)oeide maaltijd en een korte nachtrust te gebruiken.
Dag 1: Amsterdam – Madeira
Maandag 29 maart 2010
De wekker gaat om 2.30 uur. Koffie en de Schipholtaxi in. Chauffeur Martin, volgens de e-mailbevestiging partner Martin, legt omstandig uit dat je voor het vervangen van een achterlichtje het halve busje moet slopen. Gewapend met deze kennis stappen we op het vliegtuig, dat voor de gelegenheid gevuld is met de personificatie van een half weeshuis aan steunkousen. De purser deelt mede dat er geen videosysteem aanwezig is en dat we in plaats daarvan voorzien zijn van een editie van de glossy Grazia bij wijze van funfactor. Het is het oktobernummer van vorig jaar. "Vreemdgaan? M'n bekendheid houdt me netjes," geeft Daphne Deckers op de cover iets van haar zielenroerselen prijs. Een kleine vier vlieguren later is Madeira's kleine zusje Porto Santo te zien. Dit is praktisch één grote landingsbaan met een strand langs een van de bermen en kan aldus gevoeglijk van het vakantieverlanglijstje worden geschrapt. Boven het bizarre schiereiland Ponta de São Lourenço in het oosten van Madeira klappen de wielstellen uit en spoedig daarna staan we op de kleine luchthaven onze huurauto af te halen, hetgeen gepaard gaat met enige administratieve, volgens goed Madeirees gebruik op z'n elfendertigst afgehandelde rompslomp. Tijdens de zorgvuldig ingeplande en welverdiende sanitaire besognes klinkt Eye of the Tiger van Survivor.
Een verrassend korte rit, achtereenvolgens over een bochtige, maar heuse snelweg met wegens schrijnend ruimtegebrek krankzinnig korte dan wel afwezige in- en uitvoegstroken en door onlangs aangelegde, lange tunnels naar het op 700 meter hoogte gelegen dorpje Camacha, brengt ons op het rijkelijk bestruweelde landgoed waar ons onderkomen voor de komende week gelegen is. Die week is ruim voldoende om te ontdekken dat een wegenkaart van Madeira bij verschijnen alweer hopeloos verouderd is: de Portugese evenknie van Camiel Eurlings zwaait er de verkeersscepter. De indrukken van onze vrienden ten spijt wordt er, mogelijk geïnspireerd door gulle subsidies van de EU, op van elk greintje milieubewustzijn gespeende wijze werk gemaakt van het herscheppen van het bergachtige binnenland van het eiland in een Zwitserse gatenkaas. Tip van het huis: bezoek Madeira binnen nu en vijf jaar, voordat het gehele eiland geasfalteerd is. We worden hartverwarmend opgevangen op het kleinschalige, verstilde vakantiepark, dat desondanks gelegen is op slechts twintig minuten van het vliegveld, een halfuurtje van Funchal en op een steenworp afstand van een buitenproportioneel winkelcentrum met dito supermarkt. De bruggetjes langs de toegangsweg zijn weggeslagen tijdens het noodweer, maar de huisjes staan er nog. Ons huisje is knus en prettig oubollig ingericht en er is een voorbeeldig aangelegde, royale tuin met bloemenpracht waar kippen, ganzen, pauwen, een kat en een hond rondscharrelen. We voelen ons er meteen thuis. Het is er opvallend koeler dan aan de kust, meer wolken ook.
We willen weer even wat bloed door onze aderen laten stromen en ook anderszins de inwendige mens verwennen, dus zetten de auto in Camacha neer en klimmen naar het kerkje, ervan uitgaande dat zich daar het centrum van het dorpje ophoudt. Camacha is het dorp van de rietvlechters, weten we dankzij de diverse geraadpleegde reisliteratuur. Er is echter geen mand te zien, wel een hoedenwinkel, een poor man's Blokker en een tweetal etablissementen met plastic terrasmeubilair dat beslapen en behangen wordt door ouderen van dagen met wollen mutsen. Blijkens de vele reclame-uitingen domineert Brisa de frisdrankenmarkt op Madeira, maar er zijn in heinde en verre geen Brisa-sletjes te bekennen. We nemen plaats op een van de terrasjes, alwaar de menukaart een al te florissante voorstelling van zaken geeft. Maar de stukken kip met salade en frites worden gretig aan de maagsappen toevertrouwd. Met onze magen gevuld lopen we verder, laten we de eerste uitzichten op de zuidkust op ons inwerken en bereiken we ten slotte het eigenlijke centrum van Camacha: een ruim, groen plein ter grootte van een voetbalveld, enige neringdoenden, een restaurant, enkele souvenirwinkels met rieten manden en hetgeen waar de Madeirezen de komende week patent op lijken te hebben, te weten een kerk die op zijn zachtst gezegd geen feest voor het oog is. De brochures wisten ons te vertellen dat Camacha een van de schilderachtigste plaatsjes op het eiland is. Dat belooft wat.
Na de boodschappen lopen we op het landgoed een eindje langs de oevers van het riviertje, op zoek naar de levada die naar Camacha leidt. Het pad loopt echter dood door de verwoestingen die een maand geleden zijn aangericht. Meer vernielingen zien we als we, op zoek naar een restaurantje om de avondmaaltijd te gebruiken, de oude weg bergafwaarts naar Funchal volgen. Complete stukken bos zijn weggespoeld door de modderstromen. Zoals het West-Europeanen betaamt zijn we aan de vroege kant. We keren om en besluiten in het restaurant te eten dat op een paar honderd meter van ons huisje gelegen is. In afwachting op de kok drinken we een sapje in het tamelijk desolate cafégedeelte, waar we ons om beurten verbazen over de door een dwerg gepresenteerde, Portugese versie van Prijzenslag en de sikkeneurige dame die ons bedient. Het eten is niet bepaald verfijnd, maar wel goed: spiezen kippen- en rundvlees met salade en gefrituurd maïsmeel dat met mathematische precisie in blokjes is gesneden. Een maderaatje tot besluit.
