Ol' Blue Eyes
Een achtje door Albanië
Tien jaar geleden vertoefden G. en ik anderhalve week in een appartement aan de Noord-Macedonische zijde van het Meer van Ohrid. In eendrachtige samenwerking met ons roomwitte huurautootje vormde het onderkomen een ideale uitvalsbasis voor uitstapjes in de omgeving. Twee dagen waagden we ons in het buurland Albanië: we brachten een bezoek aan de hoofdstad Tirana en waren van zins het bergdorpje Voskopoja aan te doen, maar bleven plakken in het gezellige Korça. De berglandschappen die onderweg aan ons voorbijtrokken, de overblijfselen van het decennialange, paranoïde schrikbewind van Enver Hoxha, alsmede de voorliefde van de Albanese ingezetenen voor autowasstraten, overvloedige maaltijden, kappers, tandartspraktijken en architectuur van twijfelachtig allooi smaakten naar meer.
Na het scheiden der wegen van G. en scribent dezes werd een weerzien met het eigenzinnige land aan de Adriatische en Ionische Zee een steeds langer gekoesterde wens, niet het minst door de coronapandemie. In het vroege najaar van 2023 werd ik ten langen leste op de luchthaven van Tirana verwelkomd door het standbeeld van Moeder Teresa, een van de meest prominente figuren uit het land van de tweekoppige adelaar.
Na het scheiden der wegen van G. en scribent dezes werd een weerzien met het eigenzinnige land aan de Adriatische en Ionische Zee een steeds langer gekoesterde wens, niet het minst door de coronapandemie. In het vroege najaar van 2023 werd ik ten langen leste op de luchthaven van Tirana verwelkomd door het standbeeld van Moeder Teresa, een van de meest prominente figuren uit het land van de tweekoppige adelaar.
Dag 1: Alverna – Eindhoven – Tirana
Vrijdag 1 september 2023
Mijn handbagage kan de goedkeuring van de Eindhovense securitymedewerker amper wegdragen; het kennelijke probleemgeval is mijn exemplaar van Bijna op de radio van Nico Dijkshoorn. Niet geheel ten onrechte: legio zijn immers de voorbeelden van ongure sujetten die in het luchtruim toesloegen met gebakken bokking dan wel braadharing. Na nauwgezet doorbladeren krijg ik groen licht voor de grenscontrole. Zodra ik ook de Albanese douaniers heb begroet, maak ik kennis met mijn reisgezelschap.
Op de hoofdweg naar Tirana stuiten we algauw op een file. Waar in Nederland het zomerseizoen op het wegennet gekenmerkt wordt door een relatieve rust, kent Albanië gedurende de warmste maanden juist een piek in het autogebruik. Dit is gelegen in het feit dat velen die hun moederland zijn ontvlucht wegens betere kansen elders op de arbeidsmarkt in de vakantie terugkeren naar hun families. De onderhavige verkeersopstopping stelt me in de gelegenheid het waarheidsgehalte van de nu volgende waarneming meermaals te verifiëren: er blijkt een keten van benzinestations te bestaan met de naam Kastrati* – deze of gene mede-WhatsApper lacht zich de spreekwoordelijke ballen uit de broek vanwege de zelfverzonnen slogan Always eunuch petrol to fill up your tank.
Ter recuperatie checken we vroeg in bij een alleraardigst hotel op tien Hoxha-bunkertjes afstand van het centrale plein, dat is vernoemd naar Skanderbeg, de Hansje Brinker van Albanië. In de namiddag, als het kwik een weinig is gezakt, bekijken we zijn standbeeld, alsmede enige andere bezienswaardigheden. Ten opzichte van tien jaar geleden is er op het eerste gezicht relatief weinig veranderd in de hoofdstad, een handvol even fonkelende als zielloze projectontwikkelaarstorens en een verse stuclaag op de merkwaardige Hoxha-piramide daargelaten. Gememoreerde toevoegingen hebben het stadsbeeld niet bepaald overhoop gegooid: nog immer is het een rommelig allegaartje van bouwkundige stijlen, afgewisseld door hijskranen.
Terwijl de bus naar Schienenersatzverkehr voorbijraast, een wijk waarover mijn reisgids in alle talen zwijgt, beginnen de respectievelijke magen te rammelen. Uiteindelijk gebruiken we een bevredigende maaltijd en een kouwe klets op het schaduwrijke terras van ons hotel.
Op de hoofdweg naar Tirana stuiten we algauw op een file. Waar in Nederland het zomerseizoen op het wegennet gekenmerkt wordt door een relatieve rust, kent Albanië gedurende de warmste maanden juist een piek in het autogebruik. Dit is gelegen in het feit dat velen die hun moederland zijn ontvlucht wegens betere kansen elders op de arbeidsmarkt in de vakantie terugkeren naar hun families. De onderhavige verkeersopstopping stelt me in de gelegenheid het waarheidsgehalte van de nu volgende waarneming meermaals te verifiëren: er blijkt een keten van benzinestations te bestaan met de naam Kastrati* – deze of gene mede-WhatsApper lacht zich de spreekwoordelijke ballen uit de broek vanwege de zelfverzonnen slogan Always eunuch petrol to fill up your tank.
Ter recuperatie checken we vroeg in bij een alleraardigst hotel op tien Hoxha-bunkertjes afstand van het centrale plein, dat is vernoemd naar Skanderbeg, de Hansje Brinker van Albanië. In de namiddag, als het kwik een weinig is gezakt, bekijken we zijn standbeeld, alsmede enige andere bezienswaardigheden. Ten opzichte van tien jaar geleden is er op het eerste gezicht relatief weinig veranderd in de hoofdstad, een handvol even fonkelende als zielloze projectontwikkelaarstorens en een verse stuclaag op de merkwaardige Hoxha-piramide daargelaten. Gememoreerde toevoegingen hebben het stadsbeeld niet bepaald overhoop gegooid: nog immer is het een rommelig allegaartje van bouwkundige stijlen, afgewisseld door hijskranen.
Terwijl de bus naar Schienenersatzverkehr voorbijraast, een wijk waarover mijn reisgids in alle talen zwijgt, beginnen de respectievelijke magen te rammelen. Uiteindelijk gebruiken we een bevredigende maaltijd en een kouwe klets op het schaduwrijke terras van ons hotel.
*Naast het vanuit Nederlands perspectief ongelukkig gekozen Kastrati en het brede scala aan concurrerende ketens van brandstofboeren, doen met name de benzineprijzen de wenkbrauwen fronsen. Met 190 tot 200 lek per liter (€ 1,80 tot € 1,90) doet Albanië nauwelijks onder voor Nederland. Voor Enver met de qeleshe kan dit prijsniveau niets anders betekenen dan een krater in het maandbudget. Desalniettemin kruipen Albanezen graag en veel achter het stuur; meer dan elders in Europa is het bezitten van een auto tot op de dag van vandaag een statussymbool. Dit verklaart ook de enorme hoeveelheid autowasstraten langs de weg; wat het tuinboeddhabeeld is voor Nederland, is de lavazh voor Albanië.
Dag 2: Tirana
Zaterdag 2 september 2023
De Albanese weerdienst heeft thermometertechnisch een ruime dertiger in het vooruitzicht gesteld en derhalve treft het dat we het hedenochtend hogerop zoeken. Tirana zelf is weliswaar een laaggelegen, vlakke stad, maar juist ten oosten ervan priemt onder meer de berg Dajt (1.613 m) stratosfeerwaarts. Een met fraaie vista's behepte rit per met even eeltige als Oostenrijkse knuisten gerealiseerde kabelbaan brengt ons in een stief kwartiertje tot op ruim een kilometer boven de zeespiegel. Het in onvervalst communistische stijl opgetrokken bergstation ligt in een treurige heksenkring van speeltoestellen en schiettenten. Wij zijn hier echter niet gekomen om onze schommelkunsten te vertonen of flesjes aan gruzelementen te pief-paf-poefen, maar om te wandelen. Aan de bosrand, ter hoogte van een overwoekerd Hoxha-bunkertje, begint een gestaag klimmend pad, dat al snel langs de achterzijde van een vervallen hotel voert, waarvan enkel twee socialistisch-realistische reliëfs de tand des tijds hebben doorstaan. De verkoelende werking van de beukenbomen wordt ruimschoots gecompenseerd door het meedogenloze hellingspercentage en het evenzeer stijgende kwik. Doorweekt van het zweet bereiken we het open plateau van de Tujan (1.531 m), het hoogste, vrij toegankelijke punt van het Dajt-massief; de beloning is een droneperspectief op het omringende Skanderbeggebergte en een helderblauw stuwmeer dat een deel van de watervoorziening van de hoofdstad voor zijn rekening pleegt te nemen.
Hetzelfde pad stelt de knieën danig op de proef tijdens de afdaling, waarna een copieuze warme lunch wordt geserveerd in het onder de rook van het bergstation opgetrokken panoramarestaurant, dat niet geheel ten onrechte als balkon van Tirana te boek staat. Met klotsend maagzuur nemen we de Dajti Ekspres richting zeeniveau.
Het restant van de middag staat in het teken van museumbezoek. Schuin tegenover de reusachtige orthodoxe kathedraal van de opstanding van Christus, geoutilleerd met een in het oog springende, boogvormige entree en een klokkentoren waarvan de vorm enigszins doet denken aan een Russische Sojoez-draagraket, is in een voormalige gynaecologische kliniek het House of Leaves gevestigd. Ten tijde van het regime van Enver Hoxha deed de met weelderig groen overgroeide villa dienst als hoofdkwartier van de Sigurimi, het Albanese equivalent van de Stasi. De tentoonstelling geeft een naargeestig inkijkje in de duistere wereld van de toenmalige inlichtingendienst. Aan gene zijde van de kathedraal bevindt zich Bunk'Art 2, een met privaat geld opgetuigde expositie in de gewezen atoomschuilkelders van het ministerie van Binnenlandse Zaken. In enige tientallen bescheiden geproportioneerde vertrekken, grenzend aan nauwe gangen, wordt een al even indringend beeld geschetst van de bewogen, niet altijd even vrolijke geschiedenis van Albanië in de vorige eeuw. De enorme belangstelling voor het museum wakkert de claustrofobische gevoelens nog eens extra aan, en nog geen half uur na het aanschaffen van mijn toegangsbewijs maak ik overprikkeld hernieuwd kennis met het daglicht. Om af te koelen – louter in figuurlijke zin, vermits de thermometer nog immer tropische temperaturen aangeeft – maak ik nog een laatste ommetje door de stad.
De keuken van ons hotel weet een voortreffelijke zeebaars op mijn bord te toveren, net als gisteravond vocaal begeleid door een gekooid kanariepietje.
Hetzelfde pad stelt de knieën danig op de proef tijdens de afdaling, waarna een copieuze warme lunch wordt geserveerd in het onder de rook van het bergstation opgetrokken panoramarestaurant, dat niet geheel ten onrechte als balkon van Tirana te boek staat. Met klotsend maagzuur nemen we de Dajti Ekspres richting zeeniveau.
Het restant van de middag staat in het teken van museumbezoek. Schuin tegenover de reusachtige orthodoxe kathedraal van de opstanding van Christus, geoutilleerd met een in het oog springende, boogvormige entree en een klokkentoren waarvan de vorm enigszins doet denken aan een Russische Sojoez-draagraket, is in een voormalige gynaecologische kliniek het House of Leaves gevestigd. Ten tijde van het regime van Enver Hoxha deed de met weelderig groen overgroeide villa dienst als hoofdkwartier van de Sigurimi, het Albanese equivalent van de Stasi. De tentoonstelling geeft een naargeestig inkijkje in de duistere wereld van de toenmalige inlichtingendienst. Aan gene zijde van de kathedraal bevindt zich Bunk'Art 2, een met privaat geld opgetuigde expositie in de gewezen atoomschuilkelders van het ministerie van Binnenlandse Zaken. In enige tientallen bescheiden geproportioneerde vertrekken, grenzend aan nauwe gangen, wordt een al even indringend beeld geschetst van de bewogen, niet altijd even vrolijke geschiedenis van Albanië in de vorige eeuw. De enorme belangstelling voor het museum wakkert de claustrofobische gevoelens nog eens extra aan, en nog geen half uur na het aanschaffen van mijn toegangsbewijs maak ik overprikkeld hernieuwd kennis met het daglicht. Om af te koelen – louter in figuurlijke zin, vermits de thermometer nog immer tropische temperaturen aangeeft – maak ik nog een laatste ommetje door de stad.
De keuken van ons hotel weet een voortreffelijke zeebaars op mijn bord te toveren, net als gisteravond vocaal begeleid door een gekooid kanariepietje.
Dag 3: Tirana – Berat
Zondag 3 september 2023
We laten de big smoke achter ons en rijden de A3 naar Elbasan helemaal uit, in een grijs verleden het westelijkste deel van de Romeinse Via Egnatia, doch heden ten dage een heuse autosnelweg die liniaalrecht door een mooi berglandschap voert. Laatstgenoemde stad nabij het geografische middelpunt van Albanië kan met recht het Charleroi van het kleine Balkanland worden genoemd, gezien haar even uitgestrekte als rijkberoeste arsenaal aan goeddeels aan hun lot overgelaten staalfabrieken. Het handelt hier om een van de meest prestigieuze paradepaardjes van het communistische bewind, dat dankzij Chinese investeringen op poten kon worden gezet en in zijn hoogtijdagen emplooi gaf aan ten minste 12.000 arbeiders. De neergang trad reeds in toen de relaties met Mao waren bekoeld en Hoxha zijn zinnen had gezet op een zelfverkozen isolement. Ondanks dat het industriële complex in 2009 is gekocht door een Turkse partij, is van big smoke nog geenszins sprake.
