Zoals ik Ötzi...
Wandelen in Vorarlberg, Liechtenstein en het Ötztal
Tijdens een kerstuitje naar Au (een van de honderden Au's die Oostenrijk rijk is, weten we inmiddels) waren G. en ik het er al over eens geworden dat we deze streek hoognodig eens in de zomermaanden moesten bezoeken, als de paradijselijke wandelpaden van alle winterse ongemakken vrij zijn. Vierenhalf jaar later is het zover: we hebben voor een week een camping onder de rook van het universiteitsstadje Dornbirn geboekt, daar waar de eerste echte Alpenbergen, nog niet met volle overtuigingskracht weliswaar, boven het Rijndal uit piepen. Daarna rijden we door naar het dorpje Umhausen in het Ötztal, midden in het hooggebergte, waar we nog eens een week stukslaan.
Dag 1: Beuningen – Worms
Donderdag 21 juli 2011
Om vijf uur staan we naast ons bed en na een snelle kop koffie voorzien we de achterbak van onze kampeeruitrusting, gooien we de tank vol en draaien we de snelweg op. Al in het Ruhrgebied stuiten we op de eerste stau. Rasthof Ville, dat we spontaan omdopen tot Rasthof File. Op Rasthof Wonnegau, ongeveer halverwege, moet de vakantievoorpret een pas op de plaats maken: een defect aan de koppeling treedt voor het voetlicht, waardoor we niet meer kunnen schakelen en we nu derhalve officieel gestrand zijn. Een medewerker van de ADAC kan een uur en wat getelefoneer en ge-sms later het euvel wel duiden, maar niet verhelpen en zorgt ervoor dat we nog eens een uur later worden weggesleept naar een garage in Worms.
Omdat het benodigde onderdeel ter oplapping besteld moet worden, kan de auto pas morgenochtend worden gerepareerd. Tegen wil en dank nemen we een kamer in het lichtelijk gedateerde hotel Asgard aan de overkant van de straat. De mechanicien doet nog enige welkome suggesties van toeristische aard van de hand. Het onderkomen doet zijn naam eer aan: in het trappenhuis staan asbakken. Onze kamer is voorzien van een bijbel en een meterkast. Het uitzicht op een groot kruispunt en een goederenspoorlijn wordt belemmerd door uitbundige gewassen. Het onderste schap van de kledingkast is zonder koelfaciliteiten en verdere opsmuk "omgetoverd" tot een heuse minibar met heuse minibartarieven. De basisfaciliteiten, te weten het bed en de sanitaire voorzieningen, zijn overigens dik in orde.
Het centrum van Worms is bijzonder aardig. Het is in zekere zin het Nijmegen van onze oosterburen, vermits de stad wedijvert om de titel "Oudste stad van Duitsland", samen met Trier en Keulen. Er is een struise domkerk en als een verstilde oase in het doordeweekse stadsgewoel ligt de oudste bewaarde joodse begraafplaats van Europa, een zachtglooiende, lommerrijke en mystieke bedoening alwaar de grafstenen schijnbaar ordeloos als scheve, rotte tanden in het gras staan. In een in de Duitse keuken van het minder verfijnde soort gespecialiseerd restaurant eten we gebakken aardappelen en rauwkostsalade met lam en schnitzel.
Omdat het benodigde onderdeel ter oplapping besteld moet worden, kan de auto pas morgenochtend worden gerepareerd. Tegen wil en dank nemen we een kamer in het lichtelijk gedateerde hotel Asgard aan de overkant van de straat. De mechanicien doet nog enige welkome suggesties van toeristische aard van de hand. Het onderkomen doet zijn naam eer aan: in het trappenhuis staan asbakken. Onze kamer is voorzien van een bijbel en een meterkast. Het uitzicht op een groot kruispunt en een goederenspoorlijn wordt belemmerd door uitbundige gewassen. Het onderste schap van de kledingkast is zonder koelfaciliteiten en verdere opsmuk "omgetoverd" tot een heuse minibar met heuse minibartarieven. De basisfaciliteiten, te weten het bed en de sanitaire voorzieningen, zijn overigens dik in orde.
Het centrum van Worms is bijzonder aardig. Het is in zekere zin het Nijmegen van onze oosterburen, vermits de stad wedijvert om de titel "Oudste stad van Duitsland", samen met Trier en Keulen. Er is een struise domkerk en als een verstilde oase in het doordeweekse stadsgewoel ligt de oudste bewaarde joodse begraafplaats van Europa, een zachtglooiende, lommerrijke en mystieke bedoening alwaar de grafstenen schijnbaar ordeloos als scheve, rotte tanden in het gras staan. In een in de Duitse keuken van het minder verfijnde soort gespecialiseerd restaurant eten we gebakken aardappelen en rauwkostsalade met lam en schnitzel.
Dag 2: Worms – Dornbirn
Vrijdag 22 juli 2011
Een goed ontbijt. We hebben om 9.00 uur een afspraak bij de garage om de auto op te halen. Logisch, want het onderdeel zou om 7.00 uur zijn bezorgd en om pünktlich 8.00 uur zou de monteur zijn begonnen om het malheur in "noch eine halbe Stunde" te verhelpen. Kort en goed, na veel vijven, zessen, schwierig's, frustratie, es dauert noch's en een ommetje door een deprimerend stadsdeel vol garages, showrooms en vervallen Plattenbau krijgen we om 13.30 uur het goede nieuws dat we verder kunnen, op het moment dat we eigenlijk alle hoop op een goede afloop al hadden opgegeven en onze stemming tot ver onder het nulpunt is gedaald. Het valt ons dan ook zwaar om blij te zijn. Zonder te lunchen gaan we ervandoor, weg uit het verdorven oord Worms, joodse begraafplaats of geen joodse begraafplaats.
Zonder verdere dieptepunten penetreren we richting Oostenrijk. Enige opluchting maakt zich van ons meester als we ter hoogte van de Bodensee het silhouet van de Alpen in de verte zien. Nog geen uur later rijden we het campingterrein op, gelegen in een bosrijk dal aan de rand van de stad dat wordt opgeluisterd door het geruis van de Dornbirner Ache. Er is plek in overvloed, naar wij vermoeden door het wisselvallige en koele zomerweer dat naast Nederland ook Oostenrijk in zijn greep houdt. We zetten de tent op, richten deze in en doen een drankje, in een poging tot rust te komen. Dat lukt nog niet helemaal.
's Nachts regent het.
Zonder verdere dieptepunten penetreren we richting Oostenrijk. Enige opluchting maakt zich van ons meester als we ter hoogte van de Bodensee het silhouet van de Alpen in de verte zien. Nog geen uur later rijden we het campingterrein op, gelegen in een bosrijk dal aan de rand van de stad dat wordt opgeluisterd door het geruis van de Dornbirner Ache. Er is plek in overvloed, naar wij vermoeden door het wisselvallige en koele zomerweer dat naast Nederland ook Oostenrijk in zijn greep houdt. We zetten de tent op, richten deze in en doen een drankje, in een poging tot rust te komen. Dat lukt nog niet helemaal.
's Nachts regent het.
Dag 3: Rappenlochschlucht
Zaterdag 23 juli 2011
Regen, plus een gore lucht die meer van hetzelfde belooft. Het kabelbaanstation op de top van de Karren dat zich ruim vijfhonderd meter boven het kampeerterrein ophoudt wordt door de laaghangende, grijze wolkenplukken aan het oog onttrokken. Geen wandelweer uit het boekje, zeg maar. We laten ons een ontbijt voorzetten door de hartelijke campingbeheerder. Reeds op dit vroege uur zit een aantal stamgasten op het terras luidkeels bier te drinken. Dan rijden we naar een winkelcentrum om proviand in te slaan voor de komende dagen.
