The Tapas and the Papas
Wandelen en tafelen op Tenerife en La Gomera
Ofschoon er tussen het moment van boeken en schrijver dezes' pensioengerechtigde leeftijd nog een gat van ten minste vijftien jaar gaapt, heeft het hem behaagd de tijd rijp te achten voor een flitsoverwintering in zuidelijke sferen. Het programma voorziet in het spreekwoordelijke onveilig maken van menig wandelpad op zowel het veelvuldig bezochte Tenerife als het aanmerkelijk serenere La Gomera. Met name het laatstgenoemde eiland had zich reeds jaren her in het mooie achterhoofdje van de auteur weten te nestelen, waar het sedertdien, ondanks ettelijke concurrerende prikkels, van geen wijken wist. Naast de met een vulkanische oorsprong behepte landschappen zou de Canarische keuken een niet mis te verstane rol vervullen, een gastronomische rapsodie van vertrouwde Spaanse invloeden (zoals daar zijn tapas) en lokale elementen (zoals daar zijn papas).
Dag 0 en 1: Alverna – Amsterdam – Golf del Sur (Tenerife) – Los Abrigos – Golf del Sur
Donderdag 9 en vrijdag 10 januari 2025
Terwijl de weersvooruitzichten voor de Canarische Eilanden voor zowel de korte als lange termijn reppen van onbelemmerde zonneschijn en vroegzomerse temperaturen en de reputatie van de onderhavige Spaanse gebiedsdelen als eilanden van de eeuwige lente derhalve dreigt te worden waargemaakt, verblijven de Nederlandse contreien hedenochtend in winterse sferen; reden genoeg voor het KNMI om code oranje wegens sneeuwval en gladheid voor het zuidoosten des lands uit te vaardigen. Maar als ik mijn bolide na de lunch de A73 op dirigeer, is het opgeklaard en zijn haast alle winterse perikelen als sneeuw voor de zon verdwenen. Er resteert slechts een snijdende wind die vrolijk rond het Citizen M-pand cirkelt en door merg en been gaat.
's Avonds maak ik onder het genot van een pretcilinder aan de bar kennis met de Haagse aandelenamant annex bonbonbolleboos N.; we rendez-vousen nogmaals in het holst van de nacht teneinde de vlucht van 7.00 uur te halen. Menig even jong als druistig sportteam, in zuurstokkleurig clubtenue gehesen, bevolkt de voorzieningen in de terminal, al – of nog – aan het gerstenat.
Na een half uur op het de-icingplatform en vierenhalf uur op tien kilometer hoogte te hebben vertoefd, is daar na zeventien jaar mijn weerzien met de subtropische archipel voor de Marokkaanse kust: vanuit de vliegtuigraampjes zie ik ter linkerzijde Gran Canaria aan de einder, met op de voorgrond het door de 3.715 meter hoge vulkaan de Teide gedomineerde Tenerife, en rechts La Palma, op welk trio ik ooit reeds mijn voetafdruk achterliet.
Nog voor het middaguur betreden we ons onderkomen voor de aankomende twee nachten, een reusachtig, bavianenreetroze complex met megalomaan geproportioneerde kamers en zwemfaciliteiten, gelegen zowel pal onder de aanvliegroute van TFS als in een poor man's Los Cristianos, een oord zonder zielen en zonder ziel (ketenhotels, golfbanen, restaurants, supermarkten, souvenirwinkels en Ierse formulepubs).
In een klein uur wandelen we langs de kust naar Los Abrigos, een relatief authentiek dorpje met een haventje en wat horeca. We vinden een goed visrestaurant, waar ik mij laaf aan een vissoep en inktvisringen, begeleid door de typisch Canarische, ongeschilde, gezouten aardappeltjes, de zogenoemde papas arrugadas. Met een op cafeïnetechnische leest geschoeide opkalefatering in het bloedvatenstelsel laat ik mij ten slotte in het frisse water van het zwembad zakken.
De lange dag indachtig hebben we geen goesting meer om de straten af te schuimen voor het diner. Het lopend buffet in de van welke ambiance dan ook gespeende kelder van ons hotel is naar omstandigheden een aanvaardbaar alternatief. Zodra het animatieteam letterlijk ten tonele verschijnt ten behoeve van een goochelshow, vallen de spreekwoordelijke luiken dicht – godzijdank.
's Avonds maak ik onder het genot van een pretcilinder aan de bar kennis met de Haagse aandelenamant annex bonbonbolleboos N.; we rendez-vousen nogmaals in het holst van de nacht teneinde de vlucht van 7.00 uur te halen. Menig even jong als druistig sportteam, in zuurstokkleurig clubtenue gehesen, bevolkt de voorzieningen in de terminal, al – of nog – aan het gerstenat.
Na een half uur op het de-icingplatform en vierenhalf uur op tien kilometer hoogte te hebben vertoefd, is daar na zeventien jaar mijn weerzien met de subtropische archipel voor de Marokkaanse kust: vanuit de vliegtuigraampjes zie ik ter linkerzijde Gran Canaria aan de einder, met op de voorgrond het door de 3.715 meter hoge vulkaan de Teide gedomineerde Tenerife, en rechts La Palma, op welk trio ik ooit reeds mijn voetafdruk achterliet.
Nog voor het middaguur betreden we ons onderkomen voor de aankomende twee nachten, een reusachtig, bavianenreetroze complex met megalomaan geproportioneerde kamers en zwemfaciliteiten, gelegen zowel pal onder de aanvliegroute van TFS als in een poor man's Los Cristianos, een oord zonder zielen en zonder ziel (ketenhotels, golfbanen, restaurants, supermarkten, souvenirwinkels en Ierse formulepubs).
In een klein uur wandelen we langs de kust naar Los Abrigos, een relatief authentiek dorpje met een haventje en wat horeca. We vinden een goed visrestaurant, waar ik mij laaf aan een vissoep en inktvisringen, begeleid door de typisch Canarische, ongeschilde, gezouten aardappeltjes, de zogenoemde papas arrugadas. Met een op cafeïnetechnische leest geschoeide opkalefatering in het bloedvatenstelsel laat ik mij ten slotte in het frisse water van het zwembad zakken.
De lange dag indachtig hebben we geen goesting meer om de straten af te schuimen voor het diner. Het lopend buffet in de van welke ambiance dan ook gespeende kelder van ons hotel is naar omstandigheden een aanvaardbaar alternatief. Zodra het animatieteam letterlijk ten tonele verschijnt ten behoeve van een goochelshow, vallen de spreekwoordelijke luiken dicht – godzijdank.
Dag 2: Golf del Sur – Erjos – Masca – Golf del Sur
Zaterdag 11 januari 2025
We worden per bus naar het dorpje Erjos gebracht, gelegen op schier achthonderd meter hoogte in het uiterste zuidwesten van Tenerife. Aanvankelijk doorsnijdt de autosnelweg het kale zuidoosten van het grootste der Canarische Eilanden, daar waar de meeste zonuren worden geregistreerd, de regenmeters het werkloost toekijken en derhalve het gros der bezoekers zich pleegt op te houden – ettelijke miljoenen op jaarbasis, die zich stelselmatig accumuleren op de stranden, aan de zwembaden dan wel in de monsterlijke hotels, resorts en appartementencomplexen van dito plaatsen als Playa de las Américas en het reeds gememoreerde Los Cristianos. Gaandeweg maakt de overwegend Dato-witte gebouwenzee plaats voor een minder gecultiveerd, dor lavalandschap, doorspekt met palmbomen en allerhande vertegenwoordigers uit het vetplantenscala. Hogerop verschijnt de Canarische den met zijn karakteristieke, wimperextension-eske naaldenbundels ten tonele, en mede dankzij zijn menigvuldige aanwezigheid laat Tenerife zich ten lange leste van een gunstiger kant zien.
Per benenwagen verlaten we Erjos via een zandweg. Zodra de spieren opgewarmd zijn begint de klim tot net onder de top van de Risco Verde (1.312 meter), in den beginne met spaarzaam uitzicht. Even verderop loopt het pad echter bovenlangs een bosrijk dal en laat de ingetogen besneeuwde Teide zich in volle glorie bewonderen. Een steile passage komt uit op een zadel, waar we de adembenemende vallei van Masca, ons door machtige bergwanden ingesloten doel van vandaag, vol in de bek kijken; een geschiktere plek voor het verorberen van de lunch is nauwelijks voorstelbaar. Recht voor ons prijkt het silhouet van La Palma als een onderwaterkameel, waarvan slechts de twee bulten zich nog deels boven de zeespiegel verheffen. Als la isla bonita een goeddeels gezonken schip der woestijn is, dan is La Gomera, aan onze respectievelijke linkerhanden, een dito dromedaris.
Tijdens een groepsvakantie willen de wandeltempi van de diverse deelnemers dikwijls een niet te veronachtzamen spreiding aan de dag leggen. Onderhavig gezelschap blijkt algauw echter de uitzondering die de regel bevestigt: Messi en Ronaldo zitten op voetbal, zoals dat zo mooi heet, maar evenzo zitten scribent dezes en zijn reisgenoten op wandelen. Dat doet ook opgeld voor de even excentrieke als sympathieke saxofoonchirurg annex met een ronkend bastimbre behepte bard die zegge en schrijve 75 lentes op de spreekwoordelijke teller heeft.
De hervatting van de tocht geschiedt middels een even sublieme als lange afdaling over een gruispad, dat ons aldoor een blik in het met Masca behepte dal gunt, en is gesandwicht tussen cactussen en andere flora die tijdens waterschaarste de schouders ophaalt. We laten respectievelijk een barretje, alwaar de voorbereidingen op een overrompeling door dorstige dagjesmensen nog treffende zijn, en een eivolle kiosk links liggen, en volgen thans slaafs de wegwijzers tot het metaforische finishdoek, waarbij we enige landbouwterrassen, afgelegen boerderettes, deels ingestorte schuren en schilderachtige samenscholinkjes van palmen passeren.
