Diego Costa
Wandelen aan de Amalfikust
In het jaar des Heren 2004 bewandelde ik de paden in de Cinque Terre*, een nationaal park in de westelijke oksel van Italië dat gekenmerkt wordt door steil uit zee oprijzende, rotsachtige hellingen, bossen en vijf schilderachtige dorpjes. Op de kop af twintig jaar nadien is de Amalfikust aan de beurt, een gebied dat wat betreft schoonheid, wandelpotentieel en toeristische aantrekkingskracht moeiteloos kan wedijveren met de voornoemde, ten zuiden van Genua gesitueerde kuststrook. De reis vangt aan met een vlucht naar Napels, de stad die eeuwig verbonden is met pizza, vuilnis, maffia, sterven en Dries Mertens – gebbetje; Diego Maradona natuurlijk. Ten slotte is het nog maar een klein eindje verder zuidwaarts afzakken geblazen.
* Een al dan niet hermetisch relaas op webstek dezes aangaande mijn gekuier in de Cinque Terre ontbreekt ten enenmale. Toen de eenentwintigste eeuw nog behept was met een huidje zo zacht als een sappige perzik, was mijn obsessieve gewoonte om een en ander op schrift te stellen nog volop aan inslijting onderhevig.
Dag 1: Alverna – Amsterdam – Napels – San Lazzaro
Zaterdag 5 oktober 2024
Vanaf het tussen de hoogbouw ingeklemde vliegveld – dat qua fun fact niet naar Diego Maradona vernoemd is, maar naar een in de Eerste Wereldoorlog gesneuvelde en postuum gedecoreerde luchtmachtofficier – draaien we de autostrade op en zijn ons algauw de eerste blikken op de Vesuvius vergund, de al tachtig jaar in een bedrieglijke rust verkerende, maar niettemin als actief en zeer gevaarlijk bestempelde vulkaan waarmee we overmorgen nader kennis zullen maken. De top is gehuld in een wolkenmassa, op zijn beurt de verklikker van licht buiige condities. We hebben de slordige slaapsteden rond Napels nog niet onze respectievelijke ruggen getoond, of we verruilen de snelweg voor een bochtig parcours door de haast verticale, tot een hoogte van 1.444 meter rijzende bergrug die de ruggengraat van het Schiereiland van Sorrento vormt. De Amalfikust houdt zich ten zuiden van deze zogeheten Monte Lattari op; juist ten westen ervan steekt het mondaine eiland Capri zijn mooie hoofdje boven de zeespiegel uit.
We verblijven de eerste vier nachten in het op 400 meter hoogte gelegen Agerola; om precies te zijn in de buurtschap San Lazzaro – naar nog zal blijken een verre van theoretisch onderscheid. Het dorp laat zich als volgt beschrijven: triviale lintbebouwing aan een druk verkeershaarvat, gecompleteerd door een kerkplein met een bushalte en enige uitspanningen. Ik krijg een royale kamer in een dependance van het plaatselijke stadshotel, op honderd meter tussen de auto's super-G'en van het hoofdpand alwaar het ochtend- en avondmaal worden geserveerd. Hedenavond bestaat het menu uit spaghetti in tomatensaus, vis met aardappel en artisjok, en druiven toe; ook de huiswijn is als behachelenswaardig te kenschetsen. Terwijl ik in de regen terugloop, klinken er galmende knallen; het is niet de Vesuvius die het op een uitbarsten heeft gezet, maar vuurwerk vanuit lager gesitueerde oorden.
We verblijven de eerste vier nachten in het op 400 meter hoogte gelegen Agerola; om precies te zijn in de buurtschap San Lazzaro – naar nog zal blijken een verre van theoretisch onderscheid. Het dorp laat zich als volgt beschrijven: triviale lintbebouwing aan een druk verkeershaarvat, gecompleteerd door een kerkplein met een bushalte en enige uitspanningen. Ik krijg een royale kamer in een dependance van het plaatselijke stadshotel, op honderd meter tussen de auto's super-G'en van het hoofdpand alwaar het ochtend- en avondmaal worden geserveerd. Hedenavond bestaat het menu uit spaghetti in tomatensaus, vis met aardappel en artisjok, en druiven toe; ook de huiswijn is als behachelenswaardig te kenschetsen. Terwijl ik in de regen terugloop, klinken er galmende knallen; het is niet de Vesuvius die het op een uitbarsten heeft gezet, maar vuurwerk vanuit lager gesitueerde oorden.
Dag 2: San Lazzaro – Bomerano – Monte Tre Calli – Bomerano – San Lazzaro
Zondag 6 oktober 2024
Het eerste van mijn dagdagelijkse heen-en-weertjes naar de gelagzaal brengt me onder frisse, heldere omstandigheden langs de supermarkt (gesloten, want zondag) en de kapsalon (geopend, ondanks zondag).
Mijn laatste bezoek aan het land van Fyra, Cicciolina en Baltimora dateert alweer uit 2007 – in de Zuid-Tiroolse Dolomieten nog wel, een streek die net zoveel aan Italië doet denken als Pieter Omtzigt aan stressbestendigheid. Nochtans is het klassieke Italiaanse ontbijt een wegzakken in de duisterste krochten van mijn geheugen en derhalve een samenzijn met onder meer de televisieoptredens van Tetske van Ossewaarde en de Top 40-subtopper Kom in mijn armen van Ciska Peters en Aristakes tot op heden bespaard gebleven – dat is namelijk van een even memorabele als beklemmende soberheid. Ons onderkomen weet echter alle vooroordelen dienomtrent te ontkrachten middels een royaal ontbijtbuffet, dat bovendien gepaard gaat met verse pleur en een deksels uitzicht op de Golf van Salerno en de Monte Tre Calli, die we vandaag zullen trotseren. Het gastvrije personeel spreekt daarnaast een aardig woordje Engels, hetgeen ook gezegd kan worden van onze gids – doch laatstgenoemde is buiten mededinging, vermits hij geboren en getogen is in Canada en tevens zijn sporen in Ierland heeft nagelaten.
We nemen de openbare bus naar Bomerano, de op circa 600 meter hoogte gelegen collega-buurtschap van Agerola die we in de loop van de week vaker zullen zien dan ons lief is, maar daarover later meer. Het is er een drukte van jewelste, niet het minst omdat het het startpunt is van de Sentiero degli Dei, de populairste dagtocht in de regio en naar verluidt een van 's werelds mooiste kustwandelingen. Wij bewaren het Pad der Goden voor een doordeweekse dag en lopen, na een vluchtige bezichtiging van de plaatselijke kerk en diens plafondschildering, de andere kant op.
Normaliter draai ik mijn hand niet of nauwelijks om voor een lichte wandelvakantie als deze, maar nu is het nog maar de vraag of de paden geplaveid zullen zijn met peulenschilletjes. Tijdens mijn voorjaarsvakantie in Galicië liep ik algauw een venijnige achillespeeskwetsuur op, waardoor ik gedwongen was na thuiskomst het wandelen of welke sportieve activiteit dan ook op de lange baan te schuiven. Half augustus, tweeënhalve maand na het voltooien van de Camino Finisterre, liep ik voor het eerst weer een blokje om, anderhalf uur doorheen de bloeiende heidevelden rond het Wijchens Ven. De achillespees gaf amper een krimp; ook niet gedurende de vlakke Trage Tochten en de heuvelachtige N70 die ik in de weken erna de revue liet passeren. Daarbij hield ik stevig de pas erin; niet van dat benauwde – of toch wel: naarmate ik meer vertrouwen kreeg in de achillespees, deed een ander probleem steeds pregnanter van zich spreken, te weten een schrikbarende achteruitgang van mijn conditie. Dit uitte zich steevast na een kilometer of acht à negen in de vorm van een even onaangename als lichamelijke toestand waar surrogaat-zuchtmeisjes Linda, Roos en Jessica ooit over zongen. Het beklimmen van deze of gene Maasduin, met een hoogte van maximaal vijfentwintig meter niet bepaald een Vesuvius of een Monte Tre Calli, ontaardde spoorslags in een orgie van amechtig gehijg en hartkloppingen, andermaal niet van het gerieflijke soort. Ofschoon de generale repetitie verrassend gladjes verliep, liet ik kort voor vertrek mijn hart en longen aan een nadere inspectie onderwerpen bij de huisarts: alles paletti.
We nemen een verhard zijweggetje dat geleidelijk aan hoogte wint. De aaneengesloten bebouwing wijkt sluipenderwijs voor losse huizen. We passeren een lappendeken van akkertjes, volkstuintjes, boom- en wijngaarden. Allengs verdwijnt Bomerano in de diepte en worden de uitzichten op de kust en de zee steeds machtiger. Vooralsnog gaan mijn lijf en leden niet de barricades op, maar daar komt verandering in als we na enkele haarspeldbochten het asfalt verruilen voor een stenig geitenpaadje. Het hellingspercentage schiet omhoog en hetzelfde geldt voor mijn hartslag; ik hijg als een postpaard en elke vijftig meter moet ik in de ankers om op adem te komen. Desondanks lukt het me ten langen leste de vijfhonderd hoogtemeters naar de top van de Monte Tre Calli te overbruggen, onderwijl geplaagd door twijfels over het vervolg van de vakantie. Terwijl de anderen van je oh en ah doen, ga ik op een platte steen zitten en werp ik mijn hoofd letterlijk in mijn schoot. Nadat ik enigszins ben bijgekomen, zowel van de inspanning als de ongunstige vooruitzichten, kijk ik om me heen en ontsluit een weergaloos 360 gradenpanorama zich aan mij: pal voor mij liggen de speelgoedhuisjes van Bomerano en aanpalende nederzettingen in een amfitheater van beboste heuvels; aan mijn rechterhand priemt het grillige Schiereiland van Sorrento de diepblauwe zee in; meer dan een kilometer beneden ons ligt Positano, waar de beau monde vertoeft, getuige de Dato-witte luxejachten die in de wateren rondom liggen; in de verte zijn de eilanden Capri en Ischia duidelijk te onderscheiden; in de resterende richtingen laat de omgeving zich van zijn bergachtige kant zien. Dit uitzicht neemt niemand mij meer af, en de vraag is of het de aankomende dagen nog overtroffen zal worden.