We doorkruisen een additioneel roedel mini-elbasannetjes – halve spookdorpen met voor-de-kat-z'n-viole koeltorens en verweerde constructies waarin nog vaag de contouren van hoogspanningsmasten te herkennen zijn, waarin schoenenmarktjes en semi-geïmproviseerde autowasserettes de enige tekenen van leven zijn. Bij wijze van eenprocentkunstregeling is het dak van een bedrijfshal uitgedost met een vogelverschrikker. Het open, glooiende gebied met kleine meertjes – iemand heeft ze geteld: 85 – en olijfboomgaarden dat we daarop aandoen spreekt meer tot de verbeelding.
Ofschoon de scherpste randjes van de hittegolf af zijn, tijdens welke met 44,0 graden Celsius een nieuw Albanees temperatuurrecord werd gevestigd, is bij het bereiken van Berat halverwege de ochtend de barrière van 30 graden alweer geslecht.
De stad van duizend ramen, zoals het Werelderfgoed in toeristische lectuur te pas en te onpas wordt genoemd, is het Tilburg van Albanië dankzij een enorme textielfabriek die aan de rand van de bebouwde kom werkloos toe staat te kijken. De stad der kruikezeikers ontbeert echter een citadel; deze trots van Berat staat mooi te wezen bovenop een rotsmassief dat als een ware Lorelei de rivier de Osim dwingt tot het maken van een Tarzanbocht. Aan weerszijden van het water liggen twee schilderachtige wijken tjokvol witte huizen in Ottomaanse stijl.
Hoewel de citadel een paradijs voor de doe-het-zelver uit het boekje is, valt er langs de hellende, enkelvijandige keiensteegjes – waarin autorijden volgens mijn reisgids onmogelijk zou zijn, maar dat is buiten enkele bezitters van een Mercedes dan wel Audi gerekend – het nodige fraais en min of meer intacts te ontdekken. Een eerste hoogtepunt is de orthodox-christelijke kathedraal van de Ontslapenis van de Moeder Gods. De kerk zelf is al een feest voor het oog met haar verfijnde houtsnijwerk en dito iconen, maar werkelijk niet te missen is het in hetzelfde gebouw gelegen museum ter ere van Onufri, de Johan Cruijff van Albanië als het gaat om de iconenkunst. De aartspriester liet zich in Venetië beïnvloeden door de West-Europese schilderkunst en bracht enige vernieuwingen in de praktijk, onder meer met betrekking tot kleurgebruik. Voorts gaf hij meer schwung aan de voorheen rimpelloze gelaatsuitdrukkingen van de geportretteerden en voorzag hij de achtergrond in een enkel geval zelfs van enige islamitische elementen.
Van de overige ruim veertig gebedshuizen die de citadel ooit zou moeten hebben geteld staan er nog slechts een kleine handvol overeind. Een ervan is geopend ter bewondering van de fraaie fresco's. Via een uitzichtpunt hoog boven de benedenstad van Berat belanden we op een terras, waar ik een Albanees moussakaatje laat aanrukken.
Na een siësta op de hotelkamer ga ik in de namiddag op onderzoek uit in de oude wijkjes aan beide oevers van de rivier. Ik vind een even verborgen als lommerrijke tuin, waar ik een aantal uurtjes al lezend stuksla met een biertje in de hand, en ik 's avonds gebruikmaak van een kleine menukaart. Er zou ook livemuziek zijn – deze blijkt te worden verzorgd door de gerant, die op gezette tijden een gepassioneerd mopje meebrult met de Griekse levensliederen en Italiaanse operaklassiekers die uit de luidsprekers schallen.
We doorkruisen een additioneel roedel mini-elbasannetjes – halve spookdorpen met voor-de-kat-z'n-viole koeltorens en verweerde constructies waarin nog vaag de contouren van hoogspanningsmasten te herkennen zijn, waarin schoenenmarktjes en semi-geïmproviseerde autowasserettes de enige tekenen van leven zijn. Bij wijze van eenprocentkunstregeling is het dak van een bedrijfshal uitgedost met een vogelverschrikker. Het open, glooiende gebied met kleine meertjes – iemand heeft ze geteld: 85 – en olijfboomgaarden dat we daarop aandoen spreekt meer tot de verbeelding.
Ofschoon de scherpste randjes van de hittegolf af zijn, tijdens welke met 44,0 graden Celsius een nieuw Albanees temperatuurrecord werd gevestigd, is bij het bereiken van Berat halverwege de ochtend de barrière van 30 graden alweer geslecht.
De stad van duizend ramen, zoals het Werelderfgoed in toeristische lectuur te pas en te onpas wordt genoemd, is het Tilburg van Albanië dankzij een enorme textielfabriek die aan de rand van de bebouwde kom werkloos toe staat te kijken. De stad der kruikezeikers ontbeert echter een citadel; deze trots van Berat staat mooi te wezen bovenop een rotsmassief dat als een ware Lorelei de rivier de Osim dwingt tot het maken van een Tarzanbocht. Aan weerszijden van het water liggen twee schilderachtige wijken tjokvol witte huizen in Ottomaanse stijl.
Hoewel de citadel een paradijs voor de doe-het-zelver uit het boekje is, valt er langs de hellende, enkelvijandige keiensteegjes – waarin autorijden volgens mijn reisgids onmogelijk zou zijn, maar dat is buiten enkele bezitters van een Mercedes dan wel Audi gerekend – het nodige fraais en min of meer intacts te ontdekken. Een eerste hoogtepunt is de orthodox-christelijke kathedraal van de Ontslapenis van de Moeder Gods. De kerk zelf is al een feest voor het oog met haar verfijnde houtsnijwerk en dito iconen, maar werkelijk niet te missen is het in hetzelfde gebouw gelegen museum ter ere van Onufri, de Johan Cruijff van Albanië als het gaat om de iconenkunst. De aartspriester liet zich in Venetië beïnvloeden door de West-Europese schilderkunst en bracht enige vernieuwingen in de praktijk, onder meer met betrekking tot kleurgebruik. Voorts gaf hij meer schwung aan de voorheen rimpelloze gelaatsuitdrukkingen van de geportretteerden en voorzag hij de achtergrond in een enkel geval zelfs van enige islamitische elementen.
Van de overige ruim veertig gebedshuizen die de citadel ooit zou moeten hebben geteld staan er nog slechts een kleine handvol overeind. Een ervan is geopend ter bewondering van de fraaie fresco's. Via een uitzichtpunt hoog boven de benedenstad van Berat belanden we op een terras, waar ik een Albanees moussakaatje laat aanrukken.
Na een siësta op de hotelkamer ga ik in de namiddag op onderzoek uit in de oude wijkjes aan beide oevers van de rivier. Ik vind een even verborgen als lommerrijke tuin, waar ik een aantal uurtjes al lezend stuksla met een biertje in de hand, en ik 's avonds gebruikmaak van een kleine menukaart. Er zou ook livemuziek zijn – deze blijkt te worden verzorgd door de gerant, die op gezette tijden een gepassioneerd mopje meebrult met de Griekse levensliederen en Italiaanse operaklassiekers die uit de luidsprekers schallen.
Dag 4: Berat – Llogara N.P.
Maandag 4 september 2023
We penetreren de grootste kustvlakte van Albanië, oorspronkelijk een moerasgebied, maar sedert de drooglegging in de communistische periode een zogenoemde graanschuur, waar daarnaast de ter plekke aanwezige olie- en gasvoorraden te baat worden gebracht. Landerijen van agrarische snit worden afgewisseld door kleine percelen die zuinig zijn bezaaid met roestige boortorens en piepende en knarsende jaknikkers. De middelgrote provinciestad Fier wordt omringd door de schoorstenen en opslagtanks van de petrochemische industrie.
De korte autosnelweg die Fier verbindt met Vlora voert langs de Nartalagune, naast een hotspot voor vogelaars het eldorado voor de zoutwinning. In luttele dagen hebben we met eigen ogen kunnen aanschouwen dat het land royaal bedeeld is met natuurlijke grondstoffen en dat het zich uitstekend leent voor het verbouwen van voedsel, getuige ook de vele overvloedig gesorteerde fruitstallen aan de weg. Zo bezien is het amper voor te stellen dat het überhaupt mogelijk was Albanië in een schier eindeloze armoedeval te storten en het volk decennialang honger te laten lijden – toch was dat de harde realiteit toen Enver Hoxha hier de scepter zwaaide.
De Raststätte aan de boorden van de Albanese A2 is van alle mogelijke en tevens enige onmogelijke gemakken voorzien: een barretje, brandschone toiletten, een voorbeeldig gemillimeterd gazon met picknicktafels, een volière, loslopende pauwen en diverse plastieken in de vorm van een leeuw of een krokodil.
Vlora staat vetgedrukt in de Albanese geschiedenisboeken: het was de eerste hoofdstad van het vrije, onafhankelijke Albanië; eind 1912 werd er het rode dundoek met de tweekoppige, zwarte adelaar – het familiewapen van de Skanderbegjes – gehesen, tot op heden de nationale vlag van Albanië. Tegenwoordig is Vlora bovenal een onaantrekkelijke badplaats, tjokvol fantasieloze appartementencomplexen, intimiderend dure hotels met privéstranden, pizzeria's en marktkramen met badhanddoeken en zwembanden in schreeuwende kleuren. Onze lokale reisbegeleider geeft hoog op van de opgekalefaterde verkeersslagader, maar door de chaos waan ik me in Palermo – de Siciliaanse hoofdstad welteverstaan, niet het gelijknamige Albanese dorp dat we overmorgen zullen passeren. Naar verluidt wordt er even verderop een nieuwe internationale luchthaven gerealiseerd, die de Albanese Rivièra direct ten zuiden van Vlora moet gaan ontsluiten aan het massatoerisme.
In een reisgidsje uit het jaar des Heren 2009 dat ik nog in de kast had staan lees ik over deze in beginsel esthetisch geslaagde kustzone:
De korte autosnelweg die Fier verbindt met Vlora voert langs de Nartalagune, naast een hotspot voor vogelaars het eldorado voor de zoutwinning. In luttele dagen hebben we met eigen ogen kunnen aanschouwen dat het land royaal bedeeld is met natuurlijke grondstoffen en dat het zich uitstekend leent voor het verbouwen van voedsel, getuige ook de vele overvloedig gesorteerde fruitstallen aan de weg. Zo bezien is het amper voor te stellen dat het überhaupt mogelijk was Albanië in een schier eindeloze armoedeval te storten en het volk decennialang honger te laten lijden – toch was dat de harde realiteit toen Enver Hoxha hier de scepter zwaaide.
De Raststätte aan de boorden van de Albanese A2 is van alle mogelijke en tevens enige onmogelijke gemakken voorzien: een barretje, brandschone toiletten, een voorbeeldig gemillimeterd gazon met picknicktafels, een volière, loslopende pauwen en diverse plastieken in de vorm van een leeuw of een krokodil.
Vlora staat vetgedrukt in de Albanese geschiedenisboeken: het was de eerste hoofdstad van het vrije, onafhankelijke Albanië; eind 1912 werd er het rode dundoek met de tweekoppige, zwarte adelaar – het familiewapen van de Skanderbegjes – gehesen, tot op heden de nationale vlag van Albanië. Tegenwoordig is Vlora bovenal een onaantrekkelijke badplaats, tjokvol fantasieloze appartementencomplexen, intimiderend dure hotels met privéstranden, pizzeria's en marktkramen met badhanddoeken en zwembanden in schreeuwende kleuren. Onze lokale reisbegeleider geeft hoog op van de opgekalefaterde verkeersslagader, maar door de chaos waan ik me in Palermo – de Siciliaanse hoofdstad welteverstaan, niet het gelijknamige Albanese dorp dat we overmorgen zullen passeren. Naar verluidt wordt er even verderop een nieuwe internationale luchthaven gerealiseerd, die de Albanese Rivièra direct ten zuiden van Vlora moet gaan ontsluiten aan het massatoerisme.
In een reisgidsje uit het jaar des Heren 2009 dat ik nog in de kast had staan lees ik over deze in beginsel esthetisch geslaagde kustzone:
"[...] the Albanian coastline resembles the world as it was before the creeping claws of Capitalism transformed the rest of the Mediterranean [...]. Don't take your time booking your holiday, however – the bulldozers are already warming up, and much of the coastline, especially along several stretches of the glorious Albanian Riviera, are already earmarked for some truly vulgar resorts."
Anno 2023 zijn deze woorden bewaarheid. De weg kronkelt langs weelderig groene hellingen, die steil afdalen naar de azuurblauwe zee; beschut tussen rotspartijen liggen kleine strandjes. Her en der zijn er authentieke dorpjes, die opvallend genoeg niet direct aan het water zijn opgetrokken, maar een eindje landinwaarts, in de bergen. (Dit maakte dat ze niet een-twee-drie door een zeevarende tegenstander waren te veroveren. De angst om door een al dan niet hypothetische vijand te worden overrompeld is in de loop der tijd kennelijk doorgedrongen tot in de haarvaten van het Albanese volk, na de Tweede Wereldoorlog culminerend in de waanzin van het Hoxha-regime.) Zonder roze bril wemelt het landschap van de hotels, resorts en bungalows, sommige geheel of vrijwel geheel afgebouwd, doch bij het leeuwendeel moet het pannenbier nog worden geschonken of is het aftakelingsproces alweer in gang gezet. Hoe dan ook is helder dat de Albanese Rivièra bij de vastgoedjongens (m/v) van deze wereld op de radar staat en dat de autoriteiten in Tirana ze geen strobreed in de weg leggen.
De SH8 verlaat de kust en gaat danig stijgen. Er komt een gore lucht opzetten en een vals licht valt over de bergen. Terwijl de buschauffeur even in de ankers is gegaan om de motor te laten bijkomen van de geleverde inspanningen begint Donar zich te roeren. Als we vlak onder de Llogarapas (1.027 meter) inchecken in ons hotel tegenover het bezoekerscentrum van het nationaal park, ontsluiten de cumulonimbi zich spectaculair. Weliswaar is er een overdekt terras, maar het vinden van een tafeltje waar de overkapping ter plaatse nog bij machte is het hemelwater zonder ongerief voor de gasten te verwerken is bepaald geen sinecure.