Het wordt droog, maar juist op het moment dat we op het punt staan onze wandelschoenen aan te trekken staat een volgende hoosbui te trappelen van ongeduld om zich boven onze hoofden te ontsluiten. Als het ook maar iets dreigt op te klaren nemen we de benen en de auto naar de Rappenlochschlucht. Dit is een van de grootste kloven van Midden-Europa die zijn bestaan heeft te danken aan de vastbeslotenheid van de Dornbirner Ache om zich dwars door een rotsmassief heen te willen werken. Het begin van de Rappenlochschlucht wordt gemarkeerd door een Rolls Roycemuseum en, kennelijk, een boom die in de diverse toeristische kleurenfolders weliswaar wordt gekwalificeerd als mammoetboom, maar die we niettemin volkomen over het hoofd zien. Het glibberige plankierenpad loopt even langs een serie van aangelegde watervallen en na een bruggetje betreden we een beklemmende wereld van grillige, hoge rotswanden, vochtminnend groen, druppende, overhangende rotspartijen, stroompjes en watervalletjes, waar de Dornbirner Ache met grof geweld doorheen buldert. Hoog boven ons zien we een glimp van het bos en het schroomvallig brekende wolkendek. Het pad loopt helemaal door tot de Staufensee, een stuwmeer dat aan de kloof grenst, ware het niet dat er in de middag van 10 mei 2011 een aardverschuiving heeft plaatsgevonden, waardoor er puin en rotsblokken naar beneden zijn gekomen die de doorgang hebben versperd. Het ziet er ontzagwekkend uit en mede daarom is het niet erg dat we via dezelfde weg terug moeten.
Als we weer terug zijn op de camping zitten de stamgasten er nog steeds. We zwengelen na het douchen het kooktoestel aan en bereiden een simpele pastamaaltijd. Het is een aangename, zij het wat frisse verrassing dat we deze in de open lucht kunnen verorberen. En daarmee is de koek nog niet op, want we zitten 's avonds nog lang buiten spelletjes te spelen terwijl de lucht helemaal opentrekt. We krijgen zowaar hoop dat de weersverwachting voor morgen (een verregende, koele dag) niet zal uitkomen.
's Nachts komt de regen met bakken uit de lucht.
Het wordt droog, maar juist op het moment dat we op het punt staan onze wandelschoenen aan te trekken staat een volgende hoosbui te trappelen van ongeduld om zich boven onze hoofden te ontsluiten. Als het ook maar iets dreigt op te klaren nemen we de benen en de auto naar de Rappenlochschlucht. Dit is een van de grootste kloven van Midden-Europa die zijn bestaan heeft te danken aan de vastbeslotenheid van de Dornbirner Ache om zich dwars door een rotsmassief heen te willen werken. Het begin van de Rappenlochschlucht wordt gemarkeerd door een Rolls Roycemuseum en, kennelijk, een boom die in de diverse toeristische kleurenfolders weliswaar wordt gekwalificeerd als mammoetboom, maar die we niettemin volkomen over het hoofd zien. Het glibberige plankierenpad loopt even langs een serie van aangelegde watervallen en na een bruggetje betreden we een beklemmende wereld van grillige, hoge rotswanden, vochtminnend groen, druppende, overhangende rotspartijen, stroompjes en watervalletjes, waar de Dornbirner Ache met grof geweld doorheen buldert. Hoog boven ons zien we een glimp van het bos en het schroomvallig brekende wolkendek. Het pad loopt helemaal door tot de Staufensee, een stuwmeer dat aan de kloof grenst, ware het niet dat er in de middag van 10 mei 2011 een aardverschuiving heeft plaatsgevonden, waardoor er puin en rotsblokken naar beneden zijn gekomen die de doorgang hebben versperd. Het ziet er ontzagwekkend uit en mede daarom is het niet erg dat we via dezelfde weg terug moeten.
Als we weer terug zijn op de camping zitten de stamgasten er nog steeds. We zwengelen na het douchen het kooktoestel aan en bereiden een simpele pastamaaltijd. Het is een aangename, zij het wat frisse verrassing dat we deze in de open lucht kunnen verorberen. En daarmee is de koek nog niet op, want we zitten 's avonds nog lang buiten spelletjes te spelen terwijl de lucht helemaal opentrekt. We krijgen zowaar hoop dat de weersverwachting voor morgen (een verregende, koele dag) niet zal uitkomen.
's Nachts komt de regen met bakken uit de lucht.
Dag 4: Liechtenstein
Zondag 24 juli 2011
Het houdt op met regenen en het klaart wat op. We ontbijten in de tent, maken lunchpakketjes en stellen onze navigatieapparatuur in op Vaduz, de hoofdstad van Liechtenstein, land van wegwerkzaamheden, flitspalen, hijskranen en, we waren het al lang en breed ontwend, grenscontroles. De hoofdverkeersader van het nietige vorstendom is deels versperd en ons deel is dientengevolge een omleiding, die verassenderwijs binnen de landsgrenzen blijft. We zien het gehele noordelijke deel van het dwergstaatje aan ons voorbijtrekken. Maar uiteindelijk leiden ook in Liechtenstein alle wegen naar Vaduz.
Naar algemeen geldende maatstaven is Vaduz met ruim vijfduizend zielen een klein dorp. Ter vergelijking: onze woonplaats Beuningen, die toch ook niet bepaald te boek staat als een big smoke, herbergt meer dan drie keer zo veel inwoners. In een poging Vaduz de uitstraling van een hoofdstad te geven, is het "centrum" grondig verpest door architectuur met een moddervette knipoog naar de jaren zeventig en tachtig. In die gedrochtelijke opstallen zijn banken, kantoren, musea en chique winkels gehuisvest. Het kasteel van Vaduz, het officiële optrekje van de vorst, is tegen een heuvel aan gebouwd en kijkt uit over de hoofdstad en de bergen aan de Zwitserse oever van de Rijn.
De terrasjes beginnen vol te stromen, niet alleen omdat het tegen lunchtijd loopt, maar ook omdat het best aardig weer is geworden. Vanuit de winkelpromenade nemen we een slingerend pad omhoog naar het wat plompige slot. Langs de route zijn op gezette afstanden informatiepanelen geplaatst waarop de passant wordt voorgelicht over Liechtenstein. We verorberen onze boterhammen op een bankje met uitzicht op het slot en de in wolken en eeuwige sneeuw gehulde bergkammen. Over een brede bosweg verder omhoog naar de ruïne van het Wildschloss en dan terug naar Vaduz via een keiig zigzagpaadje, dat uitkomt op een ruime steenslagweg door het bos.
Op de camping eten we, de weersomstandigheden indachtig, in de tent en kruipen we vroeg onder de wol.
Naar algemeen geldende maatstaven is Vaduz met ruim vijfduizend zielen een klein dorp. Ter vergelijking: onze woonplaats Beuningen, die toch ook niet bepaald te boek staat als een big smoke, herbergt meer dan drie keer zo veel inwoners. In een poging Vaduz de uitstraling van een hoofdstad te geven, is het "centrum" grondig verpest door architectuur met een moddervette knipoog naar de jaren zeventig en tachtig. In die gedrochtelijke opstallen zijn banken, kantoren, musea en chique winkels gehuisvest. Het kasteel van Vaduz, het officiële optrekje van de vorst, is tegen een heuvel aan gebouwd en kijkt uit over de hoofdstad en de bergen aan de Zwitserse oever van de Rijn.
De terrasjes beginnen vol te stromen, niet alleen omdat het tegen lunchtijd loopt, maar ook omdat het best aardig weer is geworden. Vanuit de winkelpromenade nemen we een slingerend pad omhoog naar het wat plompige slot. Langs de route zijn op gezette afstanden informatiepanelen geplaatst waarop de passant wordt voorgelicht over Liechtenstein. We verorberen onze boterhammen op een bankje met uitzicht op het slot en de in wolken en eeuwige sneeuw gehulde bergkammen. Over een brede bosweg verder omhoog naar de ruïne van het Wildschloss en dan terug naar Vaduz via een keiig zigzagpaadje, dat uitkomt op een ruime steenslagweg door het bos.
Op de camping eten we, de weersomstandigheden indachtig, in de tent en kruipen we vroeg onder de wol.