Masca is het Plasmolen – of Lage Vuursche, al naar gelang des lezer dezes voorkeur – van Tenerife: een relatief geïsoleerde nederzetting die zich mettertijd heeft ontplooid tot een pleisterplaats voor wandelaars en overige belangstellenden, met een horeca-inwonersverhouding zo scheef als de schaats van prins Bernhard. Onderhavig roedel kokette optrekjes ligt te midden van een Colosseum van loodrechte, welig begroeide muren van rots en steen. Een sterk dalend klinkerweggetje komt via een graat uit bij een uitzichtplatform, waar het blikveld wordt gedomineerd door een opvallende rotsnaald – de evenknie van de iconische Huayna Picchu die hoog boven de ruïnestad Machu Picchu uittorent.
Na de uitgebreide bezichtiging van het plaatsje installeer ik mij op een van de panoramaterrassen, waar ik een zogeheten barraquito laat aanrukken: de in een klein glas geserveerde, Canarische variant op Irish coffee, bestaande uit afzonderlijke laagjes gecondenseerde melk, Licor 43, espresso, geraspte citroenschil en met kaneel opgeleukt melkschuim.
Een spectaculaire, smalle weg met talloze haarspeldbochten loopt dood op de onvolledige ringweg van Tenerife.
Rond etenstijd steken we de weg over naar een Ierse pub, waar we de laatste tafel in de buitenlucht confisqueren. Binnen worden de trommelvliezen geteisterd door een liveoptreden, maar op het terras biedt het decibellage ruimte voor al dan niet beschaafde conversatie. Er wordt door de vlotte gerant geloved, gedarlingd en gematet dat het een aard heeft, maar dat doet niets af aan de kwaliteit van het pubgegrubte.
Per benenwagen verlaten we Erjos via een zandweg. Zodra de spieren opgewarmd zijn begint de klim tot net onder de top van de Risco Verde (1.312 meter), in den beginne met spaarzaam uitzicht. Even verderop loopt het pad echter bovenlangs een bosrijk dal en laat de ingetogen besneeuwde Teide zich in volle glorie bewonderen. Een steile passage komt uit op een zadel, waar we de adembenemende vallei van Masca, ons door machtige bergwanden ingesloten doel van vandaag, vol in de bek kijken; een geschiktere plek voor het verorberen van de lunch is nauwelijks voorstelbaar. Recht voor ons prijkt het silhouet van La Palma als een onderwaterkameel, waarvan slechts de twee bulten zich nog deels boven de zeespiegel verheffen. Als la isla bonita een goeddeels gezonken schip der woestijn is, dan is La Gomera, aan onze respectievelijke linkerhanden, een dito dromedaris.
Tijdens een groepsvakantie willen de wandeltempi van de diverse deelnemers dikwijls een niet te veronachtzamen spreiding aan de dag leggen. Onderhavig gezelschap blijkt algauw echter de uitzondering die de regel bevestigt: Messi en Ronaldo zitten op voetbal, zoals dat zo mooi heet, maar evenzo zitten scribent dezes en zijn reisgenoten op wandelen. Dat doet ook opgeld voor de even excentrieke als sympathieke saxofoonchirurg annex met een ronkend bastimbre behepte bard die zegge en schrijve 75 lentes op de spreekwoordelijke teller heeft.
De hervatting van de tocht geschiedt middels een even sublieme als lange afdaling over een gruispad, dat ons aldoor een blik in het met Masca behepte dal gunt, en is gesandwicht tussen cactussen en andere flora die tijdens waterschaarste de schouders ophaalt. We laten respectievelijk een barretje, alwaar de voorbereidingen op een overrompeling door dorstige dagjesmensen nog treffende zijn, en een eivolle kiosk links liggen, en volgen thans slaafs de wegwijzers tot het metaforische finishdoek, waarbij we enige landbouwterrassen, afgelegen boerderettes, deels ingestorte schuren en schilderachtige samenscholinkjes van palmen passeren.
Masca is het Plasmolen – of Lage Vuursche, al naar gelang des lezer dezes voorkeur – van Tenerife: een relatief geïsoleerde nederzetting die zich mettertijd heeft ontplooid tot een pleisterplaats voor wandelaars en overige belangstellenden, met een horeca-inwonersverhouding zo scheef als de schaats van prins Bernhard. Onderhavig roedel kokette optrekjes ligt te midden van een Colosseum van loodrechte, welig begroeide muren van rots en steen. Een sterk dalend klinkerweggetje komt via een graat uit bij een uitzichtplatform, waar het blikveld wordt gedomineerd door een opvallende rotsnaald – de evenknie van de iconische Huayna Picchu die hoog boven de ruïnestad Machu Picchu uittorent.
Na de uitgebreide bezichtiging van het plaatsje installeer ik mij op een van de panoramaterrassen, waar ik een zogeheten barraquito laat aanrukken: de in een klein glas geserveerde, Canarische variant op Irish coffee, bestaande uit afzonderlijke laagjes gecondenseerde melk, Licor 43, espresso, geraspte citroenschil en met kaneel opgeleukt melkschuim.
Een spectaculaire, smalle weg met talloze haarspeldbochten loopt dood op de onvolledige ringweg van Tenerife.
Rond etenstijd steken we de weg over naar een Ierse pub, waar we de laatste tafel in de buitenlucht confisqueren. Binnen worden de trommelvliezen geteisterd door een liveoptreden, maar op het terras biedt het decibellage ruimte voor al dan niet beschaafde conversatie. Er wordt door de vlotte gerant geloved, gedarlingd en gematet dat het een aard heeft, maar dat doet niets af aan de kwaliteit van het pubgegrubte.
Dag 3: Golf del Sur – Los Cristianos – San Sebastián (La Gomera) – Mirador Degollada de Peraza – Chejelipes – San Sebastián
Zondag 12 januari 2025
Op de nuchtere maag en met de cafeïnemeters in de alarmstand worden we naar de haven van Los Cristianos getransfereerd teneinde op een dusdanig tijdstip de oversteek naar La Gomera te maken dat we aldaar niet hoeven te vervallen in een toestand van gezwinde spoed. In het reisschema is rekening gehouden met filevorming op de autosnelweg en additioneel oponthoud in de straten van het aangrijpend troosteloze, voormalige vissersdorpje, doch op zondagochtend blijkt van dergelijke ongemakken geen sprake te zijn. Aldus laten we ons in afwachting op het inschepen de schappelijk geprijsde, doch uitmuntende koffie en de verse croissantjes goed smaken in het horecagedeelte van de passagiersterminal. Op de matig bezette boot zetten we het uitgestelde ontbijt voort.
Een stief uur op de woelige baren verderop gaan we voor anker in San Sebastián de La Gomera (hierna te noemen: San Sebastián), de hoofdstad aan de oostzijde van het nagenoeg volmaakt ronde eiland, van waaruit ene Christoffel Columbus in 1492 zijn expeditie naar de Nieuwe Wereld aanvatte. Het is een kwartiertje lopen naar ons gerieflijke hotel in een van de drie promenadetjes met winkels, horeca en galerietjes die het gemoedelijke stadje rijk is. Ik drink koffie bij een barretje om de hoek, laat aldaar een broodje smeren voor onderweg en verken kortstondig het centrum, alvorens we tegen de middag in de bus stappen voor de eerste wandeling op La Gomera.
Een slordige duizend hoogtemeters later verruilen we de airconditioning voor de koperen ploert ter hoogte van het uitzichtpunt Degollada de Peraza, dat zich weinig eufemistisch laat vertalen als "Onthoofding van Peraza"; op deze locatie werd de vijftiende-eeuwse conquistador Hernán Peraza, die op La Gomera en El Hierro een despotisch bewind voerde, over de kling gejaagd door de toenmalige inheemse bevolking. Vermeld dient te worden dat er met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid beroerdere plekken zullen zijn om letterlijk het hoofd te verliezen: hetgeen dat inherent is aan het begrip uitzichtpunt beloopt onder meer een diepe barranco – een van de legio ravijnen die vanuit het middelpunt van het eiland radiaal naar de kust voeren – en het imposante silhouet van Tenerife, de op zijn zachtst gezegd markante Teide incluis, in de hoedanigheid van decor.
Onmiddellijk is het klimmen geblazen doorheen een weids landschap, waar het gebrek aan beschutting ruimschoots wordt gecompenseerd door een overdaad aan vergezichten. De kolonie zweetparels op mijn voorhoofd wordt gedecimeerd in een dichtbegroeid bos met grillig gevormde Penney de Jager-boompjes. Het kronkelpad komt uit bij een kloostertje, waar picknicktafels en sanitair de wandelaar aanzetten tot voederen, laven en verkwikken – welke uitnodiging wij zonder poespas aanvaarden.
Daar waar ons pokdalige muilezelpad wordt onderbroken door een doorgaande weg, staan we oog in oog met een van de voornaamste blikvangers van La Gomera: de Roque de Agando, een prominente rotskegel die zich 180 meter boven de hellingen rondom verheft. In de directe nabijheid priemen nog ettelijke van zulke formaties hemelwaarts: zogeheten vulkanische pluggen of dito nekken, zuilen van gestold magma die in het landschap zijn achtergebleven nadat het omringende, zachtere materiaal in de loop der tijd is weggeërodeerd.