Een verrassend korte rit, achtereenvolgens over een bochtige, maar heuse snelweg met wegens schrijnend ruimtegebrek krankzinnig korte dan wel afwezige in- en uitvoegstroken en door onlangs aangelegde, lange tunnels naar het op 700 meter hoogte gelegen dorpje Camacha, brengt ons op het rijkelijk bestruweelde landgoed waar ons onderkomen voor de komende week gelegen is. Die week is ruim voldoende om te ontdekken dat een wegenkaart van Madeira bij verschijnen alweer hopeloos verouderd is: de Portugese evenknie van Camiel Eurlings zwaait er de verkeersscepter. De indrukken van onze vrienden ten spijt wordt er, mogelijk geïnspireerd door gulle subsidies van de EU, op van elk greintje milieubewustzijn gespeende wijze werk gemaakt van het herscheppen van het bergachtige binnenland van het eiland in een Zwitserse gatenkaas. Tip van het huis: bezoek Madeira binnen nu en vijf jaar, voordat het gehele eiland geasfalteerd is. We worden hartverwarmend opgevangen op het kleinschalige, verstilde vakantiepark, dat desondanks gelegen is op slechts twintig minuten van het vliegveld, een halfuurtje van Funchal en op een steenworp afstand van een buitenproportioneel winkelcentrum met dito supermarkt. De bruggetjes langs de toegangsweg zijn weggeslagen tijdens het noodweer, maar de huisjes staan er nog. Ons huisje is knus en prettig oubollig ingericht en er is een voorbeeldig aangelegde, royale tuin met bloemenpracht waar kippen, ganzen, pauwen, een kat en een hond rondscharrelen. We voelen ons er meteen thuis. Het is er opvallend koeler dan aan de kust, meer wolken ook.
We willen weer even wat bloed door onze aderen laten stromen en ook anderszins de inwendige mens verwennen, dus zetten de auto in Camacha neer en klimmen naar het kerkje, ervan uitgaande dat zich daar het centrum van het dorpje ophoudt. Camacha is het dorp van de rietvlechters, weten we dankzij de diverse geraadpleegde reisliteratuur. Er is echter geen mand te zien, wel een hoedenwinkel, een poor man's Blokker en een tweetal etablissementen met plastic terrasmeubilair dat beslapen en behangen wordt door ouderen van dagen met wollen mutsen. Blijkens de vele reclame-uitingen domineert Brisa de frisdrankenmarkt op Madeira, maar er zijn in heinde en verre geen Brisa-sletjes te bekennen. We nemen plaats op een van de terrasjes, alwaar de menukaart een al te florissante voorstelling van zaken geeft. Maar de stukken kip met salade en frites worden gretig aan de maagsappen toevertrouwd. Met onze magen gevuld lopen we verder, laten we de eerste uitzichten op de zuidkust op ons inwerken en bereiken we ten slotte het eigenlijke centrum van Camacha: een ruim, groen plein ter grootte van een voetbalveld, enige neringdoenden, een restaurant, enkele souvenirwinkels met rieten manden en hetgeen waar de Madeirezen de komende week patent op lijken te hebben, te weten een kerk die op zijn zachtst gezegd geen feest voor het oog is. De brochures wisten ons te vertellen dat Camacha een van de schilderachtigste plaatsjes op het eiland is. Dat belooft wat.
Na de boodschappen lopen we op het landgoed een eindje langs de oevers van het riviertje, op zoek naar de levada die naar Camacha leidt. Het pad loopt echter dood door de verwoestingen die een maand geleden zijn aangericht. Meer vernielingen zien we als we, op zoek naar een restaurantje om de avondmaaltijd te gebruiken, de oude weg bergafwaarts naar Funchal volgen. Complete stukken bos zijn weggespoeld door de modderstromen. Zoals het West-Europeanen betaamt zijn we aan de vroege kant. We keren om en besluiten in het restaurant te eten dat op een paar honderd meter van ons huisje gelegen is. In afwachting op de kok drinken we een sapje in het tamelijk desolate cafégedeelte, waar we ons om beurten verbazen over de door een dwerg gepresenteerde, Portugese versie van Prijzenslag en de sikkeneurige dame die ons bedient. Het eten is niet bepaald verfijnd, maar wel goed: spiezen kippen- en rundvlees met salade en gefrituurd maïsmeel dat met mathematische precisie in blokjes is gesneden. Een maderaatje tot besluit.
Dag 2: Ponta de São Lourenço
Dinsdag 30 maart 2010
We laten de wekkertjes voor wat ze zijn en onze respectievelijke biologische klokken het werk doen. We ontbijten uitgebreid en smeren brood voor onderweg. Buiten is het bewolkt en valt er soms een beetje motregen. Onderweg naar het schiereiland Ponta de São Lourenço komt de zon er schielijk bij. De grillige landtong baadt in het zonlicht, constateren we verheugd op de riante parkeerplaats. Het heeft er alle schijn van dat er in het IKEA-bouwpakket van Madeira per abuis enkele kliffen verzeild zijn geraakt en dat de schepper deze dan maar aan de oostkant van het eiland heeft vastgeniet. Waar de rest van het eiland overwegend groen van karakter is, ligt hier een trits boomloze, begraste rotsen voor onze neus. Een duidelijk, goed onderhouden pad leidt naar het uiterste puntje van Madeira. In de verte zien we het eindpunt van de tocht al liggen, het door palmbomen en picknickbankjes omzoomde Casa da Sardinha. Lavavelden, rode en gele zwavelafzettingen op het gesteente, links en rechts ruige kustlijnen met puntige rotsen. Waar aan de zuidzijde het water kalm is, beukt de zee aan de noordkant op onbarmhartige zijde op de kliffen, met woeste schuimkoppen. Steeds zijn er verrassende doorkijkjes, alsof je na elke bocht een cadeautje uitpakt. Op een smalle graat, waar de kliffen aan beide zijden loodrecht in zee afdalen, is het pad beveiligd met hekken. We lunchen op een van de picknickbankjes bij het idyllisch gelegen Casa da Sardinha en aanvaarden na een avontuurlijke sanitaire pitsstop de terugweg over hetzelfde pad. De bergen van Madeira zijn gehuld in donkere wolkenpakketten, terwijl wij profiteren van uitbundige zonneschijn. Op de parkeerplaats heeft een snackbar met bijbehorende luide stroomgenerator zijn heil gezocht.