Dag 5: Diedamskopf
Maandag 25 juli 2011
Tijdens ons verblijf in Au in 2006 hadden we al snode plannen om de Diedamskopf (een krappe tweeduizender met populaire skihellingen) af te dalen. Ofschoon het een zeldzaam sneeuwarm winterseizoen betrof, bleken de wandelpaden, in tegenstelling tot in het dal, toch onbegaanbaar. Vandaag doen we nogmaals een poging. Het is saai weer, vrijwel droog en dermate fris, dat het kwik op de top akelig dicht bij het vriespunt zal liggen. We stoppen dan ook warme kleren in onze dagrugzakjes en nemen de toeristische route naar Au, alwaar het bouwvallige onderkomen waar we twee keer een week hebben vertoefd nog altijd niet blijkt gesloopt. Even verderop, in Schoppernau, stappen we op de kabelbaan naar de top van de Diedamskopf. Vanuit het terras van het panoramarestaurant, waar een paar centimeter verse sneeuw ligt, zouden we een adembenemend uitzicht over de bergen moeten hebben, ware het niet dat er een dichte mist hangt. Wel horen we de nodige bimbamkoeien en het gerinkel van G.'s mobieltje ten teken dat er een sms'je is gearriveerd (T-Mobile: "Welkom in Duitsland!"). Bij gebrek aan weidse uitzichten laven we ons in het zelfbedieningsrestaurant aan de Oostenrijkse keuken: germknödels met pruimenvulling en vanillesaus en een met een half rund gevulde goulash met enkele gulle sneeën boerenbrood.
Tijdens de stevige afdaling van 1.150 hoogtemeters is er volop gelegenheid tot het verstoken van de zojuist vergaarde calorieën. We slingeren door alpiene weides waar nog een beetje sneeuw ligt, met kleine meertjes en loslopend vee. De wolkendeken biedt ons steeds vaker doorkijkjes naar de bergen aan gene zijde van het beekdal. We duiken het bos in. Af en toe gunnen we onze knieën wat rust, bij voorkeur bij een van de lieve stroompjes die zich een weg banen tussen de rotsen.
Na de vermoeiende tocht doen we boodschappen en maken we op de terugweg nog wat foto's van de omgeving van Au vanaf een pas. Vrijwel direct daarna kijken we neer op Dornbirn en de Bodensee, een magnifiek vergezicht. We hebben goede hoop om er morgen daarvan meer te zien; het heeft er alle schijn van dat het mooiste dag van de week gaat worden. Diner van schnitzels, spätzle en erwten in de zon. De gok om onze handdoeken buiten te laten hangen in een poging ze te laten drogen heeft goed uitgepakt.
Tijdens de stevige afdaling van 1.150 hoogtemeters is er volop gelegenheid tot het verstoken van de zojuist vergaarde calorieën. We slingeren door alpiene weides waar nog een beetje sneeuw ligt, met kleine meertjes en loslopend vee. De wolkendeken biedt ons steeds vaker doorkijkjes naar de bergen aan gene zijde van het beekdal. We duiken het bos in. Af en toe gunnen we onze knieën wat rust, bij voorkeur bij een van de lieve stroompjes die zich een weg banen tussen de rotsen.
Na de vermoeiende tocht doen we boodschappen en maken we op de terugweg nog wat foto's van de omgeving van Au vanaf een pas. Vrijwel direct daarna kijken we neer op Dornbirn en de Bodensee, een magnifiek vergezicht. We hebben goede hoop om er morgen daarvan meer te zien; het heeft er alle schijn van dat het mooiste dag van de week gaat worden. Diner van schnitzels, spätzle en erwten in de zon. De gok om onze handdoeken buiten te laten hangen in een poging ze te laten drogen heeft goed uitgepakt.
Dag 6: Karren – Staufensee – Alplochschlucht
Dinsdag 26 juli 2011
We ritsen de tent open en zien een wolkenloze hemel. Het is weer eens wat anders. Tegenover de camping nemen we de kabelbaan naar de top van de Karren, een belangrijk knooppunt van wandelpaden op 975 meter boven NOP. Het strategisch geplaatste panoramaterras biedt vogelperspectivisch uitzicht op de big smoke van Vorarlberg en de omgeving van het Bodenmeer. De monding van de Rijn in het meer is duidelijk te onderscheiden. We volgen de bordjes richting Staufensee. Goed en wel op weg zijgen we neer op het terras van Gasthof Kühberg, een leuke uitspanning waarvan de tekstschrijvers van Eropuit zouden zeggen dat het er goed toeven is. Gezien de omgeving, de flädlesuppe en de bierdrinkende autochtoon zou daar overigens ook geen woord van gelogen zijn. Nadat we ons zoutpromillage op peil hebben gebracht nemen we eerst een zogeheten familiepad, een brede, voorbeeldig onderhouden bosweg die nu eens wat stijgt en dan weer wat daalt. Vervolgens voorzien onze plannen in een steile afdaling naar de Staufensee via zigzaggende trappenpaadjes. Ons voorstellingsvermogen blijkt een knoeperd van een inschattingsfout te hebben gemaakt bij de vermeende idylle van onderhavig stuwmeertje. Op de picknickbankjes aan een van de oevers wachten we even af of het monster van de Staufensee, dat volgens de overlevering het nodige weg heeft van een reuzenapfelstrudel, genegen is zijn hoofd boven de waterspiegel te verheffen. Onverrichter zake duiken we de Alplochschlucht in, een verspectaculairde uitvoering van de Rappenlochschlucht. Het is een nauwe kloof die op plaatsen luttele meters breed is. De Dornbirner Ache wurmt er zich met veel omhaal, stroomversnellingen en watervallen doorheen. Overhangende rotspartijen, waarvan dikke druppels vallen, beperken het zicht op het groen en de vriendelijke wolken boven ons. Dan wordt de kloof ruimer en lichter en buigt het pad de Alplochschlucht uit en het bos in. Volkomen onverwacht stuiten we na een minuut of tien op de bushalte aan het weggetje tussen Dornbirn en Ebnit. Omdat de eerste bus pas over drie kwartier komt, werk ik mijn dagboekje bij op hetzelfde bankje als waar een oudere man zijn plaatsbewijs voor de kabelbaan inzet als tandenstoker.
Op de camping eten we een groenteschotel met knakworsten. De imker komt langs om de bijenkasten achter onze tent te inspecteren. Hij vraagt aan G. of ze braaf zijn geweest en meldt desgevraagd dat het wegens de koele, wisselvallige weer een slecht bijenjaar is: de honing is "niet te hachelen" en de bijen hebben "nu al de pijp aan Maarten gegeven," maar dan in dat haast onverstaanbare dialectje dat hier gesproken wordt.
Op de camping eten we een groenteschotel met knakworsten. De imker komt langs om de bijenkasten achter onze tent te inspecteren. Hij vraagt aan G. of ze braaf zijn geweest en meldt desgevraagd dat het wegens de koele, wisselvallige weer een slecht bijenjaar is: de honing is "niet te hachelen" en de bijen hebben "nu al de pijp aan Maarten gegeven," maar dan in dat haast onverstaanbare dialectje dat hier gesproken wordt.
Dag 7: Rijndelta
Woensdag 27 juli 2011
Het hemelwater klatert er lustig op los op het tentzeil en onderhavige gelegenheid om wat uit te slapen laten we dan ook niet schieten. In de loop van de ochtend gunnen de weergoden ons ons openluchtontbijt.
Op de digitale snelweg hebben we van horen zeggen dat het rond de Rijndelta, dat wil zeggen waar de rivier in de Bodensee uitmondt, wemelt van het gevogelte. Dat laat fervent spotter G. zich uiteraard geen twee keer vertellen. Gewapend met warme kleding, fotoapparatuur, verrekijker en kaarten van de Dornbirner VVV rijden we noordwaarts. Zonnebrillen, petjes, bandana's, zonnebrandcrème en dat soort aan reisbureaustranden met mooiweergarantie voorbehouden ongein laten we vanzelfsprekend achter in de tent; we gaan niet zeulen met rommel die met aan fundamentalisme grenzende waarschijnlijkheid gedoemd is met rasse schreden naar de bodem van onze rugzakken te zakken. Daarbij vergeten we voor het gemak dat het weer in de bergen van plaats tot plaats tamelijk drastisch kan verschillen. U vat 'm, op onze bestemming, een ruime parkeerplaats aan de oevers van de Rijn en onder de rook van Fußach, eist een brandende zon de hoofdrol voor zich op. In een poep en een scheet weet de koperen ploert een kleur op onze huid te toveren waarvan hele volksstammen plegen te denken dat deze door van enigerlei huidpigment gespeende Britten is gepatenteerd.