Na de lunch is de atmosfeer tot rust gekomen en resteren Ruysdaelse wolkenpartijen. Tijd om de paden op dan wel de lanen in te gaan! Op spuugafstand van het hotel begint een oud, smal, willekeurig berotst muilezelpaadje door een dichtbegroeid woud. Het is hier en daar spekglad geworden door de regen en we prijzen ons gelukkig dat we het bestijgen in plaats van afdalen. Na een uur staan we op de drempel van een vegetatiezone van een geheel andere orde: grassen en lage dennenboompjes is al wat rest; de bodem is bezaaid met witte stenen en rotsen. We bereiken een pas, waarna we aan gene zijde van de graat net onder de wolkenbasis door kunnen kijken en ons ternauwernood een uitmuntend uitzicht is vergund op het flonkerende water van de Ionische Zee, de in het zachte zonlicht badende hellingen, de toefjes vlakke kust in de diepte en in de verte de contouren van het Griekse eiland Korfoe. De bellen van een kudde geiten die letterlijk op ons neerkijken vullen het geluidsspectrum. Achter een zendmast draait en keert een brede steenslagweg via menig haarspeldbocht naar beneden; het massief van de Çika, met 2.044 meter het hoogste punt van het onderhavige kustgebergte, vinden we nu eens pal in ons gezichtsveld, dan weer in onze rug. Ter hoogte van een hotel-restaurant aan de doorgaande weg worden we opgewacht door onze chauffeur.
Maandagavond is uitgaansavond, gezien de hectiek in de met tl-licht behepte gelagzaal van het hotel: het is afgeladen vol met jonge mensen die het uitkraaien van plezier. Minder in onze nopjes met de gang van zaken zijn wij, en dat is niet enkel gelegen in de luidsprekers die haast bezwijken onder het volume waarop het oeuvre van Phil Collins de ruimte in wordt geslingerd. We worden door de bediening met de nek aangekeken, en wanneer we na verloop van tijd daarover in woord en gebaar ons ongenoegen laten blijken, worden we door de bardame uitgelachen. Evenwel gaan we niet zonder eten naar bed: een serveerster met een vriendelijk gezicht heeft klaarblijkelijk het kortste strootje getrokken in de keuken. De opgediste spijzen zijn voortreffelijk.
De SH8 verlaat de kust en gaat danig stijgen. Er komt een gore lucht opzetten en een vals licht valt over de bergen. Terwijl de buschauffeur even in de ankers is gegaan om de motor te laten bijkomen van de geleverde inspanningen begint Donar zich te roeren. Als we vlak onder de Llogarapas (1.027 meter) inchecken in ons hotel tegenover het bezoekerscentrum van het nationaal park, ontsluiten de cumulonimbi zich spectaculair. Weliswaar is er een overdekt terras, maar het vinden van een tafeltje waar de overkapping ter plaatse nog bij machte is het hemelwater zonder ongerief voor de gasten te verwerken is bepaald geen sinecure.
Na de lunch is de atmosfeer tot rust gekomen en resteren Ruysdaelse wolkenpartijen. Tijd om de paden op dan wel de lanen in te gaan! Op spuugafstand van het hotel begint een oud, smal, willekeurig berotst muilezelpaadje door een dichtbegroeid woud. Het is hier en daar spekglad geworden door de regen en we prijzen ons gelukkig dat we het bestijgen in plaats van afdalen. Na een uur staan we op de drempel van een vegetatiezone van een geheel andere orde: grassen en lage dennenboompjes is al wat rest; de bodem is bezaaid met witte stenen en rotsen. We bereiken een pas, waarna we aan gene zijde van de graat net onder de wolkenbasis door kunnen kijken en ons ternauwernood een uitmuntend uitzicht is vergund op het flonkerende water van de Ionische Zee, de in het zachte zonlicht badende hellingen, de toefjes vlakke kust in de diepte en in de verte de contouren van het Griekse eiland Korfoe. De bellen van een kudde geiten die letterlijk op ons neerkijken vullen het geluidsspectrum. Achter een zendmast draait en keert een brede steenslagweg via menig haarspeldbocht naar beneden; het massief van de Çika, met 2.044 meter het hoogste punt van het onderhavige kustgebergte, vinden we nu eens pal in ons gezichtsveld, dan weer in onze rug. Ter hoogte van een hotel-restaurant aan de doorgaande weg worden we opgewacht door onze chauffeur.
Maandagavond is uitgaansavond, gezien de hectiek in de met tl-licht behepte gelagzaal van het hotel: het is afgeladen vol met jonge mensen die het uitkraaien van plezier. Minder in onze nopjes met de gang van zaken zijn wij, en dat is niet enkel gelegen in de luidsprekers die haast bezwijken onder het volume waarop het oeuvre van Phil Collins de ruimte in wordt geslingerd. We worden door de bediening met de nek aangekeken, en wanneer we na verloop van tijd daarover in woord en gebaar ons ongenoegen laten blijken, worden we door de bardame uitgelachen. Evenwel gaan we niet zonder eten naar bed: een serveerster met een vriendelijk gezicht heeft klaarblijkelijk het kortste strootje getrokken in de keuken. De opgediste spijzen zijn voortreffelijk.
Dag 5: Llogara N.P.
Dinsdag 5 september 2023
Het is zwaar bewolkt en er staat een frisse, vlagerige wind die een aantal parasols op het terras knock-out slaat. Vandaag en morgen wordt het weer beïnvloed door de minder potente uitlopers van storm Daniel, die ongekende hoeveelheden regen zou brengen in delen van Griekenland en later dood en verderf zou zaaien in Libië.
We nemen bijtijds de benen en worden getransfereerd naar hetzelfde hotel-restaurant als waar we gisteren werden opgehaald. Onderhavig gastenverblijf draagt de naam Hotel Kështjella – lezer dezes zou de Albanese horeca-uitbaters die hun werkplek hebben laten bouwen in de vorm van een kasteeltje, inclusief torentjes met kantelen, de kost niet willen geven, als scribent dezes zich deze terzijde ook nog mag permitteren. Schuin tegenover de pleisterplaats duidt een handwijzer op een smal, stenig zigzagpad dat onmiddellijk met een hellingspercentage van een ladder begint te stijgen. We klimmen doorheen een dennenbos op de flanken van de Çika met in bloei staande heide, waarbij de uitzichten op de top, de zee en Korfoe allengs beter worden. Na 600 hoogtemeters maken we rechtsomkeert en gebruiken we een prima de luxe lunch op het panoramaterras van Hotel Kështjella, ons onderwijl verbazend over de Jamin-kleurige uitdossingen van de lokale chika's.
's Middags worden we in de gelegenheid gesteld de veelgeprezen Albanese Rivièra te beleven. Vanaf de Llogarapas stort de SH8 zich in ruime bochten naar beneden. Terwijl de trommelvliezen van ploppenstein gaan, wenden de ogen zich tot de kunstmatige Loonse en Drunense Duinen, waarin reeds een stratenplan is te herkennen: het fundament voor een groots opgezette badplaats die op het punt staat uit het zand te verrijzen. Het doet vermoeden dat de charme en natuurlijke schoonheid van deze kuststrook binnen afzienbare tijd voorgoed tot het verleden zal behoren. Dhërmi is vele malen kleinschaliger: meer dan een korte, slordige promenade met enerzijds een rustig strand en anderzijds een handvol horecagelegenheden en winkeltjes is het niet. Hoewel het nog immer geen Sunweb-weer is, is het goed toeven in het water. Het dreigende zwerk rond de bergkam verroert geen vin.
In de namiddag keren we terug naar het hotel. Op de tv in het restaurant worden beelden vertoond van de overstromingen in Griekenland. Wellicht krijgen wij morgen een slap aftreksel van onderhavige watersnood voor de kiezen, aldus de kortberokte, aldoor met een Prodent-lach behepte weervrouw Alba Hoxha.
We nemen bijtijds de benen en worden getransfereerd naar hetzelfde hotel-restaurant als waar we gisteren werden opgehaald. Onderhavig gastenverblijf draagt de naam Hotel Kështjella – lezer dezes zou de Albanese horeca-uitbaters die hun werkplek hebben laten bouwen in de vorm van een kasteeltje, inclusief torentjes met kantelen, de kost niet willen geven, als scribent dezes zich deze terzijde ook nog mag permitteren. Schuin tegenover de pleisterplaats duidt een handwijzer op een smal, stenig zigzagpad dat onmiddellijk met een hellingspercentage van een ladder begint te stijgen. We klimmen doorheen een dennenbos op de flanken van de Çika met in bloei staande heide, waarbij de uitzichten op de top, de zee en Korfoe allengs beter worden. Na 600 hoogtemeters maken we rechtsomkeert en gebruiken we een prima de luxe lunch op het panoramaterras van Hotel Kështjella, ons onderwijl verbazend over de Jamin-kleurige uitdossingen van de lokale chika's.
's Middags worden we in de gelegenheid gesteld de veelgeprezen Albanese Rivièra te beleven. Vanaf de Llogarapas stort de SH8 zich in ruime bochten naar beneden. Terwijl de trommelvliezen van ploppenstein gaan, wenden de ogen zich tot de kunstmatige Loonse en Drunense Duinen, waarin reeds een stratenplan is te herkennen: het fundament voor een groots opgezette badplaats die op het punt staat uit het zand te verrijzen. Het doet vermoeden dat de charme en natuurlijke schoonheid van deze kuststrook binnen afzienbare tijd voorgoed tot het verleden zal behoren. Dhërmi is vele malen kleinschaliger: meer dan een korte, slordige promenade met enerzijds een rustig strand en anderzijds een handvol horecagelegenheden en winkeltjes is het niet. Hoewel het nog immer geen Sunweb-weer is, is het goed toeven in het water. Het dreigende zwerk rond de bergkam verroert geen vin.
In de namiddag keren we terug naar het hotel. Op de tv in het restaurant worden beelden vertoond van de overstromingen in Griekenland. Wellicht krijgen wij morgen een slap aftreksel van onderhavige watersnood voor de kiezen, aldus de kortberokte, aldoor met een Prodent-lach behepte weervrouw Alba Hoxha.
Dag 6: Llogara N.P. – Butrint – Gjirokastra
Woensdag 6 september 2023
Storm Daniel schampt conform de verwachting het zuiden van Albanië en derhalve regent het. Voor de laatste keer trotseert de bus de Llogarapas en vanaf de Loonse en Drunense Duinen volgen we slaafs de kust zuidwaarts. Halverwege de ochtend strekken we een klein uurtje de benen in Himara, een rommelig badplaatsje waar menig vakantieganger een droog intermezzo aangrijpt om te flaneren over de strandboulevard dan wel een duik in zee te nemen. Tussen Himara en Saranda, een stiefe vijftig kilometer draaien en keren, laten we enkele bezienswaardige kastelen – waaronder een exemplaar in het Albanese Palermo – links liggen, maar ook vanuit de min of meer luie stoel valt er genoeg te genieten. De Albanese Rivièra laat zich hier, ondanks de regen, van zijn beste kant zien: links een overdadig groen heuvel- en berglandschap, rechts een resem inhammen met nog onbedorven zand- en kiezelstrandjes, afgewisseld door kliffen waar de azuurblauwe zee woest tegenaan beukt. Ook de dorpjes onderweg verdienen beter dan een stoïcijns doorrijdende toeristenbus. Ten slotte passeren we een aan zijn lot overgelaten legerbasis die stamt uit de periode dat Enver Hoxha de Sovjet-Unie nog als een bondgenoot zag. De barakken zijn inmiddels overgeleverd aan de elementen, terwijl in de rotsen nog een aantal tunnels zichtbaar is die toentertijd een vloot Sovjet-onderzeeërs een schuilplaats boden.
Via het reeds gememoreerde Saranda en de eivolle badplaats Ksamil, waar de verkeerscirculatie in alle opzichten wedijvert met die in een Indiase metropool, bereiken we nationaal park Butrint, dat met het Nederlandse nationaal park De Meinweg gemeen heeft dat het aan drie zijden is ingekapseld door het territorium van de buren – in dit geval Griekenland. Het beschermde natuurgebied omvat een grote lagune en moerassen, maar de show wordt gestolen door een archeologische vindplaats op een schiereiland in het meer met deels goed bewaard gebleven overblijfselen van bouwwerken uit de Griekse, Romeinse, Byzantijnse en Venetiaanse tijd. Nadat we in een naburige, aanmerkelijk recentere opstal onze respectievelijke spijsverteringsstelsels aan het werk hebben gezet, neemt een gids ons mee in de geschiedenis van het omvangrijke complex. Hoewel ik slechts sporadisch betoverd word door de mystiek van dit soort half vergane relicten uit de oudheid, krijgen met name het Romeinse theater en de grote basiliek, die beide nog grotendeels overeind staan, mijn zegen. De omgeving waarin het Werelderfgoed is gesitueerd, alsmede het feit dat de regenachtige omstandigheden het aantal dagjesmensen uit Korfoe danig lijkt te hebben gereduceerd kunnen ook mijn goedkeuring wegdragen.
De volgende stop is het eerste van de twee Blue Eyes die het reisprogramma rijk is, net als Butrint een toeristenfuik van de buitencategorie – dat heet, voor Albanese begrippen. We bepotelen een secundaire weg parallel aan de gekanaliseerde beek de Bistrica, wier water zo Tsjernobyl-blauw is dat de bewierookte blauwe ogen van First Dates-barman Viktor er flets bij afsteken. Op een even provisorische als stoffige parkeerplaats pal langs de weg stappen we uit; weliswaar is vrij recentelijk nog een fraaie toegangsweg tot onderhavige trekpleister aangelegd, inclusief fietspad en designlantaarnpalen, maar deze moest weer worden afgesloten toen het gebied rondom Blue Eye werd gepromoveerd tot natuurmonument. Derhalve wandelen we zo'n anderhalve kilometer over asfalt alvorens we een onverhard bospad inslaan langs de door groot hoefblad aan het oog onttrokken oevers van de Bistrica. Dan is het niet ver meer tot het houten uitzichtplatform waar we Blue Eye, een van de bronnen van het riviertje, in vol ornaat kunnen bewonderen, terwijl verderop menig poor man's Wim Hof een sprong in het kille nat waagt. De gelijkenis van Syri i Kaltër, zoals het fenomeen in de ondoorgrondelijke Albanese taal genoemd wordt, met een blauw oog is treffend: als vanzelfsprekend wenden de blikken zich tot een wonderlijke, donkere vlek middenin het fluorescerende water.