We doen een drankje in het nabijgelegen kustplaatsje Caniçal, een sfeerloos oord met een vuil keienstrand en een bedrijvige containerhaven. 's Avonds eten we in Camacha, waar het even vriendelijke als dienstdoende personeel zich mentaal voorbereidt op een groot huwelijksdiner. Helaas is het ons niet gegeven het kersverse bruidspaar te mogen bewonderen.
We doen een drankje in het nabijgelegen kustplaatsje Caniçal, een sfeerloos oord met een vuil keienstrand en een bedrijvige containerhaven. 's Avonds eten we in Camacha, waar het even vriendelijke als dienstdoende personeel zich mentaal voorbereidt op een groot huwelijksdiner. Helaas is het ons niet gegeven het kersverse bruidspaar te mogen bewonderen.
Dag 3: Funchal – Monte
Woensdag 31 maart 2010
Het belooft een zware dag te worden voor mijn gisteren tamelijk ernstig verbrande hoofdhuid en dus stappen we gewapend met petten, bandana's en zonnebrandcrème in de auto, op weg naar Funchal. Met ruim 100.000 zielen is het de big smoke van Madeira en een van de grootste steden van Portugal inclusief vasteland. Tevens is het het droogste, zonnigste en warmste plekje van het eiland, hetgeen de weersvooruitzichten voor Madeira ietwat misleidend maakt, aangezien het meetstation van het Portugese KNMI zich hier ophoudt. Funchal ligt in hetgeen in ronkende vakantiefoldertaal amfitheater wordt genoemd: de stad wordt omsloten door bergen, behalve natuurlijk aan de zeezijde. Funchal is grofweg in te delen in drie zones: van oost naar west zijn dat het pittoreske, door kleine straatjes doorkruiste oude centrum, een commercieel district met winkelstraten en alle belangrijke gebouwen en de hotelzone, waar het gros van de vakantiegangers onderdak vindt. Voor de plaatselijke economie is dit ideaal, aangezien dagjesmensen die wat minder goed ter been zijn (95% van alle toeristen) aldus genoodzaakt zijn een transfer per minibusje of taxi te regelen om het historische deel van Funchal met al zijn barretjes en restaurantjes te bezoeken. Daarnaast bevindt zich hier het flonkerende station van de kabelbaan naar Monte, een lommerrijk dorpje boven Funchal met een fraaie kerk en prachtig aangelegde tuinen, maar dat toch vooral bekend staat als startpunt van een adrenalinespiegelverhogende rit per tobogan naar een obscure buitenwijk van Funchal, vanwaaruit men genoodzaakt is een bus of taxi te nemen naar een vanuit toeristisch oogpunt belangwekkender deel van de stad.
We laten onze huurauto achter in een parkeergarage en na onze op verbranden staande huid ingesmeerd en een al te opdringerige taxichauffeur afgepoeierd te hebben is het op naar de eerste toeristische trekpleister, te weten de Mercado dos Lavradores, een overdekte boerenmarkt. Op niet al te fotogenieke wijze wordt de gebruikelijke, zowel voor de lokale bevolking als de toerist aanlokkelijke koopwaar aan de man gebracht: verse vis, groente en fruit, rietvlechtersprullaria, Madeirese wijn en koelkastmagneetjes. We laten ons gewillig door een eeuwig glimlachende, met hip sikje behepte fruitverkoper afzetten en zijn beduidend goedkoper uit bij de groentestalletjes, waar we onze avondmaaltijd bijeen scharrelen. Na een stief halfuurtje hebben we het wel gezien en sluiten we achter aan in de rij voor de financieel gepeperde kabelbaanrit naar Monte. Vanuit onze gondel zijn de sporen die de aardverschuivingen en modderstromen ruim een maand geleden hebben achtergelaten goed te zien. Tegenover ons zit een Duits gezelschap. De vraag of wij ook gekomen zijn om het eiland al wandelend te verkennen kunnen we bevestigend beantwoorden.
"Wij hebben een Duitse gids ingehuurd," vertelt een van hen. "Ideaal! Hebben jullie een Nederlandse gids?"
"Nee, wij wandelen op onszelf."
"O, hoe doen jullie dat dan?"
"We hebben een boekje gekocht."
"Ja, dat kan natuurlijk ook."
Haar blik verraadt onomwonden dat verbazing en afkeuring vechten om voorrang.
Kort en goed, gezellig wil het niet worden en het restant van de kabelbaanrit wordt dan ook in gewijde stilte genoten.
Hordes dagjesmensen bevolken de weinige straatjes van Monte, maar het dorpje zelf oogt pittoresk en behoorlijk authentiek. De argeloze toerist hoeft zich niet door een haag van stalletjes heen te worstelen en dat is wel zo prettig. Het prachtige uitzicht over Funchal is gratis, maar dat geldt niet voor de vermaarde tuinen en de tobogan. We besluiten deze attracties niet een krater in ons budget te laten slaan en gaan op zoek naar een mogelijkheid om te lunchen. Dat valt voorwaar nog niet mee, maar uiteindelijk vinden we een kiosk met een aantrekkelijk terras waar we voor een verrassend zacht prijsje in onze behoeften worden voorzien.