Tussen het verbranden door doen we een rondwandeling om een kunstmatige lagune met dito vogeleilandjes. Met het van opbollende bloemkoolwolken voorziene silhouet van de Alpen in de rug zouden we haast kunnen denken dat we hier met de NS-wandeling rond het Naardermeer van doen hebben. Overal is water; via houten bruggetjes steken we kanaaltjes over die de lagune met de Bodensee verbinden. Een ijsvogel schiet voorbij, het ornithologische hoogtepunt van de dag.
Als we eenmaal tot op het bot verschroeid zijn, zoeken en vinden we op een recreatieoord een visrestaurantje aan het water. We bestellen twee kommen vissoep als welkome aanvulling op onze karige onderwegse lunch. Na enig verloop van tijd wordt er een maankrater soep op tafel gezet, rijkelijk gevuld met immense brokken forel. Nu nog twee kommetjes en een opscheplepel en dan kan het soepgelag losbarsten! Maar in plaats daarvan brengt de gerante een tweede maankrater vissoep. Dat wordt eten als een wolf geblazen, ware het niet dat dit waarschijnlijk weer binnen onze landsgrenzen gesignaleerde dier geen viseter is.
Totaal verzadigd keren we terug op de camping, waar de zon nog even schijnt. Het betrekt en het begint gestaag te regenen. De boom voor onze tent biedt echter voldoende beschutting voor ons en onze campingeettafel. Tot in de grote uurtjes zitten we er te lezen.
Op de digitale snelweg hebben we van horen zeggen dat het rond de Rijndelta, dat wil zeggen waar de rivier in de Bodensee uitmondt, wemelt van het gevogelte. Dat laat fervent spotter G. zich uiteraard geen twee keer vertellen. Gewapend met warme kleding, fotoapparatuur, verrekijker en kaarten van de Dornbirner VVV rijden we noordwaarts. Zonnebrillen, petjes, bandana's, zonnebrandcrème en dat soort aan reisbureaustranden met mooiweergarantie voorbehouden ongein laten we vanzelfsprekend achter in de tent; we gaan niet zeulen met rommel die met aan fundamentalisme grenzende waarschijnlijkheid gedoemd is met rasse schreden naar de bodem van onze rugzakken te zakken. Daarbij vergeten we voor het gemak dat het weer in de bergen van plaats tot plaats tamelijk drastisch kan verschillen. U vat 'm, op onze bestemming, een ruime parkeerplaats aan de oevers van de Rijn en onder de rook van Fußach, eist een brandende zon de hoofdrol voor zich op. In een poep en een scheet weet de koperen ploert een kleur op onze huid te toveren waarvan hele volksstammen plegen te denken dat deze door van enigerlei huidpigment gespeende Britten is gepatenteerd.
Tussen het verbranden door doen we een rondwandeling om een kunstmatige lagune met dito vogeleilandjes. Met het van opbollende bloemkoolwolken voorziene silhouet van de Alpen in de rug zouden we haast kunnen denken dat we hier met de NS-wandeling rond het Naardermeer van doen hebben. Overal is water; via houten bruggetjes steken we kanaaltjes over die de lagune met de Bodensee verbinden. Een ijsvogel schiet voorbij, het ornithologische hoogtepunt van de dag.
Als we eenmaal tot op het bot verschroeid zijn, zoeken en vinden we op een recreatieoord een visrestaurantje aan het water. We bestellen twee kommen vissoep als welkome aanvulling op onze karige onderwegse lunch. Na enig verloop van tijd wordt er een maankrater soep op tafel gezet, rijkelijk gevuld met immense brokken forel. Nu nog twee kommetjes en een opscheplepel en dan kan het soepgelag losbarsten! Maar in plaats daarvan brengt de gerante een tweede maankrater vissoep. Dat wordt eten als een wolf geblazen, ware het niet dat dit waarschijnlijk weer binnen onze landsgrenzen gesignaleerde dier geen viseter is.
Totaal verzadigd keren we terug op de camping, waar de zon nog even schijnt. Het betrekt en het begint gestaag te regenen. De boom voor onze tent biedt echter voldoende beschutting voor ons en onze campingeettafel. Tot in de grote uurtjes zitten we er te lezen.
Dag 8: Bregenz – Watzenegg – Dornbirn
Donderdag 28 juli 2011
De weerman van de Vorarlberger Nachrichten heeft zijn deze zomer al veelvuldig opgediste mantra maar weer eens van stal gehaald: plensregens zullen ons deel zijn en het kwik zal schroomvallig in zijn mandje blijven. Vooralsnog is de Dornbirner buienradar echter "schoon".
We rijden naar Bregenz, alwaar we van zins zijn de naar verwachting fotogenieke boerenmarkt te bekuieren. We moeten even zoeken naar het plaats delict, maar ter plekke geen veelkleurige kramen, gemêleerd publiek en geurigeBauernschmaus uit het vuistje, maar afzettingen, bouwsteigers en kloeke hopen zand. We vragen een even toevallige als argeloze passante wat een en ander te betekenen heeft. Lang verhaal kort, de informatie die we van de site van de Allenige Planeet hebben geplukt blijkt gedateerd. Hoe nu? Bregenz lijkt op het eerste gezicht bij het uitdelen van de bezienswaardigheden niet vooraan te hebben gestaan. Het grijze weer draagt ook al niet bij aan de sfeer. We klimmen lukraak naar de bovenstad, waar zowaar nog een leuk torentje en een handvol fraaie vakwerkhuizen staan. Maar daarna houden we het toch voor gezien.
Het is onze laatste dag in Vorarlberg. G. wil terug naar de camping, maar ik heb nog wel trek in een ommetje. Ze zet me af in Watzenegg, vanwaar het een paar uur gaans is naar onze tent. Boven en rond de hoogste toppen hangt nog mist en dreigend zwerk, maar boven onze vuurrode hoofden breekt het open en wordt het warm. Een weggetje loopt het dorp uit, dan klimt een pad het bos in en slingert het om beekjes die zich trapsgewijs omlaag storten. Een steil klimmetje leidt naar Kehlegg, waar ik mijn lunchpakketje aanspreek en mijn dagboekje bijwerk. Het heeft er alle schijn van dat ook boven de camping het weer is opgeknapt.
Een lange, behoorlijke afdaling langs een grindweg met wisselend uitzicht over het Rijndal en het dal van de Dornbirner Ache leidt naar de camping. Daar laven we ons de rest van de middag aan de zon. We eten schnitzels met friet op de camping en doen nog een uitbuikommetje langs de beek.
We rijden naar Bregenz, alwaar we van zins zijn de naar verwachting fotogenieke boerenmarkt te bekuieren. We moeten even zoeken naar het plaats delict, maar ter plekke geen veelkleurige kramen, gemêleerd publiek en geurigeBauernschmaus uit het vuistje, maar afzettingen, bouwsteigers en kloeke hopen zand. We vragen een even toevallige als argeloze passante wat een en ander te betekenen heeft. Lang verhaal kort, de informatie die we van de site van de Allenige Planeet hebben geplukt blijkt gedateerd. Hoe nu? Bregenz lijkt op het eerste gezicht bij het uitdelen van de bezienswaardigheden niet vooraan te hebben gestaan. Het grijze weer draagt ook al niet bij aan de sfeer. We klimmen lukraak naar de bovenstad, waar zowaar nog een leuk torentje en een handvol fraaie vakwerkhuizen staan. Maar daarna houden we het toch voor gezien.
Het is onze laatste dag in Vorarlberg. G. wil terug naar de camping, maar ik heb nog wel trek in een ommetje. Ze zet me af in Watzenegg, vanwaar het een paar uur gaans is naar onze tent. Boven en rond de hoogste toppen hangt nog mist en dreigend zwerk, maar boven onze vuurrode hoofden breekt het open en wordt het warm. Een weggetje loopt het dorp uit, dan klimt een pad het bos in en slingert het om beekjes die zich trapsgewijs omlaag storten. Een steil klimmetje leidt naar Kehlegg, waar ik mijn lunchpakketje aanspreek en mijn dagboekje bijwerk. Het heeft er alle schijn van dat ook boven de camping het weer is opgeknapt.