Dan begint de lange, nu en dan steile afdaling door dezelfde kloof als die we eerder in vogelperspectief bewonderden vanuit de plek waar Hernán Peraza de kraaienmars blies. Geruime tijd laten we ons het genot smaken van een verkoelend dennenwoud; dan ontsluit een ogenschijnlijk tropisch paradijs zich aan ons, een stukje Indonesië dat hopeloos is verdwaald: een charmante collectie boerenhuizen met bloemrijke tuinen en verspreide palmbomen, La Laja gedoopt, aan beide zijden omgeven door uitgestrekte landbouwterrassen. We bollen uit over een stil asfaltweggetje, langs een stuwmeertje, totdat we in een haarspeldbocht net buiten Chejelipes door onze chauffeur tegemoet worden gereden. Een kwartier later staan we weer in San Sebastián, waar we een terras vinden dat nog juist wordt beschenen door het warme licht van de ter kimme neigende zon.
Onze gids heeft een lange tafel gereserveerd in een visrestaurant, enigszins achteraf gesitueerd bezijden de haven. We zijn de enige gasten; desondanks heeft de eigenaar een half leger aan bedienend personeel opgetrommeld. Onze respectievelijke magen zijn inmiddels verworden tot echokamers – de Gomeros hebben de Spaanse onhebbelijkheid laat te dineren klakkeloos overgenomen – en het brood en de daaraan gelieerde liflafjes vinden dan ook gretig aftrek; hetzelfde geldt voor de wijn. Het vissoepje schreeuwt om een scheutje Dode Zee en ook de tapas kunnen de door de reisbegeleiding hoog opgeklopte verwachtingen amper waarmaken. Slecht is het echter evenmin en de dag kon überhaupt al niet meer stuk na de meer dan geslaagde kennismaking met het op een na kleinste eiland van de Canarische archipel.
Een stief uur op de woelige baren verderop gaan we voor anker in San Sebastián de La Gomera (hierna te noemen: San Sebastián), de hoofdstad aan de oostzijde van het nagenoeg volmaakt ronde eiland, van waaruit ene Christoffel Columbus in 1492 zijn expeditie naar de Nieuwe Wereld aanvatte. Het is een kwartiertje lopen naar ons gerieflijke hotel in een van de drie promenadetjes met winkels, horeca en galerietjes die het gemoedelijke stadje rijk is. Ik drink koffie bij een barretje om de hoek, laat aldaar een broodje smeren voor onderweg en verken kortstondig het centrum, alvorens we tegen de middag in de bus stappen voor de eerste wandeling op La Gomera.
Een slordige duizend hoogtemeters later verruilen we de airconditioning voor de koperen ploert ter hoogte van het uitzichtpunt Degollada de Peraza, dat zich weinig eufemistisch laat vertalen als "Onthoofding van Peraza"; op deze locatie werd de vijftiende-eeuwse conquistador Hernán Peraza, die op La Gomera en El Hierro een despotisch bewind voerde, over de kling gejaagd door de toenmalige inheemse bevolking. Vermeld dient te worden dat er met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid beroerdere plekken zullen zijn om letterlijk het hoofd te verliezen: hetgeen dat inherent is aan het begrip uitzichtpunt beloopt onder meer een diepe barranco – een van de legio ravijnen die vanuit het middelpunt van het eiland radiaal naar de kust voeren – en het imposante silhouet van Tenerife, de op zijn zachtst gezegd markante Teide incluis, in de hoedanigheid van decor.
Onmiddellijk is het klimmen geblazen doorheen een weids landschap, waar het gebrek aan beschutting ruimschoots wordt gecompenseerd door een overdaad aan vergezichten. De kolonie zweetparels op mijn voorhoofd wordt gedecimeerd in een dichtbegroeid bos met grillig gevormde Penney de Jager-boompjes. Het kronkelpad komt uit bij een kloostertje, waar picknicktafels en sanitair de wandelaar aanzetten tot voederen, laven en verkwikken – welke uitnodiging wij zonder poespas aanvaarden.
Daar waar ons pokdalige muilezelpad wordt onderbroken door een doorgaande weg, staan we oog in oog met een van de voornaamste blikvangers van La Gomera: de Roque de Agando, een prominente rotskegel die zich 180 meter boven de hellingen rondom verheft. In de directe nabijheid priemen nog ettelijke van zulke formaties hemelwaarts: zogeheten vulkanische pluggen of dito nekken, zuilen van gestold magma die in het landschap zijn achtergebleven nadat het omringende, zachtere materiaal in de loop der tijd is weggeërodeerd.
Dan begint de lange, nu en dan steile afdaling door dezelfde kloof als die we eerder in vogelperspectief bewonderden vanuit de plek waar Hernán Peraza de kraaienmars blies. Geruime tijd laten we ons het genot smaken van een verkoelend dennenwoud; dan ontsluit een ogenschijnlijk tropisch paradijs zich aan ons, een stukje Indonesië dat hopeloos is verdwaald: een charmante collectie boerenhuizen met bloemrijke tuinen en verspreide palmbomen, La Laja gedoopt, aan beide zijden omgeven door uitgestrekte landbouwterrassen. We bollen uit over een stil asfaltweggetje, langs een stuwmeertje, totdat we in een haarspeldbocht net buiten Chejelipes door onze chauffeur tegemoet worden gereden. Een kwartier later staan we weer in San Sebastián, waar we een terras vinden dat nog juist wordt beschenen door het warme licht van de ter kimme neigende zon.
Onze gids heeft een lange tafel gereserveerd in een visrestaurant, enigszins achteraf gesitueerd bezijden de haven. We zijn de enige gasten; desondanks heeft de eigenaar een half leger aan bedienend personeel opgetrommeld. Onze respectievelijke magen zijn inmiddels verworden tot echokamers – de Gomeros hebben de Spaanse onhebbelijkheid laat te dineren klakkeloos overgenomen – en het brood en de daaraan gelieerde liflafjes vinden dan ook gretig aftrek; hetzelfde geldt voor de wijn. Het vissoepje schreeuwt om een scheutje Dode Zee en ook de tapas kunnen de door de reisbegeleiding hoog opgeklopte verwachtingen amper waarmaken. Slecht is het echter evenmin en de dag kon überhaupt al niet meer stuk na de meer dan geslaagde kennismaking met het op een na kleinste eiland van de Canarische archipel.
Dag 4: San Sebastián – Garajonay – Hermigua – San Sebastián
Maandag 13 januari 2025
Ons uitgangspunt van vandaag is de Garajonay, het hart en met 1.487 meter boven het wateroppervlak van de Atlantische Oceaan tevens het hoogste punt van La Gomera. De naam van de berg is een samensmelting van Gara en Jonay, hoofdrolvertolkers in een Romeo en Julia-eske liefdestragedie, van welke plaatselijke legende verschillende versies de ronde doen. De gemene deler gaat ongeveer als volgt.
Lang voordat de Spaanse veroveraars voet aan wal zetten, bestonden de Canarische Eilanden uit verscheidene koninkrijkjes. De koning van La Gomera had één dochter, de ravissante, doch vrijgezelle Gara.
Water was, net als tegenwoordig, schaars op het eiland. Er waren slechts enkele bronnen, die de Gomeros echter niet alleen van gemeentepils voorzagen, maar ook voorspellende kwaliteiten bezaten.
Op een mooie, zonnige dag voelde Gara dat ze klaar was voor l'amour, en aldus toog de prinses naar de bron van Vallehermoso om in het water te kijken. Zou het water helder blijven, dan zou het geen twijfel lijden dat Cupido raak zou schieten; zou het water echter vertroebelen, dan zou een eventueel huwelijk tot mislukken gedoemd zijn en zou Gara veroordeeld zijn tot een altijd- en eeuwigdurend swipen.
Zodra Gara haar blik op het water richtte, ging haar spiegelbeeld op in een melkachtig waas.
Dit kon ze niet over haar kant laten gaan – ze was een fucking prinses, te deksel! – en ging voor een second opinion naar de Oude Wijze Man van Vallehermoso. Dat werd geen goednieuwsgesprek.
"Dus dat," rondde de onderhavige éminence grise af terwijl hij uit zijn relaxfauteuil opstond. "O ja, nog één ding: pas een beetje op voor het vuur, wil je?"
Op zeker ogenblik organiseerde de koning van La Gomera een crown hall meeting, waarvoor alle monarchen van de omliggende eilanden werden ontboden. Met hun gevolg aanvaardden zij de overtocht naar La Gomera. Onder hen bevond zich Jonay, een van de prinsen van Tenerife, en beslist niet de lelijkste. Naast enige officiële plichtplegingen waren er brood en spelen, en naar goed Nederlands gebruik lieten de royals zich daarbij niet onbetuigd. De stoere prins Jonay blonk uit in welk spel dan ook, en dat ging Gara niet bepaald in de koude kleren zitten.
Wat een knappe man, dacht de koningsdochter, ik sidder van verlangen!
Gara en Jonay werden aan elkaar voorgesteld, zoals dat nu eenmaal gaat in koninklijke kringen, en ja hoor: de liefde bleek wederzijds!
De respectievelijke ouders waren nog niet akkoord gegaan met hun verloving, of een oorverdovende knal deed La Gomera schudden op zijn grondvesten. Veertig kilometer verderop spuwde de Teide vuur. Gara's gedachten dwaalden af naar de profetische woorden van de Oude Wijze Man en voelde derhalve de bui al hangen: de koningen trokken hun toestemming voor de verloving in en Jonay werd heengezonden naar Tenerife, voorgoed. Onmiddellijk stopte de vulkaanuitbarsting.