Nadat we weer naar zeeniveau zijn afgedaald sjokken we door de bekinderkopte steegjes van het oude centrum en langs de drukke, lawaaierige winkelstraten ten westen daarvan. Naast het frietgele fort aan het strand ligt een vervallen zwembadcomplex met druppende douchekoppen en blank staande kleedhokjes. 's Avonds koken we zelf, een ovenschotel van inktvisringen met groenten en aardappelen van de markt.
We laten onze huurauto achter in een parkeergarage en na onze op verbranden staande huid ingesmeerd en een al te opdringerige taxichauffeur afgepoeierd te hebben is het op naar de eerste toeristische trekpleister, te weten de Mercado dos Lavradores, een overdekte boerenmarkt. Op niet al te fotogenieke wijze wordt de gebruikelijke, zowel voor de lokale bevolking als de toerist aanlokkelijke koopwaar aan de man gebracht: verse vis, groente en fruit, rietvlechtersprullaria, Madeirese wijn en koelkastmagneetjes. We laten ons gewillig door een eeuwig glimlachende, met hip sikje behepte fruitverkoper afzetten en zijn beduidend goedkoper uit bij de groentestalletjes, waar we onze avondmaaltijd bijeen scharrelen. Na een stief halfuurtje hebben we het wel gezien en sluiten we achter aan in de rij voor de financieel gepeperde kabelbaanrit naar Monte. Vanuit onze gondel zijn de sporen die de aardverschuivingen en modderstromen ruim een maand geleden hebben achtergelaten goed te zien. Tegenover ons zit een Duits gezelschap. De vraag of wij ook gekomen zijn om het eiland al wandelend te verkennen kunnen we bevestigend beantwoorden.
"Wij hebben een Duitse gids ingehuurd," vertelt een van hen. "Ideaal! Hebben jullie een Nederlandse gids?"
"Nee, wij wandelen op onszelf."
"O, hoe doen jullie dat dan?"
"We hebben een boekje gekocht."
"Ja, dat kan natuurlijk ook."
Haar blik verraadt onomwonden dat verbazing en afkeuring vechten om voorrang.
Kort en goed, gezellig wil het niet worden en het restant van de kabelbaanrit wordt dan ook in gewijde stilte genoten.
Hordes dagjesmensen bevolken de weinige straatjes van Monte, maar het dorpje zelf oogt pittoresk en behoorlijk authentiek. De argeloze toerist hoeft zich niet door een haag van stalletjes heen te worstelen en dat is wel zo prettig. Het prachtige uitzicht over Funchal is gratis, maar dat geldt niet voor de vermaarde tuinen en de tobogan. We besluiten deze attracties niet een krater in ons budget te laten slaan en gaan op zoek naar een mogelijkheid om te lunchen. Dat valt voorwaar nog niet mee, maar uiteindelijk vinden we een kiosk met een aantrekkelijk terras waar we voor een verrassend zacht prijsje in onze behoeften worden voorzien.
Nadat we weer naar zeeniveau zijn afgedaald sjokken we door de bekinderkopte steegjes van het oude centrum en langs de drukke, lawaaierige winkelstraten ten westen daarvan. Naast het frietgele fort aan het strand ligt een vervallen zwembadcomplex met druppende douchekoppen en blank staande kleedhokjes. 's Avonds koken we zelf, een ovenschotel van inktvisringen met groenten en aardappelen van de markt.
Dag 4: Rabaçal
Donderdag 1 april 2010
We zitten al vroeg aan het ontbijt, want we hebben een lange rit naar Rabaçal voor de boeg, in het westen van Madeira. Hier zijn we van zins een aantal korte levadawandelingen te doen. We nemen de zo langzamerhand vertrouwde route naar de snelweg langs de zuidkust en volgen deze westwaarts via Funchal tot aan het eind bij Ribeira Brava. Vanaf hier volgen we een weg door een kloofdal weer landinwaarts, met in de verte het centrale bergland waarvan de hoogste toppen zich in bewolking en mist lijken op te houden. Tot aan Serra de Água, waar we deze weg verruilen voor een smaller, kronkelend bergweggetje richting de Encumeadapas, zijn delen van het asfalt weggeslagen door overstromingen. Hier moeten we stapvoets over een avontuurlijke, onverharde improvisatieventweg vol kuilen en stenen. De frisse, winderige Encumeadapas, op 1.007 meter hoogte, biedt aan de ene zijde een blik op grillige, door jagende wolken omfloerste pieken; aan de andere kant kijk je de diepte in, met in de verte de zuidkust en de zee die in het zonlicht baden. We klimmen verder, terwijl de temperatuur met rasse schreden daalt. Op de verlaten hoogvlakte Paúl da Serra rijden we in de mist en wijst het spreekwoordelijke kwik van onze dashboardthermometer nog maar een schamele 3 graden boven nul aan. Dat is het nog steeds als we onze huurauto op de al even desolate parkeerplaats langs de weg, boven het boswachtershuisje van Rabaçal, parkeren. Het is nog vroeg, er staat nog een auto en het shuttlebusje naar het huisje rijdt nog niet. Derhalve bedwingen we het asfaltweggetje dat het dal in meandert richting Rabaçal al wandelend. De mist is wat opgetrokken en ons is een blik op glooiende, beboste hellingen vergund. Vanaf Rabaçal leidt een geplaveid, wat glibberig pad naar de Levada do Risco. Deze volgen is een peulenschil en na een halfuurtje door de kloof te hebben gelopen bereiken we een spectaculaire waterval. We zijn alleen, maar niet voor lang. Al na een minuut of tien komen de volgende mensen aan. Er zitten tamme vinken die uit je hand eten. We aanvaarden de terugtocht en nog voor het boswachtershuisje nemen we de aftakking naar de Levada dos 25 Fontes, die we via een trap bereiken. Het kanaaltje stroomt bijna over, talrijke stroompjes en watervalletjes komen erin uit. Het pad erlangs is in eerste instantie breed, maar algauw volgen er enkele smallere passages die echter alle gezekerd zijn. Dat er ook nu nog nog nauwelijks toeristen zijn scheelt ook een slok op een maderaatje; terug naar Rabaçal zou nog wel eens interessant kunnen worden. Met een bocht naar rechts bereiken we een wonderschoon kommetje met steile rotswanden, bomen, één grote en een stevige verzameling kleine watervallen: de vijfentwintig bronnen. Of het er echt vijfentwintig zijn hebben we niet nageteld, maar waarschijnlijk zijn het er minder, zoals een duizendpoot geen duizend poten heeft. Terwijl we een boterham eten wordt het drukker en drukker. We gaan weer op weg en alras blijkt dat de tourbussen zijn gearriveerd. We moeten ons her en der langs grote kuddes dagjesmensen met gids wurmen en daarbij dienen halsbrekende toeren te worden uitgehaald. Waren we vanochtend met geen stok uit bed te krijgen, nu zijn we toch wel blij dat we ruim voor zonsopkomst de klamme lappen hebben gelaten voor wat ze zijn. Bij de afsplitsing laten we de trap links liggen en nemen we een veel rustigere en geleidelijker stijgende route langs de levada. Dat eigen initiatief lijkt echter bij een omgevallen boom en een flinke aardverschuiving afgestraft te worden, maar met wat klauterwerk bereiken we toch de trap naar boven. Bij het huisje aangekomen gunnen we ons de luxe van het pendelbusje naar de parkeerplaats.