Een lange, behoorlijke afdaling langs een grindweg met wisselend uitzicht over het Rijndal en het dal van de Dornbirner Ache leidt naar de camping. Daar laven we ons de rest van de middag aan de zon. We eten schnitzels met friet op de camping en doen nog een uitbuikommetje langs de beek.
Dag 9: Dornbirn – Umhausen
Vrijdag 29 juli 2011
Droog. Na het ontbijt en het opbreken van ons kampement rijden we in een kleine twee uur naar onze camping in het Ötztal, aan de rand van het dorpje Umhausen. We vinden een rustige plek in de achterste regionen van het kampeerterrein, met uitzicht op beboste bergen aan beide zijden, puinlawines, een kleine, naamloze gletsjer en het drukke wandelpad naar Ötzidorf en de Stuibenfall. Hoewel er hier ook wat Duitsers, Fransen en een verdwaalde Spanjaard neergestreken zijn, wordt het algemene beeld bepaald door gele nummerplaten. Vooraan is Klein Waterkwartier gesitueerd: twee walgelijke kerels met woordstrepervrouwen en weerzinwekkend gebronsde lichamen, ingebouwd door caravans en opgetaste kratten goedkoop bier. We eten worst met brood in het dorp, verkennen het plaatsje, doen boodschappen, douchen en bereiden een pastamaaltijd. Vanuit het noorden komt een vuile lucht opzetten. De bergtoppen verdwijnen in de wolken en algauw komt een regenscherm aanzetten. Het begint te regenen en te waaien. Als de bui is overgetrokken is het dusdanig afgekoeld dat we in arren moede maar in onze slaapzakken kruipen.
Dag 10: Stuibenfall
Zaterdag 30 juli 2011
De camping wordt aan onze kant begrensd door een hek met prikkeldraad en aan gene zijde door een hek zonder prikkeldraad en een bruisende bergbeek, de Horlachbach. Luttele kilometers stroomopwaarts stort die zich 159 meter omlaag als een omgekeerde tweetrapsraket. Daarmee is deze zogeheten Stuibenfall ("waterdampwaterval") de hoogste waterval van Tirol.
Zelfs na een uitvoerige uitslaapsessie is het buiten het tentzeil nog bitter koud en zwaar bewolkt. Om de overige kampeerders een acute aanval van plaatsvervangende schaamte te besparen zetten we ons toch maar aan het ontbijt. Als de kou enigszins uit de lucht is en onze wederzijdse motoren zonder al te veel haperen draaien, nemen we vanuit het campingterrein een pad langs de beek dat in al zijn kinderwagen- en rollatorvriendelijkheid matig steil omhoog loopt door het naaldwoud. Na een ruime bocht zien we de damp van de waterval al boven de boomkruinen en even verderop verschijnt de waterval zelf. Juist op deze plek is niet geheel toevallig een aantal houten banken in tribuneopstelling geplaatst.
Vanaf hier wordt het pad wat steiler en leidt het langs vijf uitzichtplatforms, waarvan het derde het natst is en het vijfde het spectaculairst. Het familiegehalte van het pad daalt dramatisch na het tweede platform en we krijgen een echt bergwandelpad voor de kiezen: smal, bochtig, stenig, glibberig en hier en daar gezekerd. De inspanningen die lezer dezes met dit rijtje illustere bijvoeglijke naamwoorden dient te associëren worden op elk uitzichtpunt beloond door de Stuibenfall, die aldaar menig zintuig prikkelt met diens machtige watergeweld. In de verte ligt Umhausen in de diepte, met als achtergrond de Ötztaler Alpen die deels verhuld worden door kleurrijke wolkenpartijen en streperige regenvitrages.
Een hangbrug boven de top van de waterval en een korte afdaling later sta ik op het adembenemende bovenste uitzichtplatform. Hier is de Stuibenfall in vol ornaat te zien, maar dan recht vanboven. Ik zie klettersteigers vlak langs het kolkende water omhoog klauteren, waarna ze met behulp van twee kabels de waterval moeten oversteken. Een natuurlijke stenen brug wordt door hen gelaten voor wat het is.
Via hetzelfde pad omlaag en dan langs Ötzidorf, waar bezoekers het leven in de steentijd kunnen ervaren en beleven. Samenvatting van het leven in de steentijd, afgaande op wat ik er koekeloerend vanbuiten de houten omheining uit de steentijd van meekrijg: grote biergartens, jengelend kroost en een zich onomkeerbaar ontluikende mobieletelefoonhysterie.
Na het eten maken we nog een ommetje en raken we vervolgens verdiept in onze boeken. Onder een opklarende hemel en met het ruisen van de beek en het klokgelui van het kerkje van Umhausen op de achtergrond is dat voorwaar geen straf.
Zelfs na een uitvoerige uitslaapsessie is het buiten het tentzeil nog bitter koud en zwaar bewolkt. Om de overige kampeerders een acute aanval van plaatsvervangende schaamte te besparen zetten we ons toch maar aan het ontbijt. Als de kou enigszins uit de lucht is en onze wederzijdse motoren zonder al te veel haperen draaien, nemen we vanuit het campingterrein een pad langs de beek dat in al zijn kinderwagen- en rollatorvriendelijkheid matig steil omhoog loopt door het naaldwoud. Na een ruime bocht zien we de damp van de waterval al boven de boomkruinen en even verderop verschijnt de waterval zelf. Juist op deze plek is niet geheel toevallig een aantal houten banken in tribuneopstelling geplaatst.
Vanaf hier wordt het pad wat steiler en leidt het langs vijf uitzichtplatforms, waarvan het derde het natst is en het vijfde het spectaculairst. Het familiegehalte van het pad daalt dramatisch na het tweede platform en we krijgen een echt bergwandelpad voor de kiezen: smal, bochtig, stenig, glibberig en hier en daar gezekerd. De inspanningen die lezer dezes met dit rijtje illustere bijvoeglijke naamwoorden dient te associëren worden op elk uitzichtpunt beloond door de Stuibenfall, die aldaar menig zintuig prikkelt met diens machtige watergeweld. In de verte ligt Umhausen in de diepte, met als achtergrond de Ötztaler Alpen die deels verhuld worden door kleurrijke wolkenpartijen en streperige regenvitrages.
Een hangbrug boven de top van de waterval en een korte afdaling later sta ik op het adembenemende bovenste uitzichtplatform. Hier is de Stuibenfall in vol ornaat te zien, maar dan recht vanboven. Ik zie klettersteigers vlak langs het kolkende water omhoog klauteren, waarna ze met behulp van twee kabels de waterval moeten oversteken. Een natuurlijke stenen brug wordt door hen gelaten voor wat het is.
Via hetzelfde pad omlaag en dan langs Ötzidorf, waar bezoekers het leven in de steentijd kunnen ervaren en beleven. Samenvatting van het leven in de steentijd, afgaande op wat ik er koekeloerend vanbuiten de houten omheining uit de steentijd van meekrijg: grote biergartens, jengelend kroost en een zich onomkeerbaar ontluikende mobieletelefoonhysterie.
Na het eten maken we nog een ommetje en raken we vervolgens verdiept in onze boeken. Onder een opklarende hemel en met het ruisen van de beek en het klokgelui van het kerkje van Umhausen op de achtergrond is dat voorwaar geen straf.
Dag 11: Gaislachkogel
Zondag 31 juli 2011
We ontbijten onder een vrijwel wolkenloze hemelkoepel. Enkel de bergen aan de westzijde van het dal zijn door een bovenaardse patissier op subtiele wijze onder handen genomen. Niets wijst er derhalve op dat een tocht met de nagelelnieuwe kabelbaan vanuit Sölden (1.363 meter) naar het panoramaterras net onder de top van de Gaislachkogel (3.040 meter) wel eens een anticlimax zou kunnen beleven in een souvenirwinkel teneinde ons in arren moede dan maar via ansichtkaarten op de hoogte te stellen van de spectaculaire uitzichten.