Alles was weer bij het oude. Werkelijk alles? Nee! Want terwijl bij elke gedachte van Gara aan Tinder ergens op de wereld een zeehondenpuppy stierf, werd Jonay verteerd door liefdesverdriet. De prins hield het op een gegeven moment niet langer en besloot het lot te tarten: hij zwom naar La Gomera en na een lange zoektocht vond hij zijn beminde Gara. Maar hoe nu? Hun liefde was immers verboden. Samen vluchtten ze de bergen in, in de hoop nooit te worden opgespoord.
Ondertussen was de vermissing van Jonay niet onopgemerkt gebleven op Tenerife. Politieberichten en AMBER Alerts ten spijt werd hij niet gevonden. Dat kon maar één ding betekenen: de prins was 'm gesmeerd naar het buureiland. Toen de koning van La Gomera dit nieuws ter ore kwam, ontstak hij in woede; hij trok alle verloven van zijn soldaten in en liet het hele gebied uitkammen. Ten langen leste gebeurde het onvermijdelijke: het koppel werd op het hoogste punt van La Gomera omsingeld.
Gara en Jonay wilden echter coûte que coûte samenblijven. Ten einde raad namen ze een tak van een cederboom, slepen de uiteinden tot een scherpe punt, hielden de stok tussen hen in en omhelsden elkaar innig, waardoor hun beider harten werden doorboord. Zo stierven ze samen, maar ze zouden nu voor altijd één zijn.
Zou het verhaal van Gara en Jonay zich in de eenentwintigste eeuw hebben afgespeeld, dan zou het hun ten strengste zijn afgeraden zich op de top van de naar hen vernoemde berg schuil te houden: slechts een weinig lager is een rotonde aangelegd waar drie van La Gomera's hoofdwegen samenkomen, en ervandaan leidt een keurig aangelegd pad naar de top. Zoals te doen gebruikelijk is de Garajonay gehuld in wolken; zelfs het krachtigste hogedrukgebied zal dienaangaande zijn meerdere moeten erkennen.
We betreden het gelijknamige nationaal park, dat wordt gedomineerd door een uitgestrekt laurierbos. Miljoenen jaren her besloeg deze vochtminnende vegetatie vrijwel geheel Europa; heden ten dage komt ze slechts nog op enkele Macaronesische eilanden voor. De kronkelige, met dikke moskussens omklede stammen, de gevarieerde onderbegroeiing en de mist scheppen met vereende krachten een sprookjesachtige sfeer. Naarmate we verder afdalen over het oeverpad langs de enige beek waarin het hele jaar door water staat, wordt het geboomte steeds hoger. Middenin het oerbos vinden we een kapelletje, andermaal met picknicktafels rondom; een vrediger plek ter nuttiging van het noenmaal is amper denkbaar. Op gezette tijden dreigt het even op te klaren, maar dan neemt het grijs het heft weer in handen; we menen zelfs enkele druppels regen te voelen. Het incidentele gespetter doet niets af aan de mystieke ambiance.
We wandelen verder omlaag door het altijdgroene, subtropische nevelwoud; links en rechts van het pad wordt de bodem tot zover het oog reikt aan het gezicht onttrokken door een deken van varens. Ten slotte bereiken we ter hoogte van een kleine camping de bosrand. Het buitengewone panorama dat zich voor ons openbaart doet de adem even stokken: een weelderige vallei, die aanvankelijk claustrofobisch smal is, maar zich verderop verbreedt en achthonderd hoogtemeters lager uitmondt in het zilte nat. Smalle terrassen hangen tegen de steile flanken; halverwege, waar de bebouwing van Hermigua aarzelend begint, wijst een rotsnaald loodrecht omhoog. De contrasten in kleur zijn adembenemend: het donkergrijze wolkenpakket, waar we voortdurend in liepen en waarvan de basis nu op ooghoogte ligt, steekt scherp af tegen de azuurblauwe zee; terwijl de barranco nog in een diepe schaduw is gedompeld, wordt de kuststrook beschenen door de zon. Een steil, her en der gezekerd pad voert met de nodige bochten naar beneden, soms via traptreden. Juist wanneer we een stuw passeren breekt de zon door. De knieën worden nog verder op de proef gesteld, maar de uitzichten zijn aanhoudend om je vingers bij af te likken. Een weg slingert als een serpentine door het nu ruimtelijke landschap, dat aan drie zijden wordt begrensd door immense bergwanden. De vegetatiezone die we thans bepotelen is het domein van de vetplant.
We zijn terug in de bewoonde wereld. We smeren de kelen in een barretje alvorens onze bus ons naar San Sebastián rijdt. Aldaar is het zonnig en warm; meer uitvluchten hebben we niet nodig om een terras op te snorren. Het restaurantje pal tegenover ons hotel heeft Ruhetag, maar opent rond klokke acht niettemin de deuren. Binnen is het een interieurstylistische gribus, waar de reeds geplaceerde, vrolijk keuvelende locals geen boodschap aan lijken te hebben. De eilandbewoners zijn toch al een en al vriendelijkheid en ze laten zich bovendien de pis niet lauw maken. We stellen ons in op chaos, maar de eigenaresse neemt kordaat de bestellingen op, een en ander wordt tijdig opgediend en de paella kan onze goedkeuring wis en waarachtig wegdragen.
Lang voordat de Spaanse veroveraars voet aan wal zetten, bestonden de Canarische Eilanden uit verscheidene koninkrijkjes. De koning van La Gomera had één dochter, de ravissante, doch vrijgezelle Gara.
Water was, net als tegenwoordig, schaars op het eiland. Er waren slechts enkele bronnen, die de Gomeros echter niet alleen van gemeentepils voorzagen, maar ook voorspellende kwaliteiten bezaten.
Op een mooie, zonnige dag voelde Gara dat ze klaar was voor l'amour, en aldus toog de prinses naar de bron van Vallehermoso om in het water te kijken. Zou het water helder blijven, dan zou het geen twijfel lijden dat Cupido raak zou schieten; zou het water echter vertroebelen, dan zou een eventueel huwelijk tot mislukken gedoemd zijn en zou Gara veroordeeld zijn tot een altijd- en eeuwigdurend swipen.
Zodra Gara haar blik op het water richtte, ging haar spiegelbeeld op in een melkachtig waas.
Dit kon ze niet over haar kant laten gaan – ze was een fucking prinses, te deksel! – en ging voor een second opinion naar de Oude Wijze Man van Vallehermoso. Dat werd geen goednieuwsgesprek.
"Dus dat," rondde de onderhavige éminence grise af terwijl hij uit zijn relaxfauteuil opstond. "O ja, nog één ding: pas een beetje op voor het vuur, wil je?"
Op zeker ogenblik organiseerde de koning van La Gomera een crown hall meeting, waarvoor alle monarchen van de omliggende eilanden werden ontboden. Met hun gevolg aanvaardden zij de overtocht naar La Gomera. Onder hen bevond zich Jonay, een van de prinsen van Tenerife, en beslist niet de lelijkste. Naast enige officiële plichtplegingen waren er brood en spelen, en naar goed Nederlands gebruik lieten de royals zich daarbij niet onbetuigd. De stoere prins Jonay blonk uit in welk spel dan ook, en dat ging Gara niet bepaald in de koude kleren zitten.
Wat een knappe man, dacht de koningsdochter, ik sidder van verlangen!
Gara en Jonay werden aan elkaar voorgesteld, zoals dat nu eenmaal gaat in koninklijke kringen, en ja hoor: de liefde bleek wederzijds!
De respectievelijke ouders waren nog niet akkoord gegaan met hun verloving, of een oorverdovende knal deed La Gomera schudden op zijn grondvesten. Veertig kilometer verderop spuwde de Teide vuur. Gara's gedachten dwaalden af naar de profetische woorden van de Oude Wijze Man en voelde derhalve de bui al hangen: de koningen trokken hun toestemming voor de verloving in en Jonay werd heengezonden naar Tenerife, voorgoed. Onmiddellijk stopte de vulkaanuitbarsting.
Alles was weer bij het oude. Werkelijk alles? Nee! Want terwijl bij elke gedachte van Gara aan Tinder ergens op de wereld een zeehondenpuppy stierf, werd Jonay verteerd door liefdesverdriet. De prins hield het op een gegeven moment niet langer en besloot het lot te tarten: hij zwom naar La Gomera en na een lange zoektocht vond hij zijn beminde Gara. Maar hoe nu? Hun liefde was immers verboden. Samen vluchtten ze de bergen in, in de hoop nooit te worden opgespoord.
Ondertussen was de vermissing van Jonay niet onopgemerkt gebleven op Tenerife. Politieberichten en AMBER Alerts ten spijt werd hij niet gevonden. Dat kon maar één ding betekenen: de prins was 'm gesmeerd naar het buureiland. Toen de koning van La Gomera dit nieuws ter ore kwam, ontstak hij in woede; hij trok alle verloven van zijn soldaten in en liet het hele gebied uitkammen. Ten langen leste gebeurde het onvermijdelijke: het koppel werd op het hoogste punt van La Gomera omsingeld.
Gara en Jonay wilden echter coûte que coûte samenblijven. Ten einde raad namen ze een tak van een cederboom, slepen de uiteinden tot een scherpe punt, hielden de stok tussen hen in en omhelsden elkaar innig, waardoor hun beider harten werden doorboord. Zo stierven ze samen, maar ze zouden nu voor altijd één zijn.
Zou het verhaal van Gara en Jonay zich in de eenentwintigste eeuw hebben afgespeeld, dan zou het hun ten strengste zijn afgeraden zich op de top van de naar hen vernoemde berg schuil te houden: slechts een weinig lager is een rotonde aangelegd waar drie van La Gomera's hoofdwegen samenkomen, en ervandaan leidt een keurig aangelegd pad naar de top. Zoals te doen gebruikelijk is de Garajonay gehuld in wolken; zelfs het krachtigste hogedrukgebied zal dienaangaande zijn meerdere moeten erkennen.