In de vallei van de Drino nemen we een uitstekende interregionale weg, die uitnodigt tot het intrappen van het gaspedaal en het uitvoeren van doldwaze inhaalmanoeuvres. We zijn dan ook getuige van enkele kamikazeacties en het verklaart de grote hoeveelheid grafmonumentjes in de berm. Rond zonsondergang bereiken we de industriële zone en de flats van Gjirokastra; het tegen een steile heuvel gebouwde, rondom een machtig kasteel gedrapeerde centrum is echter een van de stedelijke pronkstukken van Albanië. De duisternis is ingetreden als ik mijn sfeervolle kamer betreed. Ik besluit om de wandeling door de bazaar tot morgenochtend uit te stellen en in het hotel te eten. Op aanraden van de bleue jongen die de bediening voor zijn rekening neemt en goed op de hoogte blijkt te zijn van de Nederlandse topografie, valt mijn keuze op een specialiteit van de Gjirokastraanse keuken, te weten qifqi, heerlijk gekruide rijstballetjes.
Via het reeds gememoreerde Saranda en de eivolle badplaats Ksamil, waar de verkeerscirculatie in alle opzichten wedijvert met die in een Indiase metropool, bereiken we nationaal park Butrint, dat met het Nederlandse nationaal park De Meinweg gemeen heeft dat het aan drie zijden is ingekapseld door het territorium van de buren – in dit geval Griekenland. Het beschermde natuurgebied omvat een grote lagune en moerassen, maar de show wordt gestolen door een archeologische vindplaats op een schiereiland in het meer met deels goed bewaard gebleven overblijfselen van bouwwerken uit de Griekse, Romeinse, Byzantijnse en Venetiaanse tijd. Nadat we in een naburige, aanmerkelijk recentere opstal onze respectievelijke spijsverteringsstelsels aan het werk hebben gezet, neemt een gids ons mee in de geschiedenis van het omvangrijke complex. Hoewel ik slechts sporadisch betoverd word door de mystiek van dit soort half vergane relicten uit de oudheid, krijgen met name het Romeinse theater en de grote basiliek, die beide nog grotendeels overeind staan, mijn zegen. De omgeving waarin het Werelderfgoed is gesitueerd, alsmede het feit dat de regenachtige omstandigheden het aantal dagjesmensen uit Korfoe danig lijkt te hebben gereduceerd kunnen ook mijn goedkeuring wegdragen.
De volgende stop is het eerste van de twee Blue Eyes die het reisprogramma rijk is, net als Butrint een toeristenfuik van de buitencategorie – dat heet, voor Albanese begrippen. We bepotelen een secundaire weg parallel aan de gekanaliseerde beek de Bistrica, wier water zo Tsjernobyl-blauw is dat de bewierookte blauwe ogen van First Dates-barman Viktor er flets bij afsteken. Op een even provisorische als stoffige parkeerplaats pal langs de weg stappen we uit; weliswaar is vrij recentelijk nog een fraaie toegangsweg tot onderhavige trekpleister aangelegd, inclusief fietspad en designlantaarnpalen, maar deze moest weer worden afgesloten toen het gebied rondom Blue Eye werd gepromoveerd tot natuurmonument. Derhalve wandelen we zo'n anderhalve kilometer over asfalt alvorens we een onverhard bospad inslaan langs de door groot hoefblad aan het oog onttrokken oevers van de Bistrica. Dan is het niet ver meer tot het houten uitzichtplatform waar we Blue Eye, een van de bronnen van het riviertje, in vol ornaat kunnen bewonderen, terwijl verderop menig poor man's Wim Hof een sprong in het kille nat waagt. De gelijkenis van Syri i Kaltër, zoals het fenomeen in de ondoorgrondelijke Albanese taal genoemd wordt, met een blauw oog is treffend: als vanzelfsprekend wenden de blikken zich tot een wonderlijke, donkere vlek middenin het fluorescerende water.
In de vallei van de Drino nemen we een uitstekende interregionale weg, die uitnodigt tot het intrappen van het gaspedaal en het uitvoeren van doldwaze inhaalmanoeuvres. We zijn dan ook getuige van enkele kamikazeacties en het verklaart de grote hoeveelheid grafmonumentjes in de berm. Rond zonsondergang bereiken we de industriële zone en de flats van Gjirokastra; het tegen een steile heuvel gebouwde, rondom een machtig kasteel gedrapeerde centrum is echter een van de stedelijke pronkstukken van Albanië. De duisternis is ingetreden als ik mijn sfeervolle kamer betreed. Ik besluit om de wandeling door de bazaar tot morgenochtend uit te stellen en in het hotel te eten. Op aanraden van de bleue jongen die de bediening voor zijn rekening neemt en goed op de hoogte blijkt te zijn van de Nederlandse topografie, valt mijn keuze op een specialiteit van de Gjirokastraanse keuken, te weten qifqi, heerlijk gekruide rijstballetjes.
Dag 7: Gjirokastra – Leskovik
Donderdag 7 september 2023
Nog voor het ontbijt verruil ik de zure lappen voor mijn wandelschoenen teneinde in het prille daglicht alsnog kennis te maken met het in Ottomaanse stijl opgetrokken centrum van Gjirokastra. De keienstraatjes van de bazaar, die elkaar kruisen op een vijfsprong, zijn rond zevenen nog vrijwel uitgestorven; slechts een straatveger, twee mannen bij een koffiehuis en een oud baasje met twee draagtassen vol brood delen de openbare ruimte met scribent dezes op dit vroege tijdstip. Het straatbeeld is voorwaar een plaatje, en opmerkelijk homogeen bovendien: witte huizen met houten kozijnen en unieke leistenen daken vullen het blikveld. Tijdens het toedienen van het ochtendlijke cafeïneshot breekt de bewolking en zijn we voorgoed uit de invloedssfeer van storm Daniel geraakt. Zo gauw de openingstijden het toelaten, brengen we een bezoek aan het imposante kasteel. Vanaf de negentiende-eeuwse klokkentoren, de meest recente toevoeging aan het voor het overige middeleeuwse paradepaardje van de geboorteplaats van Enver Hoxha, is het uitzicht over de grijze daken en de vallei van de Drino adembenemend.
Na een bondig langswippen bij een werkplaats om de bandenspanning op peil te brengen, nemen we de SH75, een smalle, nu eens voortvarend aangepakte en dan weer extreem brakke weg die ons al meanderend door het zuidoosten van Albanië in twee dagen tot in Korça brengt. Algauw bereiken we een volgende vallei, die van de Vjosa, naar men beweert een van de laatste Europese rivieren die vooralsnog menselijk ingrijpen bespaard is gebleven. We volgen het bruine water stroomopwaarts, een waarlijk schitterend traject waar alpiene weides, ruige bergkammen en naaldwouden beurtelings om aandacht vragen. Even voorbij Përmet verlaten we de hoofdroute, ten faveure van een wildromantisch kloofdal dat door een zijtak van de Vjosa, Langarica geheten, is uitgesleten. Ter hoogte van een eeuwenoude Ottomaanse brug, die als twee druppels water op de wereldberoemde Stari Most in het Bosnische Mostar lijkt, houdt zich een aantal thermale bronnen op. We laten ons behoedzaam zakken in het warme, volgens kenners heilzame water van een mooi bassin, pal aan de oever van de rivier – behoedzaam, vermits de stenen op de bodem spekglad zijn.
Rozig en met verfomfaaide vingers en tenen vervolgen we de SH75 door een almaar opzienbarender en groener bergdecor. We scheren de Albanees-Griekse grens en buigen waar de Vjosa de Griekse naam Aoos aanneemt in noordoostelijke richting af, tot we onder de rook van Leskovik ons onderkomen voor de nacht aantreffen: de houten trekkershutten van Farma Sotira, gecompleteerd door een restaurant en een forellenvijver. Voor een wandeling heb ik de kracht niet meer; ik verkies een kop koffie en het gezelschap van Nico Dijkshoorn op het buitenterras. Het diner sluiten we af met een venijnige raki.
Na een bondig langswippen bij een werkplaats om de bandenspanning op peil te brengen, nemen we de SH75, een smalle, nu eens voortvarend aangepakte en dan weer extreem brakke weg die ons al meanderend door het zuidoosten van Albanië in twee dagen tot in Korça brengt. Algauw bereiken we een volgende vallei, die van de Vjosa, naar men beweert een van de laatste Europese rivieren die vooralsnog menselijk ingrijpen bespaard is gebleven. We volgen het bruine water stroomopwaarts, een waarlijk schitterend traject waar alpiene weides, ruige bergkammen en naaldwouden beurtelings om aandacht vragen. Even voorbij Përmet verlaten we de hoofdroute, ten faveure van een wildromantisch kloofdal dat door een zijtak van de Vjosa, Langarica geheten, is uitgesleten. Ter hoogte van een eeuwenoude Ottomaanse brug, die als twee druppels water op de wereldberoemde Stari Most in het Bosnische Mostar lijkt, houdt zich een aantal thermale bronnen op. We laten ons behoedzaam zakken in het warme, volgens kenners heilzame water van een mooi bassin, pal aan de oever van de rivier – behoedzaam, vermits de stenen op de bodem spekglad zijn.
Rozig en met verfomfaaide vingers en tenen vervolgen we de SH75 door een almaar opzienbarender en groener bergdecor. We scheren de Albanees-Griekse grens en buigen waar de Vjosa de Griekse naam Aoos aanneemt in noordoostelijke richting af, tot we onder de rook van Leskovik ons onderkomen voor de nacht aantreffen: de houten trekkershutten van Farma Sotira, gecompleteerd door een restaurant en een forellenvijver. Voor een wandeling heb ik de kracht niet meer; ik verkies een kop koffie en het gezelschap van Nico Dijkshoorn op het buitenterras. Het diner sluiten we af met een venijnige raki.
Dag 8: Leskovik – Dardha – Korça
Vrijdag 8 september 2023
De SH75 stond ooit te boek als de wasbordste weg van Albanië, maar aanvankelijk worden we spreekwoordelijk bedwelmd door een penetrante teerlucht, zo fris en nieuw is het asfalt. Zillioenen bochten verderop stuiten we op de meute wegwerkers en hun outillage die de recente opwaardering van onderhavig tracé mogelijk hebben gemaakt. Hierna zijn enkele wegvakken nog redelijk te noemen; meestentijds blijkt echter dat de horrorverhalen over de enige ontsluiting van deze geïsoleerde bergstreek bepaald niet uit de duim gezogen zijn. De pijniging van onze respectievelijke zitvlakken wordt nochtans in ruime mate gecompenseerd door het natuurschoon: zowel de bossen als de grillige bergruggen zijn de mooist denkbare en beide smeken dan ook om een fotostop.
Erseka is naast de hoogstgelegen stad van het land het kloppende hart van de geboortegrond van onze reisbegeleider. Glimmend van trots laat hij ons de ten faveure van voetgangers heringerichte hoofdstraat en het gefatsoeneerde stadspark zien. De belendende appartementencomplexen zijn nog nat van de verf, de winkeltjes puilen uit van de koopwaar en het terrasmeubilair ontbeert nog elk spoor van gebruik, maar voornoemde pracht en praal blijkt, als je een willekeurige zijstraat in kijkt, slechts een façade voor de armzalige puien elders in Erseka; een herinnering aan het feit dat Albanië weliswaar volop in ontwikkeling is, maar het tot op de dag van vandaag een van de armste landen van Europa is.
De weg hotsknotsbegoniaat verder tot in het gehucht Mollas, waar we aan een tasje pleur nippen dat probleemloos door de ballotage komt. Voorts is er een door moeder de vrouw op poten gezet lopend buffet, waar we een lunchpakket mogen samenstellen uit een verscheidenheid aan groente, fruit en streekgerechten.
We dalen af door een ruime, vruchtbare vallei en met de bebouwing van Korça reeds aan de einder wordt de motor van de bus weer op de proef gesteld op het afgelegen bergweggetje naar Dardha, sedert de jaren twintig van de vorige eeuw een wintersportwalhalla en nog immer het enige skidorp van Albanië. Los van een groot hotel oogt het plaatsje authentiek; hier is de start en finish van een aardige rondwandeling over goed onderhouden paden door bossen en over weides.
In de namiddag betrekken we een stadshotel aan het centrale plein van Korça, dat wordt getypeerd door enkele buitenissige architectonische vondsten. We maken een kort ommetje langs de bezienswaardigheden van de stad en strijken vervolgens neer op een gezellig terras in de puik opgeknapte bazaar. Elders op het plein laat een straatmuzikant een veelkoppige band aan zijn synthesizer ontsnappen, terwijl zijn vrouwelijke kompaan even werkeloos als vreugdeloos toekijkt.
Erseka is naast de hoogstgelegen stad van het land het kloppende hart van de geboortegrond van onze reisbegeleider. Glimmend van trots laat hij ons de ten faveure van voetgangers heringerichte hoofdstraat en het gefatsoeneerde stadspark zien. De belendende appartementencomplexen zijn nog nat van de verf, de winkeltjes puilen uit van de koopwaar en het terrasmeubilair ontbeert nog elk spoor van gebruik, maar voornoemde pracht en praal blijkt, als je een willekeurige zijstraat in kijkt, slechts een façade voor de armzalige puien elders in Erseka; een herinnering aan het feit dat Albanië weliswaar volop in ontwikkeling is, maar het tot op de dag van vandaag een van de armste landen van Europa is.