We steken de weg over en achter een groot waterreservoir en een kapelletje vinden we het begin van de Levada do Paúl die we een eindje oostwaarts volgen. Liepen we de vorige levadatochten onder een bladerdak, nu is er haast geen boom te bekennen. In plaats daarvan gele brem en grazende koeien. De levada volgt de rand van de hoogvlakte en we zouden continu zicht hebben gehad op de kustplaatsjes en de Atlantische Oceaan ruim 1.300 meter onder ons, ware het niet dat grote plukken mist door de wind tegen de steile helling op worden gedreven. Op een grassig plekje eten we wat, waarna we naar de auto teruglopen. Daarbij moeten we nog met een ruime boog om een koe met kalf heen wandelen, die het smalle paadje blokkeren en ons dreigend volgen met hun ogen.
Onderweg stoppen we nog even bij een uitspanning genaamd Jungle Rain, dat ons is aangeraden door vrienden. Er is hoegenaamd geen klandizie, hetgeen ons doet besluiten naar ons huisje te gaan. Het ziet er wel geinig uit: er klinkt junglemuziek, er hangt weelderig nepstruweel aan de plafonds en de barkrukken zijn uitgerust met staarten en zittingen in luipaard-, zebra- en ander wildmotief. Onder het genot van Japanse kinderprogramma's eten we weer in het restaurant met de chagrijnige gastvrouw. Zowel op gastronomisch als humeurig gebied worden we niet teleurgesteld.
We steken de weg over en achter een groot waterreservoir en een kapelletje vinden we het begin van de Levada do Paúl die we een eindje oostwaarts volgen. Liepen we de vorige levadatochten onder een bladerdak, nu is er haast geen boom te bekennen. In plaats daarvan gele brem en grazende koeien. De levada volgt de rand van de hoogvlakte en we zouden continu zicht hebben gehad op de kustplaatsjes en de Atlantische Oceaan ruim 1.300 meter onder ons, ware het niet dat grote plukken mist door de wind tegen de steile helling op worden gedreven. Op een grassig plekje eten we wat, waarna we naar de auto teruglopen. Daarbij moeten we nog met een ruime boog om een koe met kalf heen wandelen, die het smalle paadje blokkeren en ons dreigend volgen met hun ogen.
Onderweg stoppen we nog even bij een uitspanning genaamd Jungle Rain, dat ons is aangeraden door vrienden. Er is hoegenaamd geen klandizie, hetgeen ons doet besluiten naar ons huisje te gaan. Het ziet er wel geinig uit: er klinkt junglemuziek, er hangt weelderig nepstruweel aan de plafonds en de barkrukken zijn uitgerust met staarten en zittingen in luipaard-, zebra- en ander wildmotief. Onder het genot van Japanse kinderprogramma's eten we weer in het restaurant met de chagrijnige gastvrouw. Zowel op gastronomisch als humeurig gebied worden we niet teleurgesteld.
Dag 5: Curral das Freiras – Cãmara de Lobos – Cabo Girão
Vrijdag 2 april 2010
Nadat we onze biologische klokken het werk hebben laten doen en deze bioritmische voorzet met groot vertoon van routine is ingekopt door de cafeïne, maken we aanstalten om de bergrit naar Eira do Serrado te aanvaarden en geven we deze woorden een daadkrachtig vervolg. Een smal, bochtig, spannend weggetje leidt naar voornoemde parkeerplaats op 1.088 meter hoogte. Twee interessante wandelpaden ontspringen hier: een kort pad naar een punt dat een adembenemend uitzicht biedt over een diep keteldal, Curral das Freiras, en een bergpad dat naar de bodem van deze door erosie uitgesleten krater loopt. In het keteldal ligt een dorpje. U begrijpt dat dit toeristische plaatsje tegenwoordig middels tunnels met speels gemak te bereiken is; in vroeger tijden echter was de afdaling over het steile wandelpad de enige manier om beneden te geraken. Toen in 1566 Franse zeerovers hun weinig verheffende ding deden in Funchal, vormde Curral das Freiras het veilige toevluchtsoord voor de nonnen van het klooster Santa Clara. Curral das Freiras betekent dan ook niet geheel toevallig nonnenstal.