We lopen een eindje over een open plateau en vinden dan een steil, stenig pad omlaag. Onder de spreekwoordelijke rook van een rotsformatie in de vorm van een paddenstoel, met op de hoed een miniatuurversie van Rio de Janeiro's Christus de Verlosser, halen we de Tupperware-bakjes rijst met groenten uit onze rugzakken te voorschijn die we bij wijze van lunch van het hotel hebben meegekregen. Onze gids graaft tevens zijn schildersutensiliën op en zet het op een Bob Rossen. In een vloek en een zucht is het canvas voorzien van een happy little peninsula.
Andermaal knallen. De zwarte lucht achter ons doet onweer vermoeden, maar het blijken wederom stuntende runderen te zijn die de rust verstoren.
We vervolgen het rotsige paadje, dat even verderop het bos in duikt en overgaat in een brede gravelweg. Ten slotte leiden geasfalteerde serpentines en een enigszins verruigd trappenpad ons naar Bomerano, waar we in afwachting op de bus een café bestormen ter verorbering van een kloeke punt cheesecake. Op het dakterras van het hotel laat ik het voornoemde gebak, ook met terugwerkende kracht, zwemmen in een mocktail genaamd Shirley Temple. We nemen het uitzicht op een bovenop een heuvel gerealiseerde, brutalistische betontempel tot ons, totdat de kou ons noopt tot het betreden der douchecabine.
Mijn laatste bezoek aan het land van Fyra, Cicciolina en Baltimora dateert alweer uit 2007 – in de Zuid-Tiroolse Dolomieten nog wel, een streek die net zoveel aan Italië doet denken als Pieter Omtzigt aan stressbestendigheid. Nochtans is het klassieke Italiaanse ontbijt een wegzakken in de duisterste krochten van mijn geheugen en derhalve een samenzijn met onder meer de televisieoptredens van Tetske van Ossewaarde en de Top 40-subtopper Kom in mijn armen van Ciska Peters en Aristakes tot op heden bespaard gebleven – dat is namelijk van een even memorabele als beklemmende soberheid. Ons onderkomen weet echter alle vooroordelen dienomtrent te ontkrachten middels een royaal ontbijtbuffet, dat bovendien gepaard gaat met verse pleur en een deksels uitzicht op de Golf van Salerno en de Monte Tre Calli, die we vandaag zullen trotseren. Het gastvrije personeel spreekt daarnaast een aardig woordje Engels, hetgeen ook gezegd kan worden van onze gids – doch laatstgenoemde is buiten mededinging, vermits hij geboren en getogen is in Canada en tevens zijn sporen in Ierland heeft nagelaten.
We nemen de openbare bus naar Bomerano, de op circa 600 meter hoogte gelegen collega-buurtschap van Agerola die we in de loop van de week vaker zullen zien dan ons lief is, maar daarover later meer. Het is er een drukte van jewelste, niet het minst omdat het het startpunt is van de Sentiero degli Dei, de populairste dagtocht in de regio en naar verluidt een van 's werelds mooiste kustwandelingen. Wij bewaren het Pad der Goden voor een doordeweekse dag en lopen, na een vluchtige bezichtiging van de plaatselijke kerk en diens plafondschildering, de andere kant op.
Normaliter draai ik mijn hand niet of nauwelijks om voor een lichte wandelvakantie als deze, maar nu is het nog maar de vraag of de paden geplaveid zullen zijn met peulenschilletjes. Tijdens mijn voorjaarsvakantie in Galicië liep ik algauw een venijnige achillespeeskwetsuur op, waardoor ik gedwongen was na thuiskomst het wandelen of welke sportieve activiteit dan ook op de lange baan te schuiven. Half augustus, tweeënhalve maand na het voltooien van de Camino Finisterre, liep ik voor het eerst weer een blokje om, anderhalf uur doorheen de bloeiende heidevelden rond het Wijchens Ven. De achillespees gaf amper een krimp; ook niet gedurende de vlakke Trage Tochten en de heuvelachtige N70 die ik in de weken erna de revue liet passeren. Daarbij hield ik stevig de pas erin; niet van dat benauwde – of toch wel: naarmate ik meer vertrouwen kreeg in de achillespees, deed een ander probleem steeds pregnanter van zich spreken, te weten een schrikbarende achteruitgang van mijn conditie. Dit uitte zich steevast na een kilometer of acht à negen in de vorm van een even onaangename als lichamelijke toestand waar surrogaat-zuchtmeisjes Linda, Roos en Jessica ooit over zongen. Het beklimmen van deze of gene Maasduin, met een hoogte van maximaal vijfentwintig meter niet bepaald een Vesuvius of een Monte Tre Calli, ontaardde spoorslags in een orgie van amechtig gehijg en hartkloppingen, andermaal niet van het gerieflijke soort. Ofschoon de generale repetitie verrassend gladjes verliep, liet ik kort voor vertrek mijn hart en longen aan een nadere inspectie onderwerpen bij de huisarts: alles paletti.
We nemen een verhard zijweggetje dat geleidelijk aan hoogte wint. De aaneengesloten bebouwing wijkt sluipenderwijs voor losse huizen. We passeren een lappendeken van akkertjes, volkstuintjes, boom- en wijngaarden. Allengs verdwijnt Bomerano in de diepte en worden de uitzichten op de kust en de zee steeds machtiger. Vooralsnog gaan mijn lijf en leden niet de barricades op, maar daar komt verandering in als we na enkele haarspeldbochten het asfalt verruilen voor een stenig geitenpaadje. Het hellingspercentage schiet omhoog en hetzelfde geldt voor mijn hartslag; ik hijg als een postpaard en elke vijftig meter moet ik in de ankers om op adem te komen. Desondanks lukt het me ten langen leste de vijfhonderd hoogtemeters naar de top van de Monte Tre Calli te overbruggen, onderwijl geplaagd door twijfels over het vervolg van de vakantie. Terwijl de anderen van je oh en ah doen, ga ik op een platte steen zitten en werp ik mijn hoofd letterlijk in mijn schoot. Nadat ik enigszins ben bijgekomen, zowel van de inspanning als de ongunstige vooruitzichten, kijk ik om me heen en ontsluit een weergaloos 360 gradenpanorama zich aan mij: pal voor mij liggen de speelgoedhuisjes van Bomerano en aanpalende nederzettingen in een amfitheater van beboste heuvels; aan mijn rechterhand priemt het grillige Schiereiland van Sorrento de diepblauwe zee in; meer dan een kilometer beneden ons ligt Positano, waar de beau monde vertoeft, getuige de Dato-witte luxejachten die in de wateren rondom liggen; in de verte zijn de eilanden Capri en Ischia duidelijk te onderscheiden; in de resterende richtingen laat de omgeving zich van zijn bergachtige kant zien. Dit uitzicht neemt niemand mij meer af, en de vraag is of het de aankomende dagen nog overtroffen zal worden.
We lopen een eindje over een open plateau en vinden dan een steil, stenig pad omlaag. Onder de spreekwoordelijke rook van een rotsformatie in de vorm van een paddenstoel, met op de hoed een miniatuurversie van Rio de Janeiro's Christus de Verlosser, halen we de Tupperware-bakjes rijst met groenten uit onze rugzakken te voorschijn die we bij wijze van lunch van het hotel hebben meegekregen. Onze gids graaft tevens zijn schildersutensiliën op en zet het op een Bob Rossen. In een vloek en een zucht is het canvas voorzien van een happy little peninsula.
Andermaal knallen. De zwarte lucht achter ons doet onweer vermoeden, maar het blijken wederom stuntende runderen te zijn die de rust verstoren.
We vervolgen het rotsige paadje, dat even verderop het bos in duikt en overgaat in een brede gravelweg. Ten slotte leiden geasfalteerde serpentines en een enigszins verruigd trappenpad ons naar Bomerano, waar we in afwachting op de bus een café bestormen ter verorbering van een kloeke punt cheesecake. Op het dakterras van het hotel laat ik het voornoemde gebak, ook met terugwerkende kracht, zwemmen in een mocktail genaamd Shirley Temple. We nemen het uitzicht op een bovenop een heuvel gerealiseerde, brutalistische betontempel tot ons, totdat de kou ons noopt tot het betreden der douchecabine.