De weg hotsknotsbegoniaat verder tot in het gehucht Mollas, waar we aan een tasje pleur nippen dat probleemloos door de ballotage komt. Voorts is er een door moeder de vrouw op poten gezet lopend buffet, waar we een lunchpakket mogen samenstellen uit een verscheidenheid aan groente, fruit en streekgerechten.
We dalen af door een ruime, vruchtbare vallei en met de bebouwing van Korça reeds aan de einder wordt de motor van de bus weer op de proef gesteld op het afgelegen bergweggetje naar Dardha, sedert de jaren twintig van de vorige eeuw een wintersportwalhalla en nog immer het enige skidorp van Albanië. Los van een groot hotel oogt het plaatsje authentiek; hier is de start en finish van een aardige rondwandeling over goed onderhouden paden door bossen en over weides.
In de namiddag betrekken we een stadshotel aan het centrale plein van Korça, dat wordt getypeerd door enkele buitenissige architectonische vondsten. We maken een kort ommetje langs de bezienswaardigheden van de stad en strijken vervolgens neer op een gezellig terras in de puik opgeknapte bazaar. Elders op het plein laat een straatmuzikant een veelkoppige band aan zijn synthesizer ontsnappen, terwijl zijn vrouwelijke kompaan even werkeloos als vreugdeloos toekijkt.
Dag 9: Korça – Meer van Ohrid – Shkodra
Zaterdag 9 september 2023
We maken ons op voor de grootste verplaatsing van de rondreis: in één ruk naar Shkodra, de officieuze hoofdstad van het noorden, daar waar de Albanese Alpen zich onmiskenbaar verheffen aan de noordoostelijke horizon. Rond klokke acht gaan we op weg naar wat mijns inziens de gloriedagen van de vakantie moeten worden: wandelen in het in de vorige volzin gememoreerde hooggebergte dat ook wel als de Vervloekte Bergen door het leven gaat. Ondanks dat de koffie nog maar zo-even de keelholte heeft gepenetreerd, maakt een tevreden gevoel zich over scribent dezes meester bij de gedachte aan de zeer nabije toekomst.
Na een stief uur rijden doemt vanachter de heuvels het Meer van Ohrid op, een van de krasse knarren onder de geheel door land omsloten watermassa's op onze gekke planeet. Pogradec, dat we buiten het erdoorheen rijden negeren, is de enige plaats van betekenis aan de westelijke oever van het door Albanië en Noord-Macedonië gedeelde meer. De stad kent een rommelig voorkomen, geaccentueerd door de karkassen van een enorme fabriek met een frontje van bunkers als betonnen wachters. Even verderop houden we halt in het vissersdorpje Lin. Ik maak een korte tippel langs de waterkant, de bebouwde kom uit, met kleine akkertjes en bunkers aan mijn linkerhand, en rietkragen en de Noord-Macedonische bergen rechts. Op leeftijde vissers en keuterboeren komen me fietsend of sjokkend tegemoet en groeten vriendelijk.
De weg buigt in de richting van de Adriatische Zee, neemt een pas en volgt dan de sterk uitgesleten kloof van de rivier de Shkumbin tot in Elbasan, waar het onderste rondje van het achtje door Albanië zich sluit. In de zinderende hitte cirkelen we met de klok mee om de hoofdstad tot de afslag naar het noorden. Deze uitvalsweg van Tirana biedt, naast kantoorgebouwen, magazijnen en showrooms van de koude grond, uitzicht op vermoedelijk de potsierlijkste bouwkunst van Europa, onder meer een Disney-kasteel waarin een luxe hotel is gevestigd en een bedrijfspand met Romeinse zuilen en een overdadige bekleding van maagdelijk witte sculpturen in authentieke Intratuin-stijl.
De door de overigens okéë wegrestaurantlunch gerealiseerde bodem is al goeddeels geërodeerd als we het op een pronte rotspartij gesitueerde, uitgestrekte Rozafakasteel bezoeken. Onderhavige attractie loont op zich al de moeite, maar het 270 graden-panorama is zonder meer grandioos te noemen: in de verte de bebouwing van Shkodra en het gelijknamige, op de Albanees-Montenegrijnse grens gelegen meer, en aan de voet van de heuvel de vrij meanderende, vlechtende Drin met aan beide oevers een kleinschalig, vlak boerenlandschap; aan de einder prijken de silhouetten van de bergen waar we morgen kennis mee zullen maken.
Op loopafstand van downtown Shkodra nemen we onze intrek in een traditioneel hotel-restaurant met rustieke kamers en een dito binnenplaats. Er logeren meerdere groepen in het verblijf en er is dan ook geen tafeltje meer te krijgen. We slenteren een poosje door de autovrije promenades in de binnenstad, die zich in opmerkelijk Cubaanse sferen hebben gehuld, en vinden ten slotte een visrestaurant tegenover de zalmroze kathedraal, welke laatstgenoemde in de even stalinistische als atheïstische periode onder Hoxha was herbestemd als sportpaleis. Dat de inktvis zo taai is als gymschoenen mag dan ook opportuun worden genoemd.
Onderwijl is op de binnenplaats van ons onderkomen de Balkanversie van het Muziekfeest op het Plein losgebarsten. Slecht nieuws, vermits morgenochtend het vertrektijdstip nogal van de matineuze is en mijn wekker om 5.30 uur sjoege zal geven. Desgevraagd zou er ruim voor middernacht een punt achter het optreden moeten worden gezet, een belofte die zal worden nagekomen.
Na een stief uur rijden doemt vanachter de heuvels het Meer van Ohrid op, een van de krasse knarren onder de geheel door land omsloten watermassa's op onze gekke planeet. Pogradec, dat we buiten het erdoorheen rijden negeren, is de enige plaats van betekenis aan de westelijke oever van het door Albanië en Noord-Macedonië gedeelde meer. De stad kent een rommelig voorkomen, geaccentueerd door de karkassen van een enorme fabriek met een frontje van bunkers als betonnen wachters. Even verderop houden we halt in het vissersdorpje Lin. Ik maak een korte tippel langs de waterkant, de bebouwde kom uit, met kleine akkertjes en bunkers aan mijn linkerhand, en rietkragen en de Noord-Macedonische bergen rechts. Op leeftijde vissers en keuterboeren komen me fietsend of sjokkend tegemoet en groeten vriendelijk.
De weg buigt in de richting van de Adriatische Zee, neemt een pas en volgt dan de sterk uitgesleten kloof van de rivier de Shkumbin tot in Elbasan, waar het onderste rondje van het achtje door Albanië zich sluit. In de zinderende hitte cirkelen we met de klok mee om de hoofdstad tot de afslag naar het noorden. Deze uitvalsweg van Tirana biedt, naast kantoorgebouwen, magazijnen en showrooms van de koude grond, uitzicht op vermoedelijk de potsierlijkste bouwkunst van Europa, onder meer een Disney-kasteel waarin een luxe hotel is gevestigd en een bedrijfspand met Romeinse zuilen en een overdadige bekleding van maagdelijk witte sculpturen in authentieke Intratuin-stijl.
De door de overigens okéë wegrestaurantlunch gerealiseerde bodem is al goeddeels geërodeerd als we het op een pronte rotspartij gesitueerde, uitgestrekte Rozafakasteel bezoeken. Onderhavige attractie loont op zich al de moeite, maar het 270 graden-panorama is zonder meer grandioos te noemen: in de verte de bebouwing van Shkodra en het gelijknamige, op de Albanees-Montenegrijnse grens gelegen meer, en aan de voet van de heuvel de vrij meanderende, vlechtende Drin met aan beide oevers een kleinschalig, vlak boerenlandschap; aan de einder prijken de silhouetten van de bergen waar we morgen kennis mee zullen maken.
Op loopafstand van downtown Shkodra nemen we onze intrek in een traditioneel hotel-restaurant met rustieke kamers en een dito binnenplaats. Er logeren meerdere groepen in het verblijf en er is dan ook geen tafeltje meer te krijgen. We slenteren een poosje door de autovrije promenades in de binnenstad, die zich in opmerkelijk Cubaanse sferen hebben gehuld, en vinden ten slotte een visrestaurant tegenover de zalmroze kathedraal, welke laatstgenoemde in de even stalinistische als atheïstische periode onder Hoxha was herbestemd als sportpaleis. Dat de inktvis zo taai is als gymschoenen mag dan ook opportuun worden genoemd.
Onderwijl is op de binnenplaats van ons onderkomen de Balkanversie van het Muziekfeest op het Plein losgebarsten. Slecht nieuws, vermits morgenochtend het vertrektijdstip nogal van de matineuze is en mijn wekker om 5.30 uur sjoege zal geven. Desgevraagd zou er ruim voor middernacht een punt achter het optreden moeten worden gezet, een belofte die zal worden nagekomen.
Dag 10: Shkodra – Meer van Koman – Valbona N.P.
Zondag 10 september 2023
Voor dag en dauw staat er een kluitje busjes klaar teneinde onze groep, alsmede een Engels en een Duits reisgezelschap, af te leveren in het haventje van Koman. De slaap uit onze ogen wrijvend grissen we ons ontbijtpakket van tafel, om om klokslag 6.15 uur de spreekwoordelijke plaat te poetsen.
Het Meer van Koman is een kunstmatig meer in de rivier de Drin, dat wordt begrensd door stuwdammen te Koman en Fierza. Tussen beide nederzettingen wordt een veerdienst onderhouden, voor de val van het communisme louter een openbaarvervoerconnectie ter aanvulling op het zeer beperkte, in erbarmelijke staat verkerende wegennet in Noord-Albanië en een levenslijn voor de bewoners rond het meer. Ofschoon het schaarse aanbod aan verbindingen over land recentelijk aan asfalteermachines heeft mogen ruiken, spelen de veerboten nog immer een niet te onderschatten rol bij de ontsluiting en de bevoorrading van het afgezonderde bergland. Daarnaast profiteren de rederijen volop van de opkomst van het toerisme: de tweeënhalf uur durende overtocht wordt geschaard onder de mooiste boottrips ter wereld; bovendien vormt ze de toegangspoort tot het wandelparadijs genaamd de Albanese Alpen.
Mede dankzij de goede wegen schiet het lekker op en algauw werpt zich de vraag op waarom er meer dan twee uur is ingeruimd voor het overbruggen van een afstand van zo'n zeventig kilometer. Het antwoord wordt na het passeren van Vau i Dejës gegeven: het pokdalige wegdek van de smalle, bochtige SH25 noopt tot behoedzaam rijden om alle gaten, kuilen en kraters te ontwijken. Een en ander weerhoudt de chauffeur er overigens niet van honderduit te ouwenelen met onze reisbegeleider en ondertussen, als een poor man's Max Verstappen, een voor een de busjes voor ons in te halen, opdat wij een zitplaats op het bovendek kunnen bemachtigen. We danken Onze-Lieve-Heer op onze blote knietjes dat hij niet lijkt te worden afgeleid door het haast stuitend fraaie dal van de Drin waarin de SH25 is aangelegd. Via een driehonderd meter lang, donker tunneltje bereiken we, ruimschoots op tijd, de piepkleine haven van Koman, waar drie ponten liggen aangemeerd. Er is weliswaar een café, maar we lopen stante pede de middelste schuit op, waar de beste plekken nog vrij zijn.
Ons verblijf voor de rest van de ochtend is, net als zijn lookalike links van ons, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet aan de TESO's en Wagenborgs van deze wereld besteed. De sobere ferry met laadklep – meer laad dan klep, zoals binnen afzienbare tijd zal blijken – beschikt, naast een autodek met twee toiletten, over een binnenruimte met rijen stoelen en een barretje, zitplaatsen aan de zijkant daarvan, en bovenop nog een zonnedek met bankjes langs de reling, waarop wij ons hebben geïnstalleerd. Ter rechterzijde ligt nog een curieuze waterbus, die daadwerkelijk een gepensioneerde autobus een tweede leven lijkt te hebben gegeven.
Vanuit onze verheven positie slaan we gade dat de even aanvankelijke als relatieve kalmte in de haven in een poep en een scheet wordt verruild voor een buitengewoon gekrioel van auto's, motoren, tourgroepen en rugzaktrekkers. Luttele minuten later zijn alle zitplaatsen vergeven en staan de trappen en looppaden vol; op het benedendek wurmen de passagiers zich tussen de auto's door, die achteruit het schip op worden gedirigeerd. Geen enkele vierkante centimeter blijft onbenut – Indonesische toestanden tot-en-met. Zodra de hele santenkraam in het haventje en het tunneltje zich over de drie vaartuigen heeft verdeeld, wordt, een half uur later dan gepland, met de maximumcapaciteit ver overschreden en een auto half op de geopende laadklep geparkeerd, het anker gelicht.
Al snel wordt duidelijk waarom onderhavige tocht door de reisjournalistiek unaniem de hemel in wordt geprezen. Links en rechts verheffen de met toefjes loof behepte granietmuren zich honderden meters boven het spiegelgladde wateroppervlak; daar waar de rotswanden elkaar bijna kussen dringt zich de vergelijking met een fjord op. Op gezette tijden wordt ons een blik op het achterliggende gebergte vergund. Her en der zijn er tekenen van menselijke activiteit: eenvoudige huisjes, stukjes land, een aanlegsteiger met een krakkemikkig roeibootje. De weergoden zijn ons andermaal gunstig gezind, de strakblauwe lucht, de stralende zon en het lauwe briesje indachtig. Ondanks de drukte is de sfeer op de boot tevreden en ontspannen. Een gezellig geroezemoes vult het geluidsspectrum en Jan en alleman gunt elkaar de ruimte om het imponerende landschap op de gevoelige plaat vast te leggen. Een Albanese gids komt een praatje maken – deels in het Nederlands, dankzij een verleden in België. Een jong stelletje uit Engeland vindt moeiteloos een vrijwilliger die hen op de foto wil zetten.