We rijden aldus naar Sölden, een dik halfuur verder en ruim 300 meter hoger het dal in. De weg slingert in fase met de sepiakleurige Ötztaler Ache; de kloof wordt almaar nauwer, de dorpjes toeristischer en de slagroom tot veler spijt uitbundiger. We nemen de kabelbaan en houden nog geruime tijd een steeds fenomenaler wordend uitzicht op het her en der vergletsjerde berglandschap. Nadat we op het middenstation op ruim 2.100 meter hoogte zijn overgestapt verdwijnen de cabines algauw in een dikke soep van minuscule waterdruppeltjes.
Omdat we op de top een zicht van slechts luttele meters hebben, gaan we bij gebrek aan beter maar dikke soep eten in het zelfbedieningsrestaurant. Goed en wel hebben we onze even copieuze als dampende lunch voor ons staan, of er vallen enkele gaten in de deken van mist. Op gezette tijden bieden deze beurtelings een blik op de bergen met eeuwige sneeuw aan de oostzijde van het Ötztal, de grillige rotsmassieven van de Gaislachkogel of de Gaislacher See, een hartvormig bergmeertje dat vlak onder ons lijkt te liggen. Schijn bedriegt echter, want als er een groepje wandelaars aan de oevers van het meer verschijnt worden de verhoudingen helder. Een en ander wordt bevestigd door onze wandelkaart: het meer ligt ruim 330 meter lager dan het panoramaterras en is stukken groter dan onze eerste blikken deden vermoeden. Ook zien we op de kaart dat er een alpien wandelpad naar de Gaislacher See loopt. Aangezien het wat breder opklaart, besluiten we dit pad te nemen.
Na enig geklauter over een rotspartij duikt het pad de diepte in via talloze haarspeldbochten. Een honderdtal hoogtemeters lager houdt G. het voor gezien; ik ga verder omlaag over het smalle, stenige paadje. Hijgende tegenliggers. Ik bereik het meer na nog wat handen- en voetenwerk over grote stenen. Ik geniet van het uitzicht, terwijl ik een broodje eet. Ik hoor een raaf en het geklingel van berggeiten. Weer omhoog via dezelfde route. Het panoramaterras komt algauw in zicht, maar de weg ernaartoe vereist het nodige doorzettingsvermogen. De hellingspercentages worden dermate indrukwekkend dat ik mij genoodzaakt zie op mijn tenen te lopen. Mijn onnodig meegezeulde hooggebergtekleding en ICT-buik voeren een enerverend gevecht met de zwaartekracht en de eerste verschijnselen van hoogteziekte beginnen zo zoetjesaan op te spelen. Maar ik wil niet stoppen, aangezien ik niet zou weten hoe daarna weer op gang te komen. Na de zoveelste haarspeldbocht ga ik toch even zitten, maar dan zie ik vlakbij de houten wegwijzer die het begin van het pad markeert. Even doorbijten en badend in het zweet en met tintelende vingers ontmoet ik G. weer. Mijn lang niet misse inspanning wordt beloond met een stempel in mijn dagboekje.
We nemen de kabelbaan naar zuurstofrijkere oorden. 's Avonds laten we het gasstelletje voor wat het is en gaan we uit eten in Umhausen: schnitzel met spätzle en paddenstoelen voor G. en varkensfilet met champignons en aardappelkroketjes voor mij. Al lezend, dagboek bijwerkend en thee drinkend constateren we dat voor het eerst tijdens deze vakantie de grond onder onze gepijnigde voeten droog is.
We rijden aldus naar Sölden, een dik halfuur verder en ruim 300 meter hoger het dal in. De weg slingert in fase met de sepiakleurige Ötztaler Ache; de kloof wordt almaar nauwer, de dorpjes toeristischer en de slagroom tot veler spijt uitbundiger. We nemen de kabelbaan en houden nog geruime tijd een steeds fenomenaler wordend uitzicht op het her en der vergletsjerde berglandschap. Nadat we op het middenstation op ruim 2.100 meter hoogte zijn overgestapt verdwijnen de cabines algauw in een dikke soep van minuscule waterdruppeltjes.
Omdat we op de top een zicht van slechts luttele meters hebben, gaan we bij gebrek aan beter maar dikke soep eten in het zelfbedieningsrestaurant. Goed en wel hebben we onze even copieuze als dampende lunch voor ons staan, of er vallen enkele gaten in de deken van mist. Op gezette tijden bieden deze beurtelings een blik op de bergen met eeuwige sneeuw aan de oostzijde van het Ötztal, de grillige rotsmassieven van de Gaislachkogel of de Gaislacher See, een hartvormig bergmeertje dat vlak onder ons lijkt te liggen. Schijn bedriegt echter, want als er een groepje wandelaars aan de oevers van het meer verschijnt worden de verhoudingen helder. Een en ander wordt bevestigd door onze wandelkaart: het meer ligt ruim 330 meter lager dan het panoramaterras en is stukken groter dan onze eerste blikken deden vermoeden. Ook zien we op de kaart dat er een alpien wandelpad naar de Gaislacher See loopt. Aangezien het wat breder opklaart, besluiten we dit pad te nemen.
Na enig geklauter over een rotspartij duikt het pad de diepte in via talloze haarspeldbochten. Een honderdtal hoogtemeters lager houdt G. het voor gezien; ik ga verder omlaag over het smalle, stenige paadje. Hijgende tegenliggers. Ik bereik het meer na nog wat handen- en voetenwerk over grote stenen. Ik geniet van het uitzicht, terwijl ik een broodje eet. Ik hoor een raaf en het geklingel van berggeiten. Weer omhoog via dezelfde route. Het panoramaterras komt algauw in zicht, maar de weg ernaartoe vereist het nodige doorzettingsvermogen. De hellingspercentages worden dermate indrukwekkend dat ik mij genoodzaakt zie op mijn tenen te lopen. Mijn onnodig meegezeulde hooggebergtekleding en ICT-buik voeren een enerverend gevecht met de zwaartekracht en de eerste verschijnselen van hoogteziekte beginnen zo zoetjesaan op te spelen. Maar ik wil niet stoppen, aangezien ik niet zou weten hoe daarna weer op gang te komen. Na de zoveelste haarspeldbocht ga ik toch even zitten, maar dan zie ik vlakbij de houten wegwijzer die het begin van het pad markeert. Even doorbijten en badend in het zweet en met tintelende vingers ontmoet ik G. weer. Mijn lang niet misse inspanning wordt beloond met een stempel in mijn dagboekje.
We nemen de kabelbaan naar zuurstofrijkere oorden. 's Avonds laten we het gasstelletje voor wat het is en gaan we uit eten in Umhausen: schnitzel met spätzle en paddenstoelen voor G. en varkensfilet met champignons en aardappelkroketjes voor mij. Al lezend, dagboek bijwerkend en thee drinkend constateren we dat voor het eerst tijdens deze vakantie de grond onder onze gepijnigde voeten droog is.
Dag 12: Panorama Duringweg
Maandag 1 augustus 2011
De vroege mistbanken lossen op zo gauw de zon vanachter de bergen te voorschijn komt. Het belooft een zonnige en warme dag te worden. We ontkomen niet aan huishoudelijke taken en andere met vakantie te associëren klusjes: wasjes draaien, boodschappen doen, ansichtkaarten schrijven.
Na de lunch rijden we naar Längenfeld, een stief kwartiertje verderop, en nemen daar de geleidelijk stijgende bosweg naar de Pestkapelle. Na enkele haarspeldbochten gaat een smaller, steiler pad links omhoog, door het bos. Het leidt naar de Teufelskanzel, een platform waar we even van het uitzicht genieten. Meer mooie panorama's volgen als we het pad op de grens van berg en dal verder bewandelen. Het is een zeer aangename, afwisselende kronkelroute die nu eens stijgt en dan weer daalt, door bos, door open stukken en langs talrijke watervalletjes. Na een dik uur eindigt het pad op een T-kruising en dalen we steil af naar de Ötztaler Ache, die we via een brede grindweg volgen tot in Längenfeld.
Eten, lezen en schrijven bij de tent. Het is kraakhelder; de enige sliert bewolking blijkt bij nadere beschouwing de melkweg te zijn. Niettemin is achter de bergen het weerlicht van een verre onweersbui te zien.