Dag 3: San Lazzaro – Vesuvius – Pompeï – San Lazzaro
Maandag 7 oktober 2024
We hebben vandaag een chauffeur tot onze beschikking die ons achtereenvolgens naar de Vesuvius en naar Pompeï brengen zal, de stad die in het jaar 79 n. Chr. ten gevolge van een uitbarsting van eerstgenoemde werd bedolven onder een aslaag, en sinds de achttiende eeuw stukje bij beetje weer is blootgelegd. Na de tunnel door de Monte Lattari raken we verzeild in de maandagochtendspits van Napels. Een stief halfuur voortkruipen verderop slingert een secundaire weg de hellingen van het vulkanische gevaarte op, totdat we circa tweehonderd hoogtemeters onder de top een permanent gesloten restaurant bereiken, waar de vulkanoloog die onze beklimming zal begeleiden al op ons staat te wachten. De wetenschapper, die als het ware een tweelingbroer van Barend Servet had kunnen zijn, neemt de gelegenheid te baat eerst een tijdrovende vulkamonoloog af te steken, waarin hij fabels en feiten over vuurspuwende bergen in het algemeen en de Vesuvius in het bijzonder dermate doorspekt met persoonlijke wederwaardigheden, dat het "verdomd interessant, maar gaat u verder" ons op onze respectievelijke tongen bestorven ligt. Ten slotte gaan we dan op weg over een even breed als verlaten gravelpad dat is gezekerd met houten hekken. Gefragmenteerde mistbanken en wolkenplukken jagen tegen de donkergrijze, almaar spaarzamer begroeide flanken op. Aanvankelijk ontwaren we aan onze linkerhand het restant van een oudere krater in de vorm van een steilrand, waarbinnen de kegel van de Vesuvius gestalte heeft gekregen. Zodra de atmosferische omstandigheden ons daartoe in staat stellen, zien we rond het gehele complex uitgestrekte plakkaten van bebouwing, slechts begrensd door de Baai van Napels en de met bergen behepte einder. Niet minder dan drie miljoen zielen hebben zich binnen de potentiële invloedssfeer van een toekomstige eruptie gevestigd, meer dan waar ook ter wereld; in dat licht is het eenvoudig te verdedigen de verraderlijk dommelende vulkaan als buitengewoon gevaarlijk te beschouwen. Het gemakkelijke pad levert hoegenaamd geen enkel probleem op en rond het middaguur beginnen we de omsingeling van de kraterrand, die wordt gelardeerd door drie kiosken, waar allerhande versnaperingen en souvenirs aan de in ruime mate aanwezige man worden gebracht. Additionele argumenten om ons verblijf op een kleine 1.300 meter boven zeeniveau tot het minimum te beperken zijn de muggenkolonies, alsmede de droge constatering dat er, behoudens een gat in de grond en een verdwaalde fumarole of drie, niets bijzonders te zien is; de Vesuvius is voorwaar de Mark Knopfler onder de vulkanen.
Tijdens de afdaling moeten we ons menig tegenligger laten welgevallen; na het onderhavige robbertje spooklopen wordt duidelijk waarom: het pad komt uit op een royale parkeerplaats, omzoomd door een haag van souvenirkramen, eetstalletjes en mobiele toiletten. Ook is er de eindhalte van een openbare bus; geen overbodige luxe, aangezien onze chauffeur, die ons hier zou opwachten, met de noorderzon is vertrokken.
"Welkom in Italië!" sneert onze reisbegeleider.
We hoeven niet lang te sikkeneuren: daar verschijnt al een lijnbus ten tonele, die ons bovendien zonder te hoeven overstappen voor de hoofdingang van Pompeï af kan leveren. En onze gids heeft nog meer goed nieuws in petto!
"Ik heb voor onze rondleiding door Pompeï de allerbeste gids geregeld die er is! Ik ken hem persoonlijk, niemand weet meer van Pompeï dan hij!"
Nadat we ons op een van de vele, inmiddels zonovergoten terrassen rond de ruïnes tegoed hebben gedaan aan een caesarsalade of zulks, betreden we de bebouwde kom van de destijdse provinciestad die, voor het noodlot toesloeg, een slordige 20.000 ingezetenen domicilie verleende. Alsof de duvel ermee speelt schittert de beloofde Novak Djokovic onder de gidsen echter door afwezigheid. Ik besluit een en ander niet af te wachten en het op een zelfstandig dwalen doorheen het schaakbordpatroon van straten te zetten. Zoals viel te verwachten is het er een komen en gaan van dagjesmensen, doch vermits de namiddag met rasse schreden nadert, is het meer gaan dan komen. Ik mocht op Sicilië en in Turkije en Albanië reeds de nodige oude stenen bezichtigen, en het moet gezegd dat geen enkele opstal in het Pompeïaanse kan tippen aan wat in de voornoemde topografische entiteiten te bewonderen is; Pompeï was waarlijk het Waalwijk van zijn tijd. Met name wat betreft de omvang van de archeologische vindplaats is het geheel echter meer dan de som der delen, en ook het strijklicht van de laagstaande zon doet het optische gebeuren goed. De meeste indruk maakt het beeld van de onfortuinlijke stad met op de achtergrond het grimmige silhouet van de berg die hier bijna twee millennia geleden dood en verderf zaaide. Ik sluit mijn bezoek af in het amfitheater, gesitueerd in het toenmalige Leidsche Rijn van Pompeï, waar Pink Floyd in 1971 een viertal dagen te gast was ten behoeve van de opnamen voor een concertfilm. Niet geheel toevallig zwermen er dan ook de nodige Pink Floydies rond, getuige hun T-shirts.
Rond sluitingstijd keren we terug naar het hotel.
Tijdens de afdaling moeten we ons menig tegenligger laten welgevallen; na het onderhavige robbertje spooklopen wordt duidelijk waarom: het pad komt uit op een royale parkeerplaats, omzoomd door een haag van souvenirkramen, eetstalletjes en mobiele toiletten. Ook is er de eindhalte van een openbare bus; geen overbodige luxe, aangezien onze chauffeur, die ons hier zou opwachten, met de noorderzon is vertrokken.
"Welkom in Italië!" sneert onze reisbegeleider.
We hoeven niet lang te sikkeneuren: daar verschijnt al een lijnbus ten tonele, die ons bovendien zonder te hoeven overstappen voor de hoofdingang van Pompeï af kan leveren. En onze gids heeft nog meer goed nieuws in petto!
"Ik heb voor onze rondleiding door Pompeï de allerbeste gids geregeld die er is! Ik ken hem persoonlijk, niemand weet meer van Pompeï dan hij!"
Nadat we ons op een van de vele, inmiddels zonovergoten terrassen rond de ruïnes tegoed hebben gedaan aan een caesarsalade of zulks, betreden we de bebouwde kom van de destijdse provinciestad die, voor het noodlot toesloeg, een slordige 20.000 ingezetenen domicilie verleende. Alsof de duvel ermee speelt schittert de beloofde Novak Djokovic onder de gidsen echter door afwezigheid. Ik besluit een en ander niet af te wachten en het op een zelfstandig dwalen doorheen het schaakbordpatroon van straten te zetten. Zoals viel te verwachten is het er een komen en gaan van dagjesmensen, doch vermits de namiddag met rasse schreden nadert, is het meer gaan dan komen. Ik mocht op Sicilië en in Turkije en Albanië reeds de nodige oude stenen bezichtigen, en het moet gezegd dat geen enkele opstal in het Pompeïaanse kan tippen aan wat in de voornoemde topografische entiteiten te bewonderen is; Pompeï was waarlijk het Waalwijk van zijn tijd. Met name wat betreft de omvang van de archeologische vindplaats is het geheel echter meer dan de som der delen, en ook het strijklicht van de laagstaande zon doet het optische gebeuren goed. De meeste indruk maakt het beeld van de onfortuinlijke stad met op de achtergrond het grimmige silhouet van de berg die hier bijna twee millennia geleden dood en verderf zaaide. Ik sluit mijn bezoek af in het amfitheater, gesitueerd in het toenmalige Leidsche Rijn van Pompeï, waar Pink Floyd in 1971 een viertal dagen te gast was ten behoeve van de opnamen voor een concertfilm. Niet geheel toevallig zwermen er dan ook de nodige Pink Floydies rond, getuige hun T-shirts.
Rond sluitingstijd keren we terug naar het hotel.
Dag 4: San Lazzaro – Amalfi – San Lazzaro
Dinsdag 8 oktober 2024
Een zonnige, warme dag tjokvol Grote Emoties, tegen de plinten klotsende adrenaline en een tweeduizendtal traptreden.
Vanuit de piazza van San Lazzaro gaan we op weg. De spieren zijn ternauwernood opgewarmd, of een stevige klim vangt aan over een serie verweerde traptreden. De reeds gememoreerde drie voormalige vamps uit Goede tijden, slechte tijden kunnen derhalve ieder moment vanachter de spreekwoordelijke coulissen vandaan komen, maar blijdschap, verbazing en opluchting vechten om voorrang als de onderhavige inspanning amper moeite blijkt te kosten en ik op het hoogste punt de meeste punten voor het bergklassement bijeen zie te sprokkelen. Het vervolg van de vakantie lijkt er derhalve rooskleurig uit te zien. Het pad draait het bos in, een glooiend, doch netto dalend traject, waarin hier-en-dare openingen in het gebladerte adembenemende uitzichten aan ons ontsluiten op de zee, torenhoge kliffen, kloven, rotspartijen en dorpjes. Een schier eindeloze trap omlaag brengt ons in het vredige Pogerola, waar de postbode haar ronde doet, een enkeling het piazzaatje voor de kerk bevolkt en voor het overige het leven zich binnenshuis lijkt af te spelen. We nemen onze bentoboxen Italiaanse stijl ter hand en ter lessing van onze dorst doen we vervolgens een panoramaterras aan – een panoramaterras uit het boekje. De lucht betrekt en het koelt enigszins af, als voorbode van het onweer dat ons voor vanavond door het gehele spectrum van weerapps in het vooruitzicht is gesteld.