Lang verhaal kort, iedereen en z'n moeder heeft het naar de zin – behalve ik.
"Ron, je ziet een beetje pips."
Van zeeziekte kan hoegenaamd geen sprake zijn, en evenmin heb ik iets verkeerds gegeten.
"Ik moet al sinds de rit hierheen nodig plassen."
"Ja, maar beneden is een toilet."
"Weet ik, maar dat gaat 'm niet worden."
Toen ik nog jong en onschuldig was bepaalde ik zelf wel waar het veilig was om een kleine boodschap te doen. Op kantoor, in een dixi op een festival, in het vliegtuig, desnoods boven een gat in de grond in de achterlanden van China, overal klonk het geklater der bevrijding. Sluipenderwijs is het hersenkwabje dat de bekkenbodem aanstuurt echter een eigen koers gaan varen. Krijgt het kleinste kamertje het niet-okéstempel, dan sluit voornoemde hangmat van spieren de uitgang van de blaas hermetisch af. In de loop der tijd is de longlist van geaccordeerde gelegenheden om de spreekwoordelijke aardappels af te gieten druppelsgewijs een shortlist geworden – en een van de evidente afvallers is de enige heren-wc op een rumoerige schuit met zoveel mannen, dat er gegarandeerd enkele wippend in de rij staan, juist als ik vergeefse pogingen sta te ondernemen uit mijn buik te huilen.
Hoe betoverend de tocht over het Meer van Koman in potentie ook is, ik word volledig in beslag genomen door de aandrang en ik kan dan ook niet wachten tot de aankomst in Fierza, hopend op sanitaire voorzieningen die de goedkeuring van mijn eigengereide brein wél kunnen wegdragen.
In het armetierige haventje aan de andere kant van het meer, waar de motor van onze bus al draait, is zegge en schrijve één toilet, waarvoor de filevorming reeds in volle gang is. In verregaande staat van ontreddering hol ik het toegangsweggetje tot de haven af en klauter ik aan gene zijde van de doorgaande weg een steile, begroeide helling op. Achter een bosschage zie ik kans de ergste nood te lenigen. Badend in het zweet bestijg ik als laatste de bus, die me al tegemoet is gereden.
De gifbeker is hiermee nog niet leeg. Gedurende de middag zullen nog drie sanitaire pitstops stranden in schoonheid. Pas na zonsondergang komt er een einde aan mijn lijdensweg als ik door een reisgenoot word gewezen op het riante toiletblok in de kelder van ons verblijf. Er valt een last van mijn schouders; hier mag en kan ik de komende twee dagen in alle rust en anonimiteit tekeergaan.
Vanaf Fierza is het een stief kwartiertje rijden naar Bajram Curri, de laatste plaats van enige importantie voordat we het nationale park Valbona binnentrekken. In een lokaal restaurant wordt ons een uitgebreide warme lunch voorgeschoteld – zonder curry. Als voorbereiding op de komende dagen maken we een relatief korte, maar prachtige wandeling langs de rivier waar het park zijn naam aan te danken heeft, wier kraakheldere water over en tussen de gepolijste, grijswitte keien stuitert. Het pad gaat omhoog en omlaag door het bos; waar het geboomte ons een doorkijkje gunt, kunnen we onze ogen niet afhouden van de ongenaakbare pieken, de hoogste van Albanië.
Als de schaduwen langer worden en een zachte, oranje gloed over de grauwe bergtoppen valt, worden we naar een dorp gebracht dat evenzeer naar de naam Valbona luistert, een middenin de vallei gelegen, losse verzameling stenen huizen – plus een vijfsterrenhotel dat in deze ongerepte omgeving als een tang op een varken slaat en na voltooiing logies moet gaan bieden aan enkele honderden gasten. Wij overnachten echter in een van de vele guesthouses, dat wordt gerund door een uiterst sympathieke familie. Naast het oorspronkelijke woonhuis is een kleinschalig chalet verrezen met de keuken en een grote eetzaal op de benedenverdieping; tevens is er een trekkershut met een badkamer ter grootte van een postzegel, waarin ik met twee reisgenoten mijn intrek neem. Het guesthouse is volgeboekt, en klaarblijkelijk lopen de zaken niet alleen dit weekend naar wens, getuige het betonnen geraamte van een volgend gastenverblijf dat elders op het terrein is verrezen. Rond en achter de gebouwen, tot de bosrand even verderop, liggen lapjes grond waar groente en aardappels worden verbouwd. Eten wat de pot schaft is hier het devies, en na een stevige bergwandeltocht gaat menig pondje door dito mondje.
Onze reisbegeleider komt ter tafel in het rode tricot van het verrassend goed presterende nationale voetbalelftal van Albanië, dat hedenavond de degens kruist met Polen. De Rood-Zwarten zouden de stijgende lijn voortzetten en Robert Lewandowski c.s. een pandoering van 2–0 toedienen.
Het Meer van Koman is een kunstmatig meer in de rivier de Drin, dat wordt begrensd door stuwdammen te Koman en Fierza. Tussen beide nederzettingen wordt een veerdienst onderhouden, voor de val van het communisme louter een openbaarvervoerconnectie ter aanvulling op het zeer beperkte, in erbarmelijke staat verkerende wegennet in Noord-Albanië en een levenslijn voor de bewoners rond het meer. Ofschoon het schaarse aanbod aan verbindingen over land recentelijk aan asfalteermachines heeft mogen ruiken, spelen de veerboten nog immer een niet te onderschatten rol bij de ontsluiting en de bevoorrading van het afgezonderde bergland. Daarnaast profiteren de rederijen volop van de opkomst van het toerisme: de tweeënhalf uur durende overtocht wordt geschaard onder de mooiste boottrips ter wereld; bovendien vormt ze de toegangspoort tot het wandelparadijs genaamd de Albanese Alpen.
Mede dankzij de goede wegen schiet het lekker op en algauw werpt zich de vraag op waarom er meer dan twee uur is ingeruimd voor het overbruggen van een afstand van zo'n zeventig kilometer. Het antwoord wordt na het passeren van Vau i Dejës gegeven: het pokdalige wegdek van de smalle, bochtige SH25 noopt tot behoedzaam rijden om alle gaten, kuilen en kraters te ontwijken. Een en ander weerhoudt de chauffeur er overigens niet van honderduit te ouwenelen met onze reisbegeleider en ondertussen, als een poor man's Max Verstappen, een voor een de busjes voor ons in te halen, opdat wij een zitplaats op het bovendek kunnen bemachtigen. We danken Onze-Lieve-Heer op onze blote knietjes dat hij niet lijkt te worden afgeleid door het haast stuitend fraaie dal van de Drin waarin de SH25 is aangelegd. Via een driehonderd meter lang, donker tunneltje bereiken we, ruimschoots op tijd, de piepkleine haven van Koman, waar drie ponten liggen aangemeerd. Er is weliswaar een café, maar we lopen stante pede de middelste schuit op, waar de beste plekken nog vrij zijn.
Ons verblijf voor de rest van de ochtend is, net als zijn lookalike links van ons, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet aan de TESO's en Wagenborgs van deze wereld besteed. De sobere ferry met laadklep – meer laad dan klep, zoals binnen afzienbare tijd zal blijken – beschikt, naast een autodek met twee toiletten, over een binnenruimte met rijen stoelen en een barretje, zitplaatsen aan de zijkant daarvan, en bovenop nog een zonnedek met bankjes langs de reling, waarop wij ons hebben geïnstalleerd. Ter rechterzijde ligt nog een curieuze waterbus, die daadwerkelijk een gepensioneerde autobus een tweede leven lijkt te hebben gegeven.
Vanuit onze verheven positie slaan we gade dat de even aanvankelijke als relatieve kalmte in de haven in een poep en een scheet wordt verruild voor een buitengewoon gekrioel van auto's, motoren, tourgroepen en rugzaktrekkers. Luttele minuten later zijn alle zitplaatsen vergeven en staan de trappen en looppaden vol; op het benedendek wurmen de passagiers zich tussen de auto's door, die achteruit het schip op worden gedirigeerd. Geen enkele vierkante centimeter blijft onbenut – Indonesische toestanden tot-en-met. Zodra de hele santenkraam in het haventje en het tunneltje zich over de drie vaartuigen heeft verdeeld, wordt, een half uur later dan gepland, met de maximumcapaciteit ver overschreden en een auto half op de geopende laadklep geparkeerd, het anker gelicht.
Al snel wordt duidelijk waarom onderhavige tocht door de reisjournalistiek unaniem de hemel in wordt geprezen. Links en rechts verheffen de met toefjes loof behepte granietmuren zich honderden meters boven het spiegelgladde wateroppervlak; daar waar de rotswanden elkaar bijna kussen dringt zich de vergelijking met een fjord op. Op gezette tijden wordt ons een blik op het achterliggende gebergte vergund. Her en der zijn er tekenen van menselijke activiteit: eenvoudige huisjes, stukjes land, een aanlegsteiger met een krakkemikkig roeibootje. De weergoden zijn ons andermaal gunstig gezind, de strakblauwe lucht, de stralende zon en het lauwe briesje indachtig. Ondanks de drukte is de sfeer op de boot tevreden en ontspannen. Een gezellig geroezemoes vult het geluidsspectrum en Jan en alleman gunt elkaar de ruimte om het imponerende landschap op de gevoelige plaat vast te leggen. Een Albanese gids komt een praatje maken – deels in het Nederlands, dankzij een verleden in België. Een jong stelletje uit Engeland vindt moeiteloos een vrijwilliger die hen op de foto wil zetten.
Lang verhaal kort, iedereen en z'n moeder heeft het naar de zin – behalve ik.
"Ron, je ziet een beetje pips."
Van zeeziekte kan hoegenaamd geen sprake zijn, en evenmin heb ik iets verkeerds gegeten.
"Ik moet al sinds de rit hierheen nodig plassen."
"Ja, maar beneden is een toilet."
"Weet ik, maar dat gaat 'm niet worden."
Toen ik nog jong en onschuldig was bepaalde ik zelf wel waar het veilig was om een kleine boodschap te doen. Op kantoor, in een dixi op een festival, in het vliegtuig, desnoods boven een gat in de grond in de achterlanden van China, overal klonk het geklater der bevrijding. Sluipenderwijs is het hersenkwabje dat de bekkenbodem aanstuurt echter een eigen koers gaan varen. Krijgt het kleinste kamertje het niet-okéstempel, dan sluit voornoemde hangmat van spieren de uitgang van de blaas hermetisch af. In de loop der tijd is de longlist van geaccordeerde gelegenheden om de spreekwoordelijke aardappels af te gieten druppelsgewijs een shortlist geworden – en een van de evidente afvallers is de enige heren-wc op een rumoerige schuit met zoveel mannen, dat er gegarandeerd enkele wippend in de rij staan, juist als ik vergeefse pogingen sta te ondernemen uit mijn buik te huilen.
Hoe betoverend de tocht over het Meer van Koman in potentie ook is, ik word volledig in beslag genomen door de aandrang en ik kan dan ook niet wachten tot de aankomst in Fierza, hopend op sanitaire voorzieningen die de goedkeuring van mijn eigengereide brein wél kunnen wegdragen.
In het armetierige haventje aan de andere kant van het meer, waar de motor van onze bus al draait, is zegge en schrijve één toilet, waarvoor de filevorming reeds in volle gang is. In verregaande staat van ontreddering hol ik het toegangsweggetje tot de haven af en klauter ik aan gene zijde van de doorgaande weg een steile, begroeide helling op. Achter een bosschage zie ik kans de ergste nood te lenigen. Badend in het zweet bestijg ik als laatste de bus, die me al tegemoet is gereden.
De gifbeker is hiermee nog niet leeg. Gedurende de middag zullen nog drie sanitaire pitstops stranden in schoonheid. Pas na zonsondergang komt er een einde aan mijn lijdensweg als ik door een reisgenoot word gewezen op het riante toiletblok in de kelder van ons verblijf. Er valt een last van mijn schouders; hier mag en kan ik de komende twee dagen in alle rust en anonimiteit tekeergaan.
Vanaf Fierza is het een stief kwartiertje rijden naar Bajram Curri, de laatste plaats van enige importantie voordat we het nationale park Valbona binnentrekken. In een lokaal restaurant wordt ons een uitgebreide warme lunch voorgeschoteld – zonder curry. Als voorbereiding op de komende dagen maken we een relatief korte, maar prachtige wandeling langs de rivier waar het park zijn naam aan te danken heeft, wier kraakheldere water over en tussen de gepolijste, grijswitte keien stuitert. Het pad gaat omhoog en omlaag door het bos; waar het geboomte ons een doorkijkje gunt, kunnen we onze ogen niet afhouden van de ongenaakbare pieken, de hoogste van Albanië.
Als de schaduwen langer worden en een zachte, oranje gloed over de grauwe bergtoppen valt, worden we naar een dorp gebracht dat evenzeer naar de naam Valbona luistert, een middenin de vallei gelegen, losse verzameling stenen huizen – plus een vijfsterrenhotel dat in deze ongerepte omgeving als een tang op een varken slaat en na voltooiing logies moet gaan bieden aan enkele honderden gasten. Wij overnachten echter in een van de vele guesthouses, dat wordt gerund door een uiterst sympathieke familie. Naast het oorspronkelijke woonhuis is een kleinschalig chalet verrezen met de keuken en een grote eetzaal op de benedenverdieping; tevens is er een trekkershut met een badkamer ter grootte van een postzegel, waarin ik met twee reisgenoten mijn intrek neem. Het guesthouse is volgeboekt, en klaarblijkelijk lopen de zaken niet alleen dit weekend naar wens, getuige het betonnen geraamte van een volgend gastenverblijf dat elders op het terrein is verrezen. Rond en achter de gebouwen, tot de bosrand even verderop, liggen lapjes grond waar groente en aardappels worden verbouwd. Eten wat de pot schaft is hier het devies, en na een stevige bergwandeltocht gaat menig pondje door dito mondje.