Het zicht op de paadjes wordt volledig ontnomen door een nogal uit de kluiten gewassen, door de Keltische klanken van Enhabezwangerde souvenirwinkel, die zo is ingericht dat de toiletten niet bereikbaar zijn zonder een kronkelende route langs alle koopwaar (met als onbetwist dieptepunt de penisvormige flessenopeners) te hebben ondernomen. Dat laat onverlet dat het uitzicht over het dal en het erachtergelegen bergland machtig is en de zigzaggende afdaling van ruim een uur door kastanjebossen bijzonder aangenaam, ofschoon op deze en gene passage potentieel enkelverstuikend steil. In het dorpje ligt teleurstelling op de loer, maar over een halfuur komt al de bus naar Eira do Serrado. Algauw worden we echter aangesproken door een taxichauffeur die ons en een Ests meisje wel voor een tientje naar boven wil rijden. Dat idee is te aanlokkelijk en de chauffeur toont zich ook nog eens een aardige man en een beschaafd rijder.
We willen gaan lunchen in Cãmara de Lobos, volgens de reisliteratuur een schilderachtig vissersdorp aan de zuidkust. Met enige reserve parkeren we de auto in de bovenstad, maar als we naar beneden lopen blijkt de nederzetting echt de moeite waard te zijn. De ligging is schitterend, tussen de lavarotsen. In het haventje ligt een halve armada aan vissersbootjes en er hangt een schat aan stokvis te drogen. Rondom liggen pastelkleurige huisjes. Rondom de Middellandse Zee zou dat de ideale setting zijn geweest voor een keur aan restaurantjes, barretjes en terrasjes, zo niet hier. We zijn aangewezen op een hippig visrestaurant dat wat hoger in een modern, glazen gebouw is gevestigd. De immense raampartijen bieden ongehinderd uitzicht op de haven. Een jonge ober biedt ongewenst tegenwicht door ons hinderlijk vaak te verzoeken toch vooral een kijkje te nemen bij de verse vis. Vermoedelijk omdat we weigeren te happen schijnt het leeuwendeel van de menukaart plotsklaps uitverkocht te zijn. We nemen vissoep, slakken en salade. De kok stelt ons in elk geval niet teleur.
We pikken de Cabo Girão nog even mee, de hoogste klif van Madeira en een van de hoogste van Europa. Verschillende bronnen uit de reisbranche reppen zelfs van de op een na hoogste klif van Europa, maar dat is uit de lucht gegrepen: zowel in Noorwegen als in Ierland zijn hogere kliffen te vinden. Maar 580 meter vinden wij al hoog genoeg. In de diepte liggen enkele akkers die tot voor kort alleen vanaf zee bereikbaar waren; inmiddels is er een kabelbaantje aangelegd die het leven van de boeren aanmerkelijk vergemakkelijkt.
In het huisje maken we deze afwisselende dag nog wat afwisselender middels het eten van eieren.
Het zicht op de paadjes wordt volledig ontnomen door een nogal uit de kluiten gewassen, door de Keltische klanken van Enhabezwangerde souvenirwinkel, die zo is ingericht dat de toiletten niet bereikbaar zijn zonder een kronkelende route langs alle koopwaar (met als onbetwist dieptepunt de penisvormige flessenopeners) te hebben ondernomen. Dat laat onverlet dat het uitzicht over het dal en het erachtergelegen bergland machtig is en de zigzaggende afdaling van ruim een uur door kastanjebossen bijzonder aangenaam, ofschoon op deze en gene passage potentieel enkelverstuikend steil. In het dorpje ligt teleurstelling op de loer, maar over een halfuur komt al de bus naar Eira do Serrado. Algauw worden we echter aangesproken door een taxichauffeur die ons en een Ests meisje wel voor een tientje naar boven wil rijden. Dat idee is te aanlokkelijk en de chauffeur toont zich ook nog eens een aardige man en een beschaafd rijder.
We willen gaan lunchen in Cãmara de Lobos, volgens de reisliteratuur een schilderachtig vissersdorp aan de zuidkust. Met enige reserve parkeren we de auto in de bovenstad, maar als we naar beneden lopen blijkt de nederzetting echt de moeite waard te zijn. De ligging is schitterend, tussen de lavarotsen. In het haventje ligt een halve armada aan vissersbootjes en er hangt een schat aan stokvis te drogen. Rondom liggen pastelkleurige huisjes. Rondom de Middellandse Zee zou dat de ideale setting zijn geweest voor een keur aan restaurantjes, barretjes en terrasjes, zo niet hier. We zijn aangewezen op een hippig visrestaurant dat wat hoger in een modern, glazen gebouw is gevestigd. De immense raampartijen bieden ongehinderd uitzicht op de haven. Een jonge ober biedt ongewenst tegenwicht door ons hinderlijk vaak te verzoeken toch vooral een kijkje te nemen bij de verse vis. Vermoedelijk omdat we weigeren te happen schijnt het leeuwendeel van de menukaart plotsklaps uitverkocht te zijn. We nemen vissoep, slakken en salade. De kok stelt ons in elk geval niet teleur.
We pikken de Cabo Girão nog even mee, de hoogste klif van Madeira en een van de hoogste van Europa. Verschillende bronnen uit de reisbranche reppen zelfs van de op een na hoogste klif van Europa, maar dat is uit de lucht gegrepen: zowel in Noorwegen als in Ierland zijn hogere kliffen te vinden. Maar 580 meter vinden wij al hoog genoeg. In de diepte liggen enkele akkers die tot voor kort alleen vanaf zee bereikbaar waren; inmiddels is er een kabelbaantje aangelegd die het leven van de boeren aanmerkelijk vergemakkelijkt.
In het huisje maken we deze afwisselende dag nog wat afwisselender middels het eten van eieren.