Na de lunchstop volgen we een asfaltweggetje dat in ruime bochten geleidelijk naar de kust afzakt, maar nog binnen de even eenvormige als fantasieloze uitbreidingen van Pogerola valt onze keuze op de vele trappartijen die aanmerkelijk voortvarender richting zeeniveau gaan. Voortdurend houden we fotogeniek zicht op de steil naar zee aflopende, ruige hellingen, terwijl de grijze lucht zienderogen dreigender wordt. Zoetjesaan komt het stadje in beeld waarnaar deze wereldvermaarde kuststrook is vernoemd; het ligt spectaculair in en aan weerszijden van een ravijn, aan een kleine baai die vol bootjes ligt. Het pronkstuk van het plaatsje is de middeleeuwse kathedraal, die we al van verre met zijn deels Byzantijnse klokkentoren en dito façade boven de daken uit zien steken. Zodra we afgedaald zijn, leidt de boulevard ons naar een enorm plein uit moderne tijden, vanwaar bussen en veerponten in alle richtingen vertrekken en een keur aan triviale uitspanningen en souvenirshops het arriverende janhagel tracht te lokken met onder meer citroenijs, citroenlimonade, citroenlikeur, citroenkoelkastmagneetjes, citroenjurken, citroenkalenders en citroenschorten. Het krioelt er van het volk, maar de hectiek bereikt het kookpunt aan gene zijde van een poort die toegang biedt tot het Domplein. Het contrast met het nagenoeg uitgestorven Pogerola kon haast niet groter zijn. De ontzagwekkende mensenmassa brengt een vluchtreflex bij scribent dezes teweeg die tijdens de Grote Trek in de Serengeti nog zelden is vertoond. Ofschoon een bezoek aan de kathedraal warm aanbevolen schijnt te zijn, neem ik genoegen met het fraaie uitzicht op de toeristische trekpleister vanaf de pier.
We beschikken vandaag niet over eigen vervoer en derhalve zijn we aangewezen op het lokale netwerk van lijnbussen. Het lijkt uitgesloten dat de hele groep, zeventien personen sterk, in één bus past: elke bus die wordt klaargezet voor vertrek wordt bestormd door een zinneloze meute van vele tientallen belangstellenden; onze eerste mogelijkheid tot huiswaartskering vormt geen uitzondering op de Indiase toestanden in kwestie. De tactiek die de rest van de groep heeft gekozen – kalm en beschaafd meegaan in de vaart der volkeren – blijkt algauw geen garantie voor succes. Ik zet daarentegen mijn ervaring als treinforens in de Randstedelijke spits in, negeer de amechtig priemende ellebogen van een meisje en weet zo te midden van de kolkende mêlee een letterlijk zwaarbevochten staanplaats te bemachtigen. Een droge staanplaats bovendien – het weer kan nu elk moment omslaan: het wordt almaar donkerder, boven zee klieft de bliksem op gezette tijden door het zwerk en op de ramen verschijnen de eerste regendruppels.
Alsof de dag nog niet genoeg spanning en sensatie heeft gebracht, is de busrit een onvergetelijke ervaring. De spaarzame hoofdwegen langs de Amalfikust zijn smal en wringen zich met nauwe bochten door een kralensnoer van dorpen en dorpjes. Op alle mogelijke en ook enige onmogelijke plaatsen staan voertuigen geparkeerd, en de schijnbaar orde- en wetteloze wemeling van auto's, vrachtwagens, bussen en scooters kent louter zijn gelijke in grote steden als Napels en Palermo. Onze chauffeur moet over stalen zenuwen beschikken: zonder gebaartjes of gemopper kwijt hij zich van zijn taak en neemt hij de scherpste haarspeldbochten zonder ook maar iets te raken – geen vanzelfsprekendheid in deze contreien.
Inmiddels is de duisternis der nacht ingetreden en wordt mijn oriëntatievermogen danig op de proef gesteld; in jip-en-janneketaal: ik heb geen idee wanneer ik eruit moet. Dan passeren we een bord "Benvenuti ad Agerola"; ik weet niet beter dan dat het hotel in Agerola ligt, maar ik herken niets van het dorp waar we de afgelopen dagen ons verblijf genoten. Mijn buurvrouw ontbeert een selectie uit de Bever-catalogus, hetgeen de kansen dat zij uit de buurt komt en me kan voorzien van nuttige informatie doen stijgen.
"Ik moet in Agerola zijn, weet u waar ik eruit moet?"
"Dan moet je er de volgende halte uit."
Ik wurm me naar de voorste deur, maar als deze voor mij wordt geopend, word ik achterdochtig. Dit is niet de halte op de piazza, waar we eergisterochtend op de bus stapten.
"Is dit Agerola?" vraag ik aan een jongeman.
"Ja, dit is Agerola."
"Weet je het zeker? Het komt me hier niet bekend voor."
"Voor Agerola moet je er hier uit."
"Ik moet op de piazza zijn."
"Ja, maar er zijn hier wel vijf piazza's! Waar moet je precies zijn?"
"In Agerola!"
"Ja, maar waar in Agerola?"
"In het hotel bij de piazza."
De jongen begint zijn geduld te verliezen.
"Welke piazza? Er zijn hier zoveel piazza's! Spreek je Engels?"
"De piazza in Agerola!"
"Waar in Agerola??? In Bomerano? San Lazzaro dan? Campora misschien?"
Het begint me te dagen. Agerola is het Neder-Betuwe van de Amalfikust, waar buurtschappen als Bomerano, San Lazzaro en Campora de rol van Kesteren, Dodewaard en Ochten vervullen. Ik probeer een welwillend iemand al minutenlang duidelijk te maken dat ik in Neder-Betuwe moet zijn.
"Hoe heet je hotel?"
Ik laat de naam van het hotel zien, die in de reisbeschrijving op mijn telefoon staat.
"Zie je wel, ik had gewoon gelijk! Je moet er hier uit. Een stukje teruglopen, dan de eerste rechts, en dan kom je uit op de piazza."
Ik ben nauwelijks overtuigd, maar mij rest niet anders dan uit te stappen en me vast te klampen aan de routebeschrijving van de jongeman.
Enkele minuten later sta ik inderdaad op een pleintje, maar het is het pleintje in Bomerano en niet de piazza bij mijn hotel. Toch ben ik niet helemaal met een kluitje in het riet gestuurd: hier ben ik eerder geweest en ik weet ook hoe ik naar de bushalte moet lopen waar we eergisteren de bus terug namen. Daar staat tot eenieders verbijstering een elftal reisgenoten te wachten.
"Wat doen jullie hier???"
"Wat doe jij hier???"
Nadat we onze belevenissen met elkaar hebben gedeeld – de reisgenoten wisten beslag te leggen op plaatsen in een latere bus, doch dienden in Bomerano over te stappen – komt een bus naar San Lazzaro voorrijden; zo blijkt dus het plaatsje te heten waar we overnachten. We zijn nog ruimschoots op tijd om te kunnen douchen voor de geplande pizza-avond – een avond die als een piazza-avond begon.
Als ik naar de gelagzaal loop, wijst niets op een naderend onweer: het is droog, windstil en de mist rolt door de straten. Luttele minuten later komen mijn groepsgenoten binnendruppelen – letterlijk, vermits in een mum van tijd een geweldig noodweer is losgebarsten. De regen slaat tegen de ruiten en het bliksemt dat het een aard heeft. De buienradar toont een tros vleestomaten ter hoogte van de westkust van Midden-Italië. Op weg naar de zure lappen is het nog steeds kletsnat.
Vanuit de piazza van San Lazzaro gaan we op weg. De spieren zijn ternauwernood opgewarmd, of een stevige klim vangt aan over een serie verweerde traptreden. De reeds gememoreerde drie voormalige vamps uit Goede tijden, slechte tijden kunnen derhalve ieder moment vanachter de spreekwoordelijke coulissen vandaan komen, maar blijdschap, verbazing en opluchting vechten om voorrang als de onderhavige inspanning amper moeite blijkt te kosten en ik op het hoogste punt de meeste punten voor het bergklassement bijeen zie te sprokkelen. Het vervolg van de vakantie lijkt er derhalve rooskleurig uit te zien. Het pad draait het bos in, een glooiend, doch netto dalend traject, waarin hier-en-dare openingen in het gebladerte adembenemende uitzichten aan ons ontsluiten op de zee, torenhoge kliffen, kloven, rotspartijen en dorpjes. Een schier eindeloze trap omlaag brengt ons in het vredige Pogerola, waar de postbode haar ronde doet, een enkeling het piazzaatje voor de kerk bevolkt en voor het overige het leven zich binnenshuis lijkt af te spelen. We nemen onze bentoboxen Italiaanse stijl ter hand en ter lessing van onze dorst doen we vervolgens een panoramaterras aan – een panoramaterras uit het boekje. De lucht betrekt en het koelt enigszins af, als voorbode van het onweer dat ons voor vanavond door het gehele spectrum van weerapps in het vooruitzicht is gesteld.