Onze reisbegeleider komt ter tafel in het rode tricot van het verrassend goed presterende nationale voetbalelftal van Albanië, dat hedenavond de degens kruist met Polen. De Rood-Zwarten zouden de stijgende lijn voortzetten en Robert Lewandowski c.s. een pandoering van 2–0 toedienen.
Dag 11: Valbona N.P.
Maandag 11 september 2023
Mede doordat er vandaag – en tevens het restant van de reis – hoogzomerse taferelen op de meteorologische rol staan en we een respectabel pak hoogtemeters te verstouwen krijgen, hangen we al vroeg de rijkelijk met water en mondvoorraad gevulde rugzakken om. Na twee keer met de ogen te hebben geknipperd verruilen we het asfalt voor een door menig bergschoen geëgaliseerd kiezelpad door een goeddeels drooggevallen rivierbedding. De spieren zijn koud warm of we beginnen te stijgen door een halfopen dennenbos. Een terras in de vlek Kukaj laten we vooralsnog rechts liggen; voortvarend klimmen we door, na een vorksplitsing over een smaller pad, nu eens in de verkoeling van het gebladerte, dan weer tussen weides door. Het uitspansel is diepblauw en van wolken gespeend; het zweet loopt tappelings van de klep van mijn pet. In alle windrichtingen worden we omgeven door majestueuze kalksteenspitsen, naaldwouden, puinwaaiers en sneeuwrestanten.
Nog voor het middaguur bereiken we op een hoogte van 1.700 meter een herdershut, waar een vriendelijke boer de zomermaanden doorbrengt met zijn koeien. Hij verdient een extra zakcentje met het smeren van dorstige kelen, en de gekoelde blikjes cola en citroenlimonade vinden gretig aftrek. Een schuilhut met picknickbanken nodigt uit tot uitgebreid verpozen, maar ik zie het wel zitten om nog een poosje door te lopen. Met vier anderen bedwing ik de nu en dan steile helling die via de isohypse van 2.000 meter leidt naar een zadel op de grens met Montenegro. Het uitzicht is de extra inspanning dubbel en dwars waard: op de voorgrond met keien en rotspartijen bezaaide grashellingen, dieper het buurland in een donkergrijze granietmuur die volgens zekere cartografen op een serie kruidnagels lijkt. Hoe dan ook is zonneklaar hoe Montenegro aan zijn naam is gekomen.
We nemen dezelfde gemarkeerde route terug naar de vallei, waar we in Kukaj het terras delen met twee Nederlandse meisjes.
Nog voor het middaguur bereiken we op een hoogte van 1.700 meter een herdershut, waar een vriendelijke boer de zomermaanden doorbrengt met zijn koeien. Hij verdient een extra zakcentje met het smeren van dorstige kelen, en de gekoelde blikjes cola en citroenlimonade vinden gretig aftrek. Een schuilhut met picknickbanken nodigt uit tot uitgebreid verpozen, maar ik zie het wel zitten om nog een poosje door te lopen. Met vier anderen bedwing ik de nu en dan steile helling die via de isohypse van 2.000 meter leidt naar een zadel op de grens met Montenegro. Het uitzicht is de extra inspanning dubbel en dwars waard: op de voorgrond met keien en rotspartijen bezaaide grashellingen, dieper het buurland in een donkergrijze granietmuur die volgens zekere cartografen op een serie kruidnagels lijkt. Hoe dan ook is zonneklaar hoe Montenegro aan zijn naam is gekomen.
We nemen dezelfde gemarkeerde route terug naar de vallei, waar we in Kukaj het terras delen met twee Nederlandse meisjes.
Dag 12: Valbona N.P. – Theth N.P.
Dinsdag 12 september 2023
De hike van de Valbonavallei naar de Thethvallei is de bekendste en populairste dagwandeling in de Albanese Alpen. Het schapenpad dat wordt gevolgd is al eeuwenoud; niet per se vanwege de onvergetelijke panorama's, maar omdat het, tot op de dag van vandaag, de enige rechtstreekse verbinding is tussen beide kloven, een stevige tippel van zo'n zeventien kilometer, waarbij een pas van 1.795 meter wordt aangedaan – ter illustratie, Valbona ligt op circa 950 meter hoogte, Theth op 730 meter.
Het goederenverkeer tussen Valbona en Theth geschiedt conform traditie met paarden; aanvankelijk zou onze bagage daarom op de respectievelijke ruggen van enkele edele viervoeters worden gebonden. Bij nader inzien worden de koffers echter over de weg vervoerd, daar ettelijke groepsgenoten in plaats van de wandeling opteren voor een transfer per bus – volgens Google een rit van liefst 265 kilometer, waarmee je zesenhalf uur onder de spreekwoordelijke pannen bent.
Ook wij starten de onderneming rijdend: een eind wandelcorvee over de verharde Rruga Azem Hajdari wordt aldus omzeild, evenals een stuk vol losse stenen door de rivierbedding. Nog naschommelend van de keiige passage bewandelen we in eerste instantie een relatief vlak zandpad en passeren we al snel een eerste kiosk. Het lijdt geen twijfel dat onderhavige tocht een klassieker is die dreigt te worden overspoeld door alle belangstelling: steeds lopen we in het kielzog van andere wandelaars en begroeten we gedurende de dag tientallen, zo niet honderden tegenliggers. Zelfs een aantal honden weet de route op waarde te schatten. Dan begint het klimwerk serieuze vormen aan te nemen, afwisselend door bossen en over open stukken, waar de uitzichten over de tweeduizenders die zich links en rechts in al hun grijze glorie de lucht in boren gaandeweg spectaculairder worden. En dan is er koffie – of een greep uit de Albanese koelkast, een bron waarin flesjes water, blikjes frisdrank en zelfs goudgele pretcilinders op temperatuur worden gehouden.
Op de pas, waar we andermaal de ontzagwekkende berglandschappen voor altijd in ons geheugen proberen te griffen, moeten we tot de conclusie komen dat de klim geen extragalactische inspanningen vereiste. De afdaling is andere koek, waar losliggende stenen en dito grind de knieën en evenwichtsorganen danig op de proef stellen. We komen drie paarden tegemoet, elk beladen met zes à acht grote rugzakken. Met veel kabaal en ander haantjesgedrag worden ze door hun menners voortgedreven. Een allesbehalve aangename confrontatie; ook in de toekomst zou onze reisorganisatie dit dierenleed niet in stand moeten willen houden. Rond lunch o'clock komen we aan bij een uitspanning, waar nog juist één picknicktafel vrij is. Het oude echtpaar dat hier de scepter zwaait loopt zich de benen van het lijf om iedereen van gekoelde natjes en warme droogjes te voorzien. Gelaafd en gevoederd stel ik mijn plaats ter beschikking aan een volgende patiënt en zijg ik neer op het gras om het karakteristieke Bob Ross-doek voor me te bewonderen. Hetgeen de werken van de vleesgeworden oxazepam met het afrokapsel dan weer ontbeert is de ongezonde hoop bouwmaterialen en afval die ik de rug heb toegekeerd. Tevens hangt er de weliswaar subtiele, maar onmiskenbare odeur van menselijke excretiën, vermoedelijk afkomstig van de poor man's dixi die de horeca-uitbaters ter beschikking staat.
Na het vervolg van de helse afdaling via talloze haardspeldbochten, waar het slipgevaar continu op de loer lag, komen we het bos uit, de volle zon in. Het is even slikken, en niet alleen daarom: in plaats van een authentiek bergdorpje met traditionele huizen, mannen en vrouwen met verweerde gezichten, rommelige lapjes grond, rondscharrelend kleinvee en, vooruit, een enkel theehuis, worden we verwelkomd in een backpackersstadje in de embryonale fase. Een zanderige weg en stoffige parkeerplaatsen vol hippiebusjes en terreinwagens; een hoteltoren in aanbouw, waarin reeds een middelgrote supermarkt in bedrijf is; herbergen en cafés met terrassen, overspoeld door jongeren en muziek. Voornoemd structuurloos en voortwoekerend allegaartje is mogelijk gemaakt door de recente opwaardering van de twee toegangswegen, waardoor een bezoek aan Theth heden ten dage ook voor bezitters van een huis-tuin-en-keukenauto binnen handbereik is gekomen. Snel lopen we door, totdat na een kwartier het katholieke kerkje van Theth in het vizier komt. Rondom het iconische gebouw heeft het plaatsje zijn aloude dorpsgezicht vooralsnog grotendeels behouden. We overnachten andermaal in een guesthouse met een heerlijke tuin, die, gevoelsmatig inmiddels weer ver weg van alle uitwassen van ontkiemend massatoerisme, een geweldig uitzicht biedt op de welhaast intimiderende wand van loodgrijze bergen die de vallei ter noorderzijde afsluit. Als de duisternis is ingetreden, wordt allerwegen de feeërieke illuminatie in werking gesteld en weerklinkt vanuit het horeca-accentgebied elektronische muziek en extatisch gejoel, welke proto-après-skihutsfeer wordt gelardeerd met het geblaf van honden.
Het goederenverkeer tussen Valbona en Theth geschiedt conform traditie met paarden; aanvankelijk zou onze bagage daarom op de respectievelijke ruggen van enkele edele viervoeters worden gebonden. Bij nader inzien worden de koffers echter over de weg vervoerd, daar ettelijke groepsgenoten in plaats van de wandeling opteren voor een transfer per bus – volgens Google een rit van liefst 265 kilometer, waarmee je zesenhalf uur onder de spreekwoordelijke pannen bent.
Ook wij starten de onderneming rijdend: een eind wandelcorvee over de verharde Rruga Azem Hajdari wordt aldus omzeild, evenals een stuk vol losse stenen door de rivierbedding. Nog naschommelend van de keiige passage bewandelen we in eerste instantie een relatief vlak zandpad en passeren we al snel een eerste kiosk. Het lijdt geen twijfel dat onderhavige tocht een klassieker is die dreigt te worden overspoeld door alle belangstelling: steeds lopen we in het kielzog van andere wandelaars en begroeten we gedurende de dag tientallen, zo niet honderden tegenliggers. Zelfs een aantal honden weet de route op waarde te schatten. Dan begint het klimwerk serieuze vormen aan te nemen, afwisselend door bossen en over open stukken, waar de uitzichten over de tweeduizenders die zich links en rechts in al hun grijze glorie de lucht in boren gaandeweg spectaculairder worden. En dan is er koffie – of een greep uit de Albanese koelkast, een bron waarin flesjes water, blikjes frisdrank en zelfs goudgele pretcilinders op temperatuur worden gehouden.
Op de pas, waar we andermaal de ontzagwekkende berglandschappen voor altijd in ons geheugen proberen te griffen, moeten we tot de conclusie komen dat de klim geen extragalactische inspanningen vereiste. De afdaling is andere koek, waar losliggende stenen en dito grind de knieën en evenwichtsorganen danig op de proef stellen. We komen drie paarden tegemoet, elk beladen met zes à acht grote rugzakken. Met veel kabaal en ander haantjesgedrag worden ze door hun menners voortgedreven. Een allesbehalve aangename confrontatie; ook in de toekomst zou onze reisorganisatie dit dierenleed niet in stand moeten willen houden. Rond lunch o'clock komen we aan bij een uitspanning, waar nog juist één picknicktafel vrij is. Het oude echtpaar dat hier de scepter zwaait loopt zich de benen van het lijf om iedereen van gekoelde natjes en warme droogjes te voorzien. Gelaafd en gevoederd stel ik mijn plaats ter beschikking aan een volgende patiënt en zijg ik neer op het gras om het karakteristieke Bob Ross-doek voor me te bewonderen. Hetgeen de werken van de vleesgeworden oxazepam met het afrokapsel dan weer ontbeert is de ongezonde hoop bouwmaterialen en afval die ik de rug heb toegekeerd. Tevens hangt er de weliswaar subtiele, maar onmiskenbare odeur van menselijke excretiën, vermoedelijk afkomstig van de poor man's dixi die de horeca-uitbaters ter beschikking staat.
Na het vervolg van de helse afdaling via talloze haardspeldbochten, waar het slipgevaar continu op de loer lag, komen we het bos uit, de volle zon in. Het is even slikken, en niet alleen daarom: in plaats van een authentiek bergdorpje met traditionele huizen, mannen en vrouwen met verweerde gezichten, rommelige lapjes grond, rondscharrelend kleinvee en, vooruit, een enkel theehuis, worden we verwelkomd in een backpackersstadje in de embryonale fase. Een zanderige weg en stoffige parkeerplaatsen vol hippiebusjes en terreinwagens; een hoteltoren in aanbouw, waarin reeds een middelgrote supermarkt in bedrijf is; herbergen en cafés met terrassen, overspoeld door jongeren en muziek. Voornoemd structuurloos en voortwoekerend allegaartje is mogelijk gemaakt door de recente opwaardering van de twee toegangswegen, waardoor een bezoek aan Theth heden ten dage ook voor bezitters van een huis-tuin-en-keukenauto binnen handbereik is gekomen. Snel lopen we door, totdat na een kwartier het katholieke kerkje van Theth in het vizier komt. Rondom het iconische gebouw heeft het plaatsje zijn aloude dorpsgezicht vooralsnog grotendeels behouden. We overnachten andermaal in een guesthouse met een heerlijke tuin, die, gevoelsmatig inmiddels weer ver weg van alle uitwassen van ontkiemend massatoerisme, een geweldig uitzicht biedt op de welhaast intimiderende wand van loodgrijze bergen die de vallei ter noorderzijde afsluit. Als de duisternis is ingetreden, wordt allerwegen de feeërieke illuminatie in werking gesteld en weerklinkt vanuit het horeca-accentgebied elektronische muziek en extatisch gejoel, welke proto-après-skihutsfeer wordt gelardeerd met het geblaf van honden.