Na de lunch rijden we naar Längenfeld, een stief kwartiertje verderop, en nemen daar de geleidelijk stijgende bosweg naar de Pestkapelle. Na enkele haarspeldbochten gaat een smaller, steiler pad links omhoog, door het bos. Het leidt naar de Teufelskanzel, een platform waar we even van het uitzicht genieten. Meer mooie panorama's volgen als we het pad op de grens van berg en dal verder bewandelen. Het is een zeer aangename, afwisselende kronkelroute die nu eens stijgt en dan weer daalt, door bos, door open stukken en langs talrijke watervalletjes. Na een dik uur eindigt het pad op een T-kruising en dalen we steil af naar de Ötztaler Ache, die we via een brede grindweg volgen tot in Längenfeld.
Eten, lezen en schrijven bij de tent. Het is kraakhelder; de enige sliert bewolking blijkt bij nadere beschouwing de melkweg te zijn. Niettemin is achter de bergen het weerlicht van een verre onweersbui te zien.
Dag 13: Lehn – Innerbergalm – Umhausen
Dinsdag 2 augustus 2011
Een diepblauw firmament. Dat treft, want voor vandaag staat een lange wandeltocht op de rol vanaf Lehn, via diverse bergweides met versnaperingsmogelijkheden terug naar de camping. Naast een wandelkaart en een kompas beschik ik ter oriëntering over een summiere routebeschrijving die echter aan duidelijkheid niets te wensen over lijkt te laten. "Vanuit het heimatmuseum [een bescheiden openluchtmuseum met chocoladekleurige hutten] klim langs de Lehnbach en voorbij de waterval via een zeer mooi bosbergpad naar de Stabelealm." Een kind kan de was doen, nietwaar?
Zo gezegd, zo gedaan, ik laat mij door G. afzetten bij een trosje wandelwegwijzers voor het heimatmuseum en neem een duidelijk pad langs de wildstromende beek omhoog, het pad dat op niet mis te verstane wijze gemarkeerd lijkt door de desbetreffende wegwijzer. Na een minuut of twintig klimmen begin ik nattigheid te voelen, enerzijds door de fijne druppeltjes die afkomstig zijn van de waterval, anderzijds door een splitsing van paden, waarvan er een naar een uitzichtplatform leidt en een ander naar een klettersteig. Ik kies het pad naar het uitzichtpunt, in de hoop dat het daar verder stijgt. De waterval is mooi, daar niet van, maar het pad loopt dood. Ik loop terug naar de splitsing en bekijk nog eens nauwgezet de kaart, en die liegt niet: de waterval is alleen klettersteigend te passeren. Wat rest is afdalen naar Lehn en hetzij uithuilen en opnieuw beginnen, hetzij de plannen herzien. Bij het heimatmuseum neem ik een ander pad naar het dorpje en aldus blijkt dat de wegwijzer waarop ik blind vaarde wat ongelukkig geplaatst is. Nu pas ontwaar ik het pad dat ik eigenlijk had moeten hebben. Tevens heb ik me lelijk laten beetnemen door de schijnbaar mono-interpretabele routebeschrijving. Een ramp is het allerminst.
Omdat ik een dik uur heb verlummeld, besluit ik het verharde weggetje door Lehn en Unterried (geinig kerkje met uientoren) te volgen. Het biedt uitzicht op een rotsmassief met naaldwoud en op gezette afstanden ranke watervalletjes. Vanaf Unterried volgt een gemakkelijke klim van een uur over een bosweg naar de Wurzbergalm. De gletsjers achter de Stubaier Alpen aan de oostzijde van het dal zijn tussen de bergen door te zien. De Wurzbergalm is een kleine alpenweide vol luidruchtige Duitsers en autochtonen die in de volle zon aan het hooien zijn. Een kapelletje en twee heidi's die met een kinderwagen in de weer zijn.
Een gemakkelijke, plezierige afdaling door bossen en weides. Een steenmarter kruist het pad. Na de nederzetting Köfels neem ik een smal paadje naar links, steil naar beneden, met enkele korte, ongemakkelijke passages. Ten slotte naar Umhausen langs de Ötztaler Ache, die hier zijn whitewaterraftbaarheid voor het voetlicht brengt.
Ik zie G. weer op de camping en we besluiten ons op te frissen in een kunstmatig meertje even verderop, een fantastische, maar koude zwemplek met panoramisch uitzicht over het dal. We bereiden pasta met tonijn, zetten thee en lezen onder de hemelkoepel die is bezaaid met sterren. We nodigen onze Nederlandse buren, waarmee we het toch al goed konden vinden, uit voor de thee. Urenlang hebben we plezierige conversatie. Als ze de volgende ochtend zijn vertrokken weten we nog steeds niet hoe ze heten.
Zo gezegd, zo gedaan, ik laat mij door G. afzetten bij een trosje wandelwegwijzers voor het heimatmuseum en neem een duidelijk pad langs de wildstromende beek omhoog, het pad dat op niet mis te verstane wijze gemarkeerd lijkt door de desbetreffende wegwijzer. Na een minuut of twintig klimmen begin ik nattigheid te voelen, enerzijds door de fijne druppeltjes die afkomstig zijn van de waterval, anderzijds door een splitsing van paden, waarvan er een naar een uitzichtplatform leidt en een ander naar een klettersteig. Ik kies het pad naar het uitzichtpunt, in de hoop dat het daar verder stijgt. De waterval is mooi, daar niet van, maar het pad loopt dood. Ik loop terug naar de splitsing en bekijk nog eens nauwgezet de kaart, en die liegt niet: de waterval is alleen klettersteigend te passeren. Wat rest is afdalen naar Lehn en hetzij uithuilen en opnieuw beginnen, hetzij de plannen herzien. Bij het heimatmuseum neem ik een ander pad naar het dorpje en aldus blijkt dat de wegwijzer waarop ik blind vaarde wat ongelukkig geplaatst is. Nu pas ontwaar ik het pad dat ik eigenlijk had moeten hebben. Tevens heb ik me lelijk laten beetnemen door de schijnbaar mono-interpretabele routebeschrijving. Een ramp is het allerminst.
Omdat ik een dik uur heb verlummeld, besluit ik het verharde weggetje door Lehn en Unterried (geinig kerkje met uientoren) te volgen. Het biedt uitzicht op een rotsmassief met naaldwoud en op gezette afstanden ranke watervalletjes. Vanaf Unterried volgt een gemakkelijke klim van een uur over een bosweg naar de Wurzbergalm. De gletsjers achter de Stubaier Alpen aan de oostzijde van het dal zijn tussen de bergen door te zien. De Wurzbergalm is een kleine alpenweide vol luidruchtige Duitsers en autochtonen die in de volle zon aan het hooien zijn. Een kapelletje en twee heidi's die met een kinderwagen in de weer zijn.
Een gemakkelijke, plezierige afdaling door bossen en weides. Een steenmarter kruist het pad. Na de nederzetting Köfels neem ik een smal paadje naar links, steil naar beneden, met enkele korte, ongemakkelijke passages. Ten slotte naar Umhausen langs de Ötztaler Ache, die hier zijn whitewaterraftbaarheid voor het voetlicht brengt.
Ik zie G. weer op de camping en we besluiten ons op te frissen in een kunstmatig meertje even verderop, een fantastische, maar koude zwemplek met panoramisch uitzicht over het dal. We bereiden pasta met tonijn, zetten thee en lezen onder de hemelkoepel die is bezaaid met sterren. We nodigen onze Nederlandse buren, waarmee we het toch al goed konden vinden, uit voor de thee. Urenlang hebben we plezierige conversatie. Als ze de volgende ochtend zijn vertrokken weten we nog steeds niet hoe ze heten.
Dag 14: Aqua Dome
Woensdag 3 augustus 2011
Vermits de Oostenrijkse meteorologische dienst de passage van een onweersstoring voorziet, laten we het wandelen het wandelen en brengen we een bezoek aan het Aqua Dome, een fors thermaalparadijs met veelzijdig zwembad- en sauna-assorti. 's Ochtends, als het nog zonnig is en het kwik omhoogschiet, organiseren we een puzzeltocht op de camping: vind een plekje waar je een minuut of tien in de schaduw een boekje kan lezen.