Dag 6: Ribeira Brava
Zaterdag 3 april 2010
We worden al vroeg gewekt door het gekraai van de hanen. We smeren dikke boterhammen met omelet, welke energie- en calorieënvoorraad tijdens de warme en inspannende wandeling van vandaag zeker welkom is. Vanaf Ribeira Brava op zeeniveau is het een pittige klim van 400 hoogtemeters naar de Levada Nova. Die volgen we geruime tijd langs de flanken van een groen dal, alvorens we weer afdalen naar de kust. In de tuinen en boomgaarden rond Ribeira Brava wordt veel exotisch fruit verbouwd, waaronder papaja's, passievruchten, avocado's, mango's en suikerappels. De kleine en louter met hijgerige en handtastelijke verkopers behepte fruitmarkt in het toeristische centrum mag dan ook gerust een flinke domper worden genoemd. We lopen de kustpromenade af en steken de gekanaliseerde rivier de Ribeira Brava over middels een noodvoetgangersbrug. De oorspronkelijke verkeersbrug is weggeslagen door het woest kolkende water en van het even verderop gelegen idyllische strand met strooien parasols dat ons toelacht vanuit ons wandelgidsje is evenmin veel gespaard gebleven. Bulldozers zijn druk doende met het opkalefateren van het een en ander voor het op til zijnde strandseizoen.
Meteen begint de klim over een steil keienpad. We komen uit op een asfaltweg, volgen een haarspeldbocht en slaan dan rechtsaf een smaller, geplaveid pad in, gestaag omhoog tussen de huizen, tuinen en bananenplantages door. Tussendoor hebben we uitzicht over het ruige dal van de Ribeira Brava, waarvan de hellingen dienst doen als landbouwterrassen. Na ruim een uur klimmen stuiten we op een barretje en zijn we boven. Honderd meter verderop begint de Levada Nova, maar we raken het kanaaltje al snel weer kwijt als deze onder een doorgaande weg duikt. We moeten al onze kaartlees- en tekstverklarende capaciteiten aanwenden, aangevuld met enig gezond verstand om het vervolg te vinden. Ook een Duits stel loopt te dralen en te ijsberen. Bij een trap in een haarspeldbocht vinden we de levada dan toch en lopen we verder over de betonnen rand, her en der behendig distelstruiken en omgevallen bomen ontwijkend. Met een ruime bocht naar rechts draaien we een fraaie kloof in, het dal van de Ribeira de Tabua. Enkele smalle gedeeltes zijn gezekerd en we passeren enkele vervallen huisjes. We kruisen een asfaltweggetje, lopen over een betonnen rand en vinden de ingang van de tunnel die we moeten doorkruisen. Maar de tunnel is ingestort tijdens het noodweer en er wordt met man en macht gewerkt aan het herstel. "No pasa," klinkt het desgevraagd, "geen toegang." Het Duitse stel dat we al eerder tegen het lijf zijn gelopen staat erbij en kijkt ernaar. Het lijkt erop dat ze afwachten wat wij doen, maar het idee om ze op sleeptouw te nemen spreekt ons allerminst aan. We proberen de werkzaamheden te vermijden door om de zwaar beschadigde tunnel heen te gaan. We passeren een aardverschuiving, lopen door een poortje, waarna we overigens een geweldig panorama over het dal hebben, zien de levada aan de overkant lopen, maar hoe verder te gaan aan deze kant van de kloof? We vragen het een boer, maar ook hij zegt: "No pasa." Hij probeert ons met handen en voeten duidelijk te maken dat verderop de levada op sommige plaatsen is weggespoeld. De Duitsers hebben ons al die tijd nauwlettend gevolgd, hopend op een knoop die wordt doorgehakt. We stellen een besluit nog even uit om te kunnen lunchen en de hoop levend te houden het Duitse stel te kunnen dumpen. Dat lukt allebei wonderwel: de Duitsers lopen door, wij verorberen onze boterhammen en volgen daarna de dalende weg richting de kust. Het is een rustig, slingerend weggetje door bananenplantages met uitzichten over de kuststrook en het dal. Op splitsingen vragen we de weg aan de vriendelijke autochtonen. Zo bereiken we na een dik uur het steile keienpad dat we vanmorgen de andere kant op hebben bedwongen.
We eten een ijsje op een terras in Ribeira Brava alvorens we naar ons huisje rijden. 's Avonds eten we in een leuk restaurantje aan de oude weg richting Funchal. Er is een familiediner gaande. Het eten wordt in gewijde stilte gebruikt, maar als alle buikjes rond zijn heft oma een gevoelig bedoeld lied aan. Wij zien het geamuseerd aan, nippend aan een poncha.