Na de lunchstop volgen we een asfaltweggetje dat in ruime bochten geleidelijk naar de kust afzakt, maar nog binnen de even eenvormige als fantasieloze uitbreidingen van Pogerola valt onze keuze op de vele trappartijen die aanmerkelijk voortvarender richting zeeniveau gaan. Voortdurend houden we fotogeniek zicht op de steil naar zee aflopende, ruige hellingen, terwijl de grijze lucht zienderogen dreigender wordt. Zoetjesaan komt het stadje in beeld waarnaar deze wereldvermaarde kuststrook is vernoemd; het ligt spectaculair in en aan weerszijden van een ravijn, aan een kleine baai die vol bootjes ligt. Het pronkstuk van het plaatsje is de middeleeuwse kathedraal, die we al van verre met zijn deels Byzantijnse klokkentoren en dito façade boven de daken uit zien steken. Zodra we afgedaald zijn, leidt de boulevard ons naar een enorm plein uit moderne tijden, vanwaar bussen en veerponten in alle richtingen vertrekken en een keur aan triviale uitspanningen en souvenirshops het arriverende janhagel tracht te lokken met onder meer citroenijs, citroenlimonade, citroenlikeur, citroenkoelkastmagneetjes, citroenjurken, citroenkalenders en citroenschorten. Het krioelt er van het volk, maar de hectiek bereikt het kookpunt aan gene zijde van een poort die toegang biedt tot het Domplein. Het contrast met het nagenoeg uitgestorven Pogerola kon haast niet groter zijn. De ontzagwekkende mensenmassa brengt een vluchtreflex bij scribent dezes teweeg die tijdens de Grote Trek in de Serengeti nog zelden is vertoond. Ofschoon een bezoek aan de kathedraal warm aanbevolen schijnt te zijn, neem ik genoegen met het fraaie uitzicht op de toeristische trekpleister vanaf de pier.
We beschikken vandaag niet over eigen vervoer en derhalve zijn we aangewezen op het lokale netwerk van lijnbussen. Het lijkt uitgesloten dat de hele groep, zeventien personen sterk, in één bus past: elke bus die wordt klaargezet voor vertrek wordt bestormd door een zinneloze meute van vele tientallen belangstellenden; onze eerste mogelijkheid tot huiswaartskering vormt geen uitzondering op de Indiase toestanden in kwestie. De tactiek die de rest van de groep heeft gekozen – kalm en beschaafd meegaan in de vaart der volkeren – blijkt algauw geen garantie voor succes. Ik zet daarentegen mijn ervaring als treinforens in de Randstedelijke spits in, negeer de amechtig priemende ellebogen van een meisje en weet zo te midden van de kolkende mêlee een letterlijk zwaarbevochten staanplaats te bemachtigen. Een droge staanplaats bovendien – het weer kan nu elk moment omslaan: het wordt almaar donkerder, boven zee klieft de bliksem op gezette tijden door het zwerk en op de ramen verschijnen de eerste regendruppels.
Alsof de dag nog niet genoeg spanning en sensatie heeft gebracht, is de busrit een onvergetelijke ervaring. De spaarzame hoofdwegen langs de Amalfikust zijn smal en wringen zich met nauwe bochten door een kralensnoer van dorpen en dorpjes. Op alle mogelijke en ook enige onmogelijke plaatsen staan voertuigen geparkeerd, en de schijnbaar orde- en wetteloze wemeling van auto's, vrachtwagens, bussen en scooters kent louter zijn gelijke in grote steden als Napels en Palermo. Onze chauffeur moet over stalen zenuwen beschikken: zonder gebaartjes of gemopper kwijt hij zich van zijn taak en neemt hij de scherpste haarspeldbochten zonder ook maar iets te raken – geen vanzelfsprekendheid in deze contreien.
Inmiddels is de duisternis der nacht ingetreden en wordt mijn oriëntatievermogen danig op de proef gesteld; in jip-en-janneketaal: ik heb geen idee wanneer ik eruit moet. Dan passeren we een bord "Benvenuti ad Agerola"; ik weet niet beter dan dat het hotel in Agerola ligt, maar ik herken niets van het dorp waar we de afgelopen dagen ons verblijf genoten. Mijn buurvrouw ontbeert een selectie uit de Bever-catalogus, hetgeen de kansen dat zij uit de buurt komt en me kan voorzien van nuttige informatie doen stijgen.
"Ik moet in Agerola zijn, weet u waar ik eruit moet?"
"Dan moet je er de volgende halte uit."
Ik wurm me naar de voorste deur, maar als deze voor mij wordt geopend, word ik achterdochtig. Dit is niet de halte op de piazza, waar we eergisterochtend op de bus stapten.
"Is dit Agerola?" vraag ik aan een jongeman.
"Ja, dit is Agerola."
"Weet je het zeker? Het komt me hier niet bekend voor."
"Voor Agerola moet je er hier uit."
"Ik moet op de piazza zijn."
"Ja, maar er zijn hier wel vijf piazza's! Waar moet je precies zijn?"
"In Agerola!"
"Ja, maar waar in Agerola?"
"In het hotel bij de piazza."
De jongen begint zijn geduld te verliezen.
"Welke piazza? Er zijn hier zoveel piazza's! Spreek je Engels?"
"De piazza in Agerola!"
"Waar in Agerola??? In Bomerano? San Lazzaro dan? Campora misschien?"
Het begint me te dagen. Agerola is het Neder-Betuwe van de Amalfikust, waar buurtschappen als Bomerano, San Lazzaro en Campora de rol van Kesteren, Dodewaard en Ochten vervullen. Ik probeer een welwillend iemand al minutenlang duidelijk te maken dat ik in Neder-Betuwe moet zijn.
"Hoe heet je hotel?"
Ik laat de naam van het hotel zien, die in de reisbeschrijving op mijn telefoon staat.
"Zie je wel, ik had gewoon gelijk! Je moet er hier uit. Een stukje teruglopen, dan de eerste rechts, en dan kom je uit op de piazza."
Ik ben nauwelijks overtuigd, maar mij rest niet anders dan uit te stappen en me vast te klampen aan de routebeschrijving van de jongeman.
Enkele minuten later sta ik inderdaad op een pleintje, maar het is het pleintje in Bomerano en niet de piazza bij mijn hotel. Toch ben ik niet helemaal met een kluitje in het riet gestuurd: hier ben ik eerder geweest en ik weet ook hoe ik naar de bushalte moet lopen waar we eergisteren de bus terug namen. Daar staat tot eenieders verbijstering een elftal reisgenoten te wachten.
"Wat doen jullie hier???"
"Wat doe jij hier???"
Nadat we onze belevenissen met elkaar hebben gedeeld – de reisgenoten wisten beslag te leggen op plaatsen in een latere bus, doch dienden in Bomerano over te stappen – komt een bus naar San Lazzaro voorrijden; zo blijkt dus het plaatsje te heten waar we overnachten. We zijn nog ruimschoots op tijd om te kunnen douchen voor de geplande pizza-avond – een avond die als een piazza-avond begon.
Als ik naar de gelagzaal loop, wijst niets op een naderend onweer: het is droog, windstil en de mist rolt door de straten. Luttele minuten later komen mijn groepsgenoten binnendruppelen – letterlijk, vermits in een mum van tijd een geweldig noodweer is losgebarsten. De regen slaat tegen de ruiten en het bliksemt dat het een aard heeft. De buienradar toont een tros vleestomaten ter hoogte van de westkust van Midden-Italië. Op weg naar de zure lappen is het nog steeds kletsnat.
Dag 5: San Lazzaro – Bomerano – Positano – Minori
Woensdag 9 oktober 2024
De barista is nog niet aangevangen met de bereiding van mijn cappuccino, of de eerste teleurstelling is al in de pocket: we zouden na de wandeling per veerboot afreizen naar Minori, maar er is vervangend busvervoer geregeld, daar vanwege de passage van het buiengebied van gisteravond en de daarmee samenhangende nasleep in de vorm van woelige baren alle afvaarten van vandaag zijn geannuleerd.
Het heeft de halve nacht flink doorgeregend, maar inmiddels is het droog. Wel is het grijs en fris, en het zicht wordt danig beperkt door een dichte mist, die niet van zins lijkt bij het eerste het beste straaltje zonlicht de handdoek in de ring te gooien. De vraag is dan ook of het Pad der Goden zijn vermaarde balkonuitzichten ten volle prijs zal geven.
Afgelopen zondag was de belangstelling voor de bus van 9.15 uur naar Bomerano ver te zoeken, maar vandaag is andere koek: er staat al een lange rij bij de halte als we de piazza op lopen, en dat de helft van de groep achter het net heeft gevist als de chauffeur het gaspedaal indrukt mag amper een verrassing heten. De volgende bus vertrekt pas om 12.00 uur, en dus wordt er een beroep gedaan op het improvisatievermogen van onze reisbegeleider. Hij besluit zijn heil te zoeken bij de beheerder van de camping waar hij verblijft, aanvankelijk met succes: in een oogwenk komt een Fiat Panda voorrijden, waarmee de achterblijvers in twee keer naar Bomerano kunnen worden vervoerd. De eerste rit beloopt amper twintig meter, of het karretje waarmee je iedereen uitlacht komt nog op het pleintje tot stilstand, waarna de portieren worden opengezwaaid en vier dames even synchroon als gierend op het asfalt tuimelen.
"De tank is leeg!" weet een van hen uit te brengen alvorens zich te verliezen in een volgend lachsalvo.
Het viertal besluit nog nahikkend het heft in eigen hand te nemen en houdt de eerste de beste auto halt die de piazza op komt rijden. Het geluk is aan hun zijde: achter het stuur zit een welwillende New Yorkse die ook op weg is naar Bomerano ter bewandeling van de Sentiero degli Dei. Intussen heeft de campingeigenaar beslag weten te leggen op de auto van zijn dochter, zodat we klokke tien alsnog met zijn achttienen – de Amerikaanse loopt een eindje met ons op – aan de wandel kunnen.