Na de lunch tuffen we naar Längenfeld, ogenschijnlijk onder nog ideale weersomstandigheden. Maar zoals dat soms gaat in de bergen, we hebben goed en wel onze bezwete campinglorren verruild voor onze zwemkleding, of er hangt een donkere, gore lucht boven het dal die weinig goeds belooft. Het zwemcomplex is in één woord geweldig, niet het minst door de ronduit spectaculaire setting te midden van de bergen en het dreigende zwerk. Een eerste bui trekt nog ten noorden van ons voorbij. Bliksem; de bergen in de verte gaan schuil achter regenschermen. Wekend in het zwavelbad kijken we toe.
Onvermijdelijkerwijs gaat het even later ook boven Längenfeld loos. Regen, onweer, dikke mist. Een omroeper noodt eenieder naar binnen. We zoeken de rust op in het saunagedeelte, dat niet onderdoet voor het zwembad. Het is er schoon en er zijn prachtige attracties, zoals een grot met waterval en blokhutsauna's met bijpassende tingeltangelheidimuziek. We laten ons pas vlak voor sluitingstijd wegbonjouren.
's Nachts regen.
Na de lunch tuffen we naar Längenfeld, ogenschijnlijk onder nog ideale weersomstandigheden. Maar zoals dat soms gaat in de bergen, we hebben goed en wel onze bezwete campinglorren verruild voor onze zwemkleding, of er hangt een donkere, gore lucht boven het dal die weinig goeds belooft. Het zwemcomplex is in één woord geweldig, niet het minst door de ronduit spectaculaire setting te midden van de bergen en het dreigende zwerk. Een eerste bui trekt nog ten noorden van ons voorbij. Bliksem; de bergen in de verte gaan schuil achter regenschermen. Wekend in het zwavelbad kijken we toe.
Onvermijdelijkerwijs gaat het even later ook boven Längenfeld loos. Regen, onweer, dikke mist. Een omroeper noodt eenieder naar binnen. We zoeken de rust op in het saunagedeelte, dat niet onderdoet voor het zwembad. Het is er schoon en er zijn prachtige attracties, zoals een grot met waterval en blokhutsauna's met bijpassende tingeltangelheidimuziek. We laten ons pas vlak voor sluitingstijd wegbonjouren.
's Nachts regen.
Dag 15: Piburger See
Donderdag 4 augustus 2011
Na een grijze, natte ochtend klaart het wat op en rijden we naar Oetz, aan het begin van het dal, om de in de plaatselijke toeristenliteratuur veelgeprezen Piburger See te "doen". Onze kaart en de wandelwegwijzers leiden ons langs enkele stroomversnellingen van de Ötztaler Ache en vervolgens nemen we een houten brug over de woeste beek. Net voor de brug staat een bord dat deze in een gebied met gevaar voor vallend gesteente ligt en dat we geacht worden door te lopen. We fronsen onze wenkbrauwen als we op de andere oever, nog ruim binnen de duidelijk gemarkeerde grenzen van het onderhavige gevaarlijke gebied, een picknickbank zien staan. Via mooie bospaadjes klimmen we naar de Piburger See, ondanks enkele uitspanningen een tamelijk sereen bergmeertje, omsloten door bossen, heuvels en een privéterrein. Rondom het meer ligt een paadje; wij bewandelen het slechts voor de helft en slaan dan op gezag van de kaart linksaf een smaller en deels glibberig paadje in door het bos. Het stijgt nu eens en daalt dan weer. We volgen de bordjes naar Ritzlerhof. Het is flink opgeklaard en plakkerig warm geworden.
We stellen ons voor dat de Ritzlerhof een met sappig, groen gras behepte alpenweide is, met grazend vee, adembenemend uitzicht op bergkammen rondom en een tactisch geplaatste, rustieke alpenhut. Dit beeld blijkt overeen te stemmen met de werkelijkheid, met dien verstande dat de zojuist geschetste idylle wordt overschaduwd door een karakterloos luxehotel met zwembad, de boorden waarvan niet worden bevolkt door grazende runderen, maar door zonnebadende designpoloshirtjes met opstaande kraagjes. Na een welverdiend ijsje aanvaarden we in gezelschap van menig krioelend mierenvolk de afdaling naar Oetz, eerst onder een bladerdak, vervolgens parallel aan de Ötztaler Ache en ten slotte door Nederlands aandoend boerenland.
Veel dagjesmensen in Oetz. We prijzen ons gelukkig dat Umhausen een dorpje in de toeristische luwte is. Na het douchen lopen we tevergeefs naar de boshut langs het pad naar de waterval voor een stevige maaltijd. Het Kneipphäusl is een goed alternatief, met gulle porties leverkaas en "houthakkerssteak".
We stellen ons voor dat de Ritzlerhof een met sappig, groen gras behepte alpenweide is, met grazend vee, adembenemend uitzicht op bergkammen rondom en een tactisch geplaatste, rustieke alpenhut. Dit beeld blijkt overeen te stemmen met de werkelijkheid, met dien verstande dat de zojuist geschetste idylle wordt overschaduwd door een karakterloos luxehotel met zwembad, de boorden waarvan niet worden bevolkt door grazende runderen, maar door zonnebadende designpoloshirtjes met opstaande kraagjes. Na een welverdiend ijsje aanvaarden we in gezelschap van menig krioelend mierenvolk de afdaling naar Oetz, eerst onder een bladerdak, vervolgens parallel aan de Ötztaler Ache en ten slotte door Nederlands aandoend boerenland.
Veel dagjesmensen in Oetz. We prijzen ons gelukkig dat Umhausen een dorpje in de toeristische luwte is. Na het douchen lopen we tevergeefs naar de boshut langs het pad naar de waterval voor een stevige maaltijd. Het Kneipphäusl is een goed alternatief, met gulle porties leverkaas en "houthakkerssteak".
Dag 16: Niederthai – Larstigalm – Horlachtal – Niederthai
Vrijdag 5 augustus 2011
Zweetklierprikkelend weer, al doen het kwik en de egale bewolking voor de minder goede verstaander anders vermoeden. We slingeren naar Niederthai, een gehucht dat in een kommetje ligt, ettelijke honderden meters boven Umhausen. We volgen de Bergmahderweg richting het Horlachtal. Een laffe klim via een brede steenslagweg, een eindje boven de bruisende beek. Al snel verlaten we het bos en bewandelen we een open weidelandschap met rotsen en bouwvallige chocoladeberghutten, waar jong en oud driftig hooiende zijn. We kruisen de beek en lunchen op de Larstighof: boerenomeletten met verse volle melk en vlierbloesemsap. De zon breekt door en het wordt warm. Een oude, vriendelijke man slijpt zijn zeis. Hoewel hij de moderne techniek op waarde kan schatten, hooit hij nog op ambachtelijke wijze.
Vanaf het jausenstation volgen we de stroom nog een tijdlang, onderwijl genietend van de uitzichten. De lucht betrekt. We maken rechtsomkeert. We volgen een iets hoger gelegen pad door het bos. Regen. In Niederthai wordt het weer droog. We stoppen nog even bij de Stuibenfall. Het laatste avondmaal wordt in de tent genuttigd, omdat het gestaag is gaan plenzen.
Vanaf het jausenstation volgen we de stroom nog een tijdlang, onderwijl genietend van de uitzichten. De lucht betrekt. We maken rechtsomkeert. We volgen een iets hoger gelegen pad door het bos. Regen. In Niederthai wordt het weer droog. We stoppen nog even bij de Stuibenfall. Het laatste avondmaal wordt in de tent genuttigd, omdat het gestaag is gaan plenzen.
Dag 17: Umhausen – Beuningen
Zaterdag 6 augustus 2011
Tijdens de benauwde, maar autopechloze terugreis leren we dat de verkeerslichten boven tunnelingangen ook op rood kunnen staan, en dat doen ze dan met een volhardendheid die menigeen zal nopen er een puntje aan te zuigen. Later deze dag worden in een eenzijdig duel onze ruitenwissers afgedroogd door een wolkbreuk.