Meteen begint de klim over een steil keienpad. We komen uit op een asfaltweg, volgen een haarspeldbocht en slaan dan rechtsaf een smaller, geplaveid pad in, gestaag omhoog tussen de huizen, tuinen en bananenplantages door. Tussendoor hebben we uitzicht over het ruige dal van de Ribeira Brava, waarvan de hellingen dienst doen als landbouwterrassen. Na ruim een uur klimmen stuiten we op een barretje en zijn we boven. Honderd meter verderop begint de Levada Nova, maar we raken het kanaaltje al snel weer kwijt als deze onder een doorgaande weg duikt. We moeten al onze kaartlees- en tekstverklarende capaciteiten aanwenden, aangevuld met enig gezond verstand om het vervolg te vinden. Ook een Duits stel loopt te dralen en te ijsberen. Bij een trap in een haarspeldbocht vinden we de levada dan toch en lopen we verder over de betonnen rand, her en der behendig distelstruiken en omgevallen bomen ontwijkend. Met een ruime bocht naar rechts draaien we een fraaie kloof in, het dal van de Ribeira de Tabua. Enkele smalle gedeeltes zijn gezekerd en we passeren enkele vervallen huisjes. We kruisen een asfaltweggetje, lopen over een betonnen rand en vinden de ingang van de tunnel die we moeten doorkruisen. Maar de tunnel is ingestort tijdens het noodweer en er wordt met man en macht gewerkt aan het herstel. "No pasa," klinkt het desgevraagd, "geen toegang." Het Duitse stel dat we al eerder tegen het lijf zijn gelopen staat erbij en kijkt ernaar. Het lijkt erop dat ze afwachten wat wij doen, maar het idee om ze op sleeptouw te nemen spreekt ons allerminst aan. We proberen de werkzaamheden te vermijden door om de zwaar beschadigde tunnel heen te gaan. We passeren een aardverschuiving, lopen door een poortje, waarna we overigens een geweldig panorama over het dal hebben, zien de levada aan de overkant lopen, maar hoe verder te gaan aan deze kant van de kloof? We vragen het een boer, maar ook hij zegt: "No pasa." Hij probeert ons met handen en voeten duidelijk te maken dat verderop de levada op sommige plaatsen is weggespoeld. De Duitsers hebben ons al die tijd nauwlettend gevolgd, hopend op een knoop die wordt doorgehakt. We stellen een besluit nog even uit om te kunnen lunchen en de hoop levend te houden het Duitse stel te kunnen dumpen. Dat lukt allebei wonderwel: de Duitsers lopen door, wij verorberen onze boterhammen en volgen daarna de dalende weg richting de kust. Het is een rustig, slingerend weggetje door bananenplantages met uitzichten over de kuststrook en het dal. Op splitsingen vragen we de weg aan de vriendelijke autochtonen. Zo bereiken we na een dik uur het steile keienpad dat we vanmorgen de andere kant op hebben bedwongen.
We eten een ijsje op een terras in Ribeira Brava alvorens we naar ons huisje rijden. 's Avonds eten we in een leuk restaurantje aan de oude weg richting Funchal. Er is een familiediner gaande. Het eten wordt in gewijde stilte gebruikt, maar als alle buikjes rond zijn heft oma een gevoelig bedoeld lied aan. Wij zien het geamuseerd aan, nippend aan een poncha.
Dag 7: Boca da Encumeada – Santana – Ribeiro Frio
Zondag 4 april 2010
Eerste Paasdag. Naast de te doen gebruikelijke boterhammen, veldflessen en kaartmateriaal pakken we de hoofdlampjes in onze rugzakken. We zijn van zins naar de Encumeadapas te rijden en daar de Levada do Norte te volgen naar het welig begroeide, vochtige Folhadal. En route zullen we een aantal lange, donkere tunnels tegen het vege lijf lopen. Sommige tunnelpassages zijn smal en laag en een zaklantaarn is dan ook beslist geen overbodige luxe. Het is grijs weer en het regent als we het vertrek aanvaarden, maar op een bergachtig eiland als Madeira kan het luttele kilometers verder totaal ander weer zijn. Dat blijkt te kloppen: aan de kust is het aanmerkelijk beter weer, maar als we weer landinwaarts rijden zien we dat de bergen in dikke wolkenpakketten gehuld zijn. Op de pas staat een stormachtige wind; het miezert, het is fris en slordige wolkenplukken jagen over de col. We besluiten onze plannen te herzien. Het idee is nu om via de noordkust naar Santana te rijden, daar de voor de streek typische kabouterhuisjes te bekijken en door te tuffen naar Ribeiro Frio om aldaar nog een ommetje te maken. De noordkant van Madeira is ongerepter, minder ontwikkeld en natter dan de zijde waar Funchal is gelegen. En dat is duidelijk te zien. De diepe kloven zijn dichtbegroeid, er zijn minder dorpjes en de wegen zijn er smaller en slechter. Maar inmiddels zijn de tunnelbouwers ook tot het noorden doorgedrongen: we bereiken de noordkust in een vloek en een zucht. We stoppen even om de ruige zee en de hoge golven te bekijken die spectaculair uiteenspatten op de rotspartijen. G. vindt een blauw kwalletje op het lavastrand. Vanhier is het zeker nog een uur rijden naar Santana, over een avontuurlijk bergweggetje door oude, donkere tunnels en langs menige onoverzichtelijke bocht. Het uitzicht is na elke bocht anders, maar steeds weer adembenemend. In Santana eten we graansoep en vis en laten we de karakteristieke huisjes voor wat ze zijn. We gaan weer de bergen in, zetten de auto in de kleine nederzetting Ribeiro Frio aan de kant en kuieren op het gemak over een breed levadapad naar het uitzichtpunt Balcões. Hier aanschouwen we de hoogste bergen van Madeira, waarvan de toppen in de wolken liggen, en kijken we de diepte in richting een waterkrachtcentrale. In de verte zien we de Atlantische Oceaan. We volgen de levada een eindje de andere kant op, door een bos, passeren een kiosk en komen weer bij de weg uit. Helaas is de levada hier afgesloten wegens werkzaamheden, waardoor we ons vertier moeten zoeken in een van de cafeetjes die Ribeiro Frio rijk is. Dwars door het centrale bergland rijden we naar Camacha. Door de mist zien we Ponta de São Lourenço in de diepte liggen, badend in het zonlicht. Volgens de thermometer in de auto is het buiten 8 graden; desondanks zitten ter ere van het paasfeest families te picknicken langs de weg. In de abri's van bushaltes hebben bewoners fruitstalletjes ingericht, maar een grandioos succes lijkt het niet te zijn, zo veel is op hun humeurige gezichten af te lezen. In het winkelcentrum van Camacha doen we de laatste inkopen en bekijken we even een voorstelling van zang en dans. 's Avonds eten we zeevruchten, aardappeltjes en groenten uit de oven.
Dag 8: Madeira – Amsterdam
Maandag 5 april 2010
In het vliegtuig zetten we de klok een uur vooruit en verkoopt de stewardess een dameshorloge.