De eerste pogingen van de zon om door te breken gaan letterlijk de mist in. Weliswaar ontbeert het geruime tijd aan de weidse panorama's die onderhavige tocht bij Jan en alleman geliefd maakt, mede door toedoen van de nevel is de omgeving behept met een mystieke sfeer. De route gaat nu eens omhoog en dan weer omlaag, en kronkelt door bossen en langs akkertjes. Ter hoogte van een in onbruik geraakte, stenen herdershut gaan we een pasje over en bereiken we een volgend kloofdal. Daar ontvouwt zich een overweldigend schouwspel aan ons: als een rolgordijn dat half wordt geopend trekken de mistbanken zich terug tot vlak boven onze kruinen, en gunnen ons zo een imponerende blik op de verticale kust, zoals deze in de vakantiefolders wordt genoemd. Steile hellingen met uitbundig groen, grillige kalksteenformaties en terrassenlandschappen baden in het zonlicht; vijfhonderd meter dieper verdwijnen de kliffen in het intens blauwe water van de Tyrreense Zee en kunnen we enkele nederzettingen ontwaren. Wolkenplukken en mistflarden drijven op ooghoogte het land op. Hier en daar hebben de goden in een schaduwrijk, overdadig groen valleitje een pad uit de rotsen gehouwen en het laten zekeren middels houten relingen.
Recht evenredig met de temperatuur neemt het aantal inhaalmanoeuvres gestaag toe – geenszins verrassend: zo rolt een route die met een ronkende naam in de markt is gezet nu eenmaal; een naam die bovendien eer aangedaan wordt. Naast menig peloton zijn er de nodige einzelgängers, veelal onmiskenbare gelegenheidswandelaars die overdadig zwetend en dito puffend achter een met verveeld smoelwerk behepte privégids aan sjokken. Terwijl we op een door een haarspeldbocht omsloten rotsplateautje ons lunchgevoeg doen, zien we een even besnorde als olijke knaap tegen het verkeer in wandelen; amper vijf minuten later passeert hij andermaal, nu met de stroom mee.
"Ik was mijn tas verloren," informeert hij ons ongevraagd.
"Fijn dat je je spullen weer terug hebt!"
"Nu ja, ik hecht niet zoveel waarde aan het meeste, maar alles waarmee ik dit land zo snel mogelijk kan verlaten zit er ook in."
Na de letterlijk broodnodige verpozing trekken we ons weer op gang; de visuele verwennerette weet voorwaar van geen wijken. Alvorens we de grootste inspanning van de dag aanvliegen, een resem traptreden van niet minder dan 1.600 stuks vanuit Nocelle omlaag naar Positano, vinden we een tafel in een eivolle hut om ons te laven aan verse citroenlimonade. Het zure goedje ontpopt zich als een eclatante dorstlesser; met onze respectievelijke vochtspiegels op niveau doorvoelen we de superbe, doch knieverslindend steile afdaling doorheen een kralensnoer van trappensteegjes.
Positano slaat bepaald geen modderfiguur op een ansichtkaart: de kleurrijke huizenzee klotst hoog tegen de nagenoeg verticale hellingen op; een fraaie koepelkerk en een kustpromenade zetten het centrum op de kaart. Het stadje is dan ook een gekende fuik voor de jetset uit binnen- en buitenland en het is er afgeladen met zelfingenomen, welig beaccessoirede individuen, al dan niet gezeten in bolides uit de hoogste prijscategorieën. Het contrast met Minori, waar we tegen de avond naartoe worden gebracht, kon haast niet groter zijn: een gemoedelijk plaatsje waar Saint-Tropez-eske extravagantie ten enenmale ontbreekt. We betrekken er een vriendelijk familieverblijf met lichte kamers op luttele minuten gaans van hartje Minori, ingeklemd tussen een citroenboomgaard en een onoverzichtelijke haarspeldbocht. Het serveert geen eten, maar er zijn mogelijkheden te over elders. F. en ik vinden een voortreffelijk restaurant aan de boulevard.
Het heeft de halve nacht flink doorgeregend, maar inmiddels is het droog. Wel is het grijs en fris, en het zicht wordt danig beperkt door een dichte mist, die niet van zins lijkt bij het eerste het beste straaltje zonlicht de handdoek in de ring te gooien. De vraag is dan ook of het Pad der Goden zijn vermaarde balkonuitzichten ten volle prijs zal geven.
Afgelopen zondag was de belangstelling voor de bus van 9.15 uur naar Bomerano ver te zoeken, maar vandaag is andere koek: er staat al een lange rij bij de halte als we de piazza op lopen, en dat de helft van de groep achter het net heeft gevist als de chauffeur het gaspedaal indrukt mag amper een verrassing heten. De volgende bus vertrekt pas om 12.00 uur, en dus wordt er een beroep gedaan op het improvisatievermogen van onze reisbegeleider. Hij besluit zijn heil te zoeken bij de beheerder van de camping waar hij verblijft, aanvankelijk met succes: in een oogwenk komt een Fiat Panda voorrijden, waarmee de achterblijvers in twee keer naar Bomerano kunnen worden vervoerd. De eerste rit beloopt amper twintig meter, of het karretje waarmee je iedereen uitlacht komt nog op het pleintje tot stilstand, waarna de portieren worden opengezwaaid en vier dames even synchroon als gierend op het asfalt tuimelen.
"De tank is leeg!" weet een van hen uit te brengen alvorens zich te verliezen in een volgend lachsalvo.
Het viertal besluit nog nahikkend het heft in eigen hand te nemen en houdt de eerste de beste auto halt die de piazza op komt rijden. Het geluk is aan hun zijde: achter het stuur zit een welwillende New Yorkse die ook op weg is naar Bomerano ter bewandeling van de Sentiero degli Dei. Intussen heeft de campingeigenaar beslag weten te leggen op de auto van zijn dochter, zodat we klokke tien alsnog met zijn achttienen – de Amerikaanse loopt een eindje met ons op – aan de wandel kunnen.
De eerste pogingen van de zon om door te breken gaan letterlijk de mist in. Weliswaar ontbeert het geruime tijd aan de weidse panorama's die onderhavige tocht bij Jan en alleman geliefd maakt, mede door toedoen van de nevel is de omgeving behept met een mystieke sfeer. De route gaat nu eens omhoog en dan weer omlaag, en kronkelt door bossen en langs akkertjes. Ter hoogte van een in onbruik geraakte, stenen herdershut gaan we een pasje over en bereiken we een volgend kloofdal. Daar ontvouwt zich een overweldigend schouwspel aan ons: als een rolgordijn dat half wordt geopend trekken de mistbanken zich terug tot vlak boven onze kruinen, en gunnen ons zo een imponerende blik op de verticale kust, zoals deze in de vakantiefolders wordt genoemd. Steile hellingen met uitbundig groen, grillige kalksteenformaties en terrassenlandschappen baden in het zonlicht; vijfhonderd meter dieper verdwijnen de kliffen in het intens blauwe water van de Tyrreense Zee en kunnen we enkele nederzettingen ontwaren. Wolkenplukken en mistflarden drijven op ooghoogte het land op. Hier en daar hebben de goden in een schaduwrijk, overdadig groen valleitje een pad uit de rotsen gehouwen en het laten zekeren middels houten relingen.
Recht evenredig met de temperatuur neemt het aantal inhaalmanoeuvres gestaag toe – geenszins verrassend: zo rolt een route die met een ronkende naam in de markt is gezet nu eenmaal; een naam die bovendien eer aangedaan wordt. Naast menig peloton zijn er de nodige einzelgängers, veelal onmiskenbare gelegenheidswandelaars die overdadig zwetend en dito puffend achter een met verveeld smoelwerk behepte privégids aan sjokken. Terwijl we op een door een haarspeldbocht omsloten rotsplateautje ons lunchgevoeg doen, zien we een even besnorde als olijke knaap tegen het verkeer in wandelen; amper vijf minuten later passeert hij andermaal, nu met de stroom mee.
"Ik was mijn tas verloren," informeert hij ons ongevraagd.
"Fijn dat je je spullen weer terug hebt!"
"Nu ja, ik hecht niet zoveel waarde aan het meeste, maar alles waarmee ik dit land zo snel mogelijk kan verlaten zit er ook in."
Na de letterlijk broodnodige verpozing trekken we ons weer op gang; de visuele verwennerette weet voorwaar van geen wijken. Alvorens we de grootste inspanning van de dag aanvliegen, een resem traptreden van niet minder dan 1.600 stuks vanuit Nocelle omlaag naar Positano, vinden we een tafel in een eivolle hut om ons te laven aan verse citroenlimonade. Het zure goedje ontpopt zich als een eclatante dorstlesser; met onze respectievelijke vochtspiegels op niveau doorvoelen we de superbe, doch knieverslindend steile afdaling doorheen een kralensnoer van trappensteegjes.