Dag 13: Theth N.P. – Nderlysaj
Woensdag 13 september 2023
Ter inleiding een flashforward.
[Een zonovergoten werkkamer op kantoor.]
"Zo, vakantieganger!"
"Goedemorgen."
"Waar ging de reis ook alweer henen?"
"Albanië."
"Albanië? Dat is toch dat land van de bloedwraak?"
[Een zonovergoten vergaderruimte op kantoor.]
"Zo, vakantieganger!"
"Goedemiddag."
"Waar ging de reis ook alweer henen?"
"Albanië."
"Albanië? Even opzoeken, hoor."
[Google Maps wordt aangezwengeld.]
"Snotdokkie, ligt dat dáár? Ik dacht dat het ergens aan de andere kant van de Zwarte Zee lag of zo..."
Ziehier de tragiek van Albanië in een notendop. Slechts anderhalve kip en een paardenkop kunnen het zonder een zweem van aarzeling aanwijzen op een blinde kaart, laat staan de vijf langste rivieren van het land inclusief afstand van bron tot monding, verhang, verval en debiet opdreunen, zoals onze reisbegeleider dat eerder heeft gedemonstreerd. Daarentegen is wijd en zijd bekend dat met name de bewoners van de relatief van de buitenwereld afgesloten Vervloekte Bergen er specifieke gebruiken op nahouden inzake het afhandelen van geschilpunten, die 's lands reputatie een gapende wond hebben toegebracht die maar slaksgewijs heelt. Ontkennen is echter zinloos: waar fitties in Nederland doorgaans hooguit leiden tot een klinische sfeer aan de kerstdis of een gang naar De rijdende rechter, is het binnen een ruime cirkel rond het drielandenpunt van Albanië, Montenegro en Kosovo done om een al dan niet vermeende belediging dan wel onenigheid omtrent het bezit of gebruik van grond te vergelden door middel van bloedvergieten. Daarbij is niet per se de verdachte de even spreekwoordelijke als fatale sigaar; elk mannelijk lid van de belaagde familie dat oud genoeg is om een wapen te dragen doet er verstandig aan om na het delict voortdurend over zijn schouder te kijken zodra hij zich in de openbare ruimte waagt. De achterliggende gedachte daarbij is dat de dader bittere tranen zal moeten plengen om het verlies van een dierbare totdat Pasen en Pinksteren op één dag vallen. De spelregels van de bloedwraak, die zijn opgetekend in een uit de middeleeuwen overgeleverde verzameling wetten genaamd de Kanun, kunnen het tragische gevolg hebben dat er een kettingreactie van wederzijdse represailles op gang komt waar beide strijdende families tot in lengte van dagen onder gebukt gaan. Anno 2023 zijn er nog immer honderden families die de wrede traditie lijdzaam moeten ondergaan.
Hoewel de voorschriften uit de Kanun weinig ruimte bieden voor eigen inzicht, kan er tussen de twee gebrouilleerde partijen incidenteel wel degelijk worden bemiddeld. Gedurende de onderhandelingen kon het opgejaagde wild zich tijdelijk schuilhouden in een versterkte toren – de kulla, een safehouse avant la lettre als het ware. In de kulla van Theth, een van de spaarzame schuiltorens die nog overeind staat en die recentelijk is gerenoveerd, vertelt onze reisbegeleider indringend over het meedogenloze gebruik, en de gevolgen die het fenomeen heeft voor de rivaliserende families.
We verruilen de claustrofobische toren weer voor de rust en ruimte van de vallei en gaan te voet zuidwaarts, over een paadje hoog langs een riviertje. Aan gene zijde van het helderblauwe water ligt de weg die geschikt is gemaakt voor toeristenbussen; langs het pad wordt hard gewerkt aan kioskjes met houten terrassen. Voorbij een camping leidt een gemeen steil modderspoor naar een fraaie waterval, waar een bergbeek zich vanaf een hoogte van enkele tientallen meters in een meertje stort. Het vervolg van het pad komt uit bij oude terrassen, omringd door bossen en lage bergen, waar we uitgebreid luieren in de zon, onderwijl aangestaard en besnuffeld door twee koeien, en even heen en weer lopen naar een houten brug over een smalle canyon.
Een golvend oeverpad brengt ons al vroeg in Nderlysaj, een armoedig, doch fenomenaal gelegen boerendorp, waar andermaal kamers in een guesthouse besproken zijn. Naast een schitterend bergpanorama en gelegenheid te kust en te keur om heerlijk buiten te zitten, hebben we hier de additionele luxe van een winkeltje en een klein buitenzwembad. Al zitvlees kwekend onderwerp ik de lokale chipsvarianten aan een smaaktest – de oregano is al dikke prima, maar de tzatziki is mijn lievelings – en verloochen ik allerminst mijn reputatie als waterrat. Het water is zo ongemeen koud dat de plaatselijke rayonhoofden beslist al drie keer de koppen bij elkaar hebben gestoken.
Hoewel de voorschriften uit de Kanun weinig ruimte bieden voor eigen inzicht, kan er tussen de twee gebrouilleerde partijen incidenteel wel degelijk worden bemiddeld. Gedurende de onderhandelingen kon het opgejaagde wild zich tijdelijk schuilhouden in een versterkte toren – de kulla, een safehouse avant la lettre als het ware. In de kulla van Theth, een van de spaarzame schuiltorens die nog overeind staat en die recentelijk is gerenoveerd, vertelt onze reisbegeleider indringend over het meedogenloze gebruik, en de gevolgen die het fenomeen heeft voor de rivaliserende families.
We verruilen de claustrofobische toren weer voor de rust en ruimte van de vallei en gaan te voet zuidwaarts, over een paadje hoog langs een riviertje. Aan gene zijde van het helderblauwe water ligt de weg die geschikt is gemaakt voor toeristenbussen; langs het pad wordt hard gewerkt aan kioskjes met houten terrassen. Voorbij een camping leidt een gemeen steil modderspoor naar een fraaie waterval, waar een bergbeek zich vanaf een hoogte van enkele tientallen meters in een meertje stort. Het vervolg van het pad komt uit bij oude terrassen, omringd door bossen en lage bergen, waar we uitgebreid luieren in de zon, onderwijl aangestaard en besnuffeld door twee koeien, en even heen en weer lopen naar een houten brug over een smalle canyon.
Een golvend oeverpad brengt ons al vroeg in Nderlysaj, een armoedig, doch fenomenaal gelegen boerendorp, waar andermaal kamers in een guesthouse besproken zijn. Naast een schitterend bergpanorama en gelegenheid te kust en te keur om heerlijk buiten te zitten, hebben we hier de additionele luxe van een winkeltje en een klein buitenzwembad. Al zitvlees kwekend onderwerp ik de lokale chipsvarianten aan een smaaktest – de oregano is al dikke prima, maar de tzatziki is mijn lievelings – en verloochen ik allerminst mijn reputatie als waterrat. Het water is zo ongemeen koud dat de plaatselijke rayonhoofden beslist al drie keer de koppen bij elkaar hebben gestoken.
Dag 14: Nderlysaj – Kruja
Donderdag 14 september 2023
Voordat we het bovenste rondje van het achtje door Albanië op een haar na voltooien is er nog tijd voor een ochtendwandeling naar het tweede Blue Eye van de reis. Het asfaltweggetje dat Nderlysaj een connectie met de buitenwereld schenkt loopt dood ter hoogte van een bouwval vol graffiti en een parkeerplaats (tarief: 300 lek ofwel 3 euro). Daar begint een prachtig pad door een rivierdal, dat flink omhoog en omlaag gaat en een uur gaans verderop stuit op een vorksplitsing, waar we links aanhouden in de richting van Blue Eye, een modderig, evenmin vlak paadje door het bos. Via een houten brug over het zogeheten Green Eye bereiken we ons doel, een nagenoeg perfect cirkelvormig, Tsjernobyl-blauw meertje dat wordt gevoed door een kleine waterval. Er scharrelen twee zwerfhonden rond, die zich later verliezen in een op territoriale afbakening geschoeide, overwegend vocale schermutseling; voldoende om op de terugweg een tegenligger met een trouwe viervoeter in te lichten over potentieel onheil.
Tegen de middag stappen we in de bus en rijden we via Theth en talloze serpentines naar de Thorapas (1.691 meter), met onze respectievelijke neuzen aan de ruiten geplakt. Tot 2021 kon deze smalle weg qua overlevingskansen en klotsende oksels wedijveren met de beruchte Death Road in Bolivia, maar sindsdien is er sprake van een biljartlaken van asfalt, Dato-witte markeringen en glimmende vangrails. Bij een deftig panoramarestaurant, waar ik mij te goed doe aan een glas bergthee – getrokken van ijzerkruid – stappen we over in een bordeel op wielen, waarmee we de visueel excellerende afdaling naar het Meer van Shkoder inzetten. Vervolgens houden we Tirana aan tot de afslag Kruja. Vooraleerst doorkruisen we echter Fusha-Kruja, dat zoveel betekent als Beneden-Kruja; een onopvallend oord, ware het niet dat het in 2007 om onduidelijke redenen is bezocht door de toenmalige Amerikaanse president George W. Bush. Het centrale plein, dat vanzelfsprekend naar hem is vernoemd, wordt opgeluisterd door een standbeeld van de even huidige als niet geheel onverdienstelijke amateur-portretschilder; tevens kan het plaatsje pronken met een George W. Bush-bakkerij, een George W. Bush-bar, een George W. Bush-autowasstraat en het hotel W. Bush Square.
Kruja proper is een overzichtelijk bergstadje: ons Panorama Hotel, dat na vier overnachtingen in gedeelde slaapkamers en sanitaire activiteiten in claustrofobische natte cellen welkome luxe biedt, vertolkt hier de rol van Euromast, in die zin dat het overal in de omgeving zichtbaar is, behalve vanuit het gebouw zelf. Het wordt echter in hoogte overtroffen door de citadel, gesitueerd op een kloeke rotspartij. De ommuurde stad en het hotel worden verbonden door een eeuwenoud, glibberig klinkerstraatje doorheen de bazaar, bepaald geen prikkelarme omgeving met zijn verzameling tot de nok gevulde winkeltjes en kleine eetgelegenheden. In de namiddag werp ik een vluchtige blik op de traditionele kleding, tapijten, borduursels, hoedjes en souvenirs, waarbij ik het steegje opvallend genoeg slechts hoef te delen met een bruidspaar, een planetenstelsel van huwelijksfotografen en een verdwaalde toerist. De klim naar de citadel laat ik echter voor wat het is; er staan genoeg hoogtemeters op de teller. Voorbij is de rondreis door dit vriendelijke, interessante, verbazingwekkende, oogverblindend mooie en – tot nader orde – authentieke land. Wat rest is een gezamenlijk driegangendiner in het restaurant van het hotel, met uitzicht op de in kunstlicht badende bazaar en citadel.
Tegen de middag stappen we in de bus en rijden we via Theth en talloze serpentines naar de Thorapas (1.691 meter), met onze respectievelijke neuzen aan de ruiten geplakt. Tot 2021 kon deze smalle weg qua overlevingskansen en klotsende oksels wedijveren met de beruchte Death Road in Bolivia, maar sindsdien is er sprake van een biljartlaken van asfalt, Dato-witte markeringen en glimmende vangrails. Bij een deftig panoramarestaurant, waar ik mij te goed doe aan een glas bergthee – getrokken van ijzerkruid – stappen we over in een bordeel op wielen, waarmee we de visueel excellerende afdaling naar het Meer van Shkoder inzetten. Vervolgens houden we Tirana aan tot de afslag Kruja. Vooraleerst doorkruisen we echter Fusha-Kruja, dat zoveel betekent als Beneden-Kruja; een onopvallend oord, ware het niet dat het in 2007 om onduidelijke redenen is bezocht door de toenmalige Amerikaanse president George W. Bush. Het centrale plein, dat vanzelfsprekend naar hem is vernoemd, wordt opgeluisterd door een standbeeld van de even huidige als niet geheel onverdienstelijke amateur-portretschilder; tevens kan het plaatsje pronken met een George W. Bush-bakkerij, een George W. Bush-bar, een George W. Bush-autowasstraat en het hotel W. Bush Square.
Kruja proper is een overzichtelijk bergstadje: ons Panorama Hotel, dat na vier overnachtingen in gedeelde slaapkamers en sanitaire activiteiten in claustrofobische natte cellen welkome luxe biedt, vertolkt hier de rol van Euromast, in die zin dat het overal in de omgeving zichtbaar is, behalve vanuit het gebouw zelf. Het wordt echter in hoogte overtroffen door de citadel, gesitueerd op een kloeke rotspartij. De ommuurde stad en het hotel worden verbonden door een eeuwenoud, glibberig klinkerstraatje doorheen de bazaar, bepaald geen prikkelarme omgeving met zijn verzameling tot de nok gevulde winkeltjes en kleine eetgelegenheden. In de namiddag werp ik een vluchtige blik op de traditionele kleding, tapijten, borduursels, hoedjes en souvenirs, waarbij ik het steegje opvallend genoeg slechts hoef te delen met een bruidspaar, een planetenstelsel van huwelijksfotografen en een verdwaalde toerist. De klim naar de citadel laat ik echter voor wat het is; er staan genoeg hoogtemeters op de teller. Voorbij is de rondreis door dit vriendelijke, interessante, verbazingwekkende, oogverblindend mooie en – tot nader orde – authentieke land. Wat rest is een gezamenlijk driegangendiner in het restaurant van het hotel, met uitzicht op de in kunstlicht badende bazaar en citadel.
Dag 15: Kruja – Tirana – Eindhoven – Alverna
Vrijdag 15 september 2023
De wekker gaat om 2.45 uur. Te elfder ure gaat Nico Dijkshoorn in de ruimbagage, opdat de kansen op een smetteloze afhandeling op de luchthaven stijgen. De ochtend gloort als ik word uitgezwaaid door het standbeeld van Moeder Teresa.