We betreden het gelijknamige nationaal park, dat wordt gedomineerd door een uitgestrekt laurierbos. Miljoenen jaren her besloeg deze vochtminnende vegetatie vrijwel geheel Europa; heden ten dage komt ze slechts nog op enkele Macaronesische eilanden voor. De kronkelige, met dikke moskussens omklede stammen, de gevarieerde onderbegroeiing en de mist scheppen met vereende krachten een sprookjesachtige sfeer. Naarmate we verder afdalen over het oeverpad langs de enige beek waarin het hele jaar door water staat, wordt het geboomte steeds hoger. Middenin het oerbos vinden we een kapelletje, andermaal met picknicktafels rondom; een vrediger plek ter nuttiging van het noenmaal is amper denkbaar. Op gezette tijden dreigt het even op te klaren, maar dan neemt het grijs het heft weer in handen; we menen zelfs enkele druppels regen te voelen. Het incidentele gespetter doet niets af aan de mystieke ambiance.
We wandelen verder omlaag door het altijdgroene, subtropische nevelwoud; links en rechts van het pad wordt de bodem tot zover het oog reikt aan het gezicht onttrokken door een deken van varens. Ten slotte bereiken we ter hoogte van een kleine camping de bosrand. Het buitengewone panorama dat zich voor ons openbaart doet de adem even stokken: een weelderige vallei, die aanvankelijk claustrofobisch smal is, maar zich verderop verbreedt en achthonderd hoogtemeters lager uitmondt in het zilte nat. Smalle terrassen hangen tegen de steile flanken; halverwege, waar de bebouwing van Hermigua aarzelend begint, wijst een rotsnaald loodrecht omhoog. De contrasten in kleur zijn adembenemend: het donkergrijze wolkenpakket, waar we voortdurend in liepen en waarvan de basis nu op ooghoogte ligt, steekt scherp af tegen de azuurblauwe zee; terwijl de barranco nog in een diepe schaduw is gedompeld, wordt de kuststrook beschenen door de zon. Een steil, her en der gezekerd pad voert met de nodige bochten naar beneden, soms via traptreden. Juist wanneer we een stuw passeren breekt de zon door. De knieën worden nog verder op de proef gesteld, maar de uitzichten zijn aanhoudend om je vingers bij af te likken. Een weg slingert als een serpentine door het nu ruimtelijke landschap, dat aan drie zijden wordt begrensd door immense bergwanden. De vegetatiezone die we thans bepotelen is het domein van de vetplant.
We zijn terug in de bewoonde wereld. We smeren de kelen in een barretje alvorens onze bus ons naar San Sebastián rijdt. Aldaar is het zonnig en warm; meer uitvluchten hebben we niet nodig om een terras op te snorren. Het restaurantje pal tegenover ons hotel heeft Ruhetag, maar opent rond klokke acht niettemin de deuren. Binnen is het een interieurstylistische gribus, waar de reeds geplaceerde, vrolijk keuvelende locals geen boodschap aan lijken te hebben. De eilandbewoners zijn toch al een en al vriendelijkheid en ze laten zich bovendien de pis niet lauw maken. We stellen ons in op chaos, maar de eigenaresse neemt kordaat de bestellingen op, een en ander wordt tijdig opgediend en de paella kan onze goedkeuring wis en waarachtig wegdragen.
Dag 5: San Sebastián – Arure – Valle Gran Rey – San Sebastián
Dinsdag 14 januari 2025
Heden geen groepsactiviteiten; vrijheid blijheid is het devies. Een enkeling verkiest de geneugten van San Sebastián, sommigen opteren voor een blokje om langs de kust. Weer anderen hebben zich aangemeld voor een boottocht, op zoek naar dolfijnen en ander waterspul. N., A. en ik hebben echter nog geen zin om ons over te geven aan een loom programma en derhalve hebben we besloten gedrieën het westen van La Gomera al wandelend te verkennen, waarbij het venijn in de vorm van een inspannende afdaling naar verluidt in de staart zit.
We nemen uitgebreid de tijd voor het ontbijt, kopen mondvoorraad voor onderweg bij de bakker en nemen dan de guagua (de Canarische benaming voor een openbare lijnbus) van 10.30 uur naar Arure. We passeren de Roque de Agando en Knooppunt Garajonay – de reeds gememoreerde rotonde vlak onder de top – en moeten het het restant van de rit doen zonder noemenswaardig uitzicht wegens enerzijds de mist en anderzijds de boomhagen aan weerszijden van de weg. Zodra na een stief uur de bebouwde kom van Arure in zicht komt, wijken de wolken weer.
Vanaf de bushalte lopen we aanvankelijk een stukje terug over de weg, maar we slaan algauw af daar waar we een rood-witte markering van de GR132 aantreffen. Onderhavig langeafstandswandelpad rondt het hele eiland; wij volgen de tekens tot in Valle Gran Rey. Het asfaltweggetje wint geleidelijk aan hoogte; na het laatste huis van Arure gaat het over in een breed, onverhard pad dat zich veel langer dan we hadden voorzien tussen de isohypsen van 800 en 900 meter blijft ophouden. Het landschap is een en al grandeur: rechts van ons loopt het land steil af naar de zee, die met geweld tegen de rotsen slaat; aan gene zijde worden we geflankeerd door de duizelingwekkend diepe vallei van de grote koning, waaraan het havenplaatsje waar we naar op weg zijn zijn naam te danken heeft. Het plateau dat we thans bewandelen is, enige verspreide naaldbomen daargelaten, kaal en met zijn roestbruine kleur onmiskenbaar vulkanisch; daarmee wijkt het nadrukkelijk af van de rest van La Gomera en lijkt het als twee druppels water op het decor van de vermaarde Vulkaanroute op La Palma.
Pas als we Valle Gran Rey al lang en breed voor en met name onder ons zien liggen, zien we de GR132 eindeloos voor ons uit naar beneden slingeren langs de ruige noordflank van het imposante ravijn dat al de hele middag de nodige visuele aandacht opeist. Het smalle, gruizige paadje wordt, net als onze respectievelijke hoofden, gegeseld door de zon. Regelmatig houden we halt om wat te drinken en de knieën enigszins te ontlasten, maar al met al kost de afdaling ons weinig moeite. Het zwaarst zijn merkwaardig genoeg nog de laatste twee kilometers over de onbeschutte trottoirs van Valle Gran Rey, op weg naar de haven, waar we de boot van 16.00 uur naar San Sebastián willen halen. Het stadje wordt in drie windrichtingen omzoomd door hoge bergruggen, waardoor de warmte geen kant op kan, behalve de onze. Mede door de geïsoleerde ligging – een uitvalsweg langs de kust ontbreekt ten enenmale – en de aanwezigheid van een lavastrand heeft het van oudsher steevast een zekere aantrekkingskracht uitgeoefend op hippies. Het is de enige plaats op La Gomera waar het toerisme enige voet aan de grond heeft gekregen en er zijn dan ook legio boetiekjes en horecae, maar wij hebben er amper oog voor. Luttele minuten voor vertrek gaan we aan boord van de kleine catamaran, waarmee we tegen de wijzers van de klok in het halve eiland omcirkelen en het, onder het genot van een verkoelende bries en een dito blikje cola, vanuit een alternatief perspectief kunnen bewonderen.
Met enig doorzettingsvermogen en overtuigingskracht heeft onze reisbegeleider beslag weten te leggen op de laatste plaatsen in de hoog boven San Sebastián gelegen parador. Menig wenkbrauw fronst dan ook als na aankomst blijkt dat slechts aan de helft van de tafels gedineerd wordt. Een parador is een hotel dat in eigendom is van de Spaanse overheid, maar in tegenstelling tot de staatshotels in het voormalige Oostblok zijn het luxueuze onderkomens die veelal gevestigd zijn in monumentale opstallen, waaronder kastelen, kloosters en landgoederen. De parador van San Sebastián vormt daarop geen uitzondering: het is gevestigd in een zestiende-eeuws herenhuis in koloniale stijl, met smaak- en liefdevol ingerichte ruimtes, subtropische tuinen en een binnenplaats die feeëriek door de volle maan wordt geïllumineerd. We eten er verfijnd en de sommelier heeft verstand van zaken. Voor een slaapmutsje wenden we ons tot de Blue Marlin Bar in downtown, een levendige kroeg met Amsterdamse prijzen.
We nemen uitgebreid de tijd voor het ontbijt, kopen mondvoorraad voor onderweg bij de bakker en nemen dan de guagua (de Canarische benaming voor een openbare lijnbus) van 10.30 uur naar Arure. We passeren de Roque de Agando en Knooppunt Garajonay – de reeds gememoreerde rotonde vlak onder de top – en moeten het het restant van de rit doen zonder noemenswaardig uitzicht wegens enerzijds de mist en anderzijds de boomhagen aan weerszijden van de weg. Zodra na een stief uur de bebouwde kom van Arure in zicht komt, wijken de wolken weer.
Vanaf de bushalte lopen we aanvankelijk een stukje terug over de weg, maar we slaan algauw af daar waar we een rood-witte markering van de GR132 aantreffen. Onderhavig langeafstandswandelpad rondt het hele eiland; wij volgen de tekens tot in Valle Gran Rey. Het asfaltweggetje wint geleidelijk aan hoogte; na het laatste huis van Arure gaat het over in een breed, onverhard pad dat zich veel langer dan we hadden voorzien tussen de isohypsen van 800 en 900 meter blijft ophouden. Het landschap is een en al grandeur: rechts van ons loopt het land steil af naar de zee, die met geweld tegen de rotsen slaat; aan gene zijde worden we geflankeerd door de duizelingwekkend diepe vallei van de grote koning, waaraan het havenplaatsje waar we naar op weg zijn zijn naam te danken heeft. Het plateau dat we thans bewandelen is, enige verspreide naaldbomen daargelaten, kaal en met zijn roestbruine kleur onmiskenbaar vulkanisch; daarmee wijkt het nadrukkelijk af van de rest van La Gomera en lijkt het als twee druppels water op het decor van de vermaarde Vulkaanroute op La Palma.
Pas als we Valle Gran Rey al lang en breed voor en met name onder ons zien liggen, zien we de GR132 eindeloos voor ons uit naar beneden slingeren langs de ruige noordflank van het imposante ravijn dat al de hele middag de nodige visuele aandacht opeist. Het smalle, gruizige paadje wordt, net als onze respectievelijke hoofden, gegeseld door de zon. Regelmatig houden we halt om wat te drinken en de knieën enigszins te ontlasten, maar al met al kost de afdaling ons weinig moeite. Het zwaarst zijn merkwaardig genoeg nog de laatste twee kilometers over de onbeschutte trottoirs van Valle Gran Rey, op weg naar de haven, waar we de boot van 16.00 uur naar San Sebastián willen halen. Het stadje wordt in drie windrichtingen omzoomd door hoge bergruggen, waardoor de warmte geen kant op kan, behalve de onze. Mede door de geïsoleerde ligging – een uitvalsweg langs de kust ontbreekt ten enenmale – en de aanwezigheid van een lavastrand heeft het van oudsher steevast een zekere aantrekkingskracht uitgeoefend op hippies. Het is de enige plaats op La Gomera waar het toerisme enige voet aan de grond heeft gekregen en er zijn dan ook legio boetiekjes en horecae, maar wij hebben er amper oog voor. Luttele minuten voor vertrek gaan we aan boord van de kleine catamaran, waarmee we tegen de wijzers van de klok in het halve eiland omcirkelen en het, onder het genot van een verkoelende bries en een dito blikje cola, vanuit een alternatief perspectief kunnen bewonderen.
Met enig doorzettingsvermogen en overtuigingskracht heeft onze reisbegeleider beslag weten te leggen op de laatste plaatsen in de hoog boven San Sebastián gelegen parador. Menig wenkbrauw fronst dan ook als na aankomst blijkt dat slechts aan de helft van de tafels gedineerd wordt. Een parador is een hotel dat in eigendom is van de Spaanse overheid, maar in tegenstelling tot de staatshotels in het voormalige Oostblok zijn het luxueuze onderkomens die veelal gevestigd zijn in monumentale opstallen, waaronder kastelen, kloosters en landgoederen. De parador van San Sebastián vormt daarop geen uitzondering: het is gevestigd in een zestiende-eeuws herenhuis in koloniale stijl, met smaak- en liefdevol ingerichte ruimtes, subtropische tuinen en een binnenplaats die feeëriek door de volle maan wordt geïllumineerd. We eten er verfijnd en de sommelier heeft verstand van zaken. Voor een slaapmutsje wenden we ons tot de Blue Marlin Bar in downtown, een levendige kroeg met Amsterdamse prijzen.
Dag 6: San Sebastián – Vallehermoso – Agulo – San Sebastián
Woensdag 15 januari 2025
Vanuit San Sebastián wringt de weg naar Vallehermoso zich in alle mogelijke en ook ettelijke onmogelijke bochten door de kloven, langs de hellingen en over de passen in het noordoostelijke deel van La Gomera. Mist en houtwallen schitteren door afwezigheid, waardoor de uitzichten doen watertanden. Ruimschoots halverwege schampen we Agulo en zien we letterlijk en figuurlijk op tegen een honderden meters hoge, volmaakt loodrechte wand, een poor man's El Capitan, waarlangs een pad schijnt te lopen – óns pad, ónze grande finale op dit kleine eiland van weldadige rust en ontzagwekkende natuurpracht. De gids haast zich te melden dat er een alternatief is dat vriendelijker is voor wandelaars met hoogtevrees. Een stief uur na vertrek is het tijd om dag te zeggen tegen onze chauffeur, en haasten we ons naar het eerste het beste koffieadres dat de tafeltjes en stoeltjes al buiten heeft staan.
Direct na het verlaten van Vallehermoso krijgen we een klim van zevenhonderd hoogtemeters voor onze kiezen, die volgens de dames en heren geleerden zo'n twee uur zal vergen; door de bank genomen een mild hellingspercentage, maar van een soepele tred is bij mij desondanks in geen geval sprake. We zijn amper op gang gekomen of ik moet een kleine bah. Ik laat me naar de staart van het peloton zakken, verschans me achter een bosschage en wacht geduldig totdat de anderen uit het zicht zijn. Vervolgens duurt het ook nog een poos voordat alle seinen op groen staan, waardoor ik me algauw met een aanzienlijke achterstand geconfronteerd zie. Ook het vervolg van de stijging verloopt weinig geïnspireerd: de benen voelen slap, om de haverklap slaapt mijn rechtervoet en de brandende zon, niet gehinderd door enige beschutting, maakt me het leven zuur. Teneinde sluimerende frustraties in de kiem te smoren kijk ik om me heen en trek ik kiekjes; van het stenige pad over de smalle bergkam, van de dieptes links en rechts van mij, en bovenal van de Roque Cano, de ruim tweehonderd meter hoge, grillige reuzenvinger van uitgehard vulkanisch gesteente die naar Mars wijst.
Het pad strandt op een T-kruising met een verhard weggetje. Op de belendende rustplaats tref ik de groep weer en hervind ik iets van de spirit die de afgelopen dagen tot in mijn haarvaten genesteld leek. Tot dusver zijn we vandaag geen hond tegengekomen, maar daar komt spoedig verandering in, suggereert onze gids.
"Is er iemand bang voor honden?"
Enkele vingers wijzen in de richting van Mars.
"Bij die boerderij verderop zitten twee kingsize exemplaren die buiten zinnen raken zodra ze mensen in het vizier krijgen. Loop maar achter mij aan."
We naderen onderhavige opstal thans met rasse schreden, maar de stilte wordt slechts doorbroken door onze eigen voetstappen en het getik van wandelstokken. We passeren de oprijlaan; een natteneuzenshow van onheilspellend gegrom, bloeddoorlopen ogen, blikkerend ivoor en woest geblaf blijft achterwege. In plaats daarvan hilariteit en opluchting alom nu we worden omsingeld door drie olijk kwispelende mopshonden ter grootte van een flinke hamster.
De witz in kwestie vormt een welkome afleiding van een on-Gomeraans saai intermezzo over een resem verlaten asfaltweggetjes. We wandelen langs een kunstmatig meer en gebruiken de lunch ter hoogte van de stuwdam. Een klein halfuur verderop gaan we andermaal in de ankers voor een kort langswippen bij het bezoekerscentrum van het nationaal park. De tentoonstellingsruimtes en de botanische tuin met endemische planten trekken weinig bekijks; het toiletblok, de koelkast met dorstlessers en de banketbakkerij met endemische zoetwaren mogen zich in aanmerkelijk meer belangstelling verheugen.
Na de gekenschetste verpozing volgt terstond een keuzemoment: zevenhonderd meter bergaf naar Agulo via de Tarzanbochten des doods of toch liever de Bolderman-afdaling? Het gros van de groep, ik zei de gek incluis, neemt tijdelijk afscheid van een drietal daredevils en neemt daarbij het missen van een even spectaculaire als glazen uitkijkpost voor lief. Aanvankelijk voert een gravelspoor dwars door een gebied met koperrode duinen dat op Mars allerminst had misstaan, dan gaat het over in een keienpad dat met zijn talloze slingers telkens nieuwe panorama's aan de wandelaar ontsluit. Ik voel me weer helemaal het mannetje (al dan niet van Mars), bedwing het gestaag hoogte verliezende muilezelpad in marstempo en laaf me onderwijl aan de onvergetelijke vista's.
Agulo zou alleszins goede sier maken in het ANWB-vehikel Kampioen: het is er schilderachtig en tevens goed toeven. We pikken er een terrasje en nemen dan de toeristische route naar de opstapplaats voor onze bus. In een moestuin heeft de daarmee geassocieerde thuiskweker een hart van steentjes verwezenlijkt, voorzien van de oneliner: "Pasatelo bien, la vida solo es un brinco". Waarvan akte. Mogelijk is hier de Canarische pendant van Sjef Diederen aan het werk geweest, de Zuid-Limburgse troubadour die een analoge, doch wijdlopiger levensles aan het vinyl toevertrouwde:
Direct na het verlaten van Vallehermoso krijgen we een klim van zevenhonderd hoogtemeters voor onze kiezen, die volgens de dames en heren geleerden zo'n twee uur zal vergen; door de bank genomen een mild hellingspercentage, maar van een soepele tred is bij mij desondanks in geen geval sprake. We zijn amper op gang gekomen of ik moet een kleine bah. Ik laat me naar de staart van het peloton zakken, verschans me achter een bosschage en wacht geduldig totdat de anderen uit het zicht zijn. Vervolgens duurt het ook nog een poos voordat alle seinen op groen staan, waardoor ik me algauw met een aanzienlijke achterstand geconfronteerd zie. Ook het vervolg van de stijging verloopt weinig geïnspireerd: de benen voelen slap, om de haverklap slaapt mijn rechtervoet en de brandende zon, niet gehinderd door enige beschutting, maakt me het leven zuur. Teneinde sluimerende frustraties in de kiem te smoren kijk ik om me heen en trek ik kiekjes; van het stenige pad over de smalle bergkam, van de dieptes links en rechts van mij, en bovenal van de Roque Cano, de ruim tweehonderd meter hoge, grillige reuzenvinger van uitgehard vulkanisch gesteente die naar Mars wijst.
Het pad strandt op een T-kruising met een verhard weggetje. Op de belendende rustplaats tref ik de groep weer en hervind ik iets van de spirit die de afgelopen dagen tot in mijn haarvaten genesteld leek. Tot dusver zijn we vandaag geen hond tegengekomen, maar daar komt spoedig verandering in, suggereert onze gids.
"Is er iemand bang voor honden?"
Enkele vingers wijzen in de richting van Mars.
"Bij die boerderij verderop zitten twee kingsize exemplaren die buiten zinnen raken zodra ze mensen in het vizier krijgen. Loop maar achter mij aan."
We naderen onderhavige opstal thans met rasse schreden, maar de stilte wordt slechts doorbroken door onze eigen voetstappen en het getik van wandelstokken. We passeren de oprijlaan; een natteneuzenshow van onheilspellend gegrom, bloeddoorlopen ogen, blikkerend ivoor en woest geblaf blijft achterwege. In plaats daarvan hilariteit en opluchting alom nu we worden omsingeld door drie olijk kwispelende mopshonden ter grootte van een flinke hamster.
De witz in kwestie vormt een welkome afleiding van een on-Gomeraans saai intermezzo over een resem verlaten asfaltweggetjes. We wandelen langs een kunstmatig meer en gebruiken de lunch ter hoogte van de stuwdam. Een klein halfuur verderop gaan we andermaal in de ankers voor een kort langswippen bij het bezoekerscentrum van het nationaal park. De tentoonstellingsruimtes en de botanische tuin met endemische planten trekken weinig bekijks; het toiletblok, de koelkast met dorstlessers en de banketbakkerij met endemische zoetwaren mogen zich in aanmerkelijk meer belangstelling verheugen.
Na de gekenschetste verpozing volgt terstond een keuzemoment: zevenhonderd meter bergaf naar Agulo via de Tarzanbochten des doods of toch liever de Bolderman-afdaling? Het gros van de groep, ik zei de gek incluis, neemt tijdelijk afscheid van een drietal daredevils en neemt daarbij het missen van een even spectaculaire als glazen uitkijkpost voor lief. Aanvankelijk voert een gravelspoor dwars door een gebied met koperrode duinen dat op Mars allerminst had misstaan, dan gaat het over in een keienpad dat met zijn talloze slingers telkens nieuwe panorama's aan de wandelaar ontsluit. Ik voel me weer helemaal het mannetje (al dan niet van Mars), bedwing het gestaag hoogte verliezende muilezelpad in marstempo en laaf me onderwijl aan de onvergetelijke vista's.
Agulo zou alleszins goede sier maken in het ANWB-vehikel Kampioen: het is er schilderachtig en tevens goed toeven. We pikken er een terrasje en nemen dan de toeristische route naar de opstapplaats voor onze bus. In een moestuin heeft de daarmee geassocieerde thuiskweker een hart van steentjes verwezenlijkt, voorzien van de oneliner: "Pasatelo bien, la vida solo es un brinco". Waarvan akte. Mogelijk is hier de Canarische pendant van Sjef Diederen aan het werk geweest, de Zuid-Limburgse troubadour die een analoge, doch wijdlopiger levensles aan het vinyl toevertrouwde:
Geneet van 't laeve zolang este kins
Maak sjpas en plezeer, doe laefs toch mèr ins
Last but not least trekt een navolgenswaardig gerehabiliteerde gevelreclame voor Philips-autoradio's de aandacht. La Gomera is niet alleen een wandelparadijs; je moet er ook zijn voor de modernste snufjes.
Alvorens ons wederzijdse zweet aan onze dito doucheputjes te offeren en op jacht te gaan naar een warme prak, wacht ons een verrassing op het dakterras van ons hotel: een demonstratie van het Silbo Gomero, de lokale fluittaal die een bewoner van een zekere vallei in staat stelde een boodschap over te brengen aan een Gomeraan uit een naburige barranco. In zekere zin is dit fluits derhalve een zeer vroege voorloper van WhatsApp. Toen de taal tegen het eind van de twintigste eeuw op een haar na uitgestorven was, werd het door het lokale bestuur verplicht gesteld op scholen en maakte het Silbo een glorieuze comeback. Het zijn dan ook twee jonge, frisse meiden die ons kennis laten maken met linguïstisch curiosum in kwestie.
Ter soupering valt het reisgezelschap uiteen in diverse drie- en viertallen, elk van zins een ander restaurant op te zoeken. Dat is echter nog geen sinecure in een stad van postzegelformaat met een navenant bescheiden horeca-accentgebied. Zodoende wordt er in hoge mate op dezelfde paarden gewed en kan het gebeuren dat we ten slotte als één man de eetgelegenheid bestormen die ten behoeve van een stukje klandiziebeheersing nog niet heeft hoeven terugvallen op reservado-bordjes. De ambiance is te omschrijven als kantineachtig en de serveersters zijn niet de scherpste messen in de keukenla, maar mijn risotto met zeevruchten is zonder meer te hachelen. In de Blue Marlin Bar laten we ons wederom een gepeperd oorlam voorschotelen.
Alvorens ons wederzijdse zweet aan onze dito doucheputjes te offeren en op jacht te gaan naar een warme prak, wacht ons een verrassing op het dakterras van ons hotel: een demonstratie van het Silbo Gomero, de lokale fluittaal die een bewoner van een zekere vallei in staat stelde een boodschap over te brengen aan een Gomeraan uit een naburige barranco. In zekere zin is dit fluits derhalve een zeer vroege voorloper van WhatsApp. Toen de taal tegen het eind van de twintigste eeuw op een haar na uitgestorven was, werd het door het lokale bestuur verplicht gesteld op scholen en maakte het Silbo een glorieuze comeback. Het zijn dan ook twee jonge, frisse meiden die ons kennis laten maken met linguïstisch curiosum in kwestie.
Ter soupering valt het reisgezelschap uiteen in diverse drie- en viertallen, elk van zins een ander restaurant op te zoeken. Dat is echter nog geen sinecure in een stad van postzegelformaat met een navenant bescheiden horeca-accentgebied. Zodoende wordt er in hoge mate op dezelfde paarden gewed en kan het gebeuren dat we ten slotte als één man de eetgelegenheid bestormen die ten behoeve van een stukje klandiziebeheersing nog niet heeft hoeven terugvallen op reservado-bordjes. De ambiance is te omschrijven als kantineachtig en de serveersters zijn niet de scherpste messen in de keukenla, maar mijn risotto met zeevruchten is zonder meer te hachelen. In de Blue Marlin Bar laten we ons wederom een gepeperd oorlam voorschotelen.
Dag 7: San Sebastián – Los Cristianos (Tenerife) – Las Cañadas del Teide N.P. – Golf del Sur
Donderdag 16 januari 2025
De hoofdmoot van de dag schrijdt voort in de laagste versnelling, doch halverwege de middag zou plompverloren opgeschakeld dienen te worden.
Vermits onze veerboot niet eerder dan 12.00 uur het ruime sop kiest, krijgt de ochtend zijn beloop zonder noemenswaardige inspanning. Buitengaats verlustigen we ons in het kweken van zitvlees en resteren van ons verblijf op het mieterse La Gomera nog slechts de foto's en de te koesteren herinneringen. De onherroepelijk opdoemende skyline van Los Cristianos en de mistroostige contouren van het schrale achterland van het esthetisch uitgedaagde oord geven het melancholische sentiment een steuntje in de rug. We hebben echter nog een wandeling in de slagschaduw van de Teide voor de boeg, waar Tenerife denkelijk uit een ander vaatje zal tappen.
De Captain Slow van de Canarische Eilanden is kennelijk uitverkoren om ons hedenmiddag rond te rijden: behoedzaam kwijt hij zich van het overvloedige bochtenwerk, doch zelfs de liniaalrechte passages worden ogenschijnlijk stapvoets afgelegd. Nadat we de architectuur van Los Cristianos, die zoals in alle badplaatsen getuigt van een tomeloze drang naar een schier onwerkelijke wanstaltigheid, achter ons hebben gelaten, vangt de langgerekte klim (zowel in ruimte als in tijd) aan doorheen een waaier van biotopen, waarin achtereenvolgens vetplanten, wijnranken en Canarische dennen zich senang voelen. We staan een moment stil bij de hoogste naaldboom van de eilandengroep en bereiken op den duur, op 2.100 meter boven zeeniveau, een smalle doorgang, waarna onze respectievelijke monden simultaan openvallen. De formidabele vulkanische arena van Las Cañadas ontvouwt zich in vol ornaat voor ons: een reusachtige hoogvlakte, omringd door een wal van hoge heuvels, die aan gene zijde wordt onderbroken door de omnipotente verschijning van de Teide, die zich hier nog altijd 1.600 meter boven het maanlandschap verheft. Ons blikveld behelst in geologische zin een uitgebluste krater, waarin zich veel later een nieuwe, actieve vulkaankegel heeft gevormd.
Het is al over drieën als we worden afgezet bij het bezoekerscentrum; een geweldige mierenhoop krioelt om het in aardetinten opgetrokken bouwwerk. Oorspronkelijk was voorzien in een kort ommetje rond de zogeheten Roques García, een groep karakteristieke rotsknotsen. Gezien de mêlee van dagjesmensen zouden we er echter met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid onder de voet worden gelopen, en derhalve opteren we, ondanks de luttele uren aan daglicht die ons nog zijn vergund, voor een langere wandeling naar de plaatselijke parador.
De Teide en het omliggende terrein van Las Cañadas hebben sedert 1954 een beschermde status. Met enkele miljoenen bezoekers op jaarbasis behoort het tot de populairste nationale parken ter wereld. Het natuurgebied valt niet alleen in de smaak bij toeristen; ook onder cineasten is het bijzonder geliefd. In de loop der tijd heeft de caldera als decor gefungeerd in menig fabrieksmatig geproduceerde pulpfilm, vanwege de buitenaardse setting veelal in het sciencefictiongenre. Het pregnantste voorbeeld is wellicht One Million Years B.C., een Brits fantasy-avontuur waarin holenmensen en dinosauriërs tegen wil, dank en logica hun habitat aan de voet van de vulkaan delen. Sekssymbool van haar tijd Raquel Welch prijkte op de filmposter als hoofdrolspeelster; niettemin waren haar slechts drie regels tekst toebedeeld. Het gegeven dat ze part noch deel had in verheven conversatie werd ruimhartig gecompenseerd door vlinderachtig rondspringen en zinnenprikkelende schermutselingen met een vrouwspersoon van een rivaliserende stam; een en ander louter gekleed in een bikini van reeënvacht die amper bescherming bood aan haar voluptueus geboetseerde voorkomen. Voorwaar een prestatie van formaat, aangezien de rolprent hartje winter werd opgenomen – weliswaar is het anno nu half januari en zelfs op meer dan tweeduizend meter hoogte aangenaam, maar de sneeuwvelden in schaduwrijke hoeken en gaten wijzen uit dat de Cañadas niet onvertrouwd zijn met witvlokkige neerslag, vrieskou en poolwind.
Ten behoeve van het promotiemateriaal poseerde Welch in haar zogenoemde "eerste bikini in de geschiedenis van de mensheid" voor de Roques García. Het leverde iconische foto's op, die in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw in menig jongenskamer aanleiding zouden geven tot de totstandkoming van supplementaire rotspilaren.
Zoals gezegd laten we de Roques García voor wat ze zijn, ten faveure van een naar verwachting rustiger pad onderlangs de kraterrand. De tijd begint echter te dringen, en zonder waarschuwing vooraf schakelt de gids op volle kracht vooruit en snijden we als een scheermes door het vulkanische gruis. Ondanks het ijltempo is het een prachtige tocht die recht doet aan de vakantie: de laagstaande zon schildert de flanken van de vulkaan, de lavastromen, de puinvelden en de gekartelde hooglanden rond de kraterbodem in warme kleurschakeringen; het wolkeloze uitspansel is diepblauw. Twee uur later stuiven we in de richting van de parador en zit het wandelen erop.
Op z'n elfendertigst worden we naar het ons reeds bekende resort te Golf del Sur vervoerd. Ten opzichte van de kamer die mij eerder deze week ten deel viel is alles gespiegeld, waardoor ik verwikkeld raak in een aanhoudende tweestrijd met de lichtknopjes.
Het slotdiner is gesitueerd in een restaurant aan de kustpromenade. Als we het buitenterras betreden, valt mijn oog op een onbehouwen drink- en bunkergelag dat door een naar het zich laat aanzien Noordwest-Europese eilandbewoner wordt aangericht. De overige couverts houden zich echter onledig met tafelen, en de misplaatstheid van mijn argwaan wordt verder onderstreept door de hartelijke bediening, de voortreffelijke viskroketjes en octopus, en de heerlijke fles rioja die ik met A. soldaat maak.
Vermits onze veerboot niet eerder dan 12.00 uur het ruime sop kiest, krijgt de ochtend zijn beloop zonder noemenswaardige inspanning. Buitengaats verlustigen we ons in het kweken van zitvlees en resteren van ons verblijf op het mieterse La Gomera nog slechts de foto's en de te koesteren herinneringen. De onherroepelijk opdoemende skyline van Los Cristianos en de mistroostige contouren van het schrale achterland van het esthetisch uitgedaagde oord geven het melancholische sentiment een steuntje in de rug. We hebben echter nog een wandeling in de slagschaduw van de Teide voor de boeg, waar Tenerife denkelijk uit een ander vaatje zal tappen.
De Captain Slow van de Canarische Eilanden is kennelijk uitverkoren om ons hedenmiddag rond te rijden: behoedzaam kwijt hij zich van het overvloedige bochtenwerk, doch zelfs de liniaalrechte passages worden ogenschijnlijk stapvoets afgelegd. Nadat we de architectuur van Los Cristianos, die zoals in alle badplaatsen getuigt van een tomeloze drang naar een schier onwerkelijke wanstaltigheid, achter ons hebben gelaten, vangt de langgerekte klim (zowel in ruimte als in tijd) aan doorheen een waaier van biotopen, waarin achtereenvolgens vetplanten, wijnranken en Canarische dennen zich senang voelen. We staan een moment stil bij de hoogste naaldboom van de eilandengroep en bereiken op den duur, op 2.100 meter boven zeeniveau, een smalle doorgang, waarna onze respectievelijke monden simultaan openvallen. De formidabele vulkanische arena van Las Cañadas ontvouwt zich in vol ornaat voor ons: een reusachtige hoogvlakte, omringd door een wal van hoge heuvels, die aan gene zijde wordt onderbroken door de omnipotente verschijning van de Teide, die zich hier nog altijd 1.600 meter boven het maanlandschap verheft. Ons blikveld behelst in geologische zin een uitgebluste krater, waarin zich veel later een nieuwe, actieve vulkaankegel heeft gevormd.
Het is al over drieën als we worden afgezet bij het bezoekerscentrum; een geweldige mierenhoop krioelt om het in aardetinten opgetrokken bouwwerk. Oorspronkelijk was voorzien in een kort ommetje rond de zogeheten Roques García, een groep karakteristieke rotsknotsen. Gezien de mêlee van dagjesmensen zouden we er echter met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid onder de voet worden gelopen, en derhalve opteren we, ondanks de luttele uren aan daglicht die ons nog zijn vergund, voor een langere wandeling naar de plaatselijke parador.
De Teide en het omliggende terrein van Las Cañadas hebben sedert 1954 een beschermde status. Met enkele miljoenen bezoekers op jaarbasis behoort het tot de populairste nationale parken ter wereld. Het natuurgebied valt niet alleen in de smaak bij toeristen; ook onder cineasten is het bijzonder geliefd. In de loop der tijd heeft de caldera als decor gefungeerd in menig fabrieksmatig geproduceerde pulpfilm, vanwege de buitenaardse setting veelal in het sciencefictiongenre. Het pregnantste voorbeeld is wellicht One Million Years B.C., een Brits fantasy-avontuur waarin holenmensen en dinosauriërs tegen wil, dank en logica hun habitat aan de voet van de vulkaan delen. Sekssymbool van haar tijd Raquel Welch prijkte op de filmposter als hoofdrolspeelster; niettemin waren haar slechts drie regels tekst toebedeeld. Het gegeven dat ze part noch deel had in verheven conversatie werd ruimhartig gecompenseerd door vlinderachtig rondspringen en zinnenprikkelende schermutselingen met een vrouwspersoon van een rivaliserende stam; een en ander louter gekleed in een bikini van reeënvacht die amper bescherming bood aan haar voluptueus geboetseerde voorkomen. Voorwaar een prestatie van formaat, aangezien de rolprent hartje winter werd opgenomen – weliswaar is het anno nu half januari en zelfs op meer dan tweeduizend meter hoogte aangenaam, maar de sneeuwvelden in schaduwrijke hoeken en gaten wijzen uit dat de Cañadas niet onvertrouwd zijn met witvlokkige neerslag, vrieskou en poolwind.
Ten behoeve van het promotiemateriaal poseerde Welch in haar zogenoemde "eerste bikini in de geschiedenis van de mensheid" voor de Roques García. Het leverde iconische foto's op, die in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw in menig jongenskamer aanleiding zouden geven tot de totstandkoming van supplementaire rotspilaren.
Zoals gezegd laten we de Roques García voor wat ze zijn, ten faveure van een naar verwachting rustiger pad onderlangs de kraterrand. De tijd begint echter te dringen, en zonder waarschuwing vooraf schakelt de gids op volle kracht vooruit en snijden we als een scheermes door het vulkanische gruis. Ondanks het ijltempo is het een prachtige tocht die recht doet aan de vakantie: de laagstaande zon schildert de flanken van de vulkaan, de lavastromen, de puinvelden en de gekartelde hooglanden rond de kraterbodem in warme kleurschakeringen; het wolkeloze uitspansel is diepblauw. Twee uur later stuiven we in de richting van de parador en zit het wandelen erop.
Op z'n elfendertigst worden we naar het ons reeds bekende resort te Golf del Sur vervoerd. Ten opzichte van de kamer die mij eerder deze week ten deel viel is alles gespiegeld, waardoor ik verwikkeld raak in een aanhoudende tweestrijd met de lichtknopjes.
Het slotdiner is gesitueerd in een restaurant aan de kustpromenade. Als we het buitenterras betreden, valt mijn oog op een onbehouwen drink- en bunkergelag dat door een naar het zich laat aanzien Noordwest-Europese eilandbewoner wordt aangericht. De overige couverts houden zich echter onledig met tafelen, en de misplaatstheid van mijn argwaan wordt verder onderstreept door de hartelijke bediening, de voortreffelijke viskroketjes en octopus, en de heerlijke fles rioja die ik met A. soldaat maak.
Dag 8 en 9: Golf del Sur – Amsterdam – Alverna
Vrijdag 17 en zaterdag 18 januari 2025
Met een uur vertraging, vermits Schiphol en omstreken zijn verworden tot een vleesgeworden mistbank, kiest onze kist het luchtruim.