Positano slaat bepaald geen modderfiguur op een ansichtkaart: de kleurrijke huizenzee klotst hoog tegen de nagenoeg verticale hellingen op; een fraaie koepelkerk en een kustpromenade zetten het centrum op de kaart. Het stadje is dan ook een gekende fuik voor de jetset uit binnen- en buitenland en het is er afgeladen met zelfingenomen, welig beaccessoirede individuen, al dan niet gezeten in bolides uit de hoogste prijscategorieën. Het contrast met Minori, waar we tegen de avond naartoe worden gebracht, kon haast niet groter zijn: een gemoedelijk plaatsje waar Saint-Tropez-eske extravagantie ten enenmale ontbreekt. We betrekken er een vriendelijk familieverblijf met lichte kamers op luttele minuten gaans van hartje Minori, ingeklemd tussen een citroenboomgaard en een onoverzichtelijke haarspeldbocht. Het serveert geen eten, maar er zijn mogelijkheden te over elders. F. en ik vinden een voortreffelijk restaurant aan de boulevard.
Dag 6: Minori – Maiori – Minori
Donderdag 10 oktober 2024
Er is vandaag dan wel geen programma, het openbaar vervoer maakt verschillende uitstapjes mogelijk, onder meer naar Capri en Herculaneum. De exploitanten maken het de dagjesmens echter niet gemakkelijk, wat scribent dezes u bromt. Het voornoemde chic-de-friemele eiland is vanuit Maiori – een dorp verderop, bereikbaar per bus dan wel benenwagen – met de pont aan te doen, inclusief van boord gaan en inschepen op een aansluitend veer te Amalfi. Een bezoek aan de gememoreerde opgravingen van het in 79 n. Chr. door een pyroclastische stroom bedolven stadje noopt de onverschrokken reiziger tot een lange busrit naar Vietri sul Mare, alwaar dient te worden overgestapt op een boemeltje dat tot Ercolano, de pretentieloze opvolger van het noodlottige Herculaneum, bij elke citroenboom halteert. Vooralsnog heb ik echter genoeg gedrang gezien en beleefd; evenmin staat het idee mij in de pedante poppenkast van Capri-Stad te begeven of de ruïnes aan de voet van de Vesuvius te moeten delen met hordes toeristen mij bijzonder aan. Lang verhaal kort, ik neem het ervan vandaag.
Ik spreek met F. en R. af voor een laat ontbijt. Met een croissantje in de hand analyseren we de rechtstreeks aan het hotel grenzende, tijdens de ochtendspits drukke en chaotische verkeerssituatie, en dan met name de wijze waarop een verkeersregelaar een en ander in goede banen tracht te leiden – om de haverklap knoopt ze een bilateraaltje met een kennelijke bekende aan, terwijl automobilisten voor de kat z'n viool staan te wachten. Na onderhavig amusement hangen we wat rond in het stadje. Buiten de boulevard aan het strand is er een aardige basiliek en een voetgangerszone met boetiekjes en horeca. Er heerst een prettige atmosfeer waarin ik mij thuis voel, in tegenstelling tot in het toeristische gedruis van Amalfi en Positano.
Tegen de middag aanvaarden we de zogeheten Sentiero dei Limoni naar het naburige Maiori. Het wordt van Minori gescheiden door een heuvelrug, en het mag geen verbazing wekken dat de hoogteverschillen worden overbrugd door middel van honderden traptreden. Ondanks dat de wandeling slechts twee kilometer beloopt, is de moeite allerminst vergeefs: een korte klim leidt eerst naar een subliem uitzichtpunt hoog boven Minori, vervolgens voert de tocht door talrijke citroenboomgaarden, passeren we een kerkje en komt naar het einde toe de koepel in de clubkleuren van ADO Den Haag in het vizier die de kerk van Maiori tooit. Voor het overige bestaat de badplaats merendeels uit appartementenblokken, maar de autoluwe hoofdstraat mag er wezen; we eten er een maaltijdsalade, ter compensatie van het Italiaanse eetpatroon dat wereldwijd wordt bejubeld, doch een schrijnend gebrek aan groente etaleert.
F. en R. willen over hetzelfde pad terug; ik ben lui en opteer voor de plezierige strandboulevard en de doorgaande weg. Binnen een halfuur ben ik weer in Minori, waar ik enkele reisgenoten op een terras tref en een cappuccino laat aanrukken. 's Avonds is het bewolkt en fris geworden; met enige moeite vinden we een gelegenheid die binnen nog een tafel vrij heeft.
Ik spreek met F. en R. af voor een laat ontbijt. Met een croissantje in de hand analyseren we de rechtstreeks aan het hotel grenzende, tijdens de ochtendspits drukke en chaotische verkeerssituatie, en dan met name de wijze waarop een verkeersregelaar een en ander in goede banen tracht te leiden – om de haverklap knoopt ze een bilateraaltje met een kennelijke bekende aan, terwijl automobilisten voor de kat z'n viool staan te wachten. Na onderhavig amusement hangen we wat rond in het stadje. Buiten de boulevard aan het strand is er een aardige basiliek en een voetgangerszone met boetiekjes en horeca. Er heerst een prettige atmosfeer waarin ik mij thuis voel, in tegenstelling tot in het toeristische gedruis van Amalfi en Positano.
Tegen de middag aanvaarden we de zogeheten Sentiero dei Limoni naar het naburige Maiori. Het wordt van Minori gescheiden door een heuvelrug, en het mag geen verbazing wekken dat de hoogteverschillen worden overbrugd door middel van honderden traptreden. Ondanks dat de wandeling slechts twee kilometer beloopt, is de moeite allerminst vergeefs: een korte klim leidt eerst naar een subliem uitzichtpunt hoog boven Minori, vervolgens voert de tocht door talrijke citroenboomgaarden, passeren we een kerkje en komt naar het einde toe de koepel in de clubkleuren van ADO Den Haag in het vizier die de kerk van Maiori tooit. Voor het overige bestaat de badplaats merendeels uit appartementenblokken, maar de autoluwe hoofdstraat mag er wezen; we eten er een maaltijdsalade, ter compensatie van het Italiaanse eetpatroon dat wereldwijd wordt bejubeld, doch een schrijnend gebrek aan groente etaleert.
F. en R. willen over hetzelfde pad terug; ik ben lui en opteer voor de plezierige strandboulevard en de doorgaande weg. Binnen een halfuur ben ik weer in Minori, waar ik enkele reisgenoten op een terras tref en een cappuccino laat aanrukken. 's Avonds is het bewolkt en fris geworden; met enige moeite vinden we een gelegenheid die binnen nog een tafel vrij heeft.
Dag 7: Minori – Ravello – Amalfi – Minori
Vrijdag 11 oktober 2024
Van quitte af aan schijnt de zon uitbundig en belooft het een warme nazomerdag te worden. Het komt derhalve niet slecht uit dat we de meeste hoogtemeters, een stiefe driehonderd in getal, al vroeg te verstouwen krijgen. Naar Ravello gaat het, vanzelfsprekend via trappen langs huizen, tuinen en citroenboomgaarden. We nemen de nodige drinkpauzes en genieten dan van de panoramische vergezichten over het bergachtige, met opstallen besprenkelde landschap, dat bepaald niet van de Action komt. We komen uit op het buitengewoon charmante dorpsplein van Ravello, waar we op een van de terrassen aan de koffie gaan. Aan onze linkerhand shinet de domkerk in vol ornaat, terwijl we nog net een glimp op kunnen vangen van Villa Rufolo, in de dertiende eeuw opgetrokken in opdracht van de gelijknamige Dagobert Duck. Aan gene zijde van het plein schittert een ensemble van parasoldennen, alsmede een balkonuitzicht over een weelderige vallei met enkele verspreide nederzettingen.
Via een labyrint van hellende kronkelsteegjes wandelen we naar het tweede landhuis dat Ravello rijk is, tevens een eldorado voor tuinliefhebbers: Villa Cimbrone. Er wordt geleefd aan de oevers van onderhavige straatjes en tevens struikelen we er over de limoncelloverkooppunten; de bevoorrading geschiedt er met elektrische karretjes, waarvoor we herhaaldelijk ruimte moeten creëren. Een bestuurder schept er genoegen in ons aan de kant te noden middels een overtuigende imitatie van Roadrunner. Zonder kleerscheuren bereiken we ten slotte het landgoed, dat reeds in de elfde eeuw werd aangelegd, sedertdien door verscheidene in-de-slappe-wasse families werd bewoond, doch in de negentiende eeuw danig in verval raakte. Het werd in 1904 gekocht door een Engelse lord, die het gebouw ingrijpend liet omvormen tot een showcase van talloze architectonische stijlen en de lap grond rondom onder handen liet nemen door een Britse tuinontwerper. We nemen de tijd om het resultaat te bewonderen: vanaf de toegangspoort laten we een klein klooster aanvankelijk letterlijk links liggen; een lange, liniaalrechte, door stenen banken en amforen geflankeerde laan doorheen minutieus gemillimeterde grasvelden, priëlen, cipressen en parasoldennen komt via de Tempel van Ceres uit op het Terrazza dell'Infinito, ofwel het Terras der Oneindigheid. Het uitzicht over de diepblauwe zee en de Amalfikust is er om van te watertanden, maar ook de balustrade met bustes hunkert naar visuele aandacht. Zodra we onze blik hebben kunnen afwenden van de betoverende vista's, slalommen we langs een keur aan additionele beelden en tempels, alsook majestueuze uitzichten op het sterk heuvelachtige binnenland, weer in de richting van de villa, waar een theepaviljoen wordt klaargestoomd voor een huwelijksfeest. Alvorens onderhavig verzetje te beëindigen, bekijken we nog de relatief bescheiden geproportioneerde, sprookjesachtige binnenplaats van het klooster.
Onze gids heeft een reservering voor ons geplaatst bij een restaurant in Pontone, dat we vanaf de tuinen al hadden zien liggen. We hebben echter veel tijd stukgeslagen in Ravello en moeten nog een dal doorsteken. Na een obligate trappenpartij nemen we daarom een obscuur, overgroeid paadje dat in een vloek en zucht naar de weg doorheen de vallei daalt. Een gemakkelijk klimmetje nog, en dan is een uitgebreide lunchpauze een feit.
In een vlaag van verstandsverbijstering schiet ik een gastronomische bok: in de dwaze veronderstelling een burrito voor mijn neus te krijgen bestel ik een salade met een burrata. Mijn relatie met het fenomeen kaas is ingewikkeld, en ik kan mijn ogen dan ook niet geloven als te midden van sla en tomaten een skippybal van mozzarella de show steelt. Terwijl mijn tafelgenoten zich ontfermen over de romige, doch van kraak en smaak gespeende substantie, neem ik nog een pasta uit de streek.
De middag is al aardig op streek als we onze tocht hervatten. Al snel na het verlaten van Pontone zien we Amalfi in de diepte liggen en derhalve gaan menige vingers naar evenzovele ontspanknoppen. Het hoogtepunt van de dag moet dan echter nog komen, te weten de Valle delle Ferriere. Hier ter afwisseling geen zeezicht en droneperspectieven op idyllische plaatsjes, rotsformaties, kliffen en intens groene hellingen: we volgen een oeverpaadje langs een bruisende, met stroomversnellingen en watervalletjes behepte beek, die op zijn beurt een nauwe kloof met een jungleachtige begroeiing heeft uitgesleten. Het is er koel en vochtig, en op het glibberige terrein moeten we oppassen niet op onze bevallige ferrière te vallen. We bekijken de overblijfselen van een aquaduct, en dalen dan door de diep ingesneden Valle dei Mulini af, langs diverse ruïnes van watermolens en papierfabrieken. We bereiken de bebouwde kom van Amalfi als de laagstaande zon de kliffen beschildert met pasteltinten.
We zien de laatste boot naar Maiori juist het ruime sop kiezen, waardoor we andermaal zijn aangewezen op het openbaar vervoer te land. Deze fantastische dag dreigt aldus te eindigen in een anticlimax, maar de lijnbus naar Minori blijkt bij lange na niet zo populair als die naar Agerola. Als één man bestormen we een terras ten behoeve van het slotdiner.
Via een labyrint van hellende kronkelsteegjes wandelen we naar het tweede landhuis dat Ravello rijk is, tevens een eldorado voor tuinliefhebbers: Villa Cimbrone. Er wordt geleefd aan de oevers van onderhavige straatjes en tevens struikelen we er over de limoncelloverkooppunten; de bevoorrading geschiedt er met elektrische karretjes, waarvoor we herhaaldelijk ruimte moeten creëren. Een bestuurder schept er genoegen in ons aan de kant te noden middels een overtuigende imitatie van Roadrunner. Zonder kleerscheuren bereiken we ten slotte het landgoed, dat reeds in de elfde eeuw werd aangelegd, sedertdien door verscheidene in-de-slappe-wasse families werd bewoond, doch in de negentiende eeuw danig in verval raakte. Het werd in 1904 gekocht door een Engelse lord, die het gebouw ingrijpend liet omvormen tot een showcase van talloze architectonische stijlen en de lap grond rondom onder handen liet nemen door een Britse tuinontwerper. We nemen de tijd om het resultaat te bewonderen: vanaf de toegangspoort laten we een klein klooster aanvankelijk letterlijk links liggen; een lange, liniaalrechte, door stenen banken en amforen geflankeerde laan doorheen minutieus gemillimeterde grasvelden, priëlen, cipressen en parasoldennen komt via de Tempel van Ceres uit op het Terrazza dell'Infinito, ofwel het Terras der Oneindigheid. Het uitzicht over de diepblauwe zee en de Amalfikust is er om van te watertanden, maar ook de balustrade met bustes hunkert naar visuele aandacht. Zodra we onze blik hebben kunnen afwenden van de betoverende vista's, slalommen we langs een keur aan additionele beelden en tempels, alsook majestueuze uitzichten op het sterk heuvelachtige binnenland, weer in de richting van de villa, waar een theepaviljoen wordt klaargestoomd voor een huwelijksfeest. Alvorens onderhavig verzetje te beëindigen, bekijken we nog de relatief bescheiden geproportioneerde, sprookjesachtige binnenplaats van het klooster.
Onze gids heeft een reservering voor ons geplaatst bij een restaurant in Pontone, dat we vanaf de tuinen al hadden zien liggen. We hebben echter veel tijd stukgeslagen in Ravello en moeten nog een dal doorsteken. Na een obligate trappenpartij nemen we daarom een obscuur, overgroeid paadje dat in een vloek en zucht naar de weg doorheen de vallei daalt. Een gemakkelijk klimmetje nog, en dan is een uitgebreide lunchpauze een feit.
In een vlaag van verstandsverbijstering schiet ik een gastronomische bok: in de dwaze veronderstelling een burrito voor mijn neus te krijgen bestel ik een salade met een burrata. Mijn relatie met het fenomeen kaas is ingewikkeld, en ik kan mijn ogen dan ook niet geloven als te midden van sla en tomaten een skippybal van mozzarella de show steelt. Terwijl mijn tafelgenoten zich ontfermen over de romige, doch van kraak en smaak gespeende substantie, neem ik nog een pasta uit de streek.
De middag is al aardig op streek als we onze tocht hervatten. Al snel na het verlaten van Pontone zien we Amalfi in de diepte liggen en derhalve gaan menige vingers naar evenzovele ontspanknoppen. Het hoogtepunt van de dag moet dan echter nog komen, te weten de Valle delle Ferriere. Hier ter afwisseling geen zeezicht en droneperspectieven op idyllische plaatsjes, rotsformaties, kliffen en intens groene hellingen: we volgen een oeverpaadje langs een bruisende, met stroomversnellingen en watervalletjes behepte beek, die op zijn beurt een nauwe kloof met een jungleachtige begroeiing heeft uitgesleten. Het is er koel en vochtig, en op het glibberige terrein moeten we oppassen niet op onze bevallige ferrière te vallen. We bekijken de overblijfselen van een aquaduct, en dalen dan door de diep ingesneden Valle dei Mulini af, langs diverse ruïnes van watermolens en papierfabrieken. We bereiken de bebouwde kom van Amalfi als de laagstaande zon de kliffen beschildert met pasteltinten.
We zien de laatste boot naar Maiori juist het ruime sop kiezen, waardoor we andermaal zijn aangewezen op het openbaar vervoer te land. Deze fantastische dag dreigt aldus te eindigen in een anticlimax, maar de lijnbus naar Minori blijkt bij lange na niet zo populair als die naar Agerola. Als één man bestormen we een terras ten behoeve van het slotdiner.
Dag 8: Minori – Napels – Amsterdam
Zaterdag 12 oktober 2024
Op de ochtend voor vertrek is niet voorzien in een programma, welke vrije besteding ik invul middels een laat ontbijt en een lome cappuccino op de boulevard. Juist voor het middaguur worden we getransfereerd naar de luchthaven.
Voor het gros van de groep wacht na het weekend kantoortuin of onderwijs- dan wel zorginstelling; zo niet voor N. en scribent dezes. Eerstgenoemde blijft nog een halve week in Napels; ik zei de gek wilde coûte que coûte twee weken van huis. In het naseizoen zijn vijftiendaagse wandelvakanties echter even dun gezaaid als FVD-politici zonder strafblad. Vandaar dat het mij heeft behaagd een tweede tippeltrip in het Zuid-Europese te boeken, te weten op het Griekse eiland Evia. Teneinde mij de rompslomp aangaande het via de reisorganisatie omboeken van de luchthaventransfers en vluchten te besparen, heb ik het besluit genomen het interbellum tussen de twee arrangementen te verbeiden in het Citizen M op Schiphol. Ik neem onderhavige gelegenheid te baat per pendelbus af te reizen naar de parkeergarage om de vuile was te verruilen voor schone kleding, welke laatste ik in de kofferbak had achtergelaten. Op de kamer laat ik mij, na een week Italië, de wereldkeuken in de vorm van een bak Albert Heijn-sushi en een zak tortillachips goed smaken.
Voor het gros van de groep wacht na het weekend kantoortuin of onderwijs- dan wel zorginstelling; zo niet voor N. en scribent dezes. Eerstgenoemde blijft nog een halve week in Napels; ik zei de gek wilde coûte que coûte twee weken van huis. In het naseizoen zijn vijftiendaagse wandelvakanties echter even dun gezaaid als FVD-politici zonder strafblad. Vandaar dat het mij heeft behaagd een tweede tippeltrip in het Zuid-Europese te boeken, te weten op het Griekse eiland Evia. Teneinde mij de rompslomp aangaande het via de reisorganisatie omboeken van de luchthaventransfers en vluchten te besparen, heb ik het besluit genomen het interbellum tussen de twee arrangementen te verbeiden in het Citizen M op Schiphol. Ik neem onderhavige gelegenheid te baat per pendelbus af te reizen naar de parkeergarage om de vuile was te verruilen voor schone kleding, welke laatste ik in de kofferbak had achtergelaten. Op de kamer laat ik mij, na een week Italië, de wereldkeuken in de vorm van een bak Albert Heijn-sushi en een zak tortillachips goed